Plan: | Crooswijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1086Crooswijk-va01 |
Het nu geldende bestemmingsplan voor Crooswijk is aan vernieuwing toe. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen. Naar verwachting blijven de bestaande ontwikkelingsmogelijkheden en ruimtelijke flexibiliteit in het nieuwe bestemmingsplan behouden en is er in die zin sprake van een conserverend bestemmingsplan.
Het plangebied gaat over een groot deel van (Oud) Crooswijk en Rubroek en is gelegen tussen de Crooswijksestraat/Pijperstraat, Nieuwe Boezemstraat, Boezem, Oostplein, Goudsesingel en Rotte.
In het gebied van het nieuwe bestemmingsplan geldt nu het restant van 1 bestemmingsplan:
563 Crooswijk zuid - Jaffa
vastgesteld 28-09-2006 goedgekeurd 04-01-2007 onherroepelijk 02-03-2007.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Vastgesteld op 15 juni 2011
In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.
De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014
De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:
Het bestemmingsplan Crooswijk bevat de volgende provinciale onderwerpen:
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
Uitvoeringsplan: Rubroek is pilot voor het landelijke programma Gebieden Energie Neutraal. Het gebied is aangedragen als gebied waar kansen liggen om het warmtenet uit te rollen.
Het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk signaleert dat onder meer in het naastgelegen Struisenburg enkele grote leegstaande (kantoor)panden omgebouwd worden tot woningen. De transformatie gebeurt in buurten die uitermate geschikt zijn om woningen te realiseren voor studenten, starters en 55+'ers met bovengemiddelde inkomens. Het Gebiedsplan ziet kansen om deze transformatie door te zetten wanneer zich in de toekomst mogelijkheden voordoen bij slecht verhuurbare kantoren of bedrijfspanden.
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
De basis op orde houden door:
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders
In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.
Belang voor de stad
Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.
Visie en ambities
Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.
Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)
In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.
Wat is horeca?
Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De definitie in de APV vormt het afstemmingskader voor de horecavergunning en het begrip "openbare inrichting". In de APV is tevens opgenomen onder welke omstandigheden sprake is van een "openbare inrichting"
De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van "openbare inrichtingen". Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.
Exploitatievergunning of niet?
In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.
Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.
Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.
Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)
Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.5) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.
Exploitatievergunning
Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.
Exploitatiecategorieën
De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).
Gebiedsgericht werken
Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.
Vastgesteld door B&W op 7 april 2015
Het gebied Kralingen-Crooswijk heeft een divers horeca-aanbod dat zich in Crooswijk vooral op de bewoners van de wijk richt en in Kralingen steeds meer ontplooit tot een bovenwijkse horecafunctie. Vooral in de verschillende winkelstraten die Kralingen-Crooswijk kent zijn horeca-inrichtingen gevestigd. In het Kralingse Bos zijn er verschillende restaurants en snackbars gevestigd die zich vooral richten op de wandelaars en recreanten in het bos. De wijk Struisenburg kenmerkt zich door de verschillende horeca-inrichtingen die zich in het bijzonder richten op de studenten in de stad. Bepaalde wijken van
Kralingen-Crooswijk, zoals De Esch en Kralingen Oost hebben relatief minder voorzieningen en daar is slechts een beperkt aantal horeca-inrichtingen gevestigd.
Oud Crooswijk staat al jaren onder druk en daarom moet terughoudend worden omgegaan met het ontwikkelen van dit gebied. Daarbij komt dat het hoofdzakelijk een woongebied is. De ontwikkelrichting die voor Oud Crooswijk geldt is dan ook consolideren. Echter binnen het gebied is een beperkt aantal specifieke locaties waar kwalitatief goede horeca een positief effect kan hebben op de omgeving.
Rubroek is een wijk waar groen en woningbouw elkaar afwisselen. Rond de Vondelweg, de Admiraal de Ruyterweg, de Lombardkade en de Goudsesingel is veel bedrijvigheid. Rubroek is bijzonder aantrekkelijk gelegen tegen het stadscentrum aan. Van de twee winkelgebieden gaat het met de Goudsesingel, aangrenzend aan het centrum, relatief goed. Een groot deel van de Jonker Fransstraat staat onder grote druk en heeft te maken met leegstand. De horeca bevindt zich hoofdzakelijk in de beide winkelstraten. Er is weinig horecagerelateerde overlast. Ondanks dat de Jonker Fransstraat aansluit op de Meent (centrum) is de loop vanuit het centrum naar de Jonker Fransstraat nauwelijks aanwezig. De locatie zou nieuwe ondernemers kunnen aanspreken, maar door de fysieke uitstralingen van de straat en de verpaupering die optreedt door leegstand zijn er nauwelijks nieuwe ondernemers die zich hier vestigen.
Aangezien de wijk, afgezien van een aantal straten, vrijwel geheel bestaat uit woongebied geldt in principe de ontwikkelrichting consolideren. Een aantal straten maakt juist wel een goede transformatie door en daar kan horeca aan bijdragen. Voor al deze locaties geldt dat er lichte uitbreiding mogelijk is.
De specifieke locaties met ontwikkelingen voor horeca zijn beschreven in paragraaf 4.2.2.
In de loop van 2017 zal ook het nieuwe horecagebiedsplan gaan gelden. Bepaalde ontwikkelgebieden uit de vorige periode hebben hun ontwikkeling gehad, waardoor overgegaan kan worden in consolideren.
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.
In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop rond het begin van de jaartelling en de eeuwen daarna klei is afgezet. Onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel heeft aangetoond dat er zich in het kleipakket sporen uit de Romeinse tijd kunnen bevinden. Langs de Rotte, die voor een natuurlijke ontwatering van het veen zorgde, zijn zelfs ook nog bewoningssporen uit de Late IJzertijd te verwachten.
Vanaf de 10e eeuw is het veengebied ontgonnen. Door de ontwatering van het veen daalde het maaiveld sterk, hetgeen mede de oorzaak was van overstromingen in het derde kwart van de 12e eeuw. Om het gebied tegen het water te beschermen, werd de aanleg van dijken noodzakelijk. Twee van deze eind 12e-/13e-eeuwse dijken liggen in het bestemmingsplangebied: een dijk aan de linkeroever van de Rotte en een dijk in het tracé van de huidige Oude Dijk en Rusthoflaan.
De aanleg van de dam in de huidige Hoogstraat rond 1270 was het begin van de vorming van de stedelijke nederzetting Rotterdam. De noordgrens van de stad (met vermoedelijk een gracht en wal ter plaatse) liep rond het midden van de 14e eeuw iets ten noorden van de Warande. De uitleg van de stad was echter te ambitieus, waardoor men rond 1500 de stadsgrens terugbracht tot de huidige Goudsesingel, waarlangs een stadsmuur met stadspoort (Goudsepoort) werden gebouwd. Rond het midden van de 19e eeuw kwam de stadsring weer noordelijker te liggen.
In het gehele bestemmingsplangebied zijn bewoningssporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. Vooral ter plaatse van de laatmiddeleeuwse dijktracés zijn bewoningssporen uit de 12e eeuw en later te verwachten. Archeologische relicten, die samenhangen met de laatmiddeleeuwse stedelijke nederzetting Rotterdam, zijn te verwachten in het gebied ten zuiden van de Warande. Behalve bewoningssporen moet hierbij vooral gedacht worden aan resten die te maken hebben met de stadsverdediging (stadsgrachten, -wallen, -muren en -poorten).
Waarde - Archeologie 1
Voor het gebied binnen de 14e-eeuwse noordelijke uitbreiding van de stad (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.
Waarde - Archeologie 2
Voor het historische dijktracé langs de Rotte (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.
Waarde - Archeologie 3
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Voor het binnen het plangebied gelegen water geldt de onderwaterbodem als dieptemarge.
Tussen 1240 en 1280 wordt het dijkenstelsel ontwikkeld dat ook nu nog in en rond de stad aanwezig is. Aan de noord-oostkant van de (toenmalige) stad Rotterdam ontstond de polder Rubroek (de huidige wijken Rubroek en Crooswijk). Midden door het gebied loopt de Crooswijkseweg die als ontginningsbasis voor de polder diende. In de 16e en 17e eeuw ontwikkelt Rubroek zich tot een zogenaamd “lanengebied”. Hier vinden allerlei activiteiten plaats, waarvoor binnen de stadsmuren geen plaats meer is. Het gaat om tuinbouw, fruitteelt en het houden van varkens en pluimvee, en daarnaast om ambachtelijke industrie, blekerijen en drie loodwitfabrieken. In ongeveer 1770 worden naast elkaar de hoge en lage Boezem gegraven (deze zijn later gedeeltelijk gedempt en samengevoegd tot één waterloop).
Tussen circa 1820 en 1880 wordt de wijk Rubroek in hoog tempo volgebouwd door speculanten die in hoge dichtheden slechte woningen realiseren. In 1862 wordt de Boezemsingel gegraven, deze waterloop vormt de grens tussen de wijken Crooswijk en Rubroek. In 1883 wordt het gemeentelijke slachthuis geopend aan de pas aangelegde Boezemstraat. Het complex wordt langzaam uitgebreid naar het noordelijk deel van het terrein en er vestigen zich ook aan het slachthuis gerelateerde bedrijven, zoals een huidenlooierij, een lijmfabriek en vleesverwerkende bedrijven.
Crooswijk is tussen 1895 en 1910 volgebouwd door projectontwikkelaars. Dit gebeurde eveneens in hoog tempo en met kwalitatief slechte huizen in hoge dichtheden. Er blijven veel bedrijven in het gebied aanwezig. Een van de grotere bedrijven is een brouwerij van Heineken. Het hoofdgebouw van deze brouwerij is gebouwd in de jaren ’20 en maakt nu onderdeel uit van een kantorencomplex.
In mei 1940 gaat het grootste deel van de bebouwing van Rubroek verloren door het bombardement en de daarop volgende branden. Alleen ten noorden van de Veemarktstraat en de Goudse Rijweg blijft de bebouwing gespaard. In de jaren ’50 worden er woningen gebouwd in een veel ruimere opzet en met een nieuwe verkaveling. In 1975 begint in Rubroek een stadsvernieuwingsoperatie met een aantal groter (ver)nieuwbouwprojecten langs de Rotte en op het vroegere Veemarktterrein. Het gedeelte van Crooswijk binnen dit bestemmingsplan komt gezien de slechte kwaliteit van de bebouwing bijna helemaal in aanmerking voor stadsvernieuwing. Hier wordt in 1976 mee begonnen, tot in de jaren ’90 wordt in hoog tempo vernieuwd en gerenoveerd. Als onderdeel van de stadsvernieuwing worden er plannen gemaakt om het slachthuisterrein te ontruimen voor woningbouw. Het slachthuis wordt in 1979 gesloopt en er wordt op het terrein een grootschalig woningbouwproject gerealiseerd.
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.
Het plangebied
Hieronder is een beschrijving gegeven van het beschermd stadsgezicht "Waterproject" dat voor een deel is gelegen binnen het plangebied Crooswijk. In de daarop volgende subparagraaf is een tabel gegeven met de in het plangebied gelegen rijksmonumenten en gemeentelijk monumenten; tevens een subparagraaf met de beschrijving van de plandelen gebouwd in de wederopbouwperiode.
Als beschermd stadsgezicht aangewezen per besluit van 5 november 2014
De Crooswijksesingel/Boezemsingel, inclusief de woonhuizen en de achtertuinen van de woonhuizen die daaraan grenzen, valt binnen het rijksbeschermde stadsgezicht Waterproject. Dit (tot beschermd stadsgezicht verheven) project van stadsarchitect W.N. Rose en fabriekslandmeter van het Hoogheemraadschap J.A. Scholten is een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend waterstaatkundig en stedenbouwkundig concept. Het stadsgezicht Waterproject is van grote historische en stedenbouwkundige waarde als tastbare erfenis van de strijd tegen een van de grootste maatschappelijke problemen van de Negentiende Eeuw: de explosieve bevolkingsgroei in de steden met alle stedenbouwkundige, sociale en hygiënische problemen die daarbij hoorden. Het unieke van het Waterproject ligt vooral in de bijzondere combinatie van maatschappelijke, waterstaatkundige en stedenbouwkundige doelstellingen, samengebracht in een integraal planconcept.
