Plan: | Schiebroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1093Schiebroek-va01 |
Het opstellen van bestemmingsplan Schiebroek gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen. Het geldende bestemmingsplan Schiebroek - Noord is niet meer actueel. Omdat de bestemmingsplannen Schiebroek - Zuid, Doenkade - N209 I en Schiebroeksepark e.o nog niet zijn gedigitaliseerd, is besloten om deze plannen gelijktijdig te actualiseren. De vier bestemmingsplannen worden samengevoegd, geactualiseerd en gedigitaliseerd in één nieuw bestemmingsplan “Schiebroek”.
Het accent in dit plan ligt op het planologisch bestendigen van de bestaande situatie en het opnieuw faciliteren van een nieuwe ontwikkeling die in de geldende planologische regeling Schiebroek - Noord reeds mogelijk was. Ontwikkelingen die onvoldoende concreet waren ten tijde van vaststelling van dit plan, ofwel waarvan bestuurlijk draagvlak ontbrak of de financiële onderbouwing of benodigd (milieu)onderzoek niet afdoende beschikbaar was, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn wel opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in Hillegersberg-Schiebroek aan de oostrand van Rotterdam. De noordgrens van het bestemmingsplangebied is bepaald door het tracébesluit van de A13/A16. De noordgrens loopt precies parallel met de grens van het tracébesluit. Voor de nieuwe snelweg wordt op termijn een apart bestemmingsplan gemaakt. Aan het oosten volgt de bestemmingsplangrens de Ankie Verbeek-Ohrlaan, Hoge Limiet. De grens loopt om het buurtje rond het Dirk Swarteveldplein en het buurtje rond de Abeelhof heen via de Pieter Rosenmondweg en de Abeelweg en loopt via de Jasonweg en de Ringdijk naar de Melanchtonweg. De Melanchtonweg is de zuidgrens van het bestemmingsplangebied. De tracés van de Randstadrail en de HSL vormen de westgrens.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Vastgesteld op 15 juni 2011
In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, geconsolideerde versie in werking getreden op 29 juni 2018
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
2. vergroten van de agglomeratiekracht;
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In de Verordening ruimte 2014 zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd.
De provinciale ladder voor duurzame verstedelijking is per 29 juni 2018 gelijk aan de ladder uit het Bro voor zover het gaat om ontwikkelingen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. In bestemmingsplan Schiebroek zijn kleinschalige ontwikkelmogelijkheden tot woningbouw opgenomen waarbij de ruimtelijke kwaliteit gelijk blijft. Het groepsrisico is inzichtelijk gemaakt in hoofdstuk 6.
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
De basis op orde houden door:
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
Vastgesteld op 16 mei 2012 door College van burgemeester en wethouders Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het bepekrt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving. Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de valuatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd; 'bruisende aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities: kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisens horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van bezoekers en de bewoners; dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven; horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreerd wordt zonder overlast voor omwonenden. Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waarbij het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verschuldigd zijn.
Terrassen
Het horecabeleid is op terrassen van toepassing als het gaat om de openbare orde en de terrasexploitatie. Denk hierbij aan de grootte van het terras, uitbreiding van de inrichting met een niet toegestaan terras
Op 2 juni 2017 is het horecagebiedsplan vastgesteld. Het horecagebiesplan is zowel een visie- als uitvoeringsdocument. Dat wil zeggen dat enerzijds op basis van aard en het karakter van het gebied het perspectief voor de ontwikkeling van horeca in de komende jaren wordt geschetst. Anderzijds wordt ook aangegeven hoe die ontwikkeling concreet vormgegeven en uitgevoerd kan worden. In de beschrijvingen per gebied wordt nader ingegaan op de ontwikkelruimte die wordt geboden voor bestaande en nieuwe ondernemers.
Plangebied
Schiebroek kent een groot verschil tussen het noordelijk en het zuidelijk deel. Momenteel heeft Schiebroek – Noord in meerdere opzichten een grotere aantrekkingskracht. Dit geldt ook voor horeca. De horeca is geconcentreerd in een aantal straten die een gemengde functie hebben. Dit betreft in de eerste plaats de Peppelweg en het Rododendronplein. Daar bevindt zich een winkelcentrum met een gevarieerd aanbod en wordt op vrijdag een weekmarkt gehouden. Daarnaast is er op de Teldersweg en de Asserweg een aantal horeca-inrichtingen gevestigd.
Schiebroek kan worden gekwalificeerd als woongebied. Om die reden geldt in algemene zin de ontwikkelrichting consolideren voor zowel nieuwe als bestaande inrichtingen.
Dit neemt niet weg dat in een aantal straten met een gemengde functie een (beperkte) horeca-ontwikkeling mogelijk is.
Asserweg
De Asserweg is een gemengd woongebied en bestaat uit een winkelplint van zes winkels met daarboven woningen. Er is op dit moment geen horeca gevestigd.
Gewenste ontwikkelrichting: ontwikkelen met 1 inrichting categorie 1.
Peppelweg-Rododendronplein
De Peppelweg en het Rododendronplein vormen een gemengd (woon)gebied. Het zijn beide winkelstraten met daarboven woningen. Ze vormen, samen met de Kerstroosstraat en het Ganzerikplein, een goed functionerend winkelgebied met een breed aanbod. Er bestaat de wens om dit winkelgebied in de toekomst vitaal en aantrekkelijk te houden.
Momenteel zijn op de Peppelweg en het Rododendronplein respectievelijk vijf en twee vergunde horeca-inrichtingen gevestigd. Deze hebben vooral een (winkel) ondersteunende functie. Beperkte uitbreiding kan zowel nieuwe horeca als van de bestaande inrichtingen een kwaliteitsimpuls geven.
Gewenste ontwikkelrichting Peppelweg: ontwikkelen tot en met categorie 2 tussen Kastanjesingel en Meidoornsingel en consolideren tussen Kastanjesingel en Silenestraat.
Gewenste ontwikkelrichting Rododendronplein: consolideren.
Kerstroosstraat
Aan de Kerstroosstraat zijn twee afhaalrestaurants gevestigd. Ter bevordering van de gewenste variatie is een beperkte ontwikkeling met lichte horeca mogelijk.
Gewenste ontwikkelrichting: ontwikkelen met 1 inrichting categorie 1.
Ganzerikplein
Aan het Ganzerikplein ligt een winkelstrip met daar boven woningen.
Gewenste ontwikkelrichting: ontwikkelen met 1 inrichting categorie 1.
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.
