direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beschermd Stadsgezicht Kralingen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan voor het Beschermd Stadsgezicht Kralingen is aan vernieuwing toe. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen. Naar verwachting blijven de bestaande ontwikkelingsmogelijkheden en ruimtelijke flexibiliteit in het nieuwe bestemmingsplan behouden en is er in die zin sprake van een conserverend bestemmingsplan.

1.2 Ligging en vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is iets groter dan het plangebied van het vorige, ter plaatse geldende bestemmingsplan met dezelfde naam, omdat het door het Rijk vastgestelde beschermde stadsgebied aan de randen iets groter blijkt te zijn dan het vorige plan. De grenzen van het vorige plan hielden rekening met de destijds in voorbereiding zijnde plannen. Het nieuwe plan omvat het beschermde stadsgebied volledig. Het plangebied ligt tussen de Kralingse Plaslaan/Kralingseweg, Burgemeester Oudlaan, Oostzeedijk/Honingerdijk, Voorschoterlaan, Oudedijk en Mecklenburglaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0002.png"

In het gebied van het nieuwe bestemmingsplan gelden nu (delen van) 4 bestemmingsplannen:

562 Beschermd Stadsgezicht Kralingen

vastgesteld 16-02-2006 goedgekeurd 17-10-2006 onherroepelijk 01-03-2007;

571 Struisenburg

vastgesteld 6/8-11-2007 goedgekeurd 31-01-2008 onherroepelijk 11-04-2008;

594 Kralingse Bos

vastgesteld 14-02-2008 goedgekeurd 16-09-2008 onherroepelijk 08-04-2010;

1016 Kralingen - West 

vastgesteld 04-07-2013 onherroepelijk 22-01-2014.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen bevat de volgende provinciale onderwerpen:

Ecologische Hoofdstructuur

Vanwege de grote afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied en de beperkte ontwikkelingen is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. Op dit moment (maart 2016) is alleen de Flora- en faunawet relevant voor dit bestemmingsplan.

Het dichtstbijgelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland ligt op ca. 260 meter van het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplangebied is daar goed mee verbonden via de, in de natuurkaart genoemde, binnenstedelijke ecologische verbinding Groene Corridor. Daarnaast is het plangebied ook via de Kralingse Plas en het Kralingse Bos ook goed op het Groene Hart aangesloten.

Regionale waterkeringen 

Aan de zuidkant van het plangebied ligt de Oostzeedijk en Honingerdijk. Deze regionale waterkering heeft een secundaire functie. Rondom de waterkeringen ligt een beschermingszone.

Archeologie

Het bestemmingsplan bevat gronden met een hoge bekende archeologische waarde, waarvan de plaats geometrisch bepaald is (Archeologisch Belangrijke Plaatsen, terrein 30), en bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarde beschermen.

En verder:

  • Er wordt geen gebruik gemaakt van een ontheffing van de provincie.
  • Er zijn geen wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten opgenomen.
  • Het plan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Het plan ligt in bestaand stads- en dorpsgebied.
  • Het plan voldoet aan artikel 2.2.1 "ruimtelijke kwaliteit" van de Verordening Ruimte.
  • De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk.

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

In Kralingen-Crooswijk zijn vijf winkelgebieden aanwezig. In vergelijking met andere gebieden (voormalige deelgemeenten) zijn er, door de ligging en goede verbondenheid met de Binnenstad van Rotterdam, geen grote stadsdeelcentra of wijkwinkelcentra aanwezig. Alle winkelgebieden in het gebied hebben een buurt- of wijkfunctie. Winkelgebied Oudedijk raakt het plangebied, terwijl het begin van winkelgebied Lusthofstraat nog net in het beschermd stadsgezicht is gelegen.

In omvang is winkelgebied Oudedijk het grootste winkelgebied in Kralingen-Crooswijk. Dit wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van een grote supermarkt. De Oudedijk is door zijn langgerektheid en onderbroken winkelfront niet compact, het aanbod is incompleet en de sfeer laat te wensen over. Dit winkelgebied is daarom als geheel niet als een echt wijk- of buurtcentrum te ervaren.

Een sterk buurtwinkelcentrum in Kralingen-Crooswijk is de Lusthofstraat. Dit gebied kenmerkt zich door verscheidenheid aan marktsegmenten. Naast een buurtverzorgende functie vervult het meer en meer een wijkfunctie. Door de recente nieuwbouw is de positie van dit centrum versterkt.

Door de ligging van Kralingen-Crooswijk vlak bij het centrum van Rotterdam zijn de winkelgebieden hoofdzakelijk gericht op de dagelijkse boodschappen. Alle winkelgebieden hebben een functie als buurtwinkelcentrum. Voor de gewenste toekomstige structuur zal deze boodschappenfunctie centraal blijven staan. De Lusthofstraat heeft in de huidige situatie een functie als buurtwinkelcentrum. Met de versterkingen in dit gebied door de komst van een supermarkt is de buurtfunctie verder versterkt.

De Oudedijk is een langgerekte stadsstraat, waar de ruimtelijke kwaliteiten als buurtwinkelgebied onvoldoende zijn om als geheel als winkelgebied te functioneren. Door het ontbreken van voldoende kwaliteit en identiteit als winkelgebied, wordt in de toekomstige structuur niet meer de gehele Oudedijk als winkelgebied betiteld. Wel zal er in een meer compacte vorm een buurtcentrum/steunpunt blijven bestaan rondom de ‘den Toom’ locatie met de trekkers Albert Heijn en Hema.

2.3.4 Gebiedsplan Kralingen Crooswijk

Het gebiedsplan heeft als belangrijke ambitie om te blijven investeren in een aantrekkelijke buitenruimte. Kralingen-Oost heeft een groen karakter. Dat levert een extra kwaliteit op, waardoor het een aantrekkelijk woongebied is. Ook mensen met hogere inkomens worden door het woongenot in deze wijk aan de stad gebonden. Een balans tussen voldoende parkeerplaatsen en groen de wijk is noodzakelijk voor de toekomst. Ook verkeersveiligheid dient bij de inrichting van de buitenruimte als aandachtspunt meegenomen te worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met de toegankelijkheid voor senioren en mindervaliden.

Het gebiedsplan signaleert dat veel woningen te maken hebben met slechte funderingen. De gemeente kan bewoners ondersteunen bij het krijgen van informatie en het verkrijgen van gunstige leningen. Daarbij kan de opgedane kennis hierover door bewoners van Kralingen-Oost gedeeld worden met andere bewoners uit Kralingen-Crooswijk.

Het behouden en versterken van het groene karakter met voldoende parkeren en met handhaving van de stedenbouwkundige kwaliteit is een prioriteit met een sterke relatie tot het bestemmingsplan.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De definitie in de APV vormt het afstemmingskader voor de horecavergunning en het begrip "openbare inrichting". In de APV is tevens opgenomen onder welke omstandigheden sprake is van een "openbare inrichting".

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van "openbare inrichtingen". Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0003.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0004.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0005.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.6) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.6 Horecagebiedsplan Kralingen-Crooswijk 2015-2016

Vastgesteld door B&W op 7 april 2015

Het gebied Kralingen-Crooswijk heeft een divers horeca-aanbod dat zich in Crooswijk vooral op de bewoners van de wijk richt en in Kralingen steeds meer ontplooit tot een bovenwijkse horecafunctie. Vooral in de verschillende winkelstraten die Kralingen-Crooswijk kent zijn horeca-inrichtingen gevestigd. In het Kralingse Bos zijn er verschillende restaurants en snackbars gevestigd die zich vooral richten op de wandelaars en recreanten in het bos. De wijk Struisenburg kenmerkt zich door de verschillende horeca-inrichtingen die zich in het bijzonder richten op de studenten in de stad. Bepaalde wijken van
Kralingen-Crooswijk, zoals De Esch en Kralingen Oost hebben relatief minder voorzieningen en daar is slechts een beperkt aantal horeca-inrichtingen gevestigd.

Kralingen-Oost met daarbinnen het bestemmingsplangebied, kenmerkt zich door veel groen, goede kwaliteit woningen en een rustig woon- en leefklimaat. Om dit rustige karakter te behouden en de concentratie van de reeds bestaande horeca te bestendigen geldt voor heel Kralingen-Oost consolideren, met uitzondering van de Lusthofstraat en de Kortekade.

De Kortekade is een belangrijke doorgangsweg tussen de Oudedijk en het Kralingse Bos. De fysieke verbetering van de straat heeft bijgedragen aan de aantrekkelijkheid van de buurt. Dit wordt verder versterkt door een aantal horeca-inrichtingen. Bij een verdere ontwikkeling van de recreatiemogelijkheden in het Kralingse Bos is het wenselijk om ook op de Kortekade de mogelijkheden voor horeca uit te breiden.

Lusthofstraat (tussen de Lambertusstraat en de Voorschoterlaan) heeft een gemengde winkel-, woon- en verkeersfunctie. Aan de kop (westkant) van de Lusthofstraat is nieuwbouw gerealiseerd (woningen, supermarkten en winkels). De afgelopen jaren heeft de straat een positieve ontwikkeling doorgemaakt, nieuwe ondernemers hebben zich gevestigd en de straat is er kwalitatief op vooruit gegaan. Om deze ontwikkeling verder te stimuleren is er ruimte voor nieuwe horeca dat goed aansluit bij het winkelend publiek.

De specifieke locaties met ontwikkelingen zijn beschreven in paragraaf 4.3.2.

PM: In de loop van 2017 zal ook het nieuwe horecagebiedsplan gaan gelden. Bepaalde ontwikkelgebieden uit de vorige periode hebben hun ontwikkeling gehad en kunnen geconsolideerd worden.

2.3.7 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.8 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.9 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Kralingen was van oorsprong een uitgestrekt veengebied met als belangrijkste landschappelijke elementen een grote veenplas en een aantal kleine vennen. Het gebied werd van nature beschermd door een oeverwal in de kromming van de Maas, opgebouwd uit stevige kleigrond, voor de afwatering op enkele plaatsen doorbroken door een veenstroompje. In de erachter gelegen rivierbedding slibden klei en zand uit de rivier aan. Omstreeks de twaalfde eeuw was rond de nederzetting aan de Rotte ook al een deel van dit veengebied bewoond.

Een overstroming in 1164 richtte grote schade aan, waarna een waterkering werd aangelegd, voorloper van de tegenwoordige Oudedijk. Deze liep vanaf Crooswijk in oostelijke richting, iets ten noorden van de huidige Oudedijk. Nabij de huidige Hoflaan maakte de dijk een knik in zuidelijke richting en boog vervolgens weer naar het oosten waar thans de huidige Honingerdijk ligt. Waarschijnlijk vormden de fundamenten van een vroegere Romeinse legerweg de basis voor deze dijk.

In de loop van de dertiende eeuw werd het “Ambacht Cralingen”, ten noorden en ten zuiden van de dijk, ontgonnen door middel van zogenoemde “slagenverkaveling”. Afwateringssloten in noordzuidrichting verdeelden het gebied in smalle diepe kavels. Bij het bereiken van een bepaalde landinwaartse diepte, werd er haaks op deze kavelsloten een nieuwe dwarskade aangelegd om overstroming vanuit het achterliggende, nog niet ontgonnen gebied, te voorkomen.

Vanaf deze dwarskade (de eerste “slag”) kon vervolgens weer een nieuwe slag grond ontgonnen worden. In het noorden vormde de niet meer bestaande Veenweg, de eerste dwarskade. In het zuiden werd eind dertiende eeuw de Schielandse Hogezeedijk, waarvan de huidige Oostzeedijk, Honingerdijk, Schaardijk en IJsseldijk onderdeel waren, als waterkering aangelegd.

De Oudedijk en, in het verlengde daarvan, de ‘s-Gravenweg werden aan weerszijden voorzien van brede sloten voor de ontwatering maar ook ten behoeve van de praamvaart. Ze vormden de belangrijkste verkeersroute van Gouda naar Schiedam.

Het veengebied werd, ten noorden van de Oudedijk, ontsloten door op de hoger gelegen linten aangelegde wegen: in het uiterste westen, in het verlengde van de Slaakvaart, de Langekade; ten noorden van de Hoflaan de Kortekade; en meer oostelijk de Kerkkade.

Vervening

Om de stad te voorzien van brandstof werd in de loop van de zeventiende eeuw het Kralingse Veen voor een groot deel afgegraven. De hiermee gepaard gaande werkgelegenheid zorgde ervoor dat in het veengebied, in een lintbebouwing langs de Veenweg, het dorp Kralingen tot bloei kwam. Door het afgraven van de veengrond veranderde Kralingen in nauwelijks honderd jaar tijd in een uitgestrekt plassengebied en raakte het dorp aan de Veenweg volkomen geïsoleerd.

De bewoners verhuisden naar het dichter bij Rotterdam gelegen gebied rond de “Viersprong” Oudedijk/’s-Gravenweg/Kortekade/Hoflaan. Dit werd het centrum van het nieuwe dorp Kralingen, met het (inmiddels afgebroken) raadhuis en de (nog bestaande) Nederlands-Hervormde kerk (1842). In 1802 was er al een Rooms-Katholieke kerk gebouwd op de hoek van de Hoflaan en de Oostzeedijk, de voorganger van de huidige uit 1877. In 1844 verdwenen met de sloop van de oude (hervormde) parochiekerk aan de Veenweg de laatste resten van het oude dorp Kralingen.

Pre-stedelijke ontwikkeling

Sinds de dertiende eeuw was Kralingen een ambachtsheerlijkheid. De eerste heren van “Cralinghen” woonden op slot Honingen, gebouwd op een hoger gelegen stuk grond (Hoen-ingen betekent hoge ingen, of hoge grond) tussen de ‘s-Gravenweg en de Hoge Zeedijk. De huidige Hoflaan vormde de oprijlaan naar het slot. Het slot werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog voor een tweede maal verwoest, waarna nog ruim honderd jaar de ruïne bleef bestaan. In 1672 werd deze definitief gesloopt, nadat de heerlijkheid Kralingen in 1668 door de stad Rotterdam was gekocht. In de zeventiende eeuw groeide Kralingen uit tot een geliefd woonoord voor welgestelde Rotterdammers, die veelal langs de dijken op de bestaande polderkavels fraaie buitenplaatsen lieten aanleggen. Het Rotterdamse stadsbestuur stichtte er eveneens een aantal buitenplaatsen, waaronder een voor de burgemeester.

In de loop van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw zette deze pre stedelijke ontwikkeling zich voort. Het aantal buitenplaatsen nam toe, met tot de verbeelding sprekende namen als: Woudestein, Jericho, Vredenoord, Rozenburg, Honingen. De aanwezigheid van deze buitens verschafte velen werkgelegenheid. Daarnaast ontwikkelde zich ook steeds meer lokale industrie. Langs de ‘s-Gravenweg ontstond bij de buitenplaats ‘s-Gravenhof in de achttiende eeuw bijvoorbeeld de eerste Kralingse katoendrukkerij, een industrie die tot in de negentiende eeuw een belangrijke positie innam.