Het project 'Waterproject' is tevens een geplande stedenbouwkundige structuur uit de tweede helft van de 19e eeuw. Het gaat om een langgerekte gordel van singels, met aangrenzende bebouwing, op enige afstand van de oude binnenstad van Rotterdam. Dit gebied, dat bekend stond als de 'polderstad', kende in de loop van de 19e eeuw een explosieve groei, die voor de nodige problemen zorgde. Het Waterproject moest hierop een antwoord geven. Het project kende meerdere doelstellingen: verbetering van de waterhuishouding en de stedelijke hygiëne, ordening van de snelle groei, verfraaiing van de stedelijke omgeving, en het bieden van een kader voor toekomstige stadsuitbreiding. Deze ingreep heeft geleid tot een stedenbouwkundige structuur die enerzijds uniek is voor Nederland.
Het Waterproject is een ontwerp van ingenieur-architect (en rijksbouwmeester van 1858-1867) W.N. Rose (1801-1877), in zijn functie als respectievelijk stadsarchitect (1839-1854) en ingenieur-adviseur van Rotterdam (1854-1877). Het uiteindelijke plan werd in 1854 door Rose uitgewerkt in samenwerking met de 'fabriekslandmeter' van het Hoogheemraadschap Schieland J. A. Scholten. De singelaanleg is later voortgezet door directeur gemeentewerken G.J. de Jongh, die in aansluiting op het Waterproject de Provenierssingel (1896) en de Bergsingel (1910) ontwierp. Het Waterproject is van belang als voorbeeld van het oeuvre van ingenieur-architect en rijksbouwmeester W.N. Rose en de landschapsarchitect J.D. Zocher jr. Het beschermd stadsgezicht Waterproject beoogt nadrukkelijk om deze belangrijke 19e-eeuwse structuur weer als één samenhangend ontwerp te beschouwen. Als 19e eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.
Het beschermd stadsgezicht Waterproject omvat een tweetal singeltrajecten door de stad, respectievelijk westelijk en noordoostelijk gesitueerd van de oude stadsdriehoek. Het westelijk tracé bestaat uit twee delen die oorspronkelijk met elkaar verbonden waren, maar nu van elkaar zijn gescheiden door het stationsgebied. Het noordelijk deel omvat globaal de Spoorsingel en de Provenierssingel. Het zuidelijk deel globaal de Westersingel tussen Kruiskade en Westzeedijk, inclusief Eendrachtsplein. Het oostelijk tracé is een aaneengesloten gebied en omvat globaal de Bergsingel, de Noordsingel, het Noordplein, de brug over de Rotte, de Crooswijksesingel en het noordwestelijk deel van de Boezemsingel. De singeltrajecten bestaan alle uit een strikt profiel met centraal de wetering (aI dan niet gedempt) met in landschappelijke stijl aangelegde taluds, deels voorzien van wandelcircuit, deels van tramsporen, de singelstraten aan weerszijde van de wetering, met aanpalende bebouwing, inclusief de eventuele voor- en achtertuinen of -terreinen.
Het Waterproject Rotterdam is tevens een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend stedenbouwkundig concept, met verschillende voor de 19e eeuw exemplarische oogmerken: de verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding; de ordening van explosieve stedelijke groei, en het verfraaien van de stedelijke leefomgeving. Het Waterproject is een waterstaatkundige en stedenbouwkundige ingreep die zowel uniek als exemplarisch is voor Nederland, vooral als middel om de problemen van de snel groeiende Nederlandse steden en daarbij behorende problemen van ziekte en chaos het hoofd te bieden. Als 19e eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.
Het bestemmingsplangebied Crooswijk kent de volgende monumenten:
Straat | Mon- type | Functie | Architect | Bouw- jaar | ||||||||
Heineken kantoor Crooswijksesingel 50 |
RM | Bedrijfsgebouw | W. Kromhout | 1932 | ||||||||
Allerheiligste Verlosserkerk Goudse Rijweg 403-417 |
RM | Woningen | Johannes Kayser | 1885 | ||||||||
Vuilvishuisje Boezemsingel 57 |
RM | Weg- en waterwerk | W.A. Scholten | 1890 | ||||||||
Boezembrug Goudse Rijweg |
RM | Weg- en waterwerk | S.J. Rutgers | 1903 | ||||||||
Noorderbrug | GM | Weg- en waterwerk | 1910 | |||||||||
Spiegelnisserbrug | GM | Weg- en waterwerk | 1899 | |||||||||
Schoolgebouw Crooswijksesingel 18-20 |
GM | Schoolgebouw | K. Hooykaas | 1898 | ||||||||
Burgerhotel 'De Zon' Hendrick de Keyserstraat 72 |
GM | Bedrijfsgebouw | Ch. Eckhart | 1877 | ||||||||
Pootstraat 43 | GM | Bedrijfsgebouw | 1900 | |||||||||
Tuinhek Boezemsingel 18, 19-24 |
Tuinhek | ca 1870 |
||||||||||
Woonhuis De Vries Boezemstraat 450 |
GM | Woningen | C.N. van Goor | 1893 |
Het enige project in de Rotterdamse wederopbouw dat nog tijdens de oorlog werd gebouwd is "Wereldhave". Dat is het gebied tussen de Goudsesingel, de Vondelweg, de Warande en de Boezemsingel. Het bestaat uit grootstedelijke bouwblokken met winkels en woningen langs de Goudsesingel en laagbouw rond groene hoven erachter. Op 15 april 1941 ging de eerste paal de grond in en ondanks de bouwstop van 1942 werd het complex afgebouwd. Op 23 januari 1943 waren de eerste woningen klaar. De naam Wereldhave is afgeleid van de bouwmaatschappij n.v. De Wereldhave, die overigens maar een deel van het project met 508 woningen realiseerde.
Het gebied is grotendeels door één architect vormgegeven, Jan Wils, die het eerste, grootste gedeelte ontwierp. Belangrijker is de stedenbouwkundige opzet van W.G. Witteveen, wiens ideeën voor een monumentaal stadsbeeld van het wederopgebouwde Rotterdam alleen hier zijn gerealiseerd. Stadsarchitect Witteveen werd in 1944 vervangen door zijn assistent C. van Traa, die een veel functioneler stedenbouw voor ogen stond, wat resulteerde in het Basisplan. Toen was dit stadsdeel echter al vrijwel klaar.
Het tweede gedeelte werd tussen 1949 en 1951 gebouwd en is ontworpen door de architecten J.C. Bolten, D. Dürrer en AE.G. & J.D. Postma. In de noordoosthoek van het gebied stond tot 2008 het markante schoolgebouw van de Ammanstichting. Dit fraaie wederopbouwmonument is helaas gesloopt. Op en in de plaats daarvan is in 2016 het nieuwe instituut van de Ammanstichting gerealiseerd (fase 1).
Oorspronkelijk zou het gehele gebied tussen Goudsesingel en Goudserijweg volgens de principes van Witteveen worden bebouwd, met centraal de Warande als een groene parkway. Pas nadat de Veemarkt begin jaren zeventig hier verdween kwam de benodigde ruimte vrij, maar Witteveens ideeën waren reeds lang verlaten. De vrijgekomen ruimte werd gevuld met portieketagewoningen volgens de toen heersende stadsvernieuwingsdoctrine.
De architectuur van het complex van Wils is karakteristiek voor de overgang tussen de traditionele baksteenarchitectuur van de jaren dertig en de geïndustrialiseerde woningbouw van de jaren vijftig. De wanden zijn van baksteen en de vloeren van beton. Behalve baksteen wordt er in de gevels gebruik gemaakt van geprefabriceerde betonelementen en stalen kozijnen. Maar er zijn ook traditionele details, voornamelijk bij de laagbouwblokjes, zoals de afgeronde goten. Ook zijn overal schuine daken toegepast. De open verkaveling van de laagbouwblokken is een voorteken van latere stedenbouwkundige inzichten.
Het complex bestaat grofweg uit twee delen: een langgerekt, grootschalig woongebouw van vijf en zes woonlagen op een onderbouw met winkels met haaks daarop in hoogte aflopende woningblokjes in het groen. Het hoge woongebouw wordt ontsloten door galerijen aan de achterzijde, de Herman Robbersstraat; de liften en trappenhuizen zijn buiten het bouwblok gesitueerd. Hier bevinden zich ook de toegangen tot de winkels, die een brede plint vormen. Op die brede plint ligt een woonstraat als in het Justus van Effencomplex, die echter door de slechte oriëntatie op de zon weinig aantrekkelijk is.
De achterliggende blokjes woningen lopen in hoogte af van vier naar drie naar twee bouwlagen. De woningblokken liggen aan openbaar toegankelijke groene collectieve binnenhoven. Door het gebied loopt een voetgangersroute. Pittoreske garages en beplanting schermen de hoven af van de Herman Robbersstraat. Aan de Vondelweg vormt een hoger bouwblok de afsluiting van het wijkje. Van strokenbouw is geen sprake; er zijn straten met aan weerszijden de woningentrees en binnenhoven. De woningen hebben een portiekontsluiting en zijn voorzien van balkons en pergola’s in een betonnen raamwerk. De moderne architecten en stedenbouwkundigen hadden veel kritiek op het complex. Zo stond de hoge bebouwing aan de zuidkant een goede bezonning van de woningen aan de groene hoven in de weg.
Het gebied rond de Goudsesingel was voor de oorlog een beruchte achterbuurt. Gemeentebestuur en stadsarchitect waren niet rouwig om de verwoesting van dit deel van de stad. Maar de Goudsesingel was ook belangrijk als één van de drukst bezochte markten van Nederland. Behalve de winkels in de woningbouw van Wils was hier in de oorlog een noodwinkelcomplex gebouwd.
Maar een echt levendige winkelstraat is de Goudsesingel niet meer geworden. Vooral de drukke verkeersfunctie en de excentrische ligging bleken onoverkomelijk.
bron: http://www.wederopbouwrotterdam.nl/nl/deelgebieden/wereldhaven/ (d.d. 2016).
Het plangebied van Crooswijk is onder te verdelen in drie deelgebieden. Deze gebieden onderscheiden zich door ontstaansgeschiedenis en bebouwingsstructuur maar zijn qua functionele structuur in grote lijnen vergelijkbaar. Hieronder zal per deelgebied een ruimtelijke en functionele typering worden gegeven.
De wijk Rubroek wordt begrensd door de Rotte, de Boezem, de Goudsesingel en de Boezemsingel. Het grootste deel van de bebouwing in het gebied bestaat uit complexen van meergezinswoningen. In het zuidelijk deel van de wijk, tussen de Goudsesingel en de Warande / Admiraal de Ruiterweg, stamt de bebouwing uit de jaren ’50. In de rest van Rubroek is de bebouwing uit de jaren ’50 voor het grootste deel gesloopt en in het kader van de stadsvernieuwing vanaf 1975 vervangen door nieuwbouw. De voormalige kerk aan de Goudserijweg is een van de weinige gebouwen van voor de oorlog, de huidige functie van het gebouw is studentenhuisvesting. Aan de Vondelweg is een begraafplaatsje gelegen. Dit is de oudste joodse begraafplaats van Rotterdam.
Langs de Goudsesingel, Jonker Fransstraat en Admiraal de Ruyterweg is de begane grond voornamelijk in gebruik als winkel en daarnaast voor dienstverlenende bedrijfjes en horeca. Binnen de wijk zijn vier schoolcomplexen gelegen. Aan de Haverlandstraat ligt een vooroorlogs gebouw waar een muziekschool in zat. Dit gebouw staat nu leeg. Aan het uiteinde van de Boezemsingel is een gemaalgebouw gelegen. Dit markante gebouw in Chalet-stijl (1890) is cultuurhistorisch waardevol en is aangewezen als potentieel monument.
De grenzen van Crooswijk-zuid zijn de Rotte, de Crooswijksestraat/Pijperstraat, de Boezemstraat en de Boezemsingel/Crooswijksesingel. Centraal door de wijk loopt noord-zuid de Crooswijkseweg. Langs deze weg zijn op de begane grond winkels en andere voorzieningen gevestigd, met daarboven woningen. Langs de Boezemsingel/Crooswijksesingel en op enkele andere plekken in de wijk heeft een aantal panden uit het einde van de 19e, begin 20e eeuw het bombardement en de daaropvolgende branden overleefd. Een van de markantste gebouwen in de wijk is de oude brouwerij van Heineken. Dit grote bakstenen gebouw uit de jaren ‘20 van de 20e eeuw staat op de hoek van de Linker Rottekade en de Crooswijksesingel en is nu een kantorencomplex.
De meergezinswoningen die in de jaren ’50 zijn gebouwd, zijn vanaf 1976 deels gerenoveerd en deels vervangen door nieuwbouw. Hierdoor is een gevarieerde bebouwing ontstaan, met panden uit drie perioden en bouwstijlen.