In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse
gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
Omdat de Rotterdamse regio kampt met bereikbaarheidsproblemen is in 2005 gestart met het project Rijksweg 13/16 Rotterdam. In het Tracébesluit staat het wegontwerp in detail beschreven en is aangegeven welke maatregelen worden getroffen. Op hoofdlijnen ziet het tracé er als volgt uit: de nieuwe A16 Rotterdam verbindt de A13 ter hoogte van Rotterdam The Hague Airport met de A16 en de A20 ter hoogte van het knooppunt Terbregseplein. Tussen Rotterdam The Hague Airport en de Ankie Verbeek-Ohrlaan wordt de nieuwe weg gecombineerd aangelegd met de N209 (Doenkade). Ter hoogte van de Bergweg Zuid buigt de weg af naar het zuiden om aan te sluiten op het Terbregseplein. Tussen de Bergweg Zuid en tot voorbij de Rotte, in het Lage Bergse Bos, ligt de weg in, een ten opzichte van het maaiveld halfverdiepte, tunnel.
De noordgrens van bestemmingsplan Schiebroek is afgestemd op de grens van het tracébesluit. Voor de nieuwe snelweg wordt een apart bestemmingsplan gemaakt.
Dit beleid is opgesteld als afwegingskader om te bepalen of medewerking wordt verleend aan een (bouw)initiatief. Het beleid is ontstaan vanuit de behoefte om het belang van het groene karakter van Hillegersberg - Schiebroek te bewaren en waar mogelijk te versterken. Het gebied staat onder druk om een bouwopgave te realiseren. Om de groenstructuur te kunnen waarborgen zijn de ruimtelijke grenzen van het groen gedefinieerd en vastgelegd. De locatie waar nieuwe woningen mogelijk zijn, was in het vorige bestemmingsplan al geschikt voor woningbouw. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt in de groenstructuur.
In het gebiedsplan staan de belangrijkste ambities voor vier jaar. Dankzij het groene en doprse karakter van Hillegersberg - Schiebroek is het een aantrekkelijk gebied om te wonen en te leven. Dat moet ook zo blijven en, daar waar nodig is, verder verbeterd worden. Hillegersberg - Schiebroek is opgedeeld in verbeterwijken en behoud wijken. Schiebroek is een verbeterwijk. De gebiedscommissie heeft de ambitie dat Schiebroek in 2030 een aantrekkelijkere woonwijk is met een goed voorzieningeniveau en een sterke lokale economie. De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
Het bestemmingsplangebied maakte oorspronkelijk deel uit van een groot veengebied. Zuidwaarts (omgeving Kleiweg) en aan de oostzijde (langs de Ringdijk en oostelijker, in Plaswijck) is vermoedelijk rond het begin van de Romeinse tijd al klei op het veen afgezet. In de 11e-12e eeuw is het gebied ontgonnen voor akkerbouw en veeteelt. In de 17e-18e eeuw is het veen grotendeels afgegraven om als brandstof (turf) te worden benut. In 1772 is het tot plas geworden veenwinningsgebied drooggemaakt. Dit heeft tot gevolg gehad dat het oude (prehistorische) landschap nu aan het oppervlak ligt. De op verschillende dieptes gelegen oeverzones van voormalige geultjes in dit landschap kunnen in de prehistorie (Mesolithicum-Neolithicum) als woonplaats zijn benut.
De oudste bebouwing na het droogmaken van het gebied lag aan de westkant van de Ringdijk. Het gebied werd drooggehouden door een molengang ter plaatse van de huidige Wilgenlei. Drie molens voerden het water omhoog naar de Ringvaart en de Bergse plassen. De molens werden in 1914 gesloopt.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.
Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die deel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische potentie binnen bestemmingsplan Schiebroek
Archeologische bewoningssporen en vondsten kunnen aanwezig zijn op verschillende dieptes in het gebied. Vanwege de lokale aanwezigheid van genoemde geulafzettingen in de ondergrond heeft het bestemmingsplangebied een archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Mesolithicum en Neolithicum. Bewoningssporen uit de Middeleeuwen (en mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd) zijn te verwachten langs de zuidoostrand van het bestemmingsplangebied, waar al vroeg klei op het veen is afgezet. Resten van de bebouwing die dateert van na de droogmaking van het gebied zijn eveneens langs de oostrand te verwachten. Mogelijk zijn er ook nog resten van de drie molens langs de Wilgenlei in de bodem bewaard gebleven.
In de regels zijn onderstaande aanbevelingen door BOOR verwerkt.
Waarde - Archeologie 1
Voor de terreinen met mogelijke resten van de oudste bebouwing uit de periode na de droogmaking (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het terreinoppervlak van de ingreep.
Waarde - Archeologie 2
Voor de strook langs de Ringdijk (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie 3
Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie 4
Voor het binnen het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Rond de jaren twintig van de vorige eeuw is gebouwd rond de Adrianalaan en de Molenvijver. De bebouwing ten noorden van de Wilgenlei is grotendeels gebouwd volgens het Uitbreidingsplan van de gemeente Schiebroek uit 1933. In de jaren vijftig en zestig vond grootschalige bouw van sociale woningbouw plaats in het zuidelijk deel van de Schiebroekse polder. Kenmerkend voor Schiebroek is de singelstructuur (overblijfsel van het polderlandschap) door de hele wijk en het groene karakter. Schiebroek is ingeklemd tussen de Bergse Plassen en recreatiegebieden (de Vlinderstrik en het Schiebroekse park).
Het noordelijk deel van Schiebroek bestaat vooral uit particulier woningbezit met uitzondering van het deel ten zuiden van de Peppelweg. Daar liggen voornamelijk huurwoningen van de woningbouwcorporatie. In het zuidelijk deel van Schiebroek bestaat voornamelijk uit sociale huurwoningen. Een deel van de woningvoorraad, vooral in Schiebroek-zuid voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Om de wijk aantrekkelijker te maken heeft er in de afgelopen twee decennia grootschalige herstructurering plaatsgevonden.
Midden in het gebied ligt winkelcentrum Schiebroek. Dit is een belangrijk winkelcentrum met name voor de inwoners van de wijk Schiebroek, maar er komen ook veel klanten van buiten de wijk. Het aanbod van winkels kent een grote diversiteit, er is een wekelijkse markt en op het Rododendronplein worden regelmatig evenementen gehouden.
Het gebied is goed bereikbaar met de tram en de RandstadRail.
In de noordwesthoek ligt bedrijventerrein Schiebroek. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.2. De maximale hoogte van de bebouwing is 8 meter in verband met de aanvliegroute van Rotterdam The Hague Airport. Tussen de woonbebouwing en de N209 ligt het Schiebroekse park. In het park liggen verschillende sportvereningen en school- en nutstuinen.