Rond 1850 is er in Kralingen globaal de volgende bebouwing waarneembaar: langs de Slaak een vrij dichte bebouwing van gemengde functies, waaronder woonhuizen en bedrijfjes met achterliggende tuinen en blekerijen; op de Rotterdamse gorzen, langs de Oostzeedijk: scheepswerven, houtzaagmolens, een kerkhof, een glasblazerij en geheel in het oosten de Oude Plantage; langs de ‘s-Gravenweg en de Oudedijk: een lintbebouwing van buitenhuizen en tussenliggende vrijstaande kleine woningen en arbeiderswoningen; aan de noordzijde, achter de weilanden, strekten de veenplassen zich uit; tussen de Oostzeedijk en de ‘s-Gravenweg: een landelijk gebied met buitenplaatsen, weilanden, moestuinen en blekerijen; geheel in het oosten: het dorp Kralingse Veer, één van de oudste kernen in de gemeente Rotterdam.

Verstedelijking

In de tweede helft van de negentiende eeuw vond er een aantal belangrijke ruimtelijke transformaties in het gebied plaats, waardoor het landelijke karakter en veel van de hierboven vermelde bebouwing langzaam verloren ging. Meest ingrijpend was de bouw van een gasfabriek in 1852. Het fabriekscomplex strekte zich uit van de noordzijde van de Oostzeedijk tot aan de Oudedijk. Op Struisenburg, het gebied ten zuiden van de Oostzeedijk, waren van oudsher vele bedrijven gevestigd. Hier vond aan het eind van de negentiende eeuw een uitbreiding van het aantal fabrieken plaats. In 1894 werd hier de Admiraliteitskade aangelegd, waar in 1898 een stoomgemaal werd gebouwd. Door de industriële groei, met name op Struisenburg en aan het begin van de Honingerdijk, en de gestage ontwikkeling van de stad in oostelijke richting, ontstonden ook in Kralingen de eerste particuliere initiatieven voor de bouw van arbeiderswoningen op grote schaal. In 1865 werd even ten westen van de toenmalige buitenplaats Honingen de Waterloostraat aangelegd, een van de eerste speculatieve arbeidersstraten met naast beneden- en bovenhuizen ook veel gecombineerde woningen (bedrijfsruimte met bovenwoning). Al snel werd deze straat gevolgd door vergelijkbare straten iets ten oosten van de gasfabriek. Deze straten werden haaks op de Oudedijk geprojecteerd, waarbij de bestaande (polder)verkaveling van smalle rechthoekige percelen werd overgenomen. Tussen deze “arbeidersstraten” werden, eveneens door particulieren, de Voorschoterlaan (1897), de Avenue Concordia (1883) - genoemd naar de betrokken bouwmaatschappij - en de Essenlaan (1884) aangelegd. In overwegend aaneengesloten gevelwanden werden luxe herenhuizen gebouwd in neorenaissancestijl met rijke stucdecoraties en enkele fraai gedecoreerde Jugendstilpanden.

Aan de westzijde van de Voorschoterlaan wordt de gevelwand onderbroken door het in 1904 opgeleverde, van oorsprong Remonstrantse hofjescomplex “Uit liefde en Voorzorg”. Deze is uitgevoerd rond een rechthoekige binnenplaats in sobere neorenaissancestijl. In het gebied ten oosten van de Hoflaan kregen enkele buitenplaatsen tegen het einde van de eeuw een andere bestemming. In 1870 werd de buitenplaats Honingen aan de gemeente Kralingen verkocht. In 1872 werden de 57, in 1868 door Publieke Werken verkavelde, percelen publiekelijk geveild. Zo ontstond rond de grote en de kleine vijver een bestemming voor villabouw. Rond de kleine vijver nam bouwondernemer J. Dulfer circa 1904 het initiatief tot de bouw van de “Wagnerhof”, een ensemble van een tiental witgepleisterde Jugendstilvilla’s.

Na de annexatie van Kralingen in 1895 door de gemeente Rotterdam werd de bouw van arbeiderswoningen uitgebreid. De Oudedijk, die nog het karakter van een buitenweg had, werd getransformeerd tot een stadsstraat. Na 1900 werden, gefaseerd, de sloten aan weerszijden gedempt, evenals de sloten die de Hoflaan flankeerden.

Het westelijk deel van de tochtsloot de Groene Wetering, daterend uit de zestiende eeuw, onderging hetzelfde lot. Hier werd de Lusthofstraat aangelegd, door G.J. de Jongh (Directeur Plaatselijke Werken) gedacht als een van de belangrijkste nieuwe oostwestverbindingen, maar door de inbreng van anderswillende particulieren nooit verder doorgetrokken dan tot aan de Waterloostraat.

In het eerste Algemene Uitbreidingsplan voor Rotterdam (1903) zou de Jongh, met de projectie van de Kralingse Plaslaan en enkele andere schetsen voor een parkachtige aanleg, de toon zetten voor de verdere ontwikkeling van Kralingen tot woongebied voor welgestelden. Het in dit plan getekende uitbreidingsvoorstel, dat overigens niet werd gerealiseerd, sloot aan op de bestaande polderstructuur. In 1911 werd op initiatief van de gemeente op de voormalige buitenplaats Rozenburg, ten noorden van de Oudedijk, een ruim opgezet villagebied met aangrenzend openbaar park in landschapsstijl aangelegd.

Kralingse Plas en Kralingse Bos

In 1911 accepteerde de gemeenteraad het ontwerp voor de aanleg van een groot bos en park rond de enige nog niet drooggelegde veenplas, de huidige Kralingse Plas. Dit project moest voorzien in een door de verstedelijking toegenomen behoefte aan groenvoorzieningen en recreatiemogelijkheden voor het “gewone volk”. In deze zin passen het Kralingse Bos en de plas geheel in de geest van de (Duitse) Volksparkontwikkeling. De realisatie ervan werd tot de overheidstaken gerekend (Woningwet) en diende opgenomen te worden in samenhang met de totale lokale stedenbouwkundige planning van de stad. De realisering van het park verliep echter nogal moeizaam, hetgeen er in 1929 toe leidde dat Gemeentewerken werd opgedragen om een nieuw plan op te stellen.

Onder de leiding van directeur W.G. Witteveen, bijgestaan door tuinarchitect J.T.P. Bijhouwer, kwam het definitieve “Boschplan” tot stand dat in 1933 werd goedgekeurd. Op de kaart is de stedenbouwkundige relatie van het bos met het plangebied aangegeven met behulp van oriëntatiepijlen.

Oostelijk van de Kortekade, aan weerszijden van de Charlotte de Bourbonlaan, werd in de jaren dertig strokenbouw gerealiseerd van een meer traditionalistisch karakter. Deze stroken, van respectievelijke twee en drie bouwlagen en een kapverdieping, munten echter uit door de afgewogen compensatie van de bouwvolumes en de zorgvuldige detaillering van het (rode baksteen) metselwerk, de ver overkragende geprofileerde daklijst, de eveneens geprofileerde kozijnen en voordeuren. In 1935 werd voor het terrein tussen de ‘s-Gravenweg en de Groene Wetering een definitief plan opgesteld. Uitgaand van het stedenbouwkundige plan “’s-Gravenhof” uit de jaren twintig van Granpré Molière, Verhagen en Kok voor een luxe woonbuurt langs de Groene Wetering, werden op het achterliggende gebied alleen ruime eengezinshuizen en villa’s toegestaan.

Bombardement en wederopbouw

De naoorlogse bouwactiviteiten voltrekken zich met name in het gebombardeerde deel ten westen van het te beschermen gebied en stonden grotendeels in het teken van het Basisplan Herbouw Binnenstad uit 1946. Binnen de grenzen van het stadsgezicht wordt slechts op incidentele plekken, met name aan de Avenue Concordia (tussen de Lusthofstraat en de Oudedijk), aan het eind van Voorschoterlaan en langs de Oudedijk, de historische bebouwing onderbroken. Voor het overige is de negentiende- en vroeg-twintigste eeuwse bebouwing en bijbehorende structuur in Kralingen Midden goed bewaard gebleven. Na de oorlog werden ten oosten van de Kortekade aan de Kralingseweg enkele nieuwbouwprojecten gerealiseerd. In 1949 ontwierp J.H. van de Broek achter de ophaalbrug van het voormalig landgoed Ypenhof zijn eigen modernistische woonhuis. Iets meer westelijk werd in 1957 een torenflat naar ontwerp van H.D. Bakker gebouwd en ten oosten van de Charlotte de Bourbonlaan werd de Louise de Colignylaan aangelegd. Hier werden in 1958, naar ontwerp van architect C. Slob, vier appartementenflats van drie bouwlagen op een garageverdieping gebouwd.

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een landgoederenzone die grotendeels onbebouwd is gebleven en hiermee zijn oorspronkelijke karakter heeft behouden. De particuliere parken Ypenhof en Trompenburg vormen aaneengeschakeld en groene verbindingszone tussen het Kralingse Bos en de Honingerdijk. Het landgoed Woudestein werd in de vorige eeuw getransformeerd tot een recreatief gebied: eerst als renbaan en later als terrein voor voetbalclub Excelsior. Het gebied wordt doorsneden door het resterende deel van de Groene Wetering, waaraan een aantal grote villa’s is gelegen.

De Burgemeester Oudlaan vormt een overblijfsel uit het Basisplan van Van Traa (1946). Van Traa projecteerde in Kralingen een brede groene doorbraak ter verbinding van de Oude Plantage aan de Maas met het Kralingse Bos. Deze verbinding is slechts gedeeltelijk uitgevoerd en heeft hierdoor nooit het beoogde effect bereikt.

De aanleg van de metro heeft geleid tot sloop van de kop van het bouwblok Voorschoterlaan/-Oudedijk. Het metrostation “Voorschoterlaan” is opgenomen in de nieuwe bebouwing op deze plek.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarin in principe bewoning vanaf de IJzertijd mogelijk was. In het zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied werd rond het begin van de jaartelling en de eeuwen daarna klei afgezet. Onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel heeft aangetoond dat er zich in het kleipakket sporen uit de Romeinse tijd kunnen bevinden.

Vanaf de 10e eeuw is het veengebied ontgonnen. De ontginning vond plaats door het graven van een groot aantal parallel lopende sloten vanaf een ontginningsbasis. Aan het eind van een dergelijke opstrekkende verkaveling werd vaak een kade of weg aangelegd, waarlangs een lintbebouwing kon ontstaan. De Oude Dijk en de daarop aansluitende 's-Gravenweg kunnen waarschijnlijk in verband worden gebracht met een dergelijke middeleeuwse ontginningsas.

Door de ontwatering van het veen daalde het maaiveld sterk, hetgeen mede de oorzaak was van overstromingen in het derde kwart van de 12e eeuw. Om het gebied tegen het water te beschermen, werd de aanleg van dijken noodzakelijk. Vier van deze 12e-/13e-eeuwse dijken liggen in het bestemmingsplangebied: de Oude Dijk in het noorden, de Oostzeedijk-Honingerdijk in het zuiden, en de Hoflaan. De dijken werden in de Late Middeleeuwen veelal als woonplaats benut. Huizen en boerderijen werden op en langs de dijken gebouwd.

Het van oorsprong uit de 13e eeuw daterende kasteel Honingen lag op een oude dijkzate, die de Oude Dijk met de Honingerdijk verbond (de huidige Hoflaan). De eerste vermelding van dit kasteel dateert uit 1318. Het kasteel is een aantal keren gesloopt en op dezelfde plaats herbouwd. In de 18e eeuw verrees een nieuw herenhuis ter plaatse dat ook de naam Slot Honingen droeg. In 1874 kocht de gemeente het terrein met de opstallen en ontstond er een openbare wandelplaats (park Honingen) en een villapark.

De in het huidige park aanwezige vijver kan oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van de slotgracht en mogelijk zijn ten noorden van de vijver de fundamenten van het kasteel nog in de bodem aanwezig.

De resten van het middeleeuwse kasteel Honingen zijn echter niet archeologisch onderzocht.

3.2.3 Archeologische potentie

In het gehele bestemmingsplangebied zijn bewoningssporen uit de (Late) IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. Op of nabij de laatmiddeleeuwse dijktracés kunnen bewoningssporen uit de 12e eeuw en later worden aangetroffen. Ook de resten van het kasteel Honingen en de daarbij behorende structuren (gebouwen, grachten e.d.) bevinden zich in het bestemmingsplangebied. Het kasteelterrein is opgenomen op de lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP) van de gemeentelijke archeologieverordening Rotterdam.

3.2.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het terrein van Kasteel Honingen, ABP-terrein 30 (Waarde - Archeologie 1) geldt in principe behoud in situ. Indien behoud in situ niet mogelijk is, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

Waarde - Archeologie 2

Voor de dijktracés van de Oude Dijk, de Hoflaan en de Oostzeedijk-Honingerdijk (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

3.3 Huidige stedenbouwkundige structuur

In de huidige structuur van het gebied is de historie nog steeds goed af te lezen, maar er zijn wel veranderingen. De oude linten zijn nu de belangrijkste verkeerswegen. De oude sloten zijn gedempt en het straatprofiel is aangepast aan de huidige verkeersdrukte. Met name de Oudedijk en Kortekade hebben hierdoor een heel ander aanzien gekregen in vergelijking met de oude foto’s uit het begin van de twintigste eeuw.

De verschillende deelgebieden functioneren nog steeds als woongebied voor de welgestelden. De parken en tuinen zijn inmiddels volgroeid en de bebouwing is veelal goed geconserveerd, zodat de kwaliteit van deze woonbuurten met de tijd is toegenomen.

Wonen is nog altijd de overheersende functie in het gebied. De panden met name aan de Voorschoterlaan en de Avenue Concordia, zijn geschikt voor de combinatie van woning met kantoor- of praktijkruimte. In sommige gevallen is een heel pand in gebruik als kantoor met name de Oudedijk en Honingerdijk. Wanneer dit incidenteel voorkomt, is het geen groot probleem, maar als deze ontwikkeling zich door zou zetten, ontstaat er ten eerste een parkeerprobleem of worden groene tuinen veranderd in parkeerplaatsen. En ten tweede verandert de sfeer, doordat kantoorpanden ‘s-avonds en in het weekend er verlaten bij staan. Soms zijn oude panden vervangen door nieuwbouw, de redenen hiervoor zijn divers. Deze vervangende nieuwbouw is meestal goed ingepast in de oude stedenbouwkundige structuur. Het verkavelingpatroon is daardoor niet essentieel veranderd. Maar nieuwbouw kan wel een andere uitstraling op de omgeving hebben. Zorgvuldige inpassing is belangrijk.