Het (voormalige) slachthuisterrein bestaat hoofdzakelijk uit slingers van meergezinswoningen die dateren van de stadsvernieuwingsoperatie begin jaren ’80 van de vorige eeuw. De meeste woningbouwcomplexen zijn vier tot vijf lagen hoog. In de hoek van de Boezem bevindt zich een slinger van zes tot acht lagen. Tussen de slingers met woningen liggen binnenterreinen met openbaar groen en speelgelegenheden. Het hart van de wijk wordt gevormd door het plein Koeweide. Tussen dit plein en de Boezemstraat staan drie panden in eclectische stijl (circa 1880). Zuidelijker langs de Boezemstraat vormt een pand in neo-renaissancestijl een sterk contrast met de omliggende bebouwing. Sinds het begin van deze eeuw staat op de hoek van de Boezemsingel en de Boezem, op de plaats van de markante Koninginnekerk, een woontoren van 26 verdiepingen (de Koninginnetoren).
De Goudsesingel aan zuidkant van het plangebied en de Boezemweg/Boezemstraat/Nieuwe Boezemstraat maken deel uit van de hoofdverkeersstructuur van Rotterdam. Deze wegen komen samen aan het Oostplein, dat voor een deel binnen dit plangebied ligt. Het Oostplein is een stedelijk/regionaal verkeersknooppunt. Hier bevindt zich ook een metrostation.
Andere belangrijke verkeersverbindingen (hoofdzakelijk 50-km wegen) zijn de Jonker Fransstraat/Linker Rottekade, de Admiraal de Ruyterweg/Goudse Rijweg, de Crooswijkseweg, de Crooswijksestraat/ Pijperstraat, de Crooswijksesingel/Boezemsingel, de Boezemlaan, de Vondelweg en de Warande.
Het plangebied is goed ontsloten met de tram.
Het plangebied is goed ontsloten met deels vrijliggende fietspaden.
In Crooswijk is een van de vijf winkelgebieden van Kralingen-Crooswijk aanwezig. In vergelijking met andere gebieden zijn er, door de ligging en goede verbondenheid met de Binnenstad van Rotterdam, geen grote stadsdeelcentra of wijkwinkelcentra aanwezig. Door de ligging vlak bij het centrum van Rotterdam is het winkelgebied in Crooswijk aan de Crooswijkseweg een buurtwinkelcentrum, waar de nadruk ligt op dagelijkse boodschappen. Voor de gewenste toekomstige structuur zal deze boodschappenfunctie centraal blijven staan.
De Crooswijkseweg functioneert in de huidige situatie als buurtwinkelcentrum onvoldoende. Het aanbod sluit onvoldoende aan op de wensen van de consument. Om een toekomst te hebben als winkelgebied, dienen de ruimtelijke basiskwaliteiten versterkt te worden. Als dit in het huidige gebied niet mogelijk is, zal realisatie van een nieuw buurt/wijkwinkelcentrum in de omgeving tot de mogelijkheden behoren. Transformatie van de Crooswijkseweg is in dat geval essentieel. Er zijn onderzoeken gestart om de haalbaarheid te toetsen voor de ontwikkeling van de Tamboerlocatie (gelegen net buiten het plangebied), in combinatie met transformatie van de Crooswijkseweg.
Het plangebied heeft overwegend een “stenig” karakter. De grote groenstructuren in (of net buiten) het gebied liggen aan de randen van de wijken. De Rotte en de Boezem zijn twee blauw/groene linten die Rubroek en Oud-Crooswijk in het oosten en westen begrenzen. De Rotte heeft weinig groen erlangs en kan daardoor niet als een onderdeel van de groene buitenruimte worden gezien. De Boezem is door de brede groenstroken erlangs de belangrijkste groene ruimte van het gebied. De Boezem en de Rotte worden met elkaar verbonden door de Crooswijksesingel/Boezemsingel, de grens tussen Oud-Crooswijk en Rubroek. Direct ten noorden van Oud-Crooswijk bieden het Schuttersveld en de begraafplaats een groene uitloopmogelijkheid. Verreweg het grootste groene recreatiegebied in de buurt is natuurlijk het Kralingse Bos.
Binnen de wijken is er weinig structureel groen. Rubroek heeft langs de Warande en de Boezemweg een brede groen zone met speelplekken. Tussen de meergezinswoningen in het noordelijk deel van het Slachthuisterrein liggen groene gebieden die door hun omvang uitnodigen tot gebruik als park.
Voor de manier van bestemmen is volledig aangesloten bij het vorige bestemmingsplan, vastgesteld in 2006. Wel worden nu andere begrippen gebruikt in verband met de invoering van de Nederlandse standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen.
Gerealiseerde bouwplannen en afwijkingen van het vorige bestemmingsplan zijn opgenomen in het nieuwe plan. De vervangende nieuwbouw aan de Marnixstraat en de Hendrik de Keyserstraat zijn bijvoorbeeld bestemd conform de nieuwe situatie. Zo ook de nieuwbouw aan de Boezemweg/ Boezemkade, de zg BoBo-locatie. Op enkele locaties zijn panden gesloopt zonder dat nieuwe bebouwing terugkomt: daar ontstaat extra groen of verblijfsruimte voor de buurt (Fredrikstraat, Marnixstraat).
De Kop van de Goudse Rijweg was in het vorige bestemmingsplan onderdeel van een meer ingrijpende ontwikkeling. Nu de ontwikkeling is afgerond is de huidige situatie bestemd, waarbij ruimte is ontstaan voor 'Hotspot, hutspot, krootwijk' (bestemd als 'Tuin').
In Kralingen-Crooswijk zijn vijf winkelgebieden aanwezig. In vergelijking met andere voormalige deelgemeenten zijn er, door de ligging en goede verbondenheid met de binnenstad van Rotterdam, geen grote stadsdeelcentra of wijkwinkelcentra aanwezig. De Crooswijkseweg is een buurtwinkelcentrum, waar de nadruk ligt op dagelijkse boodschappen. De Nota Detailhandel Rotterdam constateert dat zowel het aanbod als de sfeer en uitstraling van dit centrum benedenmaats scoort. Een grote supermarktketen ontbreekt in de straat, waardoor het aanbod onvoldoende aansluit bij de functie van het centrum. Om een toekomst te hebben als winkelgebied, dienen de ruimtelijke basiskwaliteiten versterkt te worden. Als dit in het huidige gebied niet mogelijk is, zal realisatie van een nieuw buurt- / wijkwinkelcentrum in de omgeving tot de mogelijkheden behoren. Transformatie van de Crooswijkseweg is in dat geval essentieel. Al eerder zijn, buiten het kader van het bestemmingsplan, onderzoeken gestart om de haalbaarheid te toetsen voor de ontwikkeling van de Tamboerlocatie (net buiten het plangebied), in combinatie met transformatie van de Crooswijkseweg.
Het beleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht om detailhandel zo veel mogelijk te concentreren in winkelcentra en winkelstraten, en niet in woonwijken. Bedrijfjes en beroepsuitoefening in huis wordt binnen woonwijken wel als wenselijk gezien en aangemoedigd. Het plangebied kent een aantal winkelstraten met winkels op de begane grond en gestapelde woningen daarboven.
De Goudsesingel, Jonker Fransstraat en Crooswijkseweg behouden de status van winkelstraat. De panden behouden met de bestemming "Detailhandel" de huidige gebruiksmogelijkheden.
Hieronder volgt een beschrijving van deze winkelgebieden en hoe hiermee in dit bestemmingsplan is omgegaan.
Panden met gemengde bebouwing en (voormalige) winkels aan voormalige winkelstraten zoals de Admiraal de Ruyterweg zijn bestemd als “Gemengd - 1”. Dit maakt binnen het bestemmingsplan de gewenste functiewijziging van detailhandel naar maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijvigheid of dienstverlening mogelijk.
De nog aanwezige detailhandel buiten de winkelstraten of gemengde bebouwing is binnen de bestemming “Wonen” toegestaan en op de verbeelding van het plan aangegeven met een functieaanduiding. Dit betekent dat wonen de hoofdfunctie is, maar dat de begane grond ook voor detailhandel mag worden gebruikt.
Buiten de winkelstraten is de mogelijkheid voor detailhandel van de panden afgehaald op het moment dat daar nu geen detailhandel meer aanwezig is. Op deze manier krimpt de potentiële hoeveelheid voor detailhandel en wordt de concentratie tot de winkelstraten gestimuleerd. Er is echter geen actief uitsterfbeleid opgenomen.
Het horecagebiedsplan bepaalt voor het plangebied Crooswijk de gewenste ontwikkelrichting. Die ontwikkelrichting is mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan legt niet het type horeca vast. Het horecagebiedsplan geeft voor enkele straten onder voorwaarden ontwikkelruimte voor horeca.
Naast het bestemmingsplan dient het horecagebiedsplan als toetsingskader voor de exploitatievergunning.
Voor de delen Oud Crooswijk en Rubroek geldt in principe de ontwikkelrichting consolideren. Echter binnen het gebied is een beperkt aantal specifieke locaties waar kwalitatief goede horeca een positief effect kan hebben op de omgeving. Het gaat om de volgende locaties en straten.
Boezemweg, Boezemstraat en Nieuwe Boezemstraat
De beoogde ontwikkeling had vooral betrekking op de locatie nabij de Koeweide. Inmiddels is sprake van consolideren van de huidige situatie.
Linker Rottekade (tussen de Noorderbrug en de Schuttersweg) en het Schuttersveld
De locatie heeft veel potentieel. Dit potentieel wordt op dit moment echter niet of nauwelijks gerealiseerd. Nieuwe hoogwaardige horeca kan bijdragen aan een verbetering van het woon- en leefklimaat en een betere binding met de rivier. Voor nieuwe inrichtingen op de locatie geldt gericht ontwikkelen.
Om deze ontwikkelruimte te bieden heeft de voormalige Heineken-brouwerij aan de Linker Rottekade hoek Crooswijksesingel een functieaanduiding gekregen, waarmee één horeca-inrichting tot 250 m2 is toegestaan.
Crooswijksesingel (tussen de Noorderbrug en de Crooswijkseweg)
In het horecagebiedsplan wordt ruimte gezien voor een nieuwe horeca-inrichting op de locatie van de voormalige club van Jan Bik aan de Crooswijksesingel. Daarmee verbeteren de gebruiksmogelijkheden en stijgt de kans op een passende ontwikkeling van de locatie.
Isaac Hubertstraat 153, buurthuis de Branding;
Door de bezuinigingen zijn bijna alle buurthuizen in Crooswijk gesloten. Buurthuis de Branding is vooral door een grote groep vrijwilligers blijven bestaan. Dit buurthuis fungeert als een bruisend centrum voor bewoners uit de buurt. Er worden onder ander taallessen en computerlessen gegeven en er wordt regelmatig samen gekookt en gegeten. Dit buurthuis staat midden in de wijk en is daardoor toegankelijk voor een groot aantal (vooral) Crooswijkse bewoners. Bewoners treffen elkaar hier een aantal dagen per week. Uitbreiding van horeca-activiteiten op deze locatie is gewenst. Wel zullen deze ondergeschikt blijven aan de sociaal culturele activiteiten van het buurthuis. Omdat er nog geen concrete nieuwe plannen op deze locatie zijn, worden nieuwe initiatieven getoetst aan het uitvoeringsprogramma Crooswijk Werkt. Gericht ontwikkelen.
De beoogde horecamogelijkheden zijn ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. Daardoor is een functieaanduiding voor horeca niet noodzakelijk.
Goudsesingel (tussen Jonker Fransstraat en het Oostplein – zijde Rubroek)
De Goudsesingel is een brede verkeersstraat waarvan de zuidzijde van de straat gelegen is in het gebied Centrum. Er bevinden zich over het algemeen winkels in de plint die een wijkoverstijgend karakter hebben. Er is één restaurant gevestigd. Om enerzijds de Goudsesingel als looproute vanuit het centrum naar Kralingen en verder, te stimuleren en anderzijds om bewoners en winkelend publiek meer mogelijkheden te bieden en het aanbod van winkels en horeca uit te breiden, is er op de Goudsesingel ruimte voor horecaontwikkeling.
Inmiddels geldt voor de Goudsesingel de richting "consolideren".
Jonker Fransstraat (tussen Goudsesingel en de Admiraal de Ruyterweg)
Het Horecagebiedsplan 2015-2016 spreekt nog over gericht ontwikkelen van horeca aan de Jonker Fransstraat. De afgelopen jaren zijn er veel kwalitatieve verbeteringen uitgevoerd, ook aan de Jonker Fransstraat en is de ontwikkelrichting bijgesteld naar "consolideren".