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.
Binnen dit bestemmingsplangebied liggen geen beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden of rijksmonumenten.
Gemeentelijk monument
Een gemeentelijk monument is een gebouw, water, terrein of een ander object dat van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
De algemene begraafplaats Schiebroek uit 1903, Ringdijk 43, is een gemeentelijk monument. Tussen 1873 en 1903 werden de doden uit Schiebroek begraven in Overschie. Toen Overschie de ruimte op de begraafplaats zelf nodig had moest Schiebroek op zoek naar een locatie voor een eigen begraafplaats. Eind 1903 was de begraafplaats gereed en in 1904 werd de eerste dode er begraven. Toen in 1920 de begraafplaats vol dreigde te raken, ging de gemeente op zoek naar een nieuwe locatie. Uiteindelijk verviel de noodzaak voor een eigen begraafplaats door de annexatie door Rotterdam in 1941. De laatste dode werd in 1954 ter aarde besteld. In totaal zijn er op de begraafplaats 190 doden begraven.
In Schiebroek liggen tevens 2 toekomstige gemeentelijke monumenten: de Nederlands Hervormde kerk, Kastanjeplein 8-10 uit 1957 en het voormalige gemeentehuis aan Ringdijk 50 uit 1930. Deze objecten worden in de volgende paragraaf nader omschreven.
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.
In de cultuurhistorische verkenning Schiebroek is de wijk geanalyseerd en gewaardeerd. Er is een onderscheid gemaakt tussen waardevolle structuurelementen, beeldbepalende ontworpen routes, beeldbepalende openbare ruimtes, waardevolle ensembles en beeldbepalende panden. De verwevenheid van oud en nieuw is in Schiebroek altijd een belangrijk thema geweest en een belangrijk aandachtspunt in elk opeenvolgend stedenbouwkundig plan. Nieuwe ingrepen zouden zich op net zo'n logische wijze tot elkaar moeten verhouden als de vooroorlogse tot de naoorlogse uitbreidingen. Met behulp van de cultuurhistorische verkenning kan de ontwerper rekening houden met de belangrijke cultuurhistorisch waardevolle elementen in Schiebroek.
Beeldbepalende objecten zijn gebouwen of gebouwde elementen die in hoge mate kermerkend zijn voor het gebied, representatief voor de periode en verkerend in redelijk gave conditie.
In dit bestemmingsplan worden de meeste beeldbepalende objecten opgenomen met de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” die het pand beschermt tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken.
Voor enkele panden is besloten om de dubbelbestemming niet op te nemen omdat in de nabije toekomst ontwikkelingen op deze locaties worden voorzien waarbij behoud van het gebouw geen voorwaarde is.
Omdat de regeling "Waarde - Cultuurhistorie" toeziet op gebouwen en niet op infrastucturele bouwwerken zijn de beeldbepalende duikers aan de Lindesingel, Kastanjesingel, Meidoornsingel, Wilgenlei en Wilgensingel niet dubbel bestemd.
Met het bestemmingsplan wordt beoogd de huidige planologische situatie te verankeren.
In het bestemmingsplangebied heeft sinds het opstellen van de vorige bestemmingsplannen, onder andere vanwege herstructurering, een groot aantal wijzigingen plaatsgevonden. Deze wijzigingen worden in dit nieuwe bestemmingsplan en op de verbeelding opgenomen, zoals de herstructurering van de portiek-etagewoningen van Complex 5 (Lindesingel, Edelweisslaan, Wilgensingel, Kastanjesingel, Gentiaanstraat), herstructurering van het Moltzerhof, nieuwe woningen Tamarindehof, nieuwe woningen Adriaan Kluitstraat en de herstructurering westhoek Peppelweg.
Abeelweg/Pieter Rosemondweg
In het vorige bestemmingsplan Schiebroek-noord zijn op de locatie Abeelweg/Pieter Rosemondweg woningbouw en maatschappelijke voorzieningen mogelijk maar is deze mogelijkheid niet geëffectueerd. In het vorige bestemmingsplan werd de ontwikkeling als volgt beschreven:
De locatie is het terrein van een voormalige schoollocatie, aan de rand van het Schiebroeksepark. De locatie wordt aan de zuidwestzijde begrensd door woningen aan de Abeelweg en aan de zuidoostzijde door woningen aan de Rosemondweg. Aan de noordwestzijde ligt een kleedkamer van een sportvereniging en aan de noordoostzijde een basisschool, een schoolplein en een fietsenhok. De locatie is nu een veld, omringd door bomen en water. Dwars over de locatie loopt de 20 Ke-contour van Rotterdam Airport. Buiten de contour is nieuwbouw van woningen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Voor de nieuwe bebouwing geldt een maximale bouwhoogte van 6 bouwlagen vanaf het peil van de Abeelweg en een minimale afstand van 20 meter tot de hoofdmassa van de school.
In dit bestemmingsplan is de locatie wederom bestemd voor wonen en niet geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen ("Gemengd - 1"). Ten aanzien van de invulling van het plot zijn andere keuzes gemaakt.
Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de bouw van woningen en maatschappelijke voorzieningen is aangegeven, hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de locaties waar wel en geen geluidgevoelige objecten zijn toegestaan als gevolg van de 20 Ke-contour die midden over het perceel ligt. De maximale hoogte is verlaagd van 6 bouwlagen naar maximaal 10 meter.
Donkersingel/Wilgenplaslaan
In het vorige bestemmingsplan Schiebroek-zuid was ter plaatse van de voormalige gymzaal aan de Donkersingel/hoek Wilgenplaslaan de bestemming 'Wonen' opgenomen aan de hand van een destijds concreet bouwplan. Onderstaande tekst komt uit het oude bestemmingsplan:
Locatie Donkersingel wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de watergang van de Donkersingel en aan de westzijde door gestapelde (huur-)woningen aan de Cleveringahof. De herstructurering betreft de gymzaal en (gedeeltelijk) het veld. De gymzaal is inmiddels gesloopt en de functie ervan is overgenomen door de gymzaal aan de overzijde van de Wilgenplaslaan.
Ter ondersteuning van de stedenbouwkundige hoofdstructuur geldt het volgende: gestapelde bouw, parkeren op eigen terrein minimaal 1 plaats per woning, tbv ‘accent’ maximum bouwhoogte zijde Wilgenplaslaan 7 bouwlagen, bebouwing georiënteerd op de Wilgenplaslaan.
Met het oog op een goede inpassing van de bebouwing in de omgeving geldt het volgende: afstand minimaal 15 meter tot achtergevel Cleveringahof.