3.3.1 Landgoederen

In de zeventiende eeuw kreeg Kralingen het karakter van woongebied voor welgestelden. Er werden landgoederen gesticht op grote kavels waardoor het gebied geleidelijk een transformatie onderging. In de daarop volgende eeuw werd dit voortgezet en wel tot aan het begin van de negentiende eeuw. In die periode werden buitenplaatsen gebouwd waarvan de namen thans nog voortleven: Woudestein, Ypenhof, Jericho, Vredenoord, ‘s-Gravenhof, Rozenburg en Honingen. Deze buitenplaatsen zelf zijn niet bewaard gebleven.

Een deel van de gronden is verkaveld ten behoeve van intensievere bebouwing. Een relatief belangrijk deel van het gebied is echter vrij gebleven van bebouwing, waardoor ook nu nog de landgoederenstructuur herkenbaar is in de vorm van fraai beplante terreinen, waterpartijen, besloten weiden e.d. Een gunstige bijkomstigheid is dat dit gebied aansluit op het Kralingse Bos en vrijwel ononderbroken doorloopt tot aan de Nieuwe Maas. Daardoor kan de strook Ypenhof e.o, Vredenoord, Trompenburg tot de ecologische hoofdstructuur gerekend worden. Een deel van deze gronden heeft een openbare functie.

Het deelgebied ten oosten van de Ypenhof is echter in particuliere handen, waardoor het als stiltegebied midden in de stad een bijzondere waarde heeft. Door gericht onderhoud is fraaie en waardevolle flora en fauna tot ontwikkeling gekomen, zodat de landgoederen uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw ook nu nog van betekenis zijn voor de waarden in het plangebied.

3.3.2 Villa's en andere woningen

Er is geen bebouwing uit de achttiende eeuw overgebleven. De oudste panden dateren uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het betreft de Hoflaankerk uit 1842 en een tweetal fraaie woonhuizen aan de ‘s-Gravenweg (nummers 154 en 156).

Aan het eind van de negentiende eeuw kwam er een versnelling in de verstedelijking. Grote delen van Kralingen werden bebouwd. Tevens kwamen grote bedrijven tot ontwikkeling in de gebieden die aan het plan grenzen. In dit kader moet de gasfabriek worden genoemd en de fabriekscomplexen op Struisenburg. Als gevolg van de industrialisatie in deze periode nam de behoefte aan arbeidskrachten sterk toe. Een trek van het platteland naar de steden kwam op gang en projectontwikkelaars avant la lettre waren actief in het tot stand brengen van woongebieden. Daarbij werd vanuit kostenoverwegingen de bestaande van oudsher aanwezige polderstructuur benut. Aldus ontstonden onder meer de Waterloostraat, de Avenue Concordia (1883) en de Voorschoterlaan (1897).

Laatstgenoemde lanen bestaan uit aaneengebouwde individuele woningen en complexen in neorenaissancestijl en Jugendstil. Meer naar de stad toe werden woonwijken voor arbeiders gesticht en ontstond Crooswijk. De meer welgestelden vestigden zich in Kralingen, dat een vrij snelle transformatie onderging, welke vanaf ongeveer 1890 inzette.

De verstedelijking voltrok zich enerzijds door weilanden te bebouwen, hetgeen nog duidelijk herkenbaar is in de verkaveling, anderzijds door de beschikbaar komende landgoederen uit te geven. Dat gaf de gelegenheid voor een meer “romantische” wijze van stedenbouw. Het villapark Rozenburg, aangelegd in 1911, is daarvan een voorbeeld, evenals het Park Honingen. Beide parken zijn in een vrij korte periode bebouwd, waardoor een zekere homogeniteit in bouwstijlen te onderkennen is. Dat geldt vooral voor Park Rozenburg met dubbele villa’s in Jugendstil, Art Deco en Expressionistische trant. Een heel ander karakter ademen de Julianalaan en de Rozenburglaan, eveneens uit dezelfde periode. Het zijn statige lanen met hoofdzakelijk aaneengesloten bebouwing die in architectonisch opzicht minder pregnant is.

In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw zijn de woonbuurten ten oosten van de Kortekade tot stand gekomen, Charlotte de Bourbonlaan e.o. Het betreft zorgvuldig gedetailleerde rijen uniforme woningen. In architectonisch en cultuurhistorisch opzicht minder belangrijk, maar als kenmerkende woonvorm uit die periode voor de beter gesitueerden een typerend voorbeeld. Deze woonbuurten kenmerken zich door een hoge woonkwaliteit die onverminderd een grote waardering ondervindt.

De Lusthofstraat heeft zich ontwikkeld tot een redelijk functionerend winkelgebied. Door het aanbrengen van luifels zijn de panden in hun totaliteit niet meer goed waarneembaar. Er komen nog een paar interessante Jugendstilhuizen voor. De begane grond van veel panden is door de winkelontwikkeling drastisch gewijzigd. De bovenwoningen worden goed bewoond.

Ondanks de “verstening” van Kralingen die zich vanaf de tweede helft van achttiende eeuw heeft gemanifesteerd, zijn toch grote gebieden open gebleven. De Ypenhof is daarvan een voorbeeld, evenals het Arboretum Trompenburg naar het ontwerp van de bekende landschapsarchitect Zocher.

De stadsbrand van 14 mei 1940 heeft het plangebied niet aangetast. De naoorlogse ontwikkelingen zijn relatief bescheiden gebleven, maar niet zonder betekenis. Ten westen van en op het landgoed de Ypenhof is woningbouw tot stand gekomen. Kenmerkend zijn de geschakelde patiowoningen in dit gebied. De hogere appartementencomplexen vallen weliswaar niet uit de toon, maar zij missen de aansluiting met de rest van de wijk.

In de loop van de jaren tachtig werd de metro aangelegd. Hoewel deze grotendeels onder de ‘s-Gravenweg is gelegd, moest toch de kop van de Voorschoterlaan en van de Avenue Concordia worden gesloopt alsmede een deel van de bebouwing aan de noordzijde van de ‘s-Gravenweg. De vervangende nieuwbouw heeft helaas weinig architectonische kwaliteit. De oorspronkelijke rooilijn is op een aantal plaatsen niet in acht genomen. Ondanks verschuivingen in de woonwensen en de wijze waarop daaraan uitdrukking wordt gegeven, blijkt dat de woonhuizen in Kralingen op uitstekende wijze voorzien in de behoeften. Ingrijpende in- en uitwendige transformaties komen relatief weinig voor. In de loop der tijden zijn de tuinen fraai begroeid geraakt. Zij dragen in hoge mate bij aan de kwaliteit van het woongebied. Kantoorontwikkeling is slechts in bescheiden mate opgetreden hetgeen ook een positieve factor van betekenis is. De historie van het Scheepvaartkwartier en de Westersingel e.o laat zien dat een sterke druk vanuit de kantorenmarkt uiteindelijk veel negatieve gevolgen met zich mee brengt. Kralingen is daarvoor gespaard gebleven. Dit geldt ook voor de vestiging van bedrijven. Aan de Kortekade zijn autobedrijven gevestigd, die daar eigenlijk niet meer thuishoren omdat ze te groot geworden zijn. In het kader van dit bestemmingsplan zijn er geen financiële middelen om deze bedrijven te verplaatsen. Daarom zijn ze toch in het plan opgenomen.

3.4 Huidig gebruik

3.4.1 Bevolking en wonen

Kralingen-Crooswijk is grotendeels een woongebied met laagbouw en middelhoogbouw. Het overgrote deel van de panden bestaat uit corporatief bezit met etagewoningen. Het onderhavige plangebied is een uitzondering op dat beeld, omdat relatief veel panden als eengezinshuizen zijn gebouwd, er relatief weinig bewoning van appartementen voorkomt en het aandeel van openbaar groen en privé groen veel hoger is dan gemiddeld. De gemiddelde waarde van de panden ligt ook ver boven het stedelijke gemiddelde. Tevens geldt dat de ouderdom van de bebouwing vrij hoog is, ruim 90% van de bebouwing is in de periode vóór 1940 gerealiseerd. De bouwkundige kwaliteit is in het algemeen goed tot zeer goed. Er zijn tevens verhoudingsgewijs veel rijks- en gemeentelijke monumenten. De aard van het aanbod heeft invloed op de bevolkingssamenstelling. In Kralingen-oost is nauwelijks sprake van “verkleuring “. In deze wijk, maar ook in de nabij gelegen wijken De Esch (DWL-terrein) en Struisenburg, ligt het aandeel werkenden en het verdiende inkomen ver boven het deelgemeentelijk gemiddelde.

Kralingen is het meest geliefde woongebied in geheel Rotterdam. De bewoners willen deze “status” graag behouden. Er is grote zorg voor de woning en de woonomgeving. De wijk was voorheen al het woongebied voor welgestelden; de afgelopen decennia is dit beeld niet gewijzigd. Zelfs de Waterloostraat, vroeger voornamelijk bestemd voor personeel uit de villa’s en de statige stadspanden, ondergaat in dit opzicht een geleidelijke transformatie.

3.4.2 Detailhandel

De detailhandelsvoorzieningen zijn als kleine concentraties te vinden in het plangebied. Ze presenteren zich langs de Oostzeedijk-beneden, Kortekade (vooral op de hoeken met de Oudedijk en de Vredehofweg/Maria Stuartlaan), en een uitloper van de Lusthofstraat. De bevolking van het plangebied is voor de grotere winkelconcentraties voornamelijk aangewezen op de Oudedijk en de Lusthofstraat, beide ten westen van het plangebied gelegen.

3.4.3 Horeca

In het plangebied zijn ca. 11 horecagelegenheden aanwezig. De aanwezige horeca bestaat uit enkele restaurants, cafés en een cafetaria. Aan de Kortekade is een kleine concentratie van horecavoorzieningen te vinden. Daarnaast zijn er nog enkele gelegenheden die op de hoek van een straat gelegen zijn (Kortekade/Oudedijk, Oudedijk/ Waterloostraat, Lusthofstraat/Waterloostraat en Voorschoterlaan/Oostzeedijk Beneden).

Aan de Honingerdijk bij het Arboretum Trompenburg bevindt zich een groter restaurant van ca. 440m². Er zijn voldoende horecavoorzieningen in het plangebied aanwezig voor de bestaande en verwachte behoefte.

3.4.4 Kantoren

Verspreid in het plangebied liggen kleine kantoren, al dan niet gekoppeld aan de woonfunctie. Het zijn met name kleine kantoren met een vloeroppervlakte minder dan 500m². Op enkele plaatsen zijn grote woonhuizen, geheel in gebruik genomen als kantoor, m.n. aan de Oudedijk.

3.4.5 Bedrijven

In een aantal straten zijn bedrijven gevestigd, al dan niet gekoppeld aan de woonfunctie. Met name de Waterloostraat, Slotstraat, Kortekade en Annastraat. Het gaat meestal om kleinere bedrijven, behalve aan de Kortekade waar een autoverhuurbedrijf over meerdere panden verspreid gevestigd is.

3.4.6 Maatschappelijke functies

Het plangebied kent drie kerken, waarvan twee beeldbepalende gebouwen langs de Oudedijk en één langs de Oostzeedijk-beneden. Qua sport en recreatie dient Excelsior genoemd te worden. Deze voetbalvereniging is met vijf sportvelden gelegen in het zuidoostelijke kwadrant van het plangebied. Een grote sociaal-medische voorziening, genaamd Pniël, ligt langs de Oudedijk tussen de Kortekade en de Prinses Julianalaan. Verder liggen verspreid over het plangebied meerdere sociaal-medische voorzieningen zoals huis- en tandartsenpraktijken.

In het westelijk deel van het plangebied liggen enkele onderwijsvoorzieningen voor basis- en voortgezet onderwijs. Tevens bevinden zich in het plangebied nog een paar kinderdagverblijven.

3.4.7 Verkeer en vervoer

Het plangebied wordt doorsneden en begrensd door een aantal wegen die een ontsluitende of verbindende functie hebben voor het autoverkeer. Bij de indeling in categorieën wordt een tweedeling gebruikt. Wegen met een verkeersfunctie, gericht op het mogelijk maken van doelgerichte verplaatsingen, en wegen met een verblijfsfunctie, gericht op de ruimtelijke activiteiten in de omgeving van de weg. Zo ontstaat een tweedeling in verkeersaders en verblijfsgebieden.

Het plangebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer, zowel de metro, tram als bus.

In het plangebied is één doorgaande regionale fietsroute aanwezig, deze verbindt Hoek van Holland en Krimpen a/d IJssel met elkaar. Binnen het plangebied maken de Oudedijk en de ‘s-Gravenweg onderdeel uit van deze oostwestverbinding. Op stedelijk niveau worden de Oudedijk en de ‘s-Gravenweg ook veel gebruikt als fietsroute van Prinsenland/’s-Gravenland naar de binnenstad.

De Kralingse Plaslaan en Kralingseweg behoren tot een verdelende fietsroute binnen de stad. Langs deze wegen liggen vrijliggende fietspaden. Veel fietsers doorkruisen het plangebied om in het Kralingse Bos te komen.

3.5 Stadsgezichten en Monumenten

3.5.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet 2016 en de monumentenverordening Rotterdam 2010 Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0006.jpg"

3.5.2 Plangebied Beschermd Stadsgezicht Kralingen

Beschermd Stadsgezicht Kralingen Midden is op 25 augustus 2000 op grond van artikel 35 van de Monumentenwet tot beschermd stadsgezicht aangewezen, 12 september 2000 is dit in de Staatscourant gepubliceerd.