Goudse Rijweg (tussen Goudseplein en de Boezembrug)
Inmiddels geldt voor de Goudse Rijweg de richting "consolideren".
Ammanplein
Na de ontwikkeling van het Ammanplein en realisatie van het instituut is een ontwikkeling met horeca op deze locatie niet langer gewenst.
De mogelijke transformatie van maatschappelijke voorzieningen zoals scholen, tot woningen of woonwerkwoningen speelt op een aantal locaties. Nu toch al milieuonderzoek gedaan wordt, is dit - voor een aantal concrete, maar ook voor minder concrete locaties - meegenomen in de milieuonderzoeken. Dit om te bepalen of de transformatie niet op milieutechnische bezwaren stuit.
Binnen de bestemming maatschappelijke voorzieningen zijn sociale, culturele, medische, educatieve of levensbeschouwlijke voorzieningen planologisch toegestaan. Binnen dat kader past een gebruik als praktijkruimte voor bijvoorbeeld een medisch of kunstzinnig beroep.
Stedenbouwkundig bestaat er geen bezwaar om in dit gemengd gebied wonen en werken te combineren. Juist de bestaande bebouwing van bijvoorbeeld scholen leent zich vaak voor atelierwoningen of een combinatie van wonen en werken, waardoor gebouwen duurzaam gebruikt kunnen en leegstand of onnodige sloop wordt voorkomen. De mogelijke transformatie draagt bij aan het actief stimuleren van het hergebruik van slecht verhuurbare kantoren, bedrijfspanden en ook scholen tot woningen.
Binnen de bestemming Maatschappelijk (- 1 en - 2) zijn bouwvlakken en/of bebouwingspercentages gegeven, overeenkomstig de huidige situatie. Tevens zijn aanduidingen gegeven waarbinnen woningen gerealiseerd mogen worden. In de regels is opgenomen dat daarbinnen ook woningen en praktijkruimten zijn toegestaan. Zo wordt ruimte geboden voor een eventueel hergebruik van de bestaande bebouwing voor woningen en praktijkruimten. Dat is in lijn met het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk.
Omdat gewerkt is met een vrij gedetailleerde begrenzing van de functieaanduiding voor woningen biedt deze vorm van bestemmen geen ruimte voor nieuwe woningen buiten de aanduiding, waardoor een duurzaam gebruik van de bestaande gebouwen gestimuleerd wordt.
De transformatie van het leegstaande schoolgebouw aan de Haverlandstraat 12 stamt reeds uit het vorige bestemmingsplan. De realisatie van woningen is daarin mogelijk gemaakt. Stedenbouwkundig bestaat er geen bezwaar om in dit gemengd gebied wonen en werken te combineren. Ook in deze situatie leent de voormalige school zich voor realisatie van praktijkruimten of woonwerkwoningen, waardoor het bestaande gebouw mogelijk niet gesloopt hoeft te worden.
De mogelijke transformatie tot woningen draagt bij aan het actief stimuleren van het hergebruik van slecht verhuurbare panden, en is in lijn met het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk.
Door toepassing van de bestemming Maatschappelijk - 1 wordt niet alleen op de begane grond, zoals doorgaans gebruikelijk, maar ook op de verdiepingen een gemengd gebruik en een combinatie met praktijkruimten, woonwerkwoningen en woningen toegestaan. Bouwkundige voorzieningen kunnen ervoor zorgen dat eventuele overlast tot een minimum beperkt blijft.
Binnen de bestemming Maatschappelijk - 1 is gewerkt met een gedetailleerde begrenzing van het deel waar woningen zijn toegestaan en die in het kader van dit bestemmingsplan milieutechnisch zijn onderzocht. De hiervoor gebruikte functieaanduiding "wonen" geeft de ruimte aan waar de gebruikswijziging wordt toegestaan.
De transformatie van het gebouw met maatschappelijke dienstverlening aan Boezemsingel 8-12 is een nieuwe ontwikkeling. De realisatie van woningen op de verdiepingen in combinatie met een voortzetting van een maatschappelijk gebruik van de begane grond is zeker passend voor deze locatie. Stedenbouwkundig bestaat er geen bezwaar om in dit gemengd gebied wonen en werken te combineren.
De mogelijke transformatie tot woningen draagt bij aan het actief stimuleren van het hergebruik van slecht verhuurbare kantoren en bedrijfspanden, en is in lijn met het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk.
De locatie heeft de bestemming "Maatschappelijk - 2". Deze bestemming is passend voor het huidige gebruik van publieke dienstverlening. In lijn met de overige maatschappelijke bestemmingen wordt een mogelijkheid voor transformatie tot woningen geboden. Met een functieaanduiding "wonen" is de ruimte aangegeven waar de gebruikswijziging naar woningen is toegestaan en milieutechnisch is onderzocht.
Het voormalig "Burgerhotel de Zon" is eigendom van Havensteder en is een van de oudste en bekendste opvanghuizen in Rotterdam. Het gebouw was bestemd als maatschappelijke voorziening. Op dit moment biedt het ruimte aan een beschermde woonvorm voor mensen die 24 uur zorg en begeleiding nodig hebben. Er wordt gestreefd naar een zo gewoon mogelijke woonomgeving, waarin mensen zich veilig en thuis voelen. De bestemming "Wonen - Bijzonder woongebouw" doet meer recht aan het huidige gebruik en biedt tevens de mogelijkheid om de locatie voor woningen te gebruiken.
Stedenbouwkundig bestaat er geen bezwaar tegen het anders formuleren van de mogelijkheden van het pand. Dit borduurt voort op het stimuleren van de woonfunctie in het blok, zoals recent de naastgelegen bedrijfspanden zijn getransformeerd tot woningen en het nieuwbouwproject "Hendrik de Keyser" met (16) appartementen en (7) eengezinswoningen aan de andere kant van het pand.
De realisatie van het audiologisch instituut en de parkeergarage aan het Ammanplein is afgerond. Het instituut heeft niet de volle kavel nodig, zodat er ruimte is voor de ontwikkeling van woningen. De ontwikkeling houdt rekening met een zorgvuldige aansluiting op de naastgelegen panden uit de wederopbouwperiode en ligt direct tegen het audiologisch centrum aan.
De rooilijn van de tweede fase langs de Boezemweg ligt in lijn met de naastgelegen bebouwing aan deze weg. Voor het bouwdeel aan de Boezemweg geldt een maximale bouwhoogte van 24 meter (zeven bouwlagen op de half verdiepte parkeergarage). Aan de zijde van de Willem Schürmannstraat blijft een deel van de kavel onbebouwd. De rooilijn ligt ook aan deze zijde in het verlengde van de nieuwbouw van de eerste fase. Dit bouwdeel wordt niet hoger dan 14 meter hetgeen neerkomt op maximaal vier bouwlagen op de half verdiepte parkeergarage. (In de verkeers- en milieuonderzoeken is gerekend met de invloed van 63 woningen van circa 100 m2/woning.)
In paragraaf 3.3.4 is een beschrijving gegeven van het voormalige wederopbouwgebied Wereldhave, gelegen tussen Warande en Goudsesingel. Het gedetailleerd bestemmen van de bouwblokken met hun kenmerkende stedenbouwkundige maatvoering, breedte- en hoogtematen, groene binnenterreinen als onderdeel van de groenstructuur, geeft een zekere mate van bescherming. Ook zorgt de gedetailleerde bestemming van de Warande met de bestemming "Groen" als onderdeel van de groenstructuur voor het behoud van de kenmerken van het gebied.
De cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht 'Waterproject' (voor de Crooswijksesingel en Boezemsingel) wordt in het bestemmingsplan beschermd, zoals dit ook bij de omliggende bestemmingsplannen beschermd wordt. Met de bescherming wordt een drempel opgeworpen tegen sloop en verandering van verschijningsvorm.
Er is in artikel 30.2.1 Algemeen van de regels bepaald, dat voor de gebouwen binnen de waarde cultuurhistorie geen andere kapvorm is toegestaan dan de kapvorm welke het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur langs de Crooswijksesingel en Boezemsingel geldt, dat de bestaande indeling in bouwblokken blijft gehandhaafd, evenals de wegenstructuur. De huidige breedte van de straten is gehandhaafd, evenals het aantal rijstroken. Daarmee is het huidige stratenprofiel vastgelegd en beschermd.
Teneinde te garanderen dat de bestaande situatie zo veel mogelijk gehandhaafd blijft, worden krachtens artikel 30.2 Bouwregels, binnen de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" bouwwerken geweerd op de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen". Hiervan kan uitsluitend bij omgevingsvergunning worden afgeweken t.b.v. kleine bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, verkeer en vervoer (niet groter dan 80 m3). Voorts is voor aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste gekoppeld aan de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Erf" en "Groen". Voor deze bestemmingen is voorgeschreven dat terrein niet verhard mag worden en niet meer dan een halve meter opgehoogd of ontgraven mag worden zonder omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de voortuinen van gebouwen.
T.a.v. de bestemming "Water - 1" is geregeld dat het verboden is zonder vergunning waterlopen te dempen of om te leggen.
T.a.v. de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" is geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning wegwerkzaamheden te verrichten, tenzij het bestaande wegprofiel niet wordt aangetast.
Overigens is geen omgevingvergunning vereist indien het gaat om werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of voor werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Naast het weren van bouwwerken op bepaalde bestemmingen, het eisen van omgevingsvergunning voor bepaalde aanlegwerkzaamheden, kent dit bestemmingsplan ook nog een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de bestemming Cultuurhistorie. Voor vergunningverkrijging zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal alsdan aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing. Artikel 30.5.2 Uitzondering op verbod geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt.
Met deze instrumenten kunnen de gronden van het Waterproject gelegen langs de Crooswijksesingel en Boezemsingel een optimale bescherming krijgen die zij vanuit cultuur-historisch oogpunt verdienen. Het belang van de gewenste bescherming ligt niet zo zeer op de individuele kenmerken van de afzonderlijke panden, alswel op het ensemble van het gehele gebied.
De Koepelnota Welstand Rotterdam onderscheidt de singels uit het Waterproject (zoals de Crooswijksesingel) als een apart gebiedstype waarvoor aparte welstandscriteria zijn geformuleerd. Het Welstandscollege zal voor dit gebied als beschermd stadsgezicht extra zorgvuldig toetsen, ook op het punt van materiaalgebruik. Materiaalgebruik (toepassing baksteen, hout, keramische dakpannen) betreft een zaak van welstand, alsmede een uitvoeringsaspect dat buiten het bestek van een bestemmingsplan valt.
In alle gevallen waarin door B&W over vergunningverlening moet worden beslist in het kader van de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" wordt vooraf advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten.
Verspreid over het plangebied is een aantal bedrijven gelegen. Het gaat hier vooral om reparatie- en servicebedrijven van geringe omvang. De bedrijven zijn gelegen op de begane grond van gemengde bebouwing, in de bestemming "Gemengd - 2" en "Gemengd - 3". Het gaat hier om bedrijven in de milieucategorie 1 of 2 van de lijst met toegestane activiteiten.
In drie gevallen is sprake van een hogere milieucategorie: Aan de Koepelstraat 30 is een galvaniseerinrichting gevestigd, aan de Crooswijkseweg 91 is een wasserij gevestigd, Aan de Boezemstraat 372 een timmerbedrijf. Deze drie bedrijven krijgen een bestemming op maat.
Tevens is het toegestaan om een bedrijf aan huis te hebben. In dat geval gelden er wel voorwaarden en zijn alleen activiteiten toegestaan in de lichte milieucategorie 1, genoemd op de lijst die hoort bij dit bestemmingsplan.
Een bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" is gegeven aan de grotere voorzieningen van de nutsbedrijven, zoals het transformatorstation aan de Vondelweg, het gemaal aan de Willem Schürmannstraat en het gemaal aan de Boezemsingel.
De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig gebied als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd.
Overeenkomstig het vorige bestemmingsplan legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam. Via de inmiddels vervallen leefmilieuverordening Belhuizen, is in het vorige bestemmingsplan een beperkt aantal belhuizen gelegaliseerd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zodra het gebruik als belhuis definitief is beëindigd of vervangen door een andere toegelaten functie, een belhuis niet langer is toegestaan. De planologische inzichten hieromtrent zijn niet gewijzigd, zodat deze belhuizen op dezelfde manier in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het plangebied Crooswijk kent momenteel nog een belwinkel en wel op de Crooswijkseweg 72.