Ter versterking van de locatie geldt het volgende, maximum aantal woningen totaal 52.
De woningen zijn op deze locatie nooit gebouwd. Van oorsprong is deze plek aan de Donkersingel bedacht als een kwadrant met bomen. In het Groenplan uit 1959 staat dat dit een een omsloten plek dient te zijn als contrast naast de open vijver. Rondom de singels was een grote open groenstructuur bedacht waarin incidenteel lage bebouwing met een bijzondere functie (bedrijfjes, voorzieningen, scholen etc.) zou kunnen komen. Zo ook binnen het door bomen omgeven carré. Vanaf de jaren '80 is een andere koers aangehouden: de groenstructuur werd niet incidenteel, maar voor een substantieel deel opgevuld met woningen in plaats van bijzondere functies, met een hogere bouwhoogte dan oorspronkelijk werd voorzien. Het carré met bomen is gespaard gebleven en is nu in gebruik als natuurspeeltuin. Het is van belang dat er voldoende betekenisvolle plekken voor ontmoeting zijn en blijven in Schiebroek. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is besloten om deze locatie niet meer te bestemmen voor woningen maar als "Groen".
Toekomstige ontwikkelingen
Zijn er eigen procedures gevolgd, die wij uit het plan moeten halen?
In Schiebroek worden op veel locaties plannen gemaakt voor nieuwbouw, transformatie of sloop. Een aantal ontwikkelingen verloopt buiten dit bestemmingsplan om via andere procedures:
In dit bestemmingsplan zijn de regels uit verschillende bestemmingsplannen samengevoegd. Waar mogelijk zijn bestemmingen samengevoegd. Bij de bestemming Tuin is ervoor gekozen om alle afzonderlijke en specifieke tuinbregelingen een aparte bestemming te geven.
Bedrijven in Schiebroek zijn bestemd als "Bedrijf - 1". Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 2.
Het bedrijventerrein Schiebroek is bestemd als "Bedrijf - 2" en daar zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.2. In de regeling zijn maatbestemmingen opgenomen voor Dovenetelstraat 25, Weegbreestraat 23 en Adrianalaan 328.
De bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening groter dan 80 m3. Kleine bouwwerken van openbaar nut, zoals trafohuizen zijn niet apart bestemd maar zijn binnen de bestemming "Groen", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Verkeer - Wegverkeer".
In het bestemmingsplan zijn de supermarkten aan de Peppelweg 151 en Teldersweg 76 bestemd als "Detailhandel". Detailhandel is ook toegestaan binnen "Gemengd - 2" en wordt binnen de bestemming "Wonen" mogelijk gemaakt middels de aanduiding "Praktijkruimte". Hier is een praktijkruimte en/of detailhandel toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn 3 gemengde bestemmingen opgenomen. "Gemengd - 1" heeft betrekking op de ontwikkellocatie aan de Abeelweg. In de regeling is opgenomen onder welke voorwaarden woningen en maatschappelijke voorzieningen gebouwd kunnen worden.
"Gemengd - 2" wordt gebruikt voor panden die in de plint verschillende functies hebben zoals detailhandel, praktijkruimten of horeca en daarboven woningen.
Binnen de bestemming "Gemengd - 3" zijn kantoren op de begane grond toegestaan en woningen op de verdieping.
Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen, kleine nutsvoorzieningen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Het pand aan Hoge Limiet 275 is bestemd als "Horeca". De overige horecavoorzieningen in Schiebroek zijn aangegeven met de functieaanduiding "horeca". Voor deze locatie is in de bestemming "Tuin - 1" een terras toegestaan.
Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.
Hoog-risico biologische laboratoria zijn in beginsel niet toegestaan binnen de maatschappelijke bestemming/bedrijfsbestemming "Bedrijf - 1", "Bedrijf - 2", "Gemengd -1", "Maatschappelijk - 1" en "Maatschappelijk - 2". Daartoe is in de regels van het bestemmingsplan een verbodsbepaling opgenomen. Het betreft hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan gevoegde beleidskader “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. In geval van het werken met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.
Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Burgemeester en wethouder kunnen daarvoor bij omgevingsvergunning afwijken. Ook daartoe is in de regels een bepaling opgenomen. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.
Benadrukt wordt dat de verbodsbepaling alleen betrekking heeft op nieuwe hoog-risico laboratoria in de zin van nieuwvestiging of een uitbreiding van een bestaand hoog-risico laboratorium. Dit laatste kan de uitbreiding van een bestaande hoog-risico biologische laboratorium in omvang betreffen, maar ook de uitbreiding van een biologisch laboratorium met een laag risicoprofiel naar dat met een hoog-risicoprofiel (een uitbreiding qua gebruik). Opgemerkt zij daarbij dat reeds vergunde hoog-risico biologische laboratoria (waarbij de vergunning nog niet volledig is benut) onder de bestaande situatie vallen en niet onder de verbodsbepaling.
Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.
In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.
In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Aan Ringdijk 43 ligt een begraafplaats die gesloten is. Deze begraafplaats is opgenomen in het bestemmingsplan als "Maatschappelijk - Begraafplaats".
De recreatieve voorzieningen van Schiebroek liggen voornamelijk in het Schiebroekse park. De schoolwerktuinen zijn opgenomen als "Recreatie - Schoolwerktuin". De volkstuinen zijn opgenomen als "Recreatie - Volkstuin". Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage is.
In het Schiebroekse park liggen verschillende sportvelden en verenigingen. In het bestemmingsplan zijn deze locaties bestemd als "Sport - Sport- en Speelterrein". De manege in het park is bestemd als "Sport - Manege".
Bestemmingsplan Schiebroek - Noord kende 1 tuinbestemming die in dit bestemmingsplan is opgenomen als "Tuin - 1".
In bestemmingsplan Schiebroek - Zuid waren drie tuinbestemmingen opgenomen.
De bestemming "Tuin" is in dit bestemmingsplan opgenomen als "Tuin - 2", dit is een reguliere tuinbestemming bij laagbouwwoningen. De voormalige bestemming "Tuin I" bestaat uit een regeling voor de openbare binnentuinen bij hoogbouw. Binnen deze regeling is geen bebouwing toegestaan op grond van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is deze regeling opgenomen als "Tuin - 3". De woningen rond het Cleveringahof hebben een eigen tuinregeling, "Tuin - 4". In deze regeling zijn bijgebouwen in de voortuin speciaal voor deze locatie geregeld.
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Alle singels, waterlopen en vijvers in Schiebroek en het Schiebroeksepark zijn bestemd als "Water".