Het bestemmingsplangebied Beschermd Stadsgezicht Kralingen kent de volgende monumenten:

Straat   Mon- type   Functie   Architect   Bouw- jaar  
Avenue Concordia 55, 57   GM   woningen, bedrijf   H.A. en Zn Lieuwens   1899  
Avenue Concordia 98-100   GM   apotheek     1893  
Avenue Concordia 111   GM   religieus gebouw   P.G. Winters   1888  
Essenlaan 9-11   RM   woningen   W. Kromhout   1929  
Essenlaan 62-64   RM   woningen   J.P.Wzn. Stok   1903  
Essenlaan 77-79   RM   woningen   ir. W van Tijen   1936  
's-Gravenweg 69   RM   woningen   M.J. Granpré Molière   1929  
's-Gravenweg 71   RM   woningen   P. Picke   1814  
's-Gravenweg 145   GM   woningen     1940  
's-Gravenweg 154   RM   woningen / brug     1850  
's-Gravenweg 168   RM   woningen     1850  
Groene Wetering 17-23   RM   woningen   F.A. Eschauzier   1931  
Groene Wetering 31   RM   woningen   D. Roosenburg   1928  
Hoflaan 1   RM   religieus gebouw   A. Roodenburg   1842  
Hoflaan 30-34   RM   bedrijfsgebouw   B.H. Beijderwellen   1885  
Hoflaan 38, 40   GM   woningen   C. Bruijnzeel   1880  
Hoflaan 111   GM   woningen     1900  
Hoflaan 113-115   GM   onderwijsgebouw   E.H. en H.M. Kraaijvanger   1931  
Hoflaan 112   GM   woningen     1875  
Hoflaan 121   RM   religieus gebouw   E.J. Margry   1877  
Hoflaan 132   GM   onderwijsgebouw     1875  
Honingerdijk 25-51   RM   woningen     1930  
Honingerdijk 56   GM   woningen     1890  
Honingerdijk 64, 86 (Arboretum)   GM   tuin(aanleg)     1932  
Honingerdijk 70   RM       1840  
Honingerdijk 80   RM   agrarisch gebouw     1880  
Honingerdijk 96   RM   agrarisch gebouw     1597  
Kralingseweg 177-179   RM   woningen / brug     1948 / 1830  
Kralingseweg 185   GM     H.A. Maaskant   1957  
Kralingse Plaslaan 7   GM   woningen   D. Roosenburg   1920  
Kralingse Plaslaan 38   RM   bedrijfsgebouw   J.A. Brinkman   1928  
Laan van Ypenhof 4   RM   woningen / brug   W. Kromhout   1929  
Louise de Colignylaan 21-169   GM   woningen     1957  
Mecklenburglaan 49 ...   RM   onderwijsgebouw   W. Dahlen   1921  
Oostzeedijk 90   GM       1910  
Oostzeedijk beneden 3 ...   RM   religieus gebouw   E.J. Margry   1877  
Oudorpweg 21   GM   woningen     1935  
Park Rozenburg   GM   tuin(aanleg)     1915  
Slotlaan 29, 31   RM   woningen   C. Bruijnzeel & Zn   1880  
Voorschoterlaan 44, 46, 54   RM     C. Bruijnzeel & Zn   1905/ 1908  
Voorschoterlaan 79   RM   woningen     1904  
Vredehofweg 59   GM   woningen     1925  
Vredehofstraat 74   GM   sportaccommodatie     1887  
Vijverlaan 61, 63, 71 (k1 t/m k9)   RM   woningen   Jan van Teeffelen   1904  
Vijverlaan 70-74   RM   woningen   Van Goor   1870  
Vijverweg 1   GM   woningen   P.J. Oprel   1900  
Vijverweg 3, 5, 7   GM   woningen     1900  
Vijverweg 26-28   RM   woningen   J.D. Labots   1875  

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

De vorige bestemmingsplannen hielden rekening met het aangewezen beschermd stadsgezicht. De te beschermen waarden in het gebied hebben hoofdzakelijk betrekking op de bestaande stedenbouwkundige structuur en de karakteristiek van waterlopen, groenstructuur en straatprofielen. Het is niet noodzakelijk geweest om de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht om te zetten in een strikt conserverende regeling. In het algemeen zal geen sloopvergunning verleend worden, indien niet voorzien wordt in vervangende nieuwbouw, teneinde het ontstaan van open gaten te voorkomen.

Overigens vindt in dit deel van Kralingen, niet veel sloop plaats. Kleinschalige veranderingsprocessen worden in beginsel niet belemmerd, mits zij passen binnen de bestaande structuur. Voor werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning is vereist, wordt het advies ingewonnen van de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Gezien de afmetingen van het beschermd stadsgezicht en de aard van te beschermen waarden is bij het vorige bestemmingsplan gekozen voor een ‘traditioneel’ gedetailleerd bestemmingsplan. Hierin verschilt het onderhavige bestemmingsplan van bijvoorbeeld het bestemmingsplan beschermd stadsgezicht Delfshaven, waarin het behoud van de architectuur en de geveldetails, nadrukkelijk zijn vastgelegd. De overweging hierbij is dat de architectonische waarden in Kralingen afdoende worden beschermd door de Erfgoedwet (2016). Een uitputtende regeling in het bestemmingsplan zou geen meerwaarde opleveren.

4.2 Beschrijving deelgebieden

Kralingen wordt gekenmerkt door grote sfeercontrasten. De waarde van het gebied is niet zozeer gelegen in de architectuur als wel in de afwisseling binnen een herkenbare landschappelijke/ stedenbouwkundige structuur.

In deze paragraaf zullen de deelgebieden die binnen het plangebied te onderscheiden zijn worden getypeerd. Per deelgebied wordt eerst een korte beschrijving gegeven, geïllustreerd met een stedenbouwkundig analyse kaartje. Daarna volgt een typering van de te beschermen waarden volgens de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht.

In een aantal punten wordt vervolgens uitgelegd hoe deze waarden in het bestemmingsplan beschermd worden, met verwijzingen naar de plankaart en de regels van het plan

Voor de architectonische waarden wordt verwezen naar de Koepelnota Welstand Rotterdam. Omdat het één van de gebieden is, waarvoor een bijzonder welstandstoezicht gaat gelden, is in deze nota een hoofdstuk speciaal gewijd aan het Beschermd Stadsgezicht Kralingen-Midden. Daarin zijn criteria geformuleerd voor het behoud van de hoge ontwerpkwaliteit van het gebied; deze criteria gaan over materiaal- en kleurgebruik, detaillering, bouwstijl en de relatie met de omgeving. Daarnaast is het zo dat elke bouwaanvraag voor verbouw of nieuwbouw in dit gebied bijzondere aandacht krijgt bij de behandeling door Welstand.

Een groot aantal woningen en andere gebouwen binnen het plangebied is aangewezen als Rijks- of Gemeentelijk Monument, deze panden genieten daardoor een bijzondere bescherming. Daarnaast zijn er panden die aangemerkt zijn als overig monument in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), deze panden kunnen in de toekomst worden aangewezen als Gemeentelijk monument.

4.2.1 Park Rozenburg

Omstreeks 1911 werd voor het terrein van de voormalige buitenplaats ‘Rozenburg’ het stratenplan ‘Vredenhof’ gemaakt. Het gehele terrein tussen de Kortekade, Oudedijk, IJsclub Kralingen en de nieuw aan te leggen Kralingse Plaslaan, werd in een keer verkaveld en aangelegd.

Naast luxe bebouwing werd in het plan ook een park opgenomen in een landschappelijke stijl, dat een ruimtelijke verbinding heeft met de Kralingse Plas. Aan de Kortekade en de Oudedijk was al oudere bebouwing aanwezig, met het nieuwe stratenpatroon is hierop aangesloten. Het stratenpatroon is evenals het park, niet gebaseerd op de oude kavelstructuur, maar grillig van vorm; de straten hebben elk een gebogen vorm en daartussen ontstaan driehoekige en trapeziumvormige bouwblokken.

Rond het park werd een open villa bebouwing gepland en richting Kortekade meer gesloten bouwblokken. Overal zijn voor- en zijtuinen aanwezig. Op enkele plaatsen grenzen de achtertuinen direct aan het park. Over het algemeen heeft het gebied een parkachtige en informele uitstraling en is de invloed van de nabij gelegen plas bijna voelbaar.

Een uitzondering vormt het forse gebouw van de voormalige meisjes-HBS aan Mecklenburglaan, dat juist stedelijk overkomt. Dit gebouw maakt nu ook deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0007.png"

Te beschermen waarden:

• Park Rozenburg als beeld bepalende groenstructuur, met aan de randen de rijke combinatie van openbaar en privé groen.

• De waterpartij in park Rozenburg als restant van de oorspronkelijke waterstructuur.

• De fraaie straatprofielen, met name de prinses Julianalaan en Rozenburglaan, met aaneengesloten gevelwanden en bijzondere hoekbebouwing.

• Het driehoekige stratenpatroon van de Merulaweg en omgeving, met de open verkaveling en de dubbele villa’s

• De ondiepe voortuinen veelal afgescheiden door een laag smeedijzeren hek, die een belangrijke bijdrage leveren aan het groene karakter van de straten en lanen.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• Het park heeft de bestemming ‘Groen’, de waterpartij is gedetailleerd ingetekend en heeft de bestemming 'Water - 1'.

• Om het groene beeld van de achtertuinen, die aan het park grenzen, te beschermen moet een eventueel bijgebouw op tenminste 2 meter uit de erfgrens gebouwd worden. Bovendien is de grootte van een bijgebouw gerelateerd aan de oppervlakte van de tuin.

• De bebouwing is gedetailleerd ingetekend, waardoor vooral de open verkaveling met dubbele villa’s beschermd is. Elke woning heeft de mogelijkheid om op bescheiden wijze uit te breiden met een aanbouw aan de achter- of zijgevel. Hiervoor zijn duidelijke regels opgenomen.

• De voortuinen en zijtuinen die aan openbaar gebied grenzen, hebben een bestemming ‘Tuin - 1I’. Hierin is geen bebouwing toegestaan, met één uitzondering; woningen die geen achterom hebben kunnen vrijstelling krijgen voor de bouw van een kleine en lage fietsenberging in de voortuin.

De smeedijzeren hekken zijn niet via het bestemmingsplan te beschermen, wel is aan de voorzijde slechts een lage erfafscheiding toegestaan en bovendien moet in Beschermd Stadsgezicht een vergunning worden aangevraagd. Het verharden van een voortuin is alleen mogelijk met een aanlegvergunning.

4.2.2 Oudedijk / 's-Gravenweg en Kortekade

De Oudedijk/’sGravenweg is een oud lint, en heeft hier en daar nog z’n oude karakter behouden, vooral in de aanwezige oudere bebouwing. De drukke verkeersfunctie van de weg verstoort dit beeld echter weer, in plaats van de vroegere dijk met sloten erlangs, ligt er nu een breed straatprofiel inclusief trambaan.

De viersprong met Kortekade en Hoflaan wordt gezien als het centrum van het oude dorp Kralingen; beeldbepalend is hier de kerk in ‘Waterstaatsstijl’ uit 1842, met de groene tuin eromheen. Verder is er sprake van een grote diversiteit in bouwstijlen en functies, het kleinschalige karakter is daarbij over het algemeen wel behouden gebleven.

De Kortekade is een van de wegen van de viersprong, onderdeel van de structuur van het oude Kralingen. Rond 1900 was de Kortekade nog een smal weggetje met sloten erlangs en een dorpse bebouwing. In de loop van de 20e eeuw is de weg echter getransformeerd naar een stedelijke straat, met aaneengesloten bebouwing in 3-4 bouwlagen, zonder voortuinen.

Van oudsher is er aan de Kortekade een gevarieerde bebouwing, met behalve woningen ook winkels, cafés en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0008.png"

Te beschermen waarden:

• De Oudedijk, de ’s-Gravenweg en de Kortekade zijn een herkenbaar restant van de oude polderverkavelingsstructuur; de dijk in oost-westelijke richting, en dwars daarop ondergeschikte straten.

• Bij de viersprong ter plaatse van de Kortekade ligt het hart van het oude Kralingen, vooral de kerk is hier beeldbepalend.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• Vooral het stratenpatroon zelf moet beschermd worden

• Het straatprofiel van Oudedijk is volgens de huidige situatie op de verbeelding ingetekend; de weg is bestemd als ‘Verkeer - Wegverkeer'; de voortuinen voorzover aanwezig als ‘Tuin - 1', waarin geen parkeren is toegestaan. Bovendien is de bebouwing gedetailleerd getekend met diverse bestemmingen overeenkomstig de huidige functie, waardoor het kleinschalige en gevarieerde karakter beschermd wordt.

• Het westelijke deel van de ‘s-Gravenweg lijkt op de Oudedijk. Voorbij de Essenlaan krijgt de weg een landelijker karakter, dit uit zich in de bestemming ‘Tuin - 3', waarin de specifieke kenmerken van de landgoederen beschermd worden.

• De Kortekade wordt aan twee zijden begeleid door aaneengesloten bebouwing, met afwisselend de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Gemengd'. Hierin is door middel van aanduidingen aangegeven waar horeca, detailhandel en garagebedrijven zijn toegestaan. Grootschalige ontwikkeling van deze functies wordt hiermee tegengegaan.

4.2.3 Charlotte de Bourbonlaan, Louise de Colignylaan e.o.

Dit deelgebied, gelegen tussen de Kortekade en het landgoed Ypenhof heeft een grote variatie aan bebouwing, binnen een samenhangend stratenpatroon. Van west naar oost zijn diverse bouwstijlen te herkennen;

Parallel aan de Kortekade loopt de Charlotte de Bourbonlaan, met aan weerszijden een- en meergezinswoningen in een typische jarendertigstijl; baksteen, een horizontale gevelindeling met langskappen en kleine verbijzonderingen op de hoeken.

De vier blokjes portieketagewoningen aan de Louise de Collignylaan zijn kenmerkend voor de bouwstijl rond 1960; rechthoekige vormen, lichtgekleurde materialen en grote glasvlakken.

De patiowoningen aan de oostzijde van deze straat zijn uitgevoerd in een bouwstijl van ca. 1980; lage witte woningen met gesloten gevels naar de straatzijde en open naar de eigen patio.

Aan de Kralingseweg staan op de koppen twee vrijstaande hoge woongebouwen, deze zijn duidelijk gericht op de plas, maar voegen zich wel in het stratenpatroon van de buurt.

Vlakbij de ’s-Gravenweg staan ook twee woongebouwen, gesitueerd achter de villa’s. Deze gebouwen sluiten aan bij de landgoederenzone, waar ook enkele vrijstaande appartementencomplexen zijn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0009.png"

Te beschermen waarden:

• Deze buurt wordt niet met naam genoemd in de nadere typering in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit. Wel wordt in de toelichting de jaren ’30 bebouwing aan de Charlotte de Bourbonlaan geroemd om de zorgvuldige detaillering, de bebouwing heeft vooral waarde als architectonisch ensemble.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• De bebouwing is precies ingetekend, volgens de huidige situatie, en de regels voor aan- en bijgebouwen in de bestemming 'Tuin - 2' zorgen ervoor dat de uitbreidingen beperkt blijven.

• De voortuinen en de tuinen rond de hogere woongebouwen hebben de bestemming ‘Tuin - 1', waarin geen bebouwing of parkeren mogelijk is. De terreinen die nu ingericht zijn als parkeerterrein, hebben de bestemming ‘Verkeer - Erf' gekregen. Hierop zijn parkeerplaatsen wel toegestaan.