De bestemming "Detailhandel" is gebruikt voor panden in vier straten/centra die behoren tot het winkelgebied. Het betreft de Goudsesingel, Jonker Fransstraat (tussen Goudsesingel en Goudse Rijweg), Goudseplein en Crooswijkseweg. In deze bestemming is op de begane grond detailhandel toegestaan, alsmede daarmee vergelijkbare bestemmingen, zoals commerciële dienstverlening (denk aan reisbureau of kapsalon). Op de verdiepingen van deze panden wordt gewoond.
De bestemming “Gemengd - 1” behoort tot het voormalig winkelgebied. Transformatie van detailhandel is gewenst om een meer compact winkelgebied over te houden. Binnen het bestemmingsplan is de gewenste functiewijziging van detailhandel naar maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijvigheid of dienstverlening mogelijk.
De nog aanwezige detailhandel buiten de winkelstraten of gemengde bebouwing is binnen de bestemming “Wonen” toegestaan en op de verbeelding van het plan aangegeven met een functieaanduiding. Dit betekent dat wonen de hoofdfunctie is, maar dat de begane grond ook voor detailhandel wordt gebruikt.
Een groot aantal panden binnen het plangebied heeft de bestemming "Gemengd". Er is een onderscheid gemaakt in een aantal soorten gemengde bestemmingen.
De bestemming "Gemengd - 1" laat, net als in het vorige bestemmingsplan, op de begane grond diverse functies zoals detailhandel, dienstverlening, bedrijven in milieucategorie 1 en 2, praktijkruimten en maatschappelijke voorzieningen toe. Op de verdiepingen is in principe alleen wonen toegestaan. Deze bestemming geldt voor de gemengde bebouwing langs doorgaande wegen en de bebouwing die niet hoort tot de detailhandelsstructuur. (Bebouwing die wel hoort tot de detailhandelsstructuur heeft de bestemming "Detailhandel".)
De bestemming "Gemengd - 2" laat op de begane grond geen detailhandel toe, maar verder wel de andere mogelijkheden van de bestemming "Gemengd - 1". Daarnaast is in "Gemengd - 2" de functie wonen niet alleen op de verdiepingen, maar ook op de begane grond toegestaan.
Deze bestemming is, net als in het vorige bestemmingsplan, gegeven aan bebouwing in het woongebied waar op de begane grond bedrijfjes zitten of gezeten hebben. Dan wel aan bebouwing waar op basis van vorige plannen bedrijfjes mochten zitten. Woongebouwen met op de begane grond praktijkruimte, maatschappelijke voorzieningen of dienstverlening behouden eveneens de mogelijkheden met de bestemming "Gemengd - 2". Er is in Rotterdam veel behoefte aan bedrijfsruimte voor startende ondernemers. Met deze flexibele regeling in dit bestemmingsplan blijft uitwisseling tussen functies mogelijk en kunnen bedrijfjes zich op geschikte plekken vestigen zonder procedure om af te wijken van een bestemmingsplan.
Op een locatie buiten de detailhandelsstructuur is in "Gemengd - 2" op de begane grond nog detailhandel aanwezig. Het betreft de panden aan het begin van de Boezemstraat. Waar nu nog detailhandel is toegestaan, is dit met een functieaanduiding [Detailhandel] in de bestemming "Gemengd - 2" aangegeven. In verband met de wens om de detailhandel op een aantal locaties te concentreren is een zo genoemde uitsterfconstructie opgenomen. Zodra het gebruik voor detailhandel definitief is beëindigd of vervangen door een andere toegelaten gebruik, is detailhandel niet langer toegestaan.
De bestemming "Gemengd - 3" heeft dezelfde mogelijkheden als "Gemengd - 2" met als verschil dat de diverse gemengde functies niet alleen op de begane grond, maar ook op de eerste verdieping zijn toegestaan. De bestemming geldt voor de recent gerealiseerde nieuwbouw op de hoek van de Goudse Rijweg / Crooswijkseweg en is zo overgenomen uit het vorige bestemmingsplan.
De Koninginnetoren had in het vorige plan een gemengde bestemming, maar sluit nu aan bij de mogelijkheden van de naastgelegen bebouwing met de bestemming "Wonen - Bijzonder woongebouw". De mogelijkheden blijven daarmee gelijk.
De locaties waar een (ondergrondse) stallingsgarage aanwezig is of reeds toegestaan is, zijn met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.
Structurele groengebieden, zoals de Warande, het groen langs de Crooswijkse / Boezemsingel en de Boezem zijn bestemd als "Groen". Daarnaast vormt een groot aantal binnenterreinen onderdeel van de groenstructuur en heeft daarom de bestemming "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, ontsluitingspaden en bouwwerken zoals speeltoestellen toegestaan. Binnen de bestemming '"Groen" is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Horeca definitie en afbakening
Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.
Horecagebiedsplan en bestemming
Een aanvraag voor een exploitatievergunning wordt getoetst aan o.a. het horecagebiedsplan en aan het bestemmingsplan. De bestemming van het pand moet de horeca-activiteiten toestaan. Grofweg is het onderscheid dat in het bestemmingsplan staat waar horeca zich mag vestigen en in het horecagebiedsplan wat voor horeca zich daar mag vestigen. Als een ondernemer een horeca-inrichting wil starten op een plek waar de bestemming geen horeca toestaat, dan kan hij een ontheffingsaanvraag doen door middel van een aanvraag omgevingsvergunning. Bij positief besluit op deze aanvraag krijgt de ondernemer toestemming om horeca-activiteiten te ontplooien. Bij het beoordelen van een ontheffingsaanvraag zal worden nagegaan welke horeca-ontwikkeling op basis van het horecagebiedsplan wenselijk is. Indien ontwikkelen van horeca in dat gebied gewenst is, zal waarschijnlijk positief worden besloten op de aanvraag. Andersom, wanneer in het horecagebiedsplan de ontwikkelrichting verminderen of consolideren is gekozen, zal waarschijnlijk negatief worden besloten. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de ondernemer automatisch ook een exploitatievergunning krijgt. Deze aanvraag wordt ook getoetst aan bepaalde criteria.
Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer - Wegverkeer" en "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.
Bestemmingsregels
In combinatie met bovenstaande is in de regels met een functieaanduiding [horeca] aangegeven dat ter plaatse van die aanduiding horeca is toegestaan, en dan meestal alleen op de begane grond. In een enkel geval is nader aangegeven dat een maximum oppervlak aan horeca is toegestaan.
Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze objecten kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.
In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.
Voor meerdere locaties met de bestemming "Maatschappelijk - 1 en - 2" zijn in het kader van het bestemmingsplan de milieukwaliteiten onderzocht. Daar waar stedenbouwkundig en milieutechnisch er geen belemmering is, is in de bestemmingsregels opgenomen dat woningen zijn toegestaan. (zie ook paragraaf 4.2 Ontwikkelingen.
In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
In het plan is tevens een klein joods kerkhof gelegen aan de Vondelweg / Jan van Loonslaan. Deze is bestemd met de bestemming "Maatschappelijk - Begraafplaats". De locatie is door een laag hek van de openbare weg gescheiden en heeft beperkte bouwmogelijkheden.
Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.
Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.
Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.
Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.
Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.
Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.
Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.
Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.
Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.
Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.
Binnen dit bestemmingsplan is op een locatie een seksinrichting bestemd. Dit is op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding "seksinrichting" en wel op de Admiraal de Ruyterweg 42a.
Over het plangebied ligt een straalpad ten behoeve van de telecommunicatie. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken van 90 meter binnen het straalpad. De onbelemmerde doorgang is vanwege de gegeven maximum bouwhoogten niet in het geding.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een grote drinkwater transportleiding ten behoeve van de watervoorziening. Deze leiding is met de bestemming "Leiding - Water" inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.
Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.
Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.
Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.
In dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.
De in het plangebied aanwezige singels en watergangen en hebben de bestemming "Water - 1" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" functie op de verbeelding aangegeven. De regionale waterkering langs de boezem is op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.
Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.
Voor de uitvoering van werken binnen de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.
In het plangebied Crooswijk zijn diverse cultuurhistorische waarden gelegen. Rijks- en gemeentelijke monumenten hoeven niet door het bestemmingsplan beschermd te worden. De cultuurhistorische waarden van het Beschermd stadsgezicht Waterproject echter wel.
Er is in artikel 30.2.1 Algemeen van de regels bepaald, dat voor de gebouwen binnen de bestemming Waarde - Cultuurhistorie geen andere kapvorm is toegestaan dan de kapvorm welke het pand had op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur langs de Crooswijksesingel en Boezemsingel geldt, dat de bestaande indeling in bouwblokken blijft gehandhaafd, evenals de wegenstructuur. De huidige breedte van de straten is gehandhaafd, evenals het aantal rijstroken. Daarmee is het huidige stratenprofiel vastgelegd en beschermd.
Teneinde te garanderen dat de bestaande situatie zo veel mogelijk gehandhaafd blijft, worden krachtens artikel 30.2 Bouwregels, binnen de bestemming Waarde - Ccultuurhistorie bouwwerken geweerd op de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen". Hiervan kan uitsluitend bij omgevingsvergunning worden afgeweken t.b.v. kleine bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, verkeer en vervoer (niet groter dan 80 m3). Voorts is voor aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste gekoppeld aan de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Erf" en "Groen". Voor deze bestemmingen is voorgeschreven dat terrein niet verhard mag worden en niet meer dan een halve meter opgehoogd of ontgraven mag worden zonder omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor de voortuinen van gebouwen.
T.a.v. de bestemming "Water - 1" is geregeld dat het verboden is zonder vergunning waterlopen te dempen of om te leggen.
T.a.v. de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" is geregeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning wegwerkzaamheden te verrichten, tenzij het bestaande wegprofiel niet wordt aangetast.
Overigens is geen omgevingvergunning vereist indien het gaat om werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of voor werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Naast het weren van bouwwerken op bepaalde bestemmingen, het eisen van omgevingsvergunning voor bepaalde aanlegwerkzaamheden, kent dit bestemmingsplan ook nog een bijzondere vergunningvereiste voor het slopen van bouwwerken binnen de bestemming Waarde - Cultuurhistorie. Voor vergunningverkrijging zal sprake moeten zijn van zwaarwegende maatschappelijke, technische, dan wel van economische overwegingen, en bovendien nieuwbouw mogelijk moeten zijn. Aanvrager zal alsdan aannemelijk moeten maken dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing. Artikel 30.5.2 Uitzondering op verbod geeft een opsomming van gevallen waarin het sloopverbod niet geldt.
Met deze instrumenten kunnen de gronden van het Waterproject gelegen langs de Crooswijksesingel en Boezemsingel een optimale bescherming krijgen die zij vanuit cultuur-historisch oogpunt verdienen. Het belang van de gewenste bescherming ligt niet zo zeer op de individuele kenmerken van de afzonderlijke panden, alswel op het ensemble van het gehele gebied.
De Koepelnota Welstand Rotterdam onderscheidt de singels uit het Waterproject als een apart gebiedstype waarvoor aparte welstandscriteria zijn geformuleerd. Het Welstandscollege zal voor dit gebied als beschermd stadsgezicht extra zorgvuldig toetsen, ook op het punt van materiaalgebruik. Materiaalgebruik (toepassing baksteen, hout, keramische dakpannen) betreft een zaak van welstand, alsmede een uitvoeringsaspect dat buiten het bestek van een bestemmingsplan valt.
In alle gevallen waarin door B&W over vergunningverlening moet worden beslist in het kader van de bestemming Cultuurhistorie wordt vooraf advies ingewonnen bij de Commissie voor Welstand en Monumenten.
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in verschillende woonbestemmingen:
De bestemming "Wonen - 2" is gebruikt voor tweelaagse bebouwing, veelal eengezinswoningen. In deze bestemming zijn twee bouwlagen en een kap toegestaan. De kap is niet overal gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels aangegeven. Binnen het toegestane volume kunnen in principe ook appartementen worden gerealiseerd. Het onderscheid uit het vorige bestemmingsplan tussen "gestapelde woningen" en "laagbouw" is komen te vervallen.
De bestemmingen "Wonen - 3" en "Wonen - 4" zijn gebruikt voor veelal gestapelde woningen in woongebouwen. In de meeste gevallen gaat het hier om portiek- of galerijwoningen in niet meer dan drie en vier bouwlagen. De Bestemming "Wonen - 5" is gebruikt voor woongebouwen met vijf of meer bouwlagen. De maximale bouwhoogte in meters is in de regels of op de verbeelding aangegeven. Binnen het toegestane volume kunnen echter in principe ook eengezinswoningen worden gerealiseerd.