Alle woningen in het bestemmingsplan zijn bestemd als "Wonen". De maximaal toegestane hoogte is op de verbeelding aangegeven. Door middel van aanduidingen op de verbeelding is aangegeven welke functies naast wonen tevens zijn toegestaan.
Woongebouwen waar niet zelfstandig wordt gewoond, zijn in het bestemmingsplan opgenomen als "Wonen - Bijzonder woongebouw".
De hoogte is op de verbeelding aangegeven in bouwlagen of in meters conform de bepalingen uit de voorgaande plannen.
In het plangebied ligt een planologisch relevante watertransportleiding. Deze leiding is met een zone van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Water". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.
Archeologische waarden en cultuurhistorisch waardevolle objecten worden in het bestemmingsplan aangegeven met een dubbelbestemming. Schiebroek is onderverdeeld in 4 archeologische regimes die op de verbeelding zijn aangegeven als "Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4".
In paragraaf 3.5 is beschreven dat Schiebroek rijk is aan cultuurhistorisch waardevolle objecten. Een deel van de waardevolle panden wordt beschermd door middel van dit bestemmingsplan. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 3.5.
De LVNL beheert de technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie- navigatie en surveillance infrastructuur (cns). Cns apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en -route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. Alle cns apparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Objecten, zowel vast (gebouwen, windmolens, bomen etc.) als mobiel (bouwkranen, heistellingen etc.) vormen in potentie een bedreiging voor de correcte werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenoemde toetsingsvlakken. De afmetingen van deze toetsingsvlakken zijn berekend op basis van internationale burgerluchtvaartcriteria. Objecten die het toetsingsvlak doorsnijden kunnen verstoring veroorzaken. In dit kader toetst en beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur en brengt hierover advies uit.
De toetsingsvlakken zijn als bijlage bij de regels opgenomen. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe objecten mogelijk gemaakt die de toetsingsvlakken doorsnijden. Als in de toekomst afgeweken wordt van dit bestemmingsplan en de ontwikkeling het toetsingsvlak doorsnijdt, dan dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij LVNL omtrent de vraag of de voorgenomen bouwhoogte gevaar of hinder oplevert voor de veiligheid van het luchtverkeer. Dit is geregeld in artikel 39.7 sub c.
Toetsingsvlakken communicatieapparatuur, zieToetsingsvlakken communicatie-apparatuur
Toetsingsvlakken navigatieapparatuur, zie Toetsingsvlakken navigatie-apparatuur.
De 35-Ke-geluidcontour ligt over het plangebied. Binnen deze geluidscontour is de oprichting van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan. In het bestemmingsplan is de contour opgenomen als "Luchtvaartverkeerzone".
Dynamische verwijzing
Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.
Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 43.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.
Beleidsregeling
De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:
http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html
De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.
Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.
Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.
Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.
In het voorliggende bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen op te nemen. De regeling voor bijgebouwen is vergunningsvrij gelaten.
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
Herijkt Waterplan 2 Rotterdam
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.
Gemeentelijk Rioleringsplan Rotterdam
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de grondwater- en rioleringstaken van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld. Voor de planperiode 2016-2020 heeft Rotterdam vier doelen geformuleerd:
Rotterdamse Klimaatadaptatie Strategie
In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld.
Klimaatadaptatie is aanpassing aan de klimaatverandering. De klimaatadaptatiestrategie geeft aan welke aanpak wordt gevolgd om de stad aan te passen aan de klimaatverandering. De strategie geeft aan waarom Rotterdam zich aanpast en welke stappen hiervoor gezet worden. Aanpassing aan de klimaatverandering is een zaak van lange adem die echter nu moet starten, omdat de stad voortdurend verandert en zich verder ontwikkelt.
De effecten van klimaatverandering zijn de toe- en afname van waterhoeveelheden in de rivier, de verhoging van waterstanden in de zee, toe- en afname van neerslag en hogere temperaturen. In de strategie voor een klimaatbestendig Rotterdam wordt onderscheid gemaakt in een strategie voor de 'stad achter de dijk' en de 'stad buiten de dijk'. Het plangebied ligt achter de primaire waterkering. Hierop is de strategie voor de 'stad achter de dijk' van toepassing. Het binnendijkse deel van Rotterdam staat bloot aan de risico's van overstroming, extreme neerslaggebeurtenissen of juist een tekort aan water en langere perioden met hoge temperaturen.
Watersensitive Rotterdam
De beweging Water Sensitive Rotterdam koppelt gebiedsopgaven en projecten aan de water- en klimaatopgaven in de stad. Op deze manier wordt gewerkt aan het realiseren van de ambities uit de Rotterdamse Adaptatiestrategie. Het koppelen van is hierbij essentieel. Elke verandering in Rotterdam is een kans om met partijen in de stad actief, de gestelde ambities invulling te geven. Hemelwater wordt in deze benadering als een grondstof beschouwd die waar mogelijk lokaal moet worden benutten. Hierdoor kunnen transportafstanden en -middelen voor het afvoeren en toevoeren van water gereduceerd worden. Echter altijd wel geredeneerd vanuit de mogelijkheden die de betreffende locatie, en de directe omgeving, geeft.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van HHSK, peilbesluiten en de leggers. Rode draad in het plan is een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving.
HHSK streeft naar een doelmatig en duurzaam waterbeheer zodat de inwoners veilig en aangenaam kunnen wonen, werken en recreëren. Hierbij staat het hoogheemraadschap in directe verbinding met de omgeving en is alert bij het signaleren van de veranderingen en speelt daarop tijdig in. Belangen worden zichtbaar tegen elkaar afgewogen en bestuurlijke keuzes zijn transparant. Het Hoogheemraadschap gaat doelmatig om met de beschikbare middelen en schuift problemen niet door naar de toekomst. Het door burgers en bedrijven opgebrachte belastinggeld wordt doelmatig en zorgvuldig besteed.
Het waterbergingsbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect is de versnelde afvoer van neerslag. Het beleid beschrijft op welke wijze het effect van ruimtelijke ontwikkelingen op de waterberging wordt bepaald en hoe ongewenste gevolgen van deze ontwikkelingen kunnen worden gecompenseerd. HHSK maakt onderscheid in drie typen ruimtelijke ontwikkelingen: kleine (tot 500 m2 verhardingstoename), middelgrote (> 500 m2 verhardingstoename en bruto planoppervlak < 10 ha) en grote (> 10ha bruto planoppervlak). HHSK beschrijft in het beleid onder andere de volgende toetsingscriteria:
Specifieke omstandigheden kunnen aanleiding zijn om in samenwerking tussen ontwikkelaar en HHSK tot een alternatieve oplossing te komen om de negatieve effecten van een verhardingstoename te compenseren.