4.2.4 Voorschoterlaan, Avenue Concordia en Waterloostraat

De Voorschoterlaan en Avenue Concordia zijn twee zeer herkenbare ‘Kralingse lanen’, met statige aaneengesloten bebouwing en een breed laanprofiel met een groene middenberm. De panden zijn individueel of in kleine series gebouwd, in een variatie aan bouwstijlen die kenmerkend is voor de periode rond 1900; van Neorenaissance tot Jugendstil.

Er is een karakteristieke eenheid ontstaan, doordat alle voorgevels in dezelfde rooilijn gebouwd zijn zonder voortuin, en de panden een overeenkomstige gevelindeling en rijke detaillering hebben en eenzelfde materiaalgebruik. Achter de gesloten gevelwanden liggen ruime groene binnenterreinen met particuliere tuinen. Vanuit de smalle tussenstraten, die de lanen in oost-west richting verbinden is een blik op de groene achterwereld mogelijk. Een uitzondering is het hofje ‘uit liefde en voorzorg’, waarvan de woningen rond een fraaie tuin liggen met een hekwerk afgescheiden van de Voorschoterlaan.

Op enkele plaatsen is een stuk nieuwbouw te zien. Vooral op de koppen aan de Oudedijk ten gevolge van de metrobouw; de sober gedetailleerde gevels en de lagere verdiepingshoogte verstoren hier de eenheid in het straatbeeld.

De ruime oude panden blijken zeer geschikt voor het houden van een praktijk of kantoor aan huis. Er is dan ook een groot aantal artsen, tandartsen en andere vrije beroepen gevestigd. Zolang de combinatie met wonen gehandhaafd blijft, past dit goed bij het karakter van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0010.png"

Te beschermen waarden:

• De rijke variatie aan woonhuizen van gelijke hoogte in aaneengesloten gevelwanden, in samenhang met de zorgvuldige detaillering van het verdere straatprofiel met de relatief brede groene middenberm met gras en bomen.

• Rustige groene binnenterreinen.

• Combinatie van wonen en werken

Hoe worden deze waarden beschermd:

• Voor de verschillende bouwblokken en straatwanden zijn de voor- en achtergevelrooilijn vastgelegd. Per straatwand of deel daarvan is de bestaande hoogte aangegeven. Deze varieert tussen de 2 en 4 bouwlagen, daarbij is het wel zo dat de verdiepingen vrij hoog zijn en er meestal een souterrain en kapverdieping aanwezig zijn. Waar in het oude bestemmingsplan nog sprake was van een aantal bouwlagen dat toegestaan was, zijn nu maxima gegeven voor de goothoogte en bouwhoogte, afgeleid van de eerder toegestane bouwlagen.

• De bestemming is meestal ‘Wonen’, daar waar nu andere functies gevestigd zijn (omvangrijker dan praktijk aan huis), zijn deze met een aanduiding op de kaart vastgelegd voor dat betreffende pand.

• Enkele panden, vooral op de straathoeken waar van oudsher winkels of bedrijven gevestigd zijn, hebben de bestemming ‘Gemengd' gekregen. Deze bestemming laat een meer flexibel gebruik van de begane grond toe.


• De achtergevelrooilijn is als één doorlopende lijn op de plankaart gezet, deze komt ongeveer overeen met de huidige bestemmingsregeling. Panden mogen tot aan deze lijn uitbreiden. Verder gelden voor de diepe achtertuinen dezelfde regels voor aan- en bijgebouwen als in de rest van het gebied. Deze zijn omschreven in 'Tuin - 2'.

• De beeldbepalende groene middenbermen zijn bestemd als ‘Groen’, waardoor het groene karakter ervan beschermd wordt.

4.2.5 Waterloostraat

De Waterloostraat is van oorsprong een straat met arbeiderswoningen, middenstand en ambachtelijke bedrijvigheid gelegen tussen de veel chiquere lanen. De straat sluit in bouwstijl aan bij de lanen, maar is duidelijk een stuk minder rijk uitgevoerd. Ook het straatprofiel is smaller en groen is er bijna niet te vinden. Toch heeft de Waterloostraat een bijzondere sfeer, vooral het middelste deel waar de woningen en de bestrating opgeknapt zijn.

In de Waterloostraat is veel gemengde bebouwing; panden in 2-4 lagen met kleinschalige bedrijfsruimten op de begane grond, ambachtelijke activiteiten en enkele horecazaken.

Te beschermen waarden:

• Volgens de toelichting bij de aanwijzing tot Beschermd stadsgezicht, is de Waterloostraat vooral interessant vanwege het oorspronkelijke karakter ervan als woonstraat voor arbeiders en ambachtslieden.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• De oorspronkelijke verkaveling, met smalle straat en ondiepe kavels is vastgelegd op de verbeelding. De gedeelten waar nu bedrijven op de begane grond gevestigd zijn, hebben een bestemming ‘Gemengd’ gekregen, waardoor het gevarieerde bedrijvige karakter ook in de toekomst kan blijven bestaan. Individuele bedrijfjes tussen woningen hebben een maatbestemming en zijn met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven als horeca of detailhandel.

4.2.6 Hoflaan

Een oude straat met een bijna landelijke sfeer. De Hoflaan was ooit de toegangsweg naar het slot ‘Honingen’. De laan loopt tussen de Viersprong en de Honingerdijk. Opvallend zijn de twee kerken op de hoeken, die beide Rijksmonument zijn. Ook in deze laan zijn de vroeger aanwezige sloten gedempt, waardoor de woningen aan de westzijde diepe voortuinen hebben. De woningen zijn aan weerszijden ongeveer in dezelfde rooilijn gebouwd, maar de bebouwing zelf is heel divers. Er staan kleine landelijke huisjes naast vrijstaande villa’s en statige rijtjes hoge herenhuizen, hier en daar is een modern huis gebouwd.

Aan het einde bij de Honingerdijk zijn een schoolgebouw, een politiebureau en een voormalig volkshuis te vinden. De laan is smal. Belangrijk voor het beeld zijn de grote bomen en het historisch materiaalgebruik. De voortuinen spelen een heel belangrijke rol in het straatbeeld en zorgen voor de groene sfeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0011.png"

Te beschermen waarden:

• De Hoflaan maakt deel uit van de oorspronkelijke polderverkavelingsstructuur, een noord-zuid weg tussen de Oudedijk en de Oostzeedijk.

• De hoogwaardige en gevarieerde bebouwing en het fraaie straatprofiel met aan weerszijden groene voortuinen begrensd door smeedijzeren hekken.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• De individuele panden en stukjes aaneengesloten bebouwing zijn als zodanig gedetailleerd bestemd, inclusief serres, erkers en andere uitbouwen. Daardoor wordt het gevarieerde karakter beschermd. Aan de achterzijde en aan de zijkant zijn onder bepaalde voorwaarden kleine uitbreidingen toegestaan.

• De beeldbepalende voortuinen zijn bestemd als ‘Tuin - 1’, waarin geen bebouwing of parkeren is toegestaan. Bovendien is verharden van de voortuin niet zomaar toegestaan (aanlegvergunning). De smeedijzeren hekken zijn niet door middel van een bestemmingsplan te beschermen. Wel is aan de voorzijde slechts een lage erfafscheiding toegestaan. Hiervoor moet - omdat het een beschermd stadsgezicht betreft - wel een vergunning worden aangevraagd.

4.2.7 Park Honingen / Essenlaan

Park Honingen is genoemd naar het slot ‘Honingen’, dat hier van ca. 1225 tot 1672 gestaan heeft. In 1668 werd het landgoed door de gemeente Rotterdam gekocht en de ruïne gesloopt. Er werd onder andere een buitenplaats voor de burgemeester van Rotterdam gesticht. Rond 1870 werd het gebied verkaveld in percelen voor de bouw van villa’s. De villa’s zijn gebouwd in verschillende bouwstijlen tussen 1870 en 1910. Vooral Eclecticisme en Jugendstil zijn opvallend aanwezig. Een bijzonderheid vormt de Wagnerhof, een serie enkele en dubbele witte Jugendstil villa’s, genoemd naar de opera’s van Wagner.

Belangrijke elementen in de verkaveling vormen de grote en de kleine vijver. De Vijverweg en de Vijverlaan slingeren zich hierlangs. De oevers zijn groen ingericht. Samen met het vele groen van de particuliere tuinen ontstaat een parkachtige sfeer. De westelijke oever van de grote vijver wordt gevormd door de achtertuinen en de achtergevels van de woningen aan de Hoflaan.


De Essenlaan heeft duidelijk een andere sfeer; het is een rechte laan met een symmetrisch profiel met een groene middenberm. De bebouwing is echter niet symmetrisch, aan de oostzijde staat een bijna aaneengesloten stedelijke rij woonhuizen, terwijl aan de overzijde losse woningbouw wordt afgewisseld door de achtertuinen van de percelen aan de Vijverlaan.


Park Honingen grenst aan de Landgoederenzone, veelal met de achtertuinen van de woningen. Alleen via de Groene Wetering is er een ruimtelijke verbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0012.png"

4.2.8 De landgoederenzone

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een omvangrijk groen gebied: de landgoederenzone tussen Kralingse Bos en Honingerdijk. Deze wordt gevormd door een aantal particuliere landgoederen. Slechts één van hen is toegankelijk voor bezoekers; het Arboretum Trompenburg.

De overige gebieden zijn alleen toegankelijk voor de bewoners, in noord-zuidrichting is geen wandeling door of langs de landgoederen mogelijk. En aan de oost- en westranden wordt de begrenzing gevormd door achtertuinen, zodat hier weinig merkbaar is van het grote groene gebied. Daarentegen zijn de landgoederen wel zichtbaar vanaf de oude linten; Kralingseweg, ‘s-Gravenweg, Groene Wetering en Honingerdijk.

De parkachtige aanleg met waterpartijen, beplanting en de vele volgroeide bomen is bijzonder waardevol. Van de monumentale landhuizen en bijgebouwen zijn slechts enkele panden bewaard gebleven. De recent toegevoegde nieuwbouw heeft geen bijzondere architectonische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0013.png"

Te beschermen waarden:

• De landgoederen zelf, met hun beeldbepalende groenaanleg.

• De aanwezige restanten van de oorspronkelijke waterstructuur in de vorm van enkele natuurlijke vijvers en vennen en de tochtsloten zoals de Groene Wetering en de noord-zuid lopende sloten tussen de Groene Wetering en de Kralingseweg.

• De Groene Wetering met aan weerszijden villa’s achter diepe groene voortuinen.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• Voor de landgoederen is een speciale bestemming opgenomen; ‘Tuin - 3'. Doel hiervan is het behoud of herstel van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de landgoederen. Er mag geen bebouwing worden toegevoegd, met uitzondering van gebouwen die ten dienste staan van het beheer en onderhoud van het landgoed. Deze bebouwing is aan maximale afmetingen gebonden, en mag niet meer dan 2% van het grondoppervlak innemen.

• De waterstructuur is volgens de huidige situatie op vastgelegd.

• De villa’s aan de Groene Wetering zijn, evenals de overige aanwezige bebouwing gedetailleerd bestemd. De diepe voortuinen vallen ter plaatse van de Landgoederenzone in de bestemming 'Tuin - 3', evenals de achtertuinen. Dit betekent dat deze villa’s geen uitbreidingsmogelijkheden hebben, om zo de aanwezige groene doorzichten te behouden.

4.2.9 Van Somerenweg e.o.

Deze buurt is gelegen tussen de ’s Gravenweg en de Groene Wetering. Het ontwerp is van Granpré Molière, de bebouwing is uit de periode rond 1930. De stedenbouwkundige opzet is eenvoudig; rechte straten, deels begeleid door watergangen. Het is een echte woonbuurt, er zijn geen voorzieningen of andere functies. De woningen zijn vrijstaand of aaneengebouwd in blokjes van 2 tot 6 woningen en worden omgeven door ruime groene tuinen. Deze tuinen bepalen het beeld samen met de watergangen en hun groene oevers. Opvallend zijn de karakteristieke bruggetjes die nodig zijn om de woningen te bereiken, wanneer deze achter een watergang zijn gelegen.

De bouwstijl is traditioneel, ook wel ‘Delftsche school ‘genaamd; forse bakstenen woningen met hoge kappen en een sobere detaillering. De kleuren zijn meestal donker; rode baksteen en blauwgrijze dakpannen met smalle witte kozijnen, een aantal panden is geheel wit geverfd. De sfeer van de buurt is voornaam, maar informeel en zelfs een beetje landelijk door het vele groen.

De waardering voor deze buurt in het kader van het Beschermd Stadsgezicht heeft vooral te maken met het ‘ensemble’; de eenduidigheid in stedenbouwkundige opzet en bouwstijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0014.png"

Te beschermen waarden:

• De in het gebied aanwezige restanten van de oorspronkelijke waterstructuur, in de vorm van de in het stedenbouwkundig plan opgenomen, noord-zuid lopende tochtsloten tussen de Groene Wetering en de ’s-Gravenweg.

• De luxe bebouwing van korte rijtjes woningen en (dubbele) villa’s in een open verkaveling.

Hoe worden deze waarden beschermd:

• De waterstructuur is volgens de huidige situatie bestemd met 'Water - 1'.

• De woningen zijn gedetailleerd bestemd, waardoor het open karakter van de verkaveling beschermd wordt. In de bestemming ‘Tuin - 2' is het mogelijk om bescheiden uitbreidingen op de begane grond aan zij- en achterkant van de woningen te realiseren, en kunnen er bijgebouwen in de tuin worden gebouwd, waarvan de afmetingen afhankelijk zijn van de grootte van de tuin. Daarbij moet een minimale vrije ruimte van 2 meter aangehouden worden wanneer de tuin grenst aan openbaar gebied of water.

4.2.10 Excelsior

Dit gebied heeft geen bijzondere architectonische waarde, maar vormt een groene begrenzing van het Beschermd Stadsgezicht. Het is vooral een buffer tussen het oude Kralingen en de grootschalige bebouwing van de Erasmus Universiteit. De sportvoorzieningen, speeltuin, kinderdagverblijf en clubhuis zijn bovendien voorzieningen, die goed aansluiten bij het woongebied.

4.3 Ontwikkelingen

Het plangebied kan als tamelijk stabiel beschouwd worden. Het aantal en de omvang van de ruimtelijke veranderingen is de afgelopen decennia beperkt gebleven.

De aanleg van de metro betekende de sloop van de kop van de Voorschoterlaan, de Avenue Concordia op de hoeken met de Oudedijk.

Het bestemmingsplan biedt het kader voor gebruikelijke aanpassingen en vernieuwingen. Daaronder wordt ook begrepen het algeheel vervangen van een pand. Krachtens een bestemmingsplan - ook een plan voor een beschermd stadsgezicht - is deze algehele vernieuwing niet uit te sluiten. Alleen het voortbestaan van de panden die krachtens de Erfgoedwet 2016 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010 zijn beschermd is als zodanig gewaarborgd. Niet alleen de algehele vernieuwing van een individueel pand, maar ook een complexgewijze vervanging is mogelijk. Het aanzien van het gebied kan ook binnen de beschermde status aanzienlijke wijzigingen ondergaan.