De woonbestemming is toegekend aan het hoofdgebouw, de woning minus aanbouwen. Om binnen het plan de nodige flexibiliteit te bieden is de woonbestemming plaatselijk wat ruimer gelegd dan de huidige woning. In deze gevallen wordt de mogelijkheid geboden om zonder planwijziging de woning te verruimen of een nieuwe grotere woning te bouwen. Daarnaast zijn regels opgenomen over de hoogte en de dakvorm.
De bestemming "Wonen - Bijzonder woongebouw" is gebruikt voor drie woongebouwen. In twee complexen zijn, net als in het vorige plan, woonvormen al dan niet met zorg en extra voorzieningen toegestaan, zoals gemeenschappelijke ruimten, maar ook een klein winkeltje. Deze bestemming is ook gegeven aan het voormalig Burgerhotel De Zon waar eveneens een bijzondere woonvorm, al dan niet met zorg is toegestaan.
In de bestemming "Detailhandel" en "Gemengd - 1" zijn de woningen uitsluitend op de verdiepingen toegestaan. De begane grond van deze bestemming betreft de winkelstrips of de voormalige winkelstrips en wordt gemengd gebruikt.
In de bestemming "Gemengd - 2" en "Gemengd - 3" zijn de woningen niet alleen op de verdiepingen, maar ook op de begane grond toegestaan. De begane grond en bij "Gemengd - 3" ook de eerste verdieping kent een divers gemengd gebruik.
De bestemming "Wonen - Berging" is gebruikt voor (geschakelde) bergingen, terwijl de bestemming "Verkeer - Garagebox" is gebruikt voor de verspreid gelegen garageboxen. En de bestemming "Verkeer - Parkeergarage" voor parkeergarages buiten de gemengde bestemmingen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat de bergingen en boxen voor huishoudelijke doeleinden en voor het stallen van motorvoertuigen bedoeld zijn.
In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.
Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een meer duurzame wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zo veel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en
kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardings-toename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m2 wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.
Grote plannen (Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak)
Bij grote plannen wordt maatwerk toegepast. Bij dergelijke plannen wordt het plangebied veelal grotendeels heringericht. Dit biedt mogelijkheden om systeemaanpassingen door te voeren. Het is daarom gewenst om de waterhuishouding in het gebied apart te beschouwen. HHSK zal daarom het watersysteem bij grote plannen apart doorrekenen.
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
De beheerder van het oppervlaktewater in Crooswijk is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
Deze paragraaf geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, grondwater, afval- en hemelwater, waterkwaliteit, waterkeringen en waterveiligheid. De paragraaf wordt afgesloten met een subparagraaf over klimaatbestendigheid.
Het grootste deel van het plangebied ligt in peilgebied GPG-166, dit peilgebied heeft een vast peil van NAP -2,30 m. In dit peilgebied ligt één hoofdwatergang: de Boezemsingel. Water wordt hier ingelaten vanaf de Rotte met een inlaat aan de westzijde van het plangebied. Afvoer van water gebeurt door het gemaal Boezemsingel op de Boezem aan de oostzijde van het plangebied. De westgrens van het plangebied wordt gevormd door de Rotte een de oostkant loopt de Boezem. Beide wateren maken deel uit van het peilgebied Rotteboezem. De Rotteboezem heeft een flexibel peil tussen NAP-1,2 en 0,9 m.
Voor grondwater liggen er veel peilbuizen in het plangebied. De ligging van de peilbuizen met de gemiddelde ontwateringsdiepte (afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil) zijn weergegeven in het wateradvies voor dit bestemmingsplan. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij vrijwel elke peilbuis groter dan de minimale 0,80 meter. Alleen langs de Boezemweg in het zuidoosten van het plangebied is een peilbuis met een gemiddelde ontwateringsdiepte kleiner dan 0,80 meter.
In de wijk staan, vooral langs de Crooswijksesingel, de Boezemsingel en de Spiegelnisserkade nog huizen met houten paalfunderingen. Bij huizen met houten paalfunderingen kunnen lage grondwaterstanden voor problemen zorgen.
Afbeelding met peilbuizen en gemiddelde ontwateringsdiepte
Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 10 (Oosten). In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 10 voert het afvalwater af naar AWZI Kralingse Veer via het gemaal W.M. Schürmannstraat. Binnen het plangebied is één vuilwateroverstort aanwezig. Bij hevige regen wordt rioolwater overgestort op de Boezemsingel. De riooloverstorten hebben een negatieve invloed op de waterkwaliteit.
De Rotteboezem die door het plangebied loopt is een KaderRichtlijnWaterlichaam. Uit het KRWplan 2016-2021 van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard blijkt dat het water van de Rotte troebel en voedselrijk is. In de Rotte worden vrijwel geen waterplanten aangetroffen. De ecologische beoordeling is daarom slecht.
In de boezemsingel wordt de waterkwaliteit negatief beïnvloed door de aanwezige overstort. Om te voorkomen dat overstortwater zich over de hele singel verspreidt, is in 2014 een onderwaterstuw aangelegd. Het meeste vuil blijft zo op één plek, zodat het na de regenval gemakkelijker opgeruimd kan worden.
Waterkeringen
Langs de Rotteboezem in het plangebied lopen boezemkades. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Voor dijkring 14 geldt in het vigerende beleid dat de waterkering een extreme waterstand met overschrijdingskans van 1/4.000 per jaar moet kunnen keren. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Bij een dijkdoorbraak kan een deel van het plangebied onder water komen te staan. Er zijn waterdieptes mogelijk van meer dan 2 meter (indicatief).
Het plangebied heeft een wateropgave. Dat wil zeggen dat het huidige watersysteem niet goed in staat is om de grotere neerslaghoeveelheden die verwacht worden ten gevolge van klimaatverandering te verwerken. De wateropgave is bepaald per peilgebied.
Aan de wateropgave wordt gewerkt. Zo wordt momenteel een waterplein gerealiseerd in het plangebied (Het Frederiksplein). Dit waterplein is inmiddels opgeleverd. Ook is het plangebied relatief laag gelegen. Bij een doorbraak van de primaire waterkering kan op sommige plaatsen meer dan 2 meter water komen te staan.
Deze paragraaf beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding. De paragraaf wordt afgesloten met een paragraaf 'klimaatkansen'.
De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het mogelijk maken van andere functies in bestaande bebouwing. Concrete plannen zijn nog niet bekend. De invloed daarvan op het oppervlaktewater is te verwaarlozen. Uitzondering daarop is het project Ammanplein fase 2. Dit terrein is momenteel onverhard, wel was een groot deel van de locatie in het verleden verhard. In de nieuwe situatie wordt maximaal 2100 m2 verhard.
Ook al was hier in het verleden al sprake van verharding, vanwege de wateropgave in het gebied wordt geadviseerd om toch te compenseren voor de toename in verharding. Bij een toename van verharding van meer dan 500 m2 en minder dan 10 ha berekent HHSK de compensatie-eis. HHSK heeft aangegeven dat voor dit gebied de hoeveelheid compenserende waterberging 6 % bedraagt van de netto verhardingstoename. De berekende compensatie-eis is dus 126 m2. De gemeente en het HHSK denken graag vroegtijdig en proactief mee om optimaal en integraal invulling te geven aan de wateropgave.
Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.
Afvalwater
Het merendeel van de ontwikkelingen betreft transformaties van bestaande functies naar woonbestemmingen. Dit betreft reeds bestaande panden. De hoeveelheid rioolwater verandert hierdoor niet significant. Bij het project Ammanplein fase 2 betreft het echter maximaal 63 nieuwe woningen. Voor deze locatie is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid rioolwater.
Uitgangspunten afvalwater woningen:
In een woning zijn gemiddeld 2,5 personen aanwezig die gemiddeld 12 liter afvalwater per uur produceren. De productie van afvalwater neemt door de realisatie van 63 woningen toe met 2 m3/uur.
Hemelwater
Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.
Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.
Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.
Opstellen rioolplan
Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.
De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkwaliteit. Wel kan de waterkwaliteit positief beïnvloed worden door meer regenwater lokaal te verwerken in plaats van af te voeren via de riolering. Op deze manier wordt de overstortfrequentie verminderd.
Waterkeringen
De kern- en beschermingszone van de waterkeringen zijn op de plankaart opgenomen met de dubbelbestemming ´Waterstaat - Waterkering´. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht. In de zones van de waterkering worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Waterveiligheid
De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks
en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.
Het plangebied heeft een wateropgave, nieuwe ontwikkelingen bieden kans om hierop in te spelen. Concreet kan hierbij gedacht worden aan de toepassing van groene daken bij nieuwe ontwikkelingen en het realiseren van extra opvangcapaciteit bijvoorbeeld in de vorm van een waterplein.
In het gebied zijn nog houten paalfunderingen aanwezig. Belangrijk is om verdroging te voorkomen. Vasthouden en aanvullen van grondwater is in de toekomst aan te bevelen. Dit kan bijvoorbeeld door bij nieuwe ontwikkelingen schoon regenwater in de bodem te infiltreren. Dit kan alleen op locaties waar de ontwateringsdiepte voldoende is.
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Het bestemmingsplan Crooswijk maakt op 34 locaties, waar momenteel geen woningen aanwezig zijn of vergund, transformatie en nieuwbouw van woningen mogelijk (in theorie tot circa 450 nieuwe woningen). Deze mogelijkheden moeten worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit.
Het bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk van één bedrijf in milieucategorie 3.2, namelijk Elektrometaal Tolenaar B.V. (Koepelstraat 30), een galvaniseerinrichting. De productieomvang van dit bedrijf blijft onder de drempelwaarde voor de activiteit galvaniseren (Besluit m.e.r. categorie D 32.2/32.3)
Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in dit hoofdstuk het bestemmingsplan.
Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Crooswijk niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Crooswijk niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig. Het bestemmingsplan is eveneens niet kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten, zodat het bestemmingsplan niet planm.e.r.-plichtig is.
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Het bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk van één bedrijf in milieucategorie 3.2 Het betreft het bedrijf Elektrometaal Tolenaar B.V., een galvaniseerinrichting aan de Koepelstraat 30. De overige bedrijven en activiteiten vallen in de milieucategorie 3.1 of lager. De productieomvang van Elektrometaal Tolenaar B.V. blijft onder de drempelwaarde voor de activiteit galvaniseren (Besluit m.e.r. categorie D32.2 / 32.3).
Verder maakt het bestemmingsplan een functiewijziging naar een beperkt aantal woningen mogelijk. Ook hiervoor geldt dat de drempelwaarde (categorrie DI 1.2) niet wordt overschreden.
Omdat het bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk maakt waarvoor de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. níet worden overschreden, is alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het plangebied zijn de volgende bedrijven en activiteiten gevestigd, per milieucategorie:
Daar waar nieuwe woningen in de omgeving van deze bedrijven worden toegevoegd, moet gekeken worden of dit consequenties heeft voor deze bedrijven.
Daar waar uitbreidingsmogelijkheden voor horeca worden toegestaan, moeten de consequenties voor woningen in de omgeving worden beschreven. Ook omdat uit een analyse van de klachten van de afgelopen drie jaar blijkt dat verreweg de meeste klachten horecalawaai betroffen (bron DCMR).
Bij het mogelijk maken van horeca moet rekening gehouden worden met de voorwaarden zoals beschreven in het Horecagebiedsplan Kralingen-Crooswijk 2015-2016 en de horecanota Rotterdam 2012-2016. In het bestemmingsplan dient expliciet aangegeven te worden op welke locaties horeca, en op welke locaties terrassen mogelijk worden gemaakt. Stemgeluid is een aspect dat bij het mogelijk maken van terrassen moet worden onderzocht.
De uitbreidingsmogelijkheden voor horeca die het bestemmingsplan Crooswijk mogelijk maakt zijn beperkt in aantal en in omvang. Bij de ontwikkelingen in paragraaf 4.2.2 is aangegeven dat uitbreiding van kwalitatief goede horeca geen knelpunt oplevert en juist een positief effect kan hebben op de omgeving.
Buiten het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd waarvan de richtafstanden voor de milieuzonering het plangebied niet of net bereiken. Het betreft vooral bedrijvigheid op het Veilingterrein gelegen op meer dan 700 meter ten noorden van het plangebied, waar onder meer Lion Metals is gevestigd.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.