Het plangebied ligt grotendeels in 1 peilgebied. Dit peilgebied bestaat uit de vroegere Schiebroekse Polder. Een klein gedeelte van het plangebied ligt in de polder 110 Morgen. De singels in het bestemmingsplangebied Schiebroek bestaan uit de voormalige hoofdafwatering van de polder en functioneren nog steeds als zodanig. Voor de aanleg van de woonwijken heette de Meidoornsingel 1e tocht en de Kastanjesingel 2e tocht. De molengang bevond zich tussen de 1e tocht (Meidoornsingel) en de Ringdijk aan wat nu de Wilgenlei is. Aan het eind van de Wilgenlei staat nog steeds het gemaal.
Voor grondwater liggen er veel peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij een aantal peilbuizen kleiner dan de vereiste 0,80 meter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte groter/kleiner is dan 80 centimeter kan grondwateroverlast in het plangebied optreden. Op verschillende locaties in Schiebroek zijn meldingen van wateroverlast gemaakt.
Een gedeelte van de oostelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de waterkering de Ringdijk. De Ringdijk heeft een binnendijkse beschermingszone. Deze waterkeringen de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gekregen.
Het bestemmingsplangebied valt geheel binnen rioleringsdistrict 13. District 13 voert het afvalwater, via het rioolgemaal Molenplein aan de Meidoornsingel en een persleiding, af naar AWZI Kralingse Veer.
In het plangebied ligt vrijwel overal een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI).
Rond de Spireastraat en in de Maskerbloemstraat ligt een regenwaterstelsel. Daarnaast ligt in een aantal straten ten zuiden van de Peppelweg, in de Peppelweg zelf en bij het Rododendronplein een drainagestelsel. Bij regenwater- en drainagestelsels wordt een deel van het neerslagwater afgevoerd naar nabijgelegen oppervlaktewater.
De nieuwbouwlocatie aan de Abeelweg is geprojecteerd op onverhard terrein. Bij ontwikkeling van dit terrein neemt het verhard oppervlakt toe. Het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard geeft aan dat de watercompensatie 14% van het verhard oppervlak is in dit gebied. De toename van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door de aanleg van extra oppervlaktewater, bij voorkeur op de locatie zelf.
Nabij de ontwikkellocatie liggen enkele huizen met houten paalfunderingen. Indien ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw bronbemaling moet worden toegepast, moet met deze houden paalfunderingen rekening gehouden worden.
De ontwikkeling van woningen heeft geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.
De ontwikkeling van woningen zal leiden tot een toename van het afvalwater. Voor de ontwikkeling van de locatie moet een rioolplan worden gemaakt. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht. Met het oog op klimaatadaptatie adviseert de gmeente Rotterdam om het terrein en gebouw zodanig in te richten dat het hemelwater van 50 mm/uur en 80 mm/dag kan verwerken. Dat leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden om het hemelwater te laten afstromen naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.
Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromen hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit.
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Het bestemmingsplan maakt enkele kleinschalige woningbouwontwikkelingen mogelijk. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving.) In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.
Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Schiebroek niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Het bestemmingsplangebied in het Rotterdamse beleid is deels als Woongebied aangegeven en deels als Overgangsgebied. Het deel van Schiebroek waar gewoond wordt is Woongebied, hier zijn uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Het Schiebroeksepark en bedrijventerrein Schiebroek zijn aangeduid als Overgangsgebied. Het overgangsgebied is vergelijkbaar met een gemengde wijk waar bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan. Bedrijven van een hogere categorie zijn nergens in Schiebroek toegstaan.
In het bestemmingsplan worden bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan, die staan op de bedrijvenlijst die opgenomen is in de bijlage van de regels. Veelal zijn deze bedrijven toegestaan op de begane grond, waarboven wordt gewoond, of in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen.
Aan de Hoge Limiet 78 ligt een agrarisch bedrijf. Deze locatie is in het bestemmingsplan opgenomen al "Bedrijf - 1" waarbinnen bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan. Binnen deze bestemming is op dit adres tevens een veehouderij toegestaan.
Op bedrijventerrein Schiebroek zijn bedrijven mogelijk tot en met categorie 3.2. In de bestemming "Bedrijf - 2" zijn 3 maatbestemmingen opgenomen voor Weegbreestraat 23 waar een koffiebranderij is toegestaan, Adrianalaan 382 waar een kleinschalige sportvoorziening voor personal training is toegestaan en aan de Dovenetelstraat 25 waar een kookstudio is toegestaan.
In Schiebroek en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
In verband met geluid als gevolg van het luchtverkeer van Rotterdam The Hague Airport
(RTHA) heeft de gemeenteraad de motie Beynen aangenomen. Volgens de motie Beynen mogen
binnen de 20 Ke-contour van RTHA geen woningen worden gebouwd, behalve indien sprake is van
vervangende nieuwbouw, het opvullen van een open plaats of dat een woning noodzakelijk is vanwege bedrijfs-of grondgebondenheid. In die gevallen zijn de landelijke regels van toepassing.
Plangebied
Het bestemmingsplan Schiebroek maakt op 1 locatie nieuwe woningen mogelijk. Deze woningen moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden, als gevolg van een zoneplichtige weg, maar de maximaal toegestane waarde van 63 dB niet. De geluidbelasting is 57 dB, hiervoor is een hogere waarde aangevraagd.
De ontwikkellocatie beschikt over minimaal 1 geluidluwe zijde waardoor de realisatie van een geluidluwe gevel realiseerbaar is. Hiermee wordt voldaan aan het Ontheffingsbeleid Rotterdam.
De geluidbelasting op de ontwikkellocatie vanwege het luchtvaartlawaai afkomstig van Rotterdam The Hague Airport is lager dan de voorkeurswaarden van 35 Ke en 47 BKL.
Motie Beynen
Naar aanleiding van een motie van de gemeenteraad van Rotterdam (bekend als motie Beynen, 12 februari 1998, nr. 28) hebben B&W toegezegd om alle mogelijke inspanningen te verrichten om geen nieuwbouw (van woningen) binnen de 20 Ke-contour van RTHA plaats te laten vinden. Slechts bij uitzondering kan in incidentele gevallen en bij zwaarwegende belangen medewerking aan de bouw in overweging worden genomen. Deze gevallen zullen ter afweging worden voorgelegd aan de betrokken raadscommissies. Voorts heeft het college de omliggende gemeenten in overweging gegeven ook af te zien van dergelijke plannen.