In functioneel opzicht wordt ervan uitgegaan dat het bestaande gebruik met mogelijk kleinere verschuivingen voortgezet zal worden. Het plangebied heeft overwegend een woonfunctie, met veel privé groen en een aantal bij een dergelijke woonwijk behorende voorzieningen als scholen en kerken. Naar verwachting zal hierin ook weinig verandering komen.

Voor wat betreft het verkeer worden geen ingrepen van betekenis verwacht.

4.3.1 Beperken detailhandel in gemengde bebouwing

Het beleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht om detailhandel zo veel mogelijk te concentreren in winkelcentra en winkelstraten, en niet in woonwijken. Dit is ook van toepassing op het Beschermd Stadsgezicht Kralingen. Buiten de concentratiegebieden worden de mogelijkheden voor detailhandel beperkt en worden meerdere alternatieve mogelijkheden geboden, zoals kleinschalige bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen en diverse soorten dienstverlening. De aanwezige detailhandel is op maat bestemd. In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of locaties tevens voor transformatie naar wonen geschikt zijn.

In Kralingen-Crooswijk zijn vijf winkelgebieden aanwezig. In vergelijking met andere voormalige deelgemeenten zijn er, door de ligging en goede verbondenheid met de binnenstad van Rotterdam, geen grote stadsdeelcentra of wijkwinkelcentra aanwezig. De nog aanwezige detailhandel buiten de winkelstraten of gemengde bebouwing is binnen de bestemming “Wonen” toegestaan en op de verbeelding van het plan aangegeven met een functieaanduiding. Dit betekent dat wonen de hoofdfunctie is, maar dat de begane grond ook voor detailhandel mag worden gebruikt.

Buiten de winkelstraten is de mogelijkheid voor detailhandel van de panden afgehaald op het moment dat daar nu geen detailhandel meer aanwezig is. Op deze manier krimpt de potentiële hoeveelheid voor detailhandel en wordt de concentratie tot de winkelstraten gestimuleerd. Er is echter geen actief uitsterfbeleid opgenomen.

4.3.2 Uitbreidingsmogelijkheden horeca

Het horecagebiedsplan bepaalt voor het beschermd stadsgezicht de gewenste ontwikkelrichting. Die ontwikkelrichting wordt mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan. Zoals gebruikelijk legt het bestemmingsplan niet het type horeca vast. Het horecagebiedsplan geeft voor meerdere straten onder voorwaarden ontwikkelruimte voor horeca.

Naast het bestemmingsplan dient het horecagebiedsplan als toetsingskader voor de exploitatievergunning.

Voor Kralingen-Oost met daarbinnen het bestemmingsplangebied, geldt ter concentratie van de reeds bestaande horeca de ontwikkelrichting consolideren.

De locaties waar horeca is toegestaan hebben in een enkel geval de bestemming 'Horeca'. In de andere situaties is in de bestemmingsregels aangegeven dat horeca is toegestaan. Indien nodig is dit met een functieaanduiding op de verbeelding nader aangegeven.

4.3.3 Transformatie van maatschappelijke bestemmingen

De mogelijke transformatie van voormalige schoolgebouwen naar woningen of woonwerkwoningen speelt op een aantal locaties. Nu toch al milieuonderzoek gedaan wordt, is dit - voor een aantal concrete, maar ook voor minder concrete locaties - meegenomen in de milieuonderzoeken. Dit om te bepalen of de transformatie niet op milieutechnische bezwaren stuit.

Binnen de bestemming maatschappelijke voorzieningen zijn sociale, culturele, medische, educatieve of levensbeschouwlijke voorzieningen planologisch toegestaan. Binnen dat kader past een gebruik als praktijkruimte voor bijvoorbeeld een medisch of kunstzinnig beroep.

Stedenbouwkundig bestaat er geen bezwaar om in dit woongebied woningen of woonwerkwoningen in voormalige schoolgebouwen en dergelijke te realiseren. Juist de bestaande bebouwing van bijvoorbeeld scholen leent zich vaak voor een combinatie van wonen en werken, waardoor gebouwen duurzaam gebruikt kunnen worden en leegstand of onnodige sloop wordt voorkomen. De mogelijke transformatie draagt bij aan het actief stimuleren van het hergebruik van slecht verhuurbare kantoren, bedrijfspanden en ook scholen tot woningen.

Binnen de bestemming Maatschappelijk (- 1 en - 2) zijn bouwvlakken aangegeven waarbinnen de gebouwen gerealiseerd zijn of gerealiseerd mogen worden. Doordat in dit bestemmingsplan in de regels is opgenomen dat binnen het bouwvlak ook woningen en praktijkruimten zijn toegestaan, wordt ruimte geboden voor een eventueel hergebruik van de bestaande bebouwing voor woningen en praktijkruimten. Dat is in lijn met het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk. Binnen de bestemming Maatschappelijk is gewerkt met vrij gedetailleerde begrenzingen van de bouwvlakken.

4.3.4 Dakterrassenregeling

Omdat dakterrassen meestal niet expliciet in bestemmingsplannen zijn geregeld, bestaat er onduidelijkheid over de vraag of deze zijn toegestaan, en als dit het geval is, onder welke voorwaarden. In aangrenzende bestemmingsplannen zijn regelingen opgenomen voor dakterrassen. Ook in dit plangebied is een bouwregeling gewenst. De algemene bouwregeling houdt rekening met de status van het Beschermd Stadsgezicht.

In de regel is het toegestaan om gebouwen plat af te dekken of te voorzien van een kap. Een afdekking met een dakterras valt daar niet onder. Te realiseren buitenruimten, zoals balkons en loggia's, binnen het toegestane bouwvolume vallen daarentegen onder "bijbehorende voorzieningen bij woningen" en worden in de regel toegestaan. Veelal ontstaat er een knelpunt als de noodzakelijke hekwerken niet binnen de toegestane hoogtematen gerealiseerd kunnen worden. Ook ontstaat er een knelpunt als er een bouwkundige voorziening nodig is om het dak te kunnen betreden, zoals een dakopbouw van een bepaalde afmeting.

In de afgelopen jaren is in Rotterdam vaker een regeling opgenomen voor dakterrassen voor de gevallen waar de maximale bouwhoogte is bereikt. Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de toegang tot het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 6 m² en een hoogte van maximaal 3 meter. Deze kleine dakopbouw dient minimaal 2,50 meter uit de gevel of dakrand te liggen.

Deze maten zijn iets groter dan de maten uit de sneltoetscriteria van de Welstandsnota Rotterdam. Enerzijds omdat de dakopbouw verder teruggeplaatst dient te zijn van de gevel of van de bovenrand van een schuin dakvlak. Hierdoor is het aanhouden van een iets hogere dakopbouw te verantwoorden. Anderzijds omdat de maximale oppervlaktemaat in de sneltoets gebaseerd is op een toetreding tot het terras door middel van een dakluik of dergelijk. Nu is een meer volwaardige toetreding mogelijk.

De noodzakelijke balustraden zijn altijd binnen de gevellijn geplaatst en aan de voor- en zijgevel van het gebouw minimaal 1,5 meter teruggeplaatst van de gevel of van de bovenrand van een schuin dakvlak. De hoogte van de balustrade is maximaal 1,30 meter.

De vormgeving van de opbouw is ondergeschikt aan het hoofdgebouw; de balustrade is uitgevoerd als hekwerk met vertikale spijlen; de kleurkeuze is terughoudend en afgestemd op het hoofdgebouw (sneltoetscriteria van de Welstandsnota Rotterdam).

4.3.5 Parkeren op voor "Tuin" bestemde gronden

Het stallen van motorvoertuigen in tuinen is niet toegestaan. In de afgelopen jaren is slechts in enkele gevallen ontheffing verleend om af te wijken van die regeling in het bestemmingsplan. Die terughoudendheid is nog steeds op zijn plaats, vanwege de mogelijke aantasting van te beschermen waarden van het beschermd stadsgezicht.

4.3.6 Mogelijkheden herinrichting kop Voorschoterlaan

De discussie over een mogelijke herinrichting van de buitenruimte rond metrostation Voorschoterlaan is nog niet afgerond. De inrichting van de buitenruimte wordt niet in het bestemmingsplan geregeld. De aanwezigheid en positie van een kiosk echter wel. Omdat het erfpachtcontract voor de kiosk binnenkort afloopt, zijn er mogelijkheden om hierop in te spelen met een meer flexibele locatie voor de kiosk in het nieuwe bestemmingsplan. In het vorige bestemmingsplan was de kiosk exact en gedetailleerd bestemd op de locatie aan de kop van de Voorschoterlaan. Door het gebruik van een meer flexibele aanduiding is het mogelijk de kop van de Voorschoterlaan opnieuw in te richten, en de kiosk daarbij op een andere positie in de middenberm te plaatsen.

4.3.7 Behoud van huidige bouwmogelijkheden

De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht houdt niet in dat er geen ontwikkelingen meer kunnen plaatsvinden. Op enkele plekken in het plangebied zijn mogelijkheden voor nieuwbouw. Natuurlijk zal deze nieuwbouw wel zorgvuldig in de bestaande omgeving moeten worden ingepast. Er zijn op dit moment geen actieve bouwplannen bekend. Van de (vervangende) nieuwbouwlocaties uit het vorige bestemmingsplan is alleen de Voorschoterstraat 7-9 nog niet gerealiseerd.

Ook in deze categorie: Fietsenbergingen in de voortuinen zijn onder voorwaarden toegestaan.

Bij een aaneengesloten bouwblok waarvan de achtertuinen niet via een achterpad te bereiken zijn, zijn onder voorwaarden in voortuinen fietsenbergingen toegestaan. Onder de voorwaarden dat:

  • per woning slechts een berging wordt geplaatst;
  • de oppervlakte van de berging maximaal 4 m² bedraagt;
  • de berging nergens hoger is dan 1,5 meter;
  • de hemelwaterafvoer van de berging voldoende is verzekerd;
  • de berging goed is ingegroeid middels beplanting.

Voor reeds bestaande bergingen geldt een overgangsregeling, met als strekking dat deze in stand mogen worden gelaten, doch dat bij vervanging zal moeten worden voldaan aan de geformuleerde voorwaarden.

4.3.8 Ontwikkelingen in bestaande bebouwing

Naast woningen zijn er diverse andere soorten gebouwen in het plangebied. Soms heel beeldbepalend zoals de twee kerken aan Oudedijk en Hoflaan terwijl op andere plaatsen een school juist op het binnenterrein ligt. Deze functiemenging is karakteristiek voor het gebied, en vormt een uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Wel moeten ongewenste ontwikkelingen, zoals verkantorisering, worden tegengegaan. Daarom is er een onderscheid gemaakt in de volgende bestemmingen:

- maatschappelijke voorzieningen (kerken, scholen, medische voorzieningen etc.), deze zijn belangrijk voor het functioneren van het gebied.

- gemengde bebouwing, de combinatie van wonen op de bovenetages en een ruimte op de begane grond die plaats biedt aan een bedrijfs-, kantoorruimte of een zelfstandige praktijkvestiging. Deze functies zijn uitwisselbaar, wel zal in de regels een maximum oppervlak per vestiging worden vastgelegd. Dit om het kleinschalige karakter van het gebied te bewaren. Extra bebouwing op de binnenterreinen is niet toegestaan. De reeds aanwezige achterbouwen worden als zodanig bestemd, maar omzetting naar tuin is mogelijk.

Horeca en garagebedrijven zijn alleen toegestaan t.p.v. een zodanige aanduiding.

- kantoren, panden die al langere tijd geheel in gebruik zijn als kantoor. Een dienstwoning is toegestaan.

- horeca, wanneer dit een heel pand betreft ("in den rust wat").

- als uitzondering is hier en daar in de bestemming Wonen een andere functie op de begane grond toegestaan. Dit is gedaan op plaatsen waar de functie wonen meer voor de hand ligt.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Bedrijven en gemengde bebouwing

In het bestemmingsplangebied zijn bedrijven op de begane grond toegestaan binnen de gemengde bestemmingen “Gemengd - 2, - 3 en - 4", terwijl in de bestemming "Gemengd - 5" aan de Oostzeedijk de bedrijven op alle verdiepingen zijn toegestaan.

De panden hebben van oudsher een gemengd gebruik, waarbij kleine bedrijfjes, dienstverlening en winkels zich tussen de woningen mengen. In het woongebied gaat het in hoofdzaak om een gemengd gebruik van de begane grond. Bij de bestemmingen "Gemengd - 2, - 3 en - 4" kent de begane grond een gemengd gebruik en zijn op de verdiepingen alleen woningen toegestaan. De mogelijkheden voor de begane grond zijn in principe gelijk. De toegestane bouwhoogte bepaalt het verschil in bestemming.

In de regels is opgenomen dat alleen bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 1 en 2 die op de lijst staan die hoort bij dit bestemmingsplan en dat garagebedrijven uit die lijst alleen zijn toegestaan op enkele genoemde adressen. De lijst is als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

Aan de Oostzeedijk, in "Gemengd - 5" gaat deze menging van oudsher over meerdere verdiepingen. Daar zijn op de verdiepingen ook activiteiten in de categorie 1 en 2 toegestaan, naast de woonfunctie. Deze menging is hier, in een meer stedelijke woonomgeving, passend en levert doorgaans geen knelpunt op.

Als gevolg van het beleid ter bescherming van de detailhandelsstructuur is binnen de gemengde bestemmingen nieuwe detailhandel niet langer toegestaan. Wel is het bedrijven toegestaan om ter plaatse vervaardigde goederen te verkopen, omdat hiermee de detailhandelsstructuur niet wordt aangetast.

De grotere voorzieningen voor openbaar nut hebben een eigen bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" gekregen. Nutsvoorzieningen kleiner dan 80 m3 zijn toegestaan in bestemmingen zoals "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied".

4.4.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig gebied als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd.

Overeenkomstig het vorige bestemmingsplan legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan is in de begripsbepalingen opgenomen dat belwinkels niet onder Dienstverlening worden begrepen.

4.4.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Binnen het bestemmingsplan zijn verschillende dubbelbestemmingen opgenomen. Deze bestemmingen liggen over de enkelbestemmingen en regelen feitelijk dubbelgebruik of bescherming van de gronden.

"Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 3"

In de regels zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied deze dubbelbestemmingen opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig.
Een beschrijving van de archeologische waarden is gegeven in paragraaf 3.2.