Wettelijke geluidbronnen voor het plangebied
Voor het bestemmingsplan Crooswijk is de wettelijke geluidbron wegverkeer relevant. De aspecten railverkeerslawaai, luchtvaartlawaai en industrielawaai zijn voor dit bestemmingsplan niet van belang. De beoogde ontwikkelingen liggen namelijk niet binnen de geluidzone van een spoorweg, een luchtvaartterrein of een industrieterrein.
Relevante niet-wettelijke geluidbronnen
Ten behoeve van een Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO) van het bestemmingsplan en conform het ontheffingsbeleid Wgh van gemeente Rotterdam wordt ingegaan op de invloed van andere relevante niet-wettelijke geluidbronnen binnen of in de directe omgeving van het plangebied op de beoogde ontwikkellocaties zoals 30 km/uur wegen.
Het Ingenieursbureau van gemeente Rotterdam heeft in opdracht van het cluster Stadsontwikkeling akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het bestemmingplan Crooswijk.
Het nieuwe bestemmingsplan laat op 34 locaties, waar momenteel geen woningen aanwezig zijn of vergund, realisatie van woningen toe. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is op 33 locaties binnen de reeds aanwezige bebouwing, veelal op de begane grond, realisatie van onder andere woningen mogelijk. Deze mogelijkheid wordt ook in het nieuwe bestemmingsplan Crooswijk overgenomen. Op één locatie is er momenteel geen gebouw aanwezig. Het betreft hierbij ontwikkellocatie 25, in de hoek van de Boezemweg/Queridostraat. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om op deze locatie woningen te realiseren in maximaal 4 en 7 bouwlagen.
Omdat deze functies nog niet zijn gerealiseerd noch vergund, worden ze in het kader van de Wgh als een nieuwe situatie aangemerkt. Nieuwe woningen die door middel van een nieuw bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt moeten, conform de bepalingen van de Wgh, akoestisch worden onderzocht, aan de normen van deze wet worden getoetst en daaraan voldoen. Deze 34 ontwikkellocaties zijn daarom akoestisch onderzocht.
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.
Tabel Breedte geluidszones langs wegen
Soort gebied | Stedelijk- | -gebied | Buiten- | -stedelijk- | -gebied | ||||
Aantal rijstroken | 1 of 2 | 3 of meer | 1 of 2 | 3 of 4 | 5 of meer | ||||
Zonebreedte | 200 meter | 350 meter | 250 meter | 400 meter | 600 meter |
Bij nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in onderstaande tabel.
Een groot deel van het plangebied ligt binnen de 200m-zones van wegen, zoals deze op grond van de Wgh gelden voor 50-km wegen: Goudsesingel, Boezemstraat, Pijperstraat, Linker Rottekade, Jonker Fransstraat, Admiraal de Ruyterweg, Vondelweg en Waranda. Wanneer het bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen, binnen deze zones mogelijk maakt moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Buiten deze zones moeten vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen ook 30 km/uur-wegen akoestisch worden beschouwd.
Voor een aantal transformatielocaties geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) naar verwachting niet wordt gehaald. Onderzocht is of de geluidsbelasting op de gevels kan worden teruggedrongen door bronmaatregelen (verkeerssnelheid en -stromen, wegdek), waarmee de akoestische kwaliteit van het gebied kan worden verbeterd en/of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is alleen toegestaan, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zie het ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.
Nr Locatie | Weg (geluidbron) | Berekende geluidbelasting Lden [dB] *) | |
01 Boezembocht 28 | Nieuwe Boezemstraat | 61 | |
02 en 03 | alle wegen | <= 48 | |
04 Pootstraat 5-9 | Boezemstraat + tram | 54 | |
05 t/m 22 | alle wegen | <= 48 | |
23 Boezemweg 166 | Gerdesiaweg Boezemweg + tram |
56 62 |
|
24 Boezemweg 172 |
Oostplein + tram Goudsesingel Boezemweg + tram |
51 49 63 |
|
25 Boezemweg Queridostraat | Oostplein + tram Boezemweg + tram |
51 63 |
|
26 W.Schürmannstraat 26-40 | Goudsesingel Boezemweg + tram |
54 52 |
|
27 en 28 | alle wegen | <= 48 | |
29 Dirk Smitsstraat 76 | Jonker Fransstraat + tram | 60 | |
30 Vondelweg 89 | Jonker Fransstraat + tram Vondelweg |
53 58 |
|
31 Van Alkemadestr 5 | Jonker Fransstraat + tram | 51 | |
32 en 33 | alle wegen | <= 48 | |
34 Vondelweg 244-264 | Goudsesingel Vondelweg |
51 57 |
*) inclusief aftrek art. 110 Wgh
Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op 24 ontwikkellocaties vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Het betreft hierbij ontwikkellocaties 2, 3, 5 t/m 22, 27, 28, 32 en 33.
Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden.
30 km/uur wegen
Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen (meer dan 900 auto's per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluidsbelasting op de gevel berekend.
In het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten weergegeven van de voor dit bestemmingsplan relevante 30 km/uur wegen. De gepresenteerde geluidbelastingen voor de 30 km/uur wegen zijn conform artikel 110g van de Wgh met 5 dB gecorrigeerd.
Wet geluidhinder
Bij een overschrijding van de maximaal toelaatbare waarde op de gevel, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgh, mogen geen geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betekent dat de geluidbelasting bij deze bestemmingen in ieder geval moet worden beperkt tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Tevens bestaat bij een overschrijding van de voorkeurswaarde de verplichting om te onderzoeken of mogelijkerwijs de geluidbelasting door middel van maatregelen tot de voorkeurswaarde teruggebracht kan worden.
Actieplan geluid
De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij 25 van de in totaal 34 ontwikkellocaties lager dan of gelijk aan 55 dB. Het betreft hierbij ontwikkellocaties 2, 3, 5 t/m 22, 25, 27, 28, 32 en 33. De geluidbelasting op deze locaties voldoet aan de plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018.
Bij ontwikkellocaties 1, 4, 23, 24, 26, 29 t/m 31 en 34 is de cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid moeten geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.
Mogelijke maatregelen
Bij het toepassen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Een belangrijk criterium van het al dan niet treffen van maatregelen is de doeltreffendheid of redelijkheid van de maatregelen.
Wegverkeer
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt op één of meerdere locaties overschreden vanwege de Nieuwe Boezemstraat met maximaal 13 dB, vanwege de Boezemstraat inclusief tramverkeer met maximaal 6 dB, vanwege de Boezemweg inclusief tramverkeer met 4 dB tot 15 dB, vanwege de Gerdesiaweg met maximaal 8 dB, vanwege het Oostplein inclusief tramverkeer met maximaal 3 dB, vanwege de Goudsesingel met 1 dB tot 6 dB, vanwege de Jonker Fransstraat inclusief tramverkeer met 3 dB tot 12 dB en vanwege de Vondelweg met 9 dB tot 10 dB. Daarbij wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) niet overschreden.
Bronmaatregelen
Als bronmaatregel kan gedacht worden aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en/of toepassing van stillere wegdekken.
Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is een vermindering van (vracht)verkeer op de onderhavige wegen en tramsporen niet aan de orde.
Gelet op de verkeersfunctie van de onderhavige wegen is een snelheidsverlaging op deze wegen verkeerskundig niet gewenst.
Op de Nieuwe Boezemstraat, de Goudsesingel, de Gerdesiaweg en de Vondelweg ligt momenteel DAB. Met het toepassen van stillere asfalttypes, bijvoorbeeld dunne deklagen, op deze wegen is het mogelijk een geluidreductie tot circa 4 dB te bereiken. Met deze geluidreductie kan de geluidbelasting vanwege de Goudsesingel op locaties 24 en 34 tot de voorkeurswaarde terug worden gedrongen. Deze reductie is echter niet voldoende om daarmee de geluidbelasting vanwege de Goudsesingel op locaties 26 en vanwege de overige onderhavige wegen op de desbetreffende ontwikkellocaties tot de voorkeurswaarde terug te dringen.
Op de Boezemstraat, het Oostplein, de Jonker Fransstraat en de Boezemweg ligt momenteel DAB. De tramsporen op deze wegen liggen eveneens in DAB. Wegens gemengd weg- en tramverkeer op deze wegen is het niet mogelijk om hier een stillere baanconstructie (bijvoorbeeld rails in grasveld of ballastbed die 5 á 6 dB stiller zijn dan tramrails in DAB of betonplaat) aan te leggen.
Uit nader onderzoek (zie bijlage 6 van het akoestisch rapport) blijkt dat het tramverkeer geen bijdrage levert aan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege het Oostplein inclusief tramverkeer. Met het toepassen van dunne deklagen op deze weg is het mogelijk de totale geluidbelasting vanwege het weg- en tramverkeer met 3 á 4 dB te reduceren. Deze reductie is voldoende om daarmee de geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege het Oostplein inclusief tramverkeer tot 48 dB terug te dringen.
Tevens blijkt dat het tramverkeer in enige mate bijdraagt aan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege de Jonker Fransstraat inclusief tramverkeer en de Boezemstraat inclusief tramverkeer. Met het toepassen van dunne deklagen op deze wegen is het mogelijk het geluid vanwege het wegverkeer met circa 4 dB te reduceren. Naarmate de weg stiller wordt levert het tramverkeer een steeds grotere bijdrage aan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege de weg inclusief trams. De te behalen totale geluidreductie op de desbetreffende ontwikkellocaties zal daarom circa 2 dB zijn. Deze reductie is niet voldoende om daarmee de totale geluidbelasting vanwege de onderhavige wegen inclsuief tramverkeer tot de voorkeurswaarde te beperken.
Deze stillere asfalttypes zijn veelal slijtagegevoeliger dan DAB en ze kunnen veelal op wegen met hellingen, bochten of kruispunten (wegens wringend, optrekkend en afremmend verkeer) niet of slechts op een deel van de weg worden toegepast. Ze zijn daardoor minder effectief. Als toepassing van stille wegdekken op de onderhavige wegen als een mogelijke maatregel in overweging wordt genomen, zullen asfaltdeskundigen moeten worden gevraagd om te onderzoeken of voor deze wegen een stiller asfalt met de gewenste geluidreductie civieltechnisch toepasbaar en financieel haalbaar is. Vervolgens moet uit een nader akoestisch onderzoek blijken hoe effectief dat stille type wegdek is in deze situatie.
Overdrachtsmaatregelen
Hierbij kan worden gedacht aan afstandsvergroting en/of afschermende maatregelen. Aangezien de ontwikkelingen, met uitzondering van ontwikkellocatie 25, binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden is een afstandsvergroting niet aan de orde.
Een verdubbeling van de afstand tussen de weg en de ontvanger levert een geluidreductie op van 3 dB. Gezien de afstand tussen het Oostplein en ontwikkellocatie 25 en gelet op de beschikbare ruimte binnen deze ontwikkellocatie behoort een afstandsvergroting, met een significante geluidreductie, tot de mogelijkheden.
De onderhavige wegen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het plaatsen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.
Ontvangermaatregelen
Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsruimte 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.
Het bestemmingsplan Crooswijk maakt het mogelijk om op 34 locaties nieuwe woningen te realiseren. Omdat deze functies nog niet zijn gerealiseerd noch vergund, worden ze in het kader van de Wgh als een nieuwe situatie aangemerkt. Deze 34 ontwikkellocaties zijn daarom akoestisch onderzocht.
Voor het plan is wegverkeerslawaai van belang. Bepaald is wat de geluidbelasting vanwege deze bron op de gevels van de ontwikkellocaties is en of deze voldoet aan de eisen uit de Wgh. Daarnaast is onderzocht of het plan voldoet aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.
De geluidbelasting op ontwikkellocaties 2, 3, 5 t/m 22, 27, 28, 32 en 33 voldoet vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB).
Op de overige ontwikkellocaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere zoneplichtige wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn gewenst.
De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij 10 van de in totaal 34 ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. Het betreft hierbij ontwikkellocaties 1, 4, 23 t/m 26, 29 t/m 31 en 34. De plandrempel van 55 dB wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid zijn geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting overwogen.
Omdat geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te reduceren, wordt ervoor gekozen om voor de ontwikkellocaties hogere waarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders, passend binnen het ontheffingsbeleid.
Procedure hogere waarde
Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Crooswijk als hogere waarden te worden aangevraagd.