In het Rotterdamse beleid t.a.v. woningbouw en luchtvaartlawaai is dit als volgt uitgewerkt: Slechts bij uitzondering wordt nog medewerking verleend met betrekking tot woningen in bestemmingsplannen binnen de 20 Ke-contour, en wel in geval van:
a. woningen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing (vervangende nieuwbouw) of woningen die een open plaats in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen, doch uitsluitend indien sprake is van zwaarwegende belangen en bebouwing op kleine schaal;
b. woningen die om redenen van bedrijfs- of grondgebondenheid dringend noodzakelijk zijn, doch uitsluitend in incidentele gevallen (in bestemmingsplannen met agrarische of bedrijfsbestemmingen zijn of worden hiertoe dikwijls enige mogelijkheden geboden).
De zone van de 20 Ke contour ligt midden over de te ontwikkelen locatie. Aangezien de nieuw te bouwen woningen geen vervangende nieuwbouw zijn en ook niet dringend noodzakelijk is er geen reden om te bouwen binnen de 20 Ke contour. Op de verbeelding is door middel van een aanduiding aangegeven waar geen geluidgevoelige objecten zijn toegestaan.
Het college zal worden voorgesteld om voor de hoogste berekende geluidsbelasting een hogere waarde vast te stellen. Deze hogere waarde geldt dan als maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie. Voor de locatie Abeelweg/Pieter Rosemondweg is een hogere waarde van 57 dB aangevraagd vanwege wegverkeer.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn. In dit bestemmingsplan wordt geen school of kinderdagverblijf mogelijk gemaakt.
De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01-01-2015 en is 40 µg/m3. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01-07-2011.
Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.
Volgens de NSL Monitoringstool-2017 wordt in het plangebied aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Ook wordt aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan.
De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.
Het effect van de nieuwe ontwikkeling is minder dan het effect van 1.500 woningen dat onder het NIBM regime mag worden gebouwd bij een eenzijdige verkeersontsluiting. Het plan draagt daarmee in niet-betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdams beleid (bron: monitoringstool-2017 van NSL).
In de analyse is aangetoond dat het effect van de bestemmingsplan Schiebroek een niet in betekenende mate (NIBM) bijdrage geeft aan de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan Schiebroek voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit en tevens aan het Rotterdamse beleid.
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.
In het Schiebroekse park in is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) weinig bodemverontreiniging aanwezig en is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld schoon. De ondergrond bevat oorspronkelijke bodem van de droogmakerij en/of schoon straatcunetzand. Ter plaatse van het bedrijventerrein zijn in de bovenste meter puntbronnen te verwachten en het oorspronkelijke bebouwingslint is waarschijnlijk diffuus verontreinigd.
In de woonwijk over de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) weinig bekend. Er werd waarschijnlijk opgehoogd met zand maar wellicht zijn ook koolas en puinresten aanwezig in de bovengrond. Uit bodemonderzoeken blijkt dat in de diepere lagen her en der sterk vervuild bodemmateriaal voorkomt van oude stortplaatsen, slootdempingen en verharding met koolas, voornamelijk in de voormalige bebouwingslinten en oudere wijkdelen
Op basis van de indicatieve Bodemkwaliteitskaart is de verwachting dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de locaties waar het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt schoon genoeg is voor de woonfunctie.
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op-en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, sporen, buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Plaatsgebonden risico
Door het ontbreken van een PR 10-6 contour buiten het tracé levert deze norm geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Groepsrisico
Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen hebben geen invloed op dit groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Door het ontbreken van een PR 10-6 contour buiten het tracé van deze rijksweg is er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Plasbrand aandachtsgebied
Het plasbrand aandachtsgebied vormt geen beperking voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Groepsrisico
Na de realisatie van de A13/16 Rotterdam is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de orientatiewaarde. De ontwikkelingen uit dit plan hebben door de grote afstand en de beperkte omvang geen invloed op dit groepsrisico.
Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tot nu toe bestaat er geen externe veiligheidsregelgeving voor regionale luchthavens.
Momenteel wordt wetgeving voorbereid voor de regionale en kleine luchthavens. In een nieuw hoofdstuk van de Wet luchtvaart zal de decentralisatie van luchtvaarttaken naar de provincies worden geregeld en zal ook een normstelling voor geluid en externe veiligheid worden opgenomen. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen belemmerend werken op de introductie van de nieuwe wetgeving bestaat het voornemen om met de regionale overheden afspraken te maken over een te voeren ruimtelijk interim-beleid. Net als bij Schiphol zullen in overleg met de betreffende regio's de mogelijke aanvullende ruimtelijke maatregelen ter beheersing van het groepsrisico worden bezien en zal een stand-still voor externe veiligheid worden uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
De plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) van Rotterdam The hague Airport levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van de locatie aan de Abeelweg.
Groepsrisico
Het groepsrisico bedraagt ten hoogste 0,11 maal de oriëntatiewaarde en verandert niet door de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
De groepsrisico's als gevolg van Rotterdam The Hague Airport, het transport van gevaarlijke stoffen over de nieuwe rijksweg A13/16 Rotterdam en het transport van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N471 (G.K. van Hogendorpweg) nemen door dit bestemmingsplan niet toe en blijven onder 0,3 maal de oriëntatiewaarde.
Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze situatie een lichte verantwoording van het groepsrisico.
Het groepsrisico geeft geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan. Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locatie dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.
De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.
De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.
Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is op circa 11 kilometer afstand tot het bestemmingsplangebied. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000 gebied. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te klein van omvang en is de afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000 gebied te groot.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de voormalige ecologische hoofdstructuur van het Rijk en de provincies. Het meest nabij gelegen NNN-gebied is de, op korte afstand ten noordoosten van het plangebied gelegen, Wilderse Kade. Op 2 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt het NNN-gebied Acherkdijkseplassen. Het bestemmingsplan voorziet in de huidige vorm geen ontwikkelingen binnen het NNN-gebied, de nieuwe ontwikkeling in het bestemmingsplan heeft op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze NNN-gebieden.
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.
Vleermuizen
Het hele plangebied is een aantrekkelijk leefgebied voor vleermuizen door de afwisselend woningbouw en relatief veel waterlopen en groene binnenterreinen. Er zijn waarnemeningen van gewone- en ruige dwergvleermuizen, laatvliegers, rosse vleermuizen en meervleermuizen.
Vogels
Het plangebied heeft een afwisselende inrichting met een aantal tamelijk verschillende stedelijke omgevingen. Het plangebied is daarmee aantrekkelijk voor zowel typisch stedelijke vogels als voor zangvogels. Van de stedelijke soorten kunnen huismus en gierzwaluwen in het noordelijke deel van het woongebied verwacht worden vanwege de beschikbaarheid van als nestlocatie geschikte pannendaken. Voor de huismus zijn er ook geschikte foerageerplekken. Uit de parkachtige rand van het plangebied zijn waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde rust- en verblijfplaatsen bekend, zoals de ransuil en de buizerd.