"Waarde - Cultuurhistorie 1"

De bestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1" is opgenomen ten behoeve van het "Beschermd Stadsgezicht Kralingen Midden", zoals de officiële naam luidt van het beschermde gebied. Zie voor een beschrijving van de cultuurhistorische waarden paragraaf 4.2. Het is bijvoorbeeld verboden om zonder vergunning terrein te verharden. Bij de beslissing over de vergunning wordt gekeken naar de belangen van het beschermd stadsgezicht. Voordat vergunning verleend wordt, zal advies worden ingewonnen van de Commissie Welstand en Monumenten.

"Leiding - Water"

In het plangebied liggen twee grote drinkwater transportleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leidingen zijn met de bestemming 'Leiding - Water' inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.

"Waterstaat - Waterkering"

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de waterkeringen in het plangebied. Ter plaatse is bouwen niet toegestaan. Afwijken van dit bouwverbod is mogelijk, waarbij eerst contact opgenomen moet worden met de dijkbeheerder.

"Waterstaat - Waterstaatkundige functie"

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de oever van hoofdwatergangen, zodat onder andere onderhoud kan worden gepleegd. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Afwijken van het bouwverbod is mogelijk, waarbij eerst contact opgenomen moet worden met het betreffende Waterschap.

"vrijwaringszone - spoor"

Enkele meters breder dan de ondergrondse metrolijn en het ondergronds station is ter bescherming van de metrotunnel en het station een gebiedsaanduiding opgenomen. In de regels is bepaald dat er behalve ten behoeve van het spoor en bijbehorende voorzieningen niet gebouwd mag worden binnen deze zone. Afwijken van het bouwverbod is mogelijk, waarbij eerst advies zal worden ingewonnen bij de spoorbeheerder.

4.4.4 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, ontsluitingspaden voor de auto en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen zijn ook waterpartijen, watergangen en voorzieningen voor waterberging mogelijk. Dit betekent dat de inrichting van de openbare ruimte niet volledig vastligt en dat er flexibiliteit geboden wordt bij een eventuele herinrichting van het gebied.

Structurele als "Groen" bestemde groengebieden zijn onder meer de middenbermen en groenstroken van de Mecklenburglaan, Voorschoterlaan, Avenue Corcordia, Essenlaan, Burgemeester Oudlaan, Honingerdijk en natuurlijk de Groene Wetering.

Het gemeentelijk monument Park Rozenburg is ook als "Groen" bestemd en heeft vanwege de monumentale bescherming vanzelfsprekend veel minder flexibiliteit als het gaat om mogelijke herinrichting van de openbare ruimte.

Het tuin- en parkgebied met landschappelijke waarden, gelegen tussen de Kralingseweg en Honingerdijk heeft de bestemming "Tuin - 3" gekregen. Deze bestemming geldt onder meer voor het Arboretum Trompenburg en landgoed Ypenhof en is bedoeld voor het behoud of herstel van de in deze gebieden voorkomende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.

4.4.5 Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding

Over het plangebied zijn (trechtervormige) toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Om de kwaliteit van de navigatieapparatuur te waarborgen dient de bebouwing onder het toetsingsvlak te blijven. De maximum bouwhoogte blijft in het hele plangebied ruim onder deze toetsingsvlakken, zodat van een belemmering geen sprake is. Het aangeven van de vlakken op de verbeelding van het plan is niet nodig.

4.4.6 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Horecagebiedsplan en bestemming

Een aanvraag voor een exploitatievergunning wordt getoetst aan o.a. het horecagebiedsplan en aan het bestemmingsplan. De bestemming van het pand moet de horeca-activiteiten toestaan. Grofweg is het onderscheid dat in het bestemmingsplan staat waar horeca zich mag vestigen en in het horecagebiedsplan wat voor horeca zich daar mag vestigen. Als een ondernemer een horeca-inrichting wil starten op een plek waar de bestemming geen horeca toestaat, dan kan hij een ontheffingsaanvraag doen door middel van een aanvraag omgevingsvergunning. Bij positief besluit op deze aanvraag krijgt de ondernemer toestemming om horeca-activiteiten te ontplooien. Bij het beoordelen van een ontheffingsaanvraag zal worden nagegaan welke horeca-ontwikkeling op basis van het horecagebiedsplan wenselijk is. Indien ontwikkelen van horeca in dat gebied gewenst is, zal waarschijnlijk positief worden besloten op de aanvraag. Andersom, wanneer in het horecagebiedsplan de ontwikkelrichting verminderen of consolideren is gekozen, zal waarschijnlijk negatief worden besloten. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de ondernemer automatisch ook een exploitatievergunning krijgt. Deze aanvraag wordt ook getoetst aan bepaalde criteria.

Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Verkeer - Wegverkeer" zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

Bestemmingsregels

In combinatie met bovenstaande is in de regels van dit bestemmingsplan in de bestemmingsomschrijving aangegeven of horeca is toegestaan. In een aantal gevallen betreft het de gehele locatie (restaurant "in den rust wat"), maar meestal is met een functieaanduiding [horeca] aangegeven dat ter plaatse van die aanduiding horeca is toegestaan, en dan meestal alleen op de begane grond. Zodoende is feitelijk voor een grotere zone aangegeven dat in die zone horeca is toegestaan.

Op de locatie van SBV Excelsior is een beperkt aantal m2 aan horeca toegestaan. Voor de brasserie, de businesslounge en supportershome samen geldt een maximum van 635 m2.

4.4.7 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Voor de Wet geluidhinder zijn geluidsgevoelige objecten bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie. In het bestemmingsplangebied gaat het vooral om verschillende scholen en kinderopvanglocaties. Dat in het plan binnen de bestemming "Maatschappelijk - 1" ook de functie wonen is toegestaan houdt verband met de in subparagraaf 4.3.3 genoemde ontwikkeling, de mogelijke transformatie van maatschappelijke voorzieningen.

In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alleen de niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. In het bestemmingsplangebied gaat het dan vooral om gebouwen met een bijeenkomstfunctie, zoals kerkgebouwen en gebouwen in het kader van gezondheidszorg, zoals artsenpraktijkruimten.

De begraafplaats naast de Lambertuskerk aan de Oostzeedijk Beneden heeft de bestemming "Maatschappelijk - Begraafplaats" gekregen.

4.4.8 Transportleiding drinkwater

In en aan de rand van het plangebied liggen enkele grote drinkwater transportleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leidingen zijn met de bestemming "Leiding - Water" inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.

4.4.9 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.


Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.


Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.


Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.


Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.


Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.


Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.4.10 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

4.4.11 Tuin en erf

Het bestemmingsplan maakt onderscheid in drie typen tuin. De bestemming "Tuin - 1" is gebruikt voor de tuinen met slects beperkte bouwmogelijkheden. Het betreft hier vooral tuinen die zijn aan te merken als voortuin. Van de beperkte bouwregeling mag in bepaalde gevallen wel worden afgeweken voor de bouw van een fietsenberging in de voortuin. Indien bij woningen de achtertuin niet is te bereiken met een achterpad, dan is een kleine fietsenberging in de voortuin toegestaan. Voor bestaande bergingen geldt een overgangsregeling, met als strekking dat die bergingen in stand mogen worden gelaten. Als er sprake is van vervanging zal moeten worden voldaan aan de geformuleerde voorwaarden.

De bestemming "Tuin - 2" is de meer standaard tuinbestemming, waarin nog steeds relatief weinig bebouwing is toegestaan. Voor aanbouwen, bijgebouwen, maar ook bouwwerken zoals erfafscheidingen gelden meedere beperkingen. In het belang van het beschermd stadsgezicht ziet de Commissie van Welstand en Monumenten erop toe

Het is verboden om af te wijken van het bouwmogelijkheden, indien hierdoor de belangen van het beschermd stadsgezicht worden geschaad. In een paar gevallen mag wel worden afgeweken van dit verbod, maar dan zal eerst advies ingewonnen worden van de Commissie voor Welstand en Monumenten.

De bestemming "Tuin - 3" is gebruikt voor de grote tuinen in het tuin- en parkgebied met landschappelijke waarden. In beginsel kan ook hier weinig worden gebouwd, maar er zijn iets ruimere mogelijkheden om af te kunnen wijken van het verbod. Onder de voorwaarde van het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.

In zeker zin is de bestemming "Verkeer - Erf" ook een soort tuinbestemming, omdat de bestemming het gebruik als tuin toestaat. De mogelijkheid om de gronden ook voor parkeren te kunnen gebruiken is planologisch echter het belangrijkste verschil. De bestemming "Verkeer - Erf" is vooral gebruikt voor de uitgegeven terreinen rond appartementencomplexen of kantoorgebouwen, veelal ten behoeve van de stalling van motorvoertuigen.

4.4.12 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

4.4.13 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen. In het plangebied zijn het de Kralingse Plaslaan/Kralingseweg, Oudedijk/'s-Gravenweg, Oostzeedijk/Honingerdijk en dwars hierop de Burgemeester Oudlaan.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen zijn ook waterpartijen, watergangen en voorzieningen voor waterberging mogelijk. Dit betekent dat de inrichting van de openbare ruimte niet volledig vastligt en dat er flexibiliteit geboden wordt bij een eventuele herinrichting van het gebied.

4.4.14 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), gemalen en dergelijke. Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.4.15 Water en waterstaatkundige functies

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water - 1" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" op de verbeelding aangegeven. De Oostzeekijk en Honingerdijk zijn als waterkering op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Deze waterkering heeft een secundaire functie. (De waterkering langs de Maasboulevard is de primaire waterkering.)

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie kan worden afgeweken van het bouwverbod in de Keur.

Voor de uitvoering van werken binnen de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.

4.4.16 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Beschermd Stadsgezicht Kralingen is Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

Deze paragraaf geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, grondwater, afval- en hemelwater, waterkeringen en waterveiligheid. De paragraaf wordt afgesloten met een paragraaf over klimaatbestendigheid

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied bevat veel water en groen. Het westelijk deel van het plangebied valt binnen het peilgebied van de Kralingse Plas (GPG 167). Dit gebied heeft een vast peil van NAP – 2,35 m. Het oostelijk deel van het plangebied maakt deel uit van het peilgebied GPG-185. Ook dit peilgebied heeft een vast peil van NAP – 2,35 m. Uitzondering hierop zijn drie gebiedjes met een afwijkende peil die in de zuidwesthoek van het plangebied liggen. In het noordoosten van het plangebied ligt nog een smalle strook in peilgebied GPG-171, de hoofdwatergang in dit peilgebied ligt net buiten het plangebied.

Water kan vanuit de Kralingse Plas worden ingelaten in de hoofdwatergang die langs de Kralingseweg loopt. Het water stroomt in oostelijke richting en wordt door het gemaal Rijksweg A16 (buiten het plangebied) naar het gedeelte van de Ringvaartboezem met een peil van NAP -2,30 m opgemalen. Ook is er aan de zuidkant van het plangebied een mogelijkheid om water in laten vanuit het Buizengat. Hiervandaan stroomt het via de wijk naar gemaal Groene Wetering, waar het weer wordt uitgemalen.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er veel peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij elke peilbuis groter dan de minimaal gewenste 0,80 meter.

In de wijk staat nog een aantal huizen met houten paalfunderingen, grondwateronderlast en paalrot zijn hier aandachtspunten.

5.3.3 Riolering: afval- en hemelwater

Het westelijk deel van het plangebied valt in rioleringsdistrict 10 (Oosten), het oostelijk deel valt in rioleringsdistrict 2 (‘s-Gravenhof). In het plangebied ligt grotendeels een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Op een aantal locaties ligt een regenwaterstelsel. Beide districten voeren af naar AWZI Kralingse Veer. Binnen het plangebied zijn vier vuilwateroverstorten aanwezig.

5.3.4 Waterkwaliteit

In het noordwesten van het plangebied ligt oppervlaktewater dat deel uitmaakt van het KaderRichtlijnWaterlichaam De Kralingse Plas. Uit het KRW-plan 2016-2021 van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard blijkt dat het water van de Kralingse Plas nog te veel belast wordt door nutriënten. Dit wordt veroorzaakt door de dunne sliblaag op de bodem en de inlaat van water. In het KRW-plan worden maatregelen voorgesteld om deze problemen aan te pakken.

5.3.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

Aan de zuidkant van het plangebied ligt de Oostzeedijk en Honingerdijk. Deze waterkering heeft een secundaire functie. Rondom de waterkeringen ligt een beschermingszone.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Voor dijkring 14 geldt in het vigerende beleid dat de waterkering een extreme waterstand met overschrijdingskans van 1/10.000 jaar moet kunnen keren.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden.

Uit de berekening blijkt dat bij een dijkdoorbraak een groot deel van het plangebied onder water kan komen te staan. Er zijn waterdieptes mogelijk van meer dan 2 meter (indicatief).

5.3.6 Klimaatbestendigheid

Het plangebied heeft relatief veel groen en water. Het gebied heeft geen wateropgave. Wel is het gebied kwetsbaar bij overstromingen doordat het relatief laag gelegen is.

5.4 De wateropgave

Deze paragraaf beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding. De paragraaf wordt afgesloten met een subparagraaf 'klimaatkansen'.

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het mogelijk maken van andere functies in bestaande bebouwing. Dit heeft geen invloed op het oppervlaktewater. Uitzondering is het plan aan de locatie Voorschoterlaan. Hier wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt. De kavel heeft een grootte van ongeveer 100 m2 en is in de huidige situatie ook al deels verhard. Gezien de beperkte toename van verharding wordt ook hiervan geen invloed verwacht op het oppervlaktewater.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Riolering: afval- en hemelwater

Afvalwater

Het merendeel van de ontwikkelingen betreft transformaties van bestaande functies naar woonbestemmingen. Dit betreft reeds bestaande panden. De hoeveelheid rioolwater verandert hierdoor niet significant. Ook de bouw van twee nieuwe woningen op de kavel aan de Voorschoterlaan zal maar een heel beperkte toename tot gevolg hebben.

Hemelwater

Voor de nieuwe bouwplannen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Voor de ontwikkelingen in het plangebied kan dat bijvoorbeeld door te kiezen voor het laten afstromen van regenwater naar oppervlaktewater in de directe omgeving of door het infiltreren van het water in de bodem. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.

Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.

Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

5.4.4 Waterkwaliteit

De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkwaliteit.

5.4.5 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

De kern- en beschermingszone van de waterkeringen zijn op de plankaart opgenomen met de dubbelbestemming ´Waterstaat - Waterkering´. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht aangezien de ontwikkelingen in de nabijheid van de waterkeringen alleen nieuwe bestemmingen betreffen in al bestaande panden.

Waterveiligheid

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

5.4.6 Klimaatkansen

Door klimaatverandering wordt verwacht dat extremen vaker voorkomen. Dit betekent naast extreme buien dat ook vaker droge perioden en hitte kunnen voorkomen.

Tijdens langere periodes van droogte en hitte kan tijdelijk de grondwaterstand dalen. Dit kan een nadelige invloed hebben op de enkele huizen in het plangebied die nog een houten paalfundering hebben. Belangrijk is om verdroging te voorkomen. Vasthouden en aanvullen van grondwater is in de toekomst aan te bevelen. Dit kan bijvoorbeeld door bij nieuwe ontwikkelingen schoon regenwater in de bodem te infiltreren. Dit is alleen mogelijk op locaties waar de ontwateringsdiepte voldoende is.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

In het plan wordt de feitelijke situatie bestemd. De toegestane ontwikkelingen betreffen vooral flexibiliteit voor gebruiks- en bestemmingsmogelijkheden en zijn beperkt in omvang. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als "rustige woonwijk". Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. De aanwezige bedrijfsmatige activiteiten zijn door middel van een milieuvergunning of op grond van een melding vergund. De aanwezige bedrijfsmatige activiteiten behoren hoofdzakelijk tot de milieucategorieën 1 en 2. De milieucategorieën 3.1 en 3.2 zijn van toepassing op de tramremise Kralingen aan de Oostzeedijk (net buiten het plangebied gelegen), het verpleeghuis Pniël, de gymzaal Vredehof, het metrostation Voorschoterlaan en het sportcomplex van Excelsior. Het voetbalstadion van Excelsior is ingedeeld in milieucategorie 4.2.
De landgoederenzone vormt een buffer naar het sportcomplex / stadion van Excelsior.

In het bestemmingsplan zijn de functies zoals bijvoorbeeld, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en sport als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde lijst met bedrijfsactiviteiten zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

Wettelijke geluidbronnen voor het plangebied

Voor het plan Beschermd Stadsgezicht Kralingen is de wettelijke geluidbron wegverkeer (inclusief tramverkeer) relevant. De aspecten railverkeerslawaai, luchtvaartlawaai en industrielawaai zijn voor dit bestemmingsplan niet van belang. De beoogde ontwikkelingen liggen namelijk niet binnen de geluidzone van een spoorweg, een luchtvaartterrein of een industrieterrein.

Relevante niet-wettelijke geluidbronnen

Ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing (GRO) van het bestemmingsplan en conform het ontheffingsbeleid Wgh van gemeente Rotterdam wordt ingegaan op de invloed van andere relevante niet-wettelijke geluidbronnen binnen of in de directe omgeving van het plangebied op de beoogde ontwikkellocaties zoals 30 km/uur wegen.

6.4.1 Onderzoek wegverkeer

Het Ingenieursbureau van gemeente Rotterdam heeft in opdracht van het cluster Stadsontwikkeling
akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3) uitgevoerd naar het bestemmingplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen.

Binnen het plangebied is veel gemengde bebouwing aanwezig. De plinten zijn ingevuld met winkels, dienstverlening of andere bedrijvigheid en op de verdiepingen wordt gewoond. Het nieuwe bestemmingsplan biedt net als het oude bestemmingsplan de mogelijkheid om de bestaande niet-woonfuncties in de plinten te transformeren tot woningen. Daarnaast is er een aantal gebouwen binnen het plangebied met een maatschappelijke functie waarvan de bestemming verruimd is met de functie 'wonen'. Hierdoor kunnen deze gebouwen als ze leeg komen te staan getransformeerd worden tot woningen. Eventueel kan ook sloop en nieuwbouw van woningen plaatsvinden, voor zover dit in de opgenomen bestemmingslegging past. Ten slotte bevat het nieuwe bestemmingsplan planologische mogelijkheden voor de bouw van twee nieuwe woningen op locatie 21, waar momenteel geen bebouwing aanwezig is. Wanneer uitgegaan wordt van 100 m² per woning kunnen er op de 50 locaties in totaal 230 woningen worden gerealiseerd.

Omdat deze functies nog niet zijn gerealiseerd noch vergund, worden ze in het kader van de Wgh als een nieuwe situatie aangemerkt. Nieuwe woningen die door middel van een nieuw bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt moeten, conform de bepalingen van de Wgh, akoestisch worden onderzocht, aan de normen van deze wet worden getoetst en daaraan voldoen. Deze 50 ontwikkellocaties zijn daarom akoestisch onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1084BesStadgzKr-va01_0015.png"

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  
6.4.2 Voorkeursgrenswaarde

Bij nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in onderstaande tabel.

Een groot deel van het plangebied ligt binnen de 350m- en 200m-zones van wegen, zoals deze op grond van de Wgh gelden voor 50-km wegen: Wanneer het bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen, binnen deze zones mogelijk maakt moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Buiten deze zones moeten vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen ook 30 km/uur-wegen akoestisch worden beschouwd.

Voor een aantal transformatielocaties geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) naar verwachting niet wordt gehaald. Onderzocht is of de geluidbelasting op de gevels kan worden teruggedrongen door bronmaatregelen (verkeerssnelheid en -stromen, wegdek), waarmee de akoestische kwaliteit van het gebied kan worden verbeterd en/of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is alleen toegestaan, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zie het ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.

Tabel maximale geluidbelasting van zoneplichtige wegen op transformatielocaties

Nr Locatie   Weg (geluidbron)   Berekende geluidbelasting Lden [dB] *)  
01-3, 4a, 4b, 19-37   alle wegen   <= 48  
05 Kortekade 54-60   Kortekade
overige wegen  
61
<= 48  
06 Kortekade 18-28   Kortekade
overige wegen  
61
<= 48  
07 Kortekade 19-21   Kortekade
alle wegen  
61
<= 48  

08 Mecklenburglaan 40  
Oudedijk + tram
Willem Ruyslaan
overige wegen  
62
55
<= 48  

09 Oudedijk 113  
Oudedijk + tram
Willem Ruyslaan
overige wegen  
62
55
<= 48  

10 Oudedijk 111  
Oudedijk + tram
Willem Ruyslaan
overige wegen  
62
51
<= 48  
11 Oudedijk 75   Oudedijk + tram
overige wegen  
62
<= 48  
12 Oudedijk 33   Oudedijk + tram
alle wegen  
62
<= 48  
13 Oudedijk 25   Oudedijk + tram   62
<= 48  
14 Oudedijk 23   Oudedijk + tram
overige wegen  
61
<= 48  
15 Oudedijk 21   Oudedijk + tram
overige wegen  
61
<= 48  

16 Oudedijk 9  
Oudedijk + tram
's-Gravenweg+tram
overige wegen  
61
51
<= 48  
17 's-Gravenweg 31   's-Gravenweg+tram
overige wegen  
62
<= 48  
18 Essenlaan 4   's-Gravenweg+tram
overige wegen  
62
<= 48  
38 Hoflaan 113   Honingerdijk + tram
overige wegen  
50
<= 48  
39 Hoflaan 134   Oostzeedijk + tram
overige wegen  
52
<= 48  
40 Oostzeedijk 90   Oostzeedijk + tram
overige wegen  
65
<= 48  
41 Oostzeedijk Beneden 57-63   Oostzeedijk + tram
overige wegen  
59
<= 48  
42 Oostzeedijk Beneden 39-55   Oostzeedijk + tram
overige wegen  
60
<= 48  
43 Oostzeedijk Beneden 54-60   Oostzeedijk + tram
overige wegen  
65
<= 48  
44 Oostzeedijk Beneden 23-37   Oostzeedijk + tram
overige wegen  
58
<= 48  

45 Oostzeedijk Beneden 5-15  
Oostzeedijk + tram
Honingerdijk + tram
overige wegen  
59
50
<= 48  

46 Oostzeedijk 26-40  
Oostzeedijk + tram
Honingerdijk + tram
overige wegen  
66
49
<= 48  
47 Honingerdijk 65   Honingerdijk + tram
overige wegen  
66
<= 48  
48 Honingerdijk 64   Honingerdijk + tram
overige wegen  
60
<= 48  
49 Honingerdijk 70   Honingerdijk + tram
overige wegen  
60
<= 48  
50 Honingerdijk 80   Honingerdijk + tram
overige wegen  
61
<= 48  

*) inclusief aftrek art. 110 Wgh

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op 24 ontwikkellocaties vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Het betreft hierbij ontwikkellocaties 1 t/m 3, 4a, 4b en 19 t/m 37.

Op de overige 26 onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) wordt daarbij op locaties 40, 43, 46 en 47 overschreden.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen (meer dan 900 auto's per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluidbelasting op de gevel berekend.

In het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten weergegeven van de voor dit bestemmingsplan relevante 30 km/uur wegen. De gepresenteerde geluidbelastingen voor de 30 km/uur wegen zijn conform artikel 110g van de Wgh met 5 dB gecorrigeerd.

6.4.3 Maatregelen

Wet geluidhinder

Bij een overschrijding van de maximaal toelaatbare waarde op de gevel, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgh, mogen geen geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betekent dat de geluidbelasting bij deze bestemmingen in ieder geval moet worden beperkt tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Tevens bestaat bij een overschrijding van de voorkeurswaarde de verplichting om te onderzoeken of mogelijkerwijs de geluidbelasting door middel van maatregelen tot de voorkeurswaarde teruggebracht kan worden.

Actieplan geluid

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij 26 van de in totaal 50 ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. Het betreft hierbij ontwikkellocaties 5 t/m 18 en 39 t/m 50. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid moeten geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.

Mogelijke maatregelen

Bij het toepassen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Een belangrijk criterium van het al dan niet treffen van maatregelen is de doeltreffendheid of redelijkheid van de maatregelen.

Wegverkeer

De voorkeurswaarde van 48 dB wordt vanwege de Kortekade, de Oudedijk inclusief tramverkeer, de Willem Ruyslaan, de 's-Gravenweg inclusief tramverkeer en de Honingerdijk inclusief tramverkeer en de Oostzeedijk inclusief tramverkeer op verschillende locaties overschreden. De maximaal toegestane geluidbelasting voor nieuwe woningen (63 dB) wordt op locaties 40, 43 en 46 vanwege de Oostzeedijk inclusief tramverkeer overschreden en op locatie 47 vanwege de Honingerdijk inclusief tramverkeer.

Bronmaatregelen

Als bronmaatregelen kan gedacht worden aan vermindering van (vracht)verkeer, snelheidsverlaging en of toepassing van stillere wegdekken.

Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is een vermindering van (vracht)verkeer op de onderhavige wegen niet aan de orde. Gelet op de verkeersfunctie van de onderhavige wegen is een snelheidsverlaging op deze wegen verkeerskundig niet gewenst.

Op de Kortekade en het (voor dit bestemmingsplan) maatgevende deel van de Willem Ruyslaan ligt momenteel DAB. Met huidige stillere wegdekken, bijvoorbeeld dunne deklagen, is het mogelijk een geluidreductie tot circa 4 dB te bereiken. Deze reductie is echter niet voldoende om de geluidbelasting op de meeste locaties tot de voorkeurswaarde te beperken.
Deze stillere asfalttypes zijn veelal slijtagegevoeliger dan DAB en ze kunnen veelal op wegen met hellingen, bochten of kruispunten (wegens wringend, optrekkend en afremmend verkeer) niet of slechts op een deel van de weg worden toegepast. Ze zijn daardoor minder effectief. Het effect van het toepassen van stil asfalt op de Willem Ruyslaan zal sterk beperkt zijn omdat het maatgevende gedeelte van deze weg de kruising met de Oudedijk is.

Het tramspoor ligt op de Oudedijk, de 's-Gravenweg, de Oostzeedijk en de voor de ontwikkellocaties akoestisch relevante delen van de Honingerdijk in asfalt. Wegens gemengd weg- en tramverkeer op deze wegen is het niet mogelijk om hier een stillere baanconstructie (bijvoorbeeld rails in grasveld of ballastbed die 5 á 6 dB stiller zijn dan tramrails in DAB of betonplaat) aan te leggen. Met het toepassen van dunne deklagen op deze wegen is het (theoretisch) mogelijk het wegverkeer met circa 4 dB stiller te maken.
Naarmate de weg stiller wordt levert het tramverkeer een steeds grotere bijdrage aan de totale geluidbelasting op de ontwikkellocaties vanwege de weg inclusief tramverkeer. De te behalen totale geluidreductie op de desbetreffende ontwikkellocaties zal daardoor minder dan 4 dB zijn.

Uit nader onderzoek blijkt dat de totale geluidreductie vanwege de Oudedijk inclusief tramverkeer en vanwege de 's-Gravenweg inclusief tramverkeer 2 á 3 dB zal bedragen. Deze reductie is niet voldoende om daarmee de geluidbelasting vanwege de Oudedijk inclusief tramverkeer en vanwege de 's-Gravenweg inclusief tramverkeer op de desbetreffende ontwikellocaties tot de voorkeurswaarde te beperken.

De totale geluidreducutie vanwege de Honingerdijk inclusief tramverkeer en vanwege de Oostzeedijk inclusief tramverkeer is minder en zal 1 á 2 dB bedragen. De reden van deze lagere geluidreductie ligt in het feit dat het tramverkeer op deze wegen een belangrijkere bijdrage levert aan de totale geluidbelasting vanwege de weg inclusief tramverkeer. Door de aanleg van dunne deklagen op deze wegen kan slechts op locatie 39 de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde worden beperkt. Echter, hiermee is het niet mogelijk de geluidbelasting op locatie 47 vanwege de Honingerdijk inclusief tramverkeer en op locaties 40, 43 en 46 vanwege de Oostzeedijk inclusief tramverkeer tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen (63 dB) te beperken.

Als toepassing van stille wegdekken op de onderhavige wegen als een mogelijke maatregel in overweging wordt genomen, zullen asfaltdeskundigen moeten worden gevraagd om te onderzoeken of voor deze wegen een stiller asfalt met de gewenste geluidreductie civieltechnisch toepasbaar en financieel haalbaar is. Vervolgens moet uit een nader akoestisch onderzoek blijken hoe effectief dat stille type wegdek is in deze situaties.

Overdrachtsmaatregelen

Hierbij kan worden gedacht aan afstandsvergroting en/of afschermende maatregelen. Aangezien de ontwikkelingen, met uitzondering van ontwikkellocatie 25, binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden is een afstandsvergroting niet aan de orde. De onderhavige wegen bevinden zich in een stedelijk gebied. Het plaatsen van een geluidscherm langs deze wegen is vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk/wenselijk.

Ontvangermaatregelen

Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of onvoldoende blijken te zijn om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken, moet bij woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB (norm voor de geluidluwe gevel conform het ontheffingsbeleid Rotterdam) door een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, in het bijzonder (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.

Op ontwikkellocaties 40, 43, 46 en 47 waar sprake is van een overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidbelasting (63 dB) kan door toepassing van een vliesgevel de geluidbelasting op de werkelijke gevel tot de maximaal toelaatbare waarde