Nr Locatie | Weg (geluidbron) |
Aan te vragen hogere waarde Lden [dB] *) |
|
01 Boezembocht 28 | Nieuwe Boezemstraat | 61 | |
04 Pootstraat 5-9 | Boezemstraat + tram | 54 | |
23 Boezemweg 166 | Gerdesiaweg Boezemweg + tram |
56 62 |
|
24 Boezemweg 172 |
Oostplein + tram Goudsesingel Boezemweg + tram |
51 49 63 |
|
25 Boezemweg Queridostraat | Oostplein + tram Boezemweg + tram |
51 63 |
|
26 W.Schürmannstraat 26-40 | Goudsesingel Boezemweg + tram |
54 52 |
|
29 Dirk Smitsstraat 76 | Jonker Fransstraat + tram | 60 | |
30 Vondelweg 89 | Jonker Fransstraat + tram Vondelweg |
53 58 |
|
31 Van Alkemadestr 5 | Jonker Fransstraat + tram | 51 | |
34 Vondelweg 244-264 | Goudsesingel Vondelweg |
51 57 |
*) inclusief aftrek art. 110 Wgh
Ontheffingsbeleid Rotterdam
Alle beoogde woningen op de ontwikkellocaties kunnen over minimaal één geluidluwe gevel beschikken en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.
Afweging
Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders de geluidsbelastingen zoals die in de tabel "Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg" zijn aangegeven als hogere waarden pm vastgesteld. Het besluit hogere waarden wordt na vaststelling als bijlage in de toelichting opgenomen.
Binnenwaarde woningen
Bij de transformatie van niet-geluidsgevoelige functies naar woningen gelden er, in tegenstelling tot de nieuwbouw van woningen, geen geluidsnormen voor het geluidsniveau binnen de woning (de binnenwaarde). Bij voorkeur hebben deze woningen een binnenwaarde van 33 dB, maar het vastleggen van deze waarde zou een grote belemmering vormen voor transformatie, omdat de gevels van bestaande panden lastig tot dit niveau zijn te isoleren. Een binnenwaarde van 38 dB wordt bij stedelijk wonen als acceptabel gezien. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat woningen in bestaande panden die eerst een andere functie hadden aan een binnenwaarde van maximaal 38 dB moeten voldoen.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteits- eisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend, dat betekent dat er maar een beperkt aantal (her-) ontwikkelingen zal plaatsvinden en een nieuwe ontwikkeling. Als gevolg hiervan neemt in de best-case situatie het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied af wat gunstig is voor de luchtkwaliteit, het plan voldoet daardoor in die situatie aan de Wet luchtkwaliteit.
Als gevolg hiervan neemt in de worst-case situatie het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied toe overeenkomend met het wegverkeer dat hoort bij 63 woningen, het plan voldoet daardoor in die situatie aan het Besluit NIBM en de Regeling NIBM en dus ook aan de Wet luchtkwaliteit.
Nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdams beleid (bron: monitoringstool-2016 van NSL).
Het bestemmingsplan Crooswijk geeft geen danwel een geringe (NIBM) verslechtering voor de luchtkwaliteit. Het plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid. Nieuwe scholen of locaties van kinderopvang mogen niet mogelijk gemaakt worden binnen 50 meter van drukke binnenstedelijke wegen (intensiteit groter dan 10.000 vtg/etmaal).
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.
De algemene bodemkwaliteit (0-1 m onder maaiveld) in het gebied varieert van schoon (noordoostelijk deel) tot licht verontreinigd (Oud Crooswijk); op 1 - 2 meter is de bodem in respectievelijk Oud Crooswijk en Rubroek beoordeeld als matig en ernstig verontreinigd [Indicatieve bodemkwaliteitskaart, vastgesteld 2014].
Lokaal zijn verspreid in het plangebied locaties aan te wijzen waar op basis van activiteiten op de locatie of op basis van onderzoek de bodem mogelijk ernstig is verontreinigd [Milieusignaalkaart Bodem, Stadsregio Rotterdam, 2014].
Het onderwerp bodem is bij inpandige transformaties niet relevant. Bij de ontwikkellocatie genoemd in paragraaf 4.2.7 is het onderwerp bodem wel relevant. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze locatie is aanvullend onderzoek nodig. Bij de ontwikkeling van het kantoor op de naastgelegen locatie is het nodig geweest de bodem te saneren. Naar alle waarschijnlijkheid zal dat bij de ontwikkellocatie ook het geval zijn. Naar verwachting is de sanering uitvoerbaar en staat deze de ontwikkeling niet in de weg.
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Advies VRR voor Crooswijk
De VRR adviseert voor de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Het plangebied ligt niet binnen veiligheidszones of zones waarvoor het groepsrisico verantwoord moet worden als gevolg van de opslag van gevaarlijke stoffen en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water of via buisleidingen.
Externe veiligheid levert geen knelpunt voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
Het nieuwe bestemmingsplan sluit zo veel mogelijk aan bij het voorgaande bestemmingsplan en is vooral conserverend van aard. Door dit conserverende karakter wordt specifiek en uitgebreid onderzoek naar flora en fauna op dit moment niet noodzakelijk geacht. Bij ruimtelijke activiteiten die binnen een bestaande bestemming vallen (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw van woningen) dient voorafgaand aan de uitvoering ervan nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Indien er in de toekomst alsnog ontwikkeling gepland worden, waarbij een bestemmingsplanwijzing of projectbestemmingsplan noodzakelijk is, dan dient opnieuw getoetst te worden aan natuurwetgeving. Eventuele benodigde ontheffingen dienen verkregen te zijn voordat met de realisatie van de ontwikkelingen begonnen kan worden.
Voor het bestemmingsplan Crooswijk is alleen de Flora- en Faunawet relevant: De meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebieden (Oude Maas en Boezems Kinderdijk) liggen buiten de invloedsfeer van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied. De Nieuwe Maas, De Esch en het natuureiland van Brienenoord zijn de meest dichtbij gelegen Natuurnetwerk Nederland gebieden. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in ontwikkelingen die een ingrijpende impact zullen hebben op deze gebieden. Significante negatieve invloed op de Natuurnetwerk Nederland gebieden als gevolg van de bestemmingsplanwijziging zijn daarom uitgesloten. De volgende beschermde soorten zijn in het plangebied vastgesteld: Zwartsteel, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Gierzwaluw en Huismus. Het gebied biedt echter ook potentie voor andere soorten vleermuizen (Laatvlieger, Watervleermuis), en vissoorten zoals de Kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Hiernaast zijn diverse algemene vogelsoorten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen te verwachten.
In het bestemmingsplangebied zijn grofweg drie hoofdgroenstructuren te onderscheiden: de oeverzone de Boezem, Linker Rottekade en Parkzone langs de Boezemsingel en Crooswijksesingel. Door meer structuurvariatie kan deze laatste zone beter gaan functioneren als ecologische corridor. Op termijn is het de verwachting dat de Linker Rottekade tot het verspreidingsgebied van beschermde muurflora zal behoren. Geadviseerd wordt om bij renovatie of nieuwbouw gebouwen geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, Huismussen, Gierzwaluwen of bijen (natuurinclusief bouwen).
Het bestemmingsplan, met inbegrip van bovenstaande, is 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet. Een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen is naar verwachting niet nodig.
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.
Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).
Op het uitvoeringsniveau van het bestemmingsplan zal met de ontwikkelende partijen de ambitie op het aspect duurzaamheid op de agenda worden gezet.
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.
Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.
Bij het plan tot beperken van de mogelijkheid van detailhandel in combinatie met het verruimen met andere mogelijkheden in gemengde bebouwing zijn geen concrete bouwplannen bekend. Het betreft vooral flexibiliteit binnen de bestemming. Het is daarom niet noodzakelijk om bouwplannen / ontwikkelingen op financiële haalbaarheid te toetsen.
Bij de mogelijke uitbreiding of toevoeging voor horeca in gemengde bestemmingen op meerdere locaties zijn geen concrete bouwplannen bekend. Het betreft vooral flexibiliteit binnen de bestemming. Het is daarom niet noodzakelijk om bouwplannen/ontwikkelingen op financiële haalbaarheid te toetsen.
Bij de mogelijke transformatie van niet-woonfuncties, veelal schoolgebouwen, naar woningen zijn geen concrete bouwplannen bekend. Ook hier betreft het vooral flexibiliteit binnen de bestemming. Het is daarom niet noodzakelijk om bouwplannen / ontwikkelingen op financiële haalbaarheid te toetsen. Te zijner tijd zal er alleen een ontwikkeling opgestart worden op basis van een financieel haalbaar plan.
Het plan tot transformatie van het schoolgebouw aan de Haverlandstraat tot woningen is als zodanig overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Dit is geen nieuwe ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Kostenverhaal is daarmee niet aan de orde.
Het plan tot transformatie van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Boezemsingel tot een woongebouw met een gemengd gebruik op de begane grond is een concrete ontwikkeling. Ook hier betreft het vooral flexibiliteit binnen de bestemming. Het is daarom niet noodzakelijk om de ontwikkeling op financiële haalbaarheid te toetsen.
Het plan tot transformatie van het logiesgebouw Burgerhotel de Zon (Hendrik de Keyserstraat) tot een bijzonder woongebouw is een concrete ontwikkeling. Ook hier betreft het vooral flexibiliteit binnen de bestemming. Het is daarom niet noodzakelijk om de ontwikkeling op financiële haalbaarheid te toetsen.
Voor de ontwikkeling Woningbouw Boezemweg (Ammanplein fase 2) is nog geen anterieure overeenkomst gesloten, maar wel een afspraak gemaakt over te verhalen kosten van gemeentelijke inspanningen met de initiatiefnemer, zodat de kosten voor de gemeente gedekt zijn.
Het bestemmingsplan is met bovenstaande financieel uitvoerbaar. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de porvincie bekeken moet worden.
Aan de hand van de antwoorden op de vragen uit het formulier volgt dat het plan niet hoeft te worden toegezonden aan de provincie. Provinciale belangen zijn niet in het geding.
Commentaar:
Voor kennisgeving aangenomen.
HHSK geeft aan dat het plan geen nadelige invloed hoeft te hebben op het watersysteem. HHSK heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.
Wel heeft HHSK het volgende aandachtspunt.
In hoofdstuk 5 ontbreekt bij het beleidskader een verwijzing naar het beleid van het hoogheemraadschap en er ontbreekt een verwijzing naar het Waterbeheerplan 2010 – 2021. HHSK doet het verzoek om in hoofdstuk 5 een passage op te nemen en geeft daarvoor een suggestie.
Commentaar:
Wij danken u voor uw reactie en hebben de suggestie overgenomen. In paragraaf 5.1.4 is een verwijzing naar het waterbeheerplan van het hoogheemraadschap opgenomen.
BOOR geeft aan dat op de legenda van de verbeelding niet alleen Waarde - Archeologie 1, 2 en 3 staat, maar ook een Waarde - Archeologie 4 is aangegeven. Deze moet worden geschrapt. Met Waarde - Archeologie 4 is het binnen het plangebied gelegen water gemarkeerd, dit hoort echter thuis onder Waarde - Archeologie 3.
Commentaar:
Wij danken u voor uw reactie en hebben de verbeelding alsnog in overeenstemming gebracht met de regels en Bijlage 1 van de toelichting.
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door middel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.
Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Commentaar:
Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.
DCMR geeft aan geen formele reactie te geven in het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Commentaar:
Wij danken voor deze opmerking en nemen het voor kennisgeving aan.
Rijkswaterstaat blijft graag op de hoogte van ruimtelijke plannen die een relatie hebben met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.
Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, ziet RWS geen aanleiding voor een reactie op dit plan.
Commentaar:
Wij danken voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.
KPN geeft aan dat het concept ontwerpbestemmingsplan geen gedetailleerd inzicht geeft in de werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden. KPN kan daarom niet beoordelen of er consequenties zijn voor het kabelnet van KPN.
KPN doet het verzoek om bij het begin van de planontwikkelingen gegevens op te vragen bij de KLIC, om de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond in beeld te brengen.
Commentaar:
Wij danken voor de reactie en nemen het verzoek voor kennisgeving aan.
De NGU dankt voor de toezending van het concept ontwerpbestemmingsplan Crooswijk. Dit plan is door NGU getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen van de NGU, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt NGU tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de NGU valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Commentaar:
Wij danken voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.
In de startfase wijst de gebiedsdirecteur enkele commissieleden aan die een actieve rol vervullen bij het nieuw op te starten bestemmingsplan. De commissie maakt wensen/advies voor het nieuwe bestemmingsplan kenbaar bij de startbijeenkomst.
Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Deze zijn in de startnotitie aangegeven.
Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie om advies gevraagd.
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, is een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging is een informatieavond georganiseerd waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.