Grondgebonden zoogdieren
Algemene soorten grondgebonden zoogdieren zullen in het plangebied aanwezig zijn. Van de strikt beschermde soorten kunnen de bunzing, steenmarter en boommarter worden verwacht.
Vissen
Het plangebied kent voldoende, en voldoende verschillende typen, oppervlaktewateren. Verwacht wordt dan ook een goede, soortenrijke, visstand. Waarnemingen van de volgende gevoelige vissoorten van de rode lijst zijn bekend: bittervoorn, kleine modderkruiper, vetje.
Reptielen en amfibieën
Tot nu toe komt van nature maar 1 soort reptiel in de gemeente Rotterdam voor: de zandhagedis. Het voorkomen van deze soort is beperkt tot gebied Hoek van Holland.
In het bestemmingsplangebied zijn wel nationaal beschermde amfibieën aanwezig waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Met name bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander kunnen zich goed handhaven in afwisselende stedelijke gebieden zoals het plangebied. Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor habitatrichtlijnsoorten reptielen en amfibieën.
Vaatplanten
Door de landschappelijke afwisseling en door haar grootte kent het bestemmingsplangebied een goede variatie in milieus. Enkele locaties waar gereconstrueerd is of waar groot onderhoud is geweest kennen echter een landschappelijke kaalslag. In het grootste deel van het plangebied zijn echter goede voorwaarden aanwezig voor een soortenrijke plantengroei in het gebied. Uit het plangebied zijn geen waarnemingen van actueel beschermde soorten bekend. Opvallend zijn de waarnemingen van de aandachtsoorten: keverorchis, bosaardbei en brede wespenorchis.
Het terrein aan de Abeelweg is nog onbebouwd en kent een spontane vegetatieonwikkeling. De vegetatie zal uit pioniersoorten bestaan. Beschermde plantensoorten worden niet verwacht. Het terrein zal een goede insectenstand hebben waaronder vlinders en libellen. Strikt beschermde soorten, welke hoge eisen aan hun leefomgeving stellen, zullen niet aanwezig zijn. De goede insectenstand maakt het terrein wel aantrekkelijk als foerageergebied voor vleermuizen. Omdat het perceel nabij het Schiebroeksepark ligt, zal het echter geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen zijn. In het broedseizoen zal dit terrein door vogels gebruikt worden om nesten te bouwen. Bebroedde vogelnesten zijn strikt beschermd. De vegetatie kan daarom alleen buiten het broedseizoen verwijderd worden. Voorafgaand aan eventuele werkzaamheden in de watergang rond de locatie dienen de vissen te worden weggevangen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.
Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.
Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017 - 2021, wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.
In 2018 is door het Cluster Stadsontwikkeling van de Gemeente Rotterdam de ruimtelijke en programmatische invulling en financiële haalbaarheid van de plannen beoordeeld. Op basis van programma studies, ruimtelijke schetsplannen en ramingen is de financiële haalbaarheid van het plan getoetst aan de beschikbaarheid van gronden en terreinen, de programmatische mogelijkheden en wensen en de civiel technische aspecten van de ontwikkeling.
Uit deze toets is de conclusie getrokken dat de voorgestelde wijzigingen in het bestemmingsplan financieel tenminste neutraal te realiseren zijn. Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, kan gekozen worden voor een gefaseerde ontwikkeling van de locatie. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is. De gemeente zal bij deze fase-overgangen door de ontwikkelende partij geraadpleegd worden.
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.
In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
De volgende reacties zijn ontvangen, gevolgd door ons commentaar.
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door middel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.
Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:
Het plangebied valt binnen het verantwoordingsgebied van RTHA. Voor eventuele maatregelen binnen het verantwoordingsgebied wordt verwezen naar de brief d.d. 26 februari 2015.
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Commentaar:
Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.
Het advies van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) betreft een verwijzing naar het toetsingsvlak van ILS 24 met als doel bij een eventuele doorsnijding van het toetsingsvlak een toetsing te borgen.
LVNL geeft een aanvulling voor de toelichting en regels met betrekking tot de toetsingsvlakken - navigatie- en communicatie apparatuur.
Commentaar:
De tekstuele opmerkingen van de LVNL zijn verwerkt in de toelichting en regels, inclusief de bijlagen.
Toelichting:
4.2.15 Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland
De LVNL beheert de technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie- navigatie en surveillance infrastructuur (cns). Cns apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en -route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. Alle cns apparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Objecten, zowel vast (gebouwen, windmolens, bomen etc.) als mobiel (bouwkranen, heistellingen etc.) vormen in potentie een bedreiging voor de correcte werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenoemde toetsingsvlakken. De afmetingen van deze toetsingsvlakken zijn berekend op basis van internationale burgerluchtvaartcriteria. Objecten die het toetsingsvlak doorsnijden kunnen verstoring veroorzaken. In dit kader toetst en beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur en brengt hierover advies uit.
De toetsingsvlakken zijn als bijlage bij de regels opgenomen. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe objecten mogelijk gemaakt die de toetsingsvlakken doorsnijden. Als in de toekomst afgeweken wordt van dit bestemmingsplan en de ontwikkeling het toetsingsvlak doorsnijdt, dan dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij LVNL omtrent de vraag of de voorgenomen bouwhoogte gevaar of hinder oplevert voor de veiligheid van het luchtverkeer. Dit is geregeld in artikel 39.7 sub c van de regels.
Regels:
In de algemene bouwregels is het volgende sublid opgenomen in artikel 39.6 maximum bouwhoogte:
"ingeval de maximum bouwhoogte van een nieuwbouw een toetsingsvlak van de communicatie-, navigatie- of surveillanceapparatuur van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) doorsnijdt, zoals aangegeven in de bijlage 3 en 4 van de regels, dient advies te worden ingewonnen bij LVNL (of diens rechtsopvolger) over het effect hiervan op de goede werking van betreffende apparatuur."
Bijlagen bij de regels:
Toetsingsvlakken navigatieapparatuur, zie Bijlage 3 Toetsingsvlakken navigatie-apparatuur.
Toetsingsvlakken communicatieapparatuur, zie Bijlage 4 Toetsingsvlakken communicatie-apparatuur.
Gasunie heeft het voorontwerpbestemmingsplan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.Op grond van deze toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Commentaar:
Wij danken voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.
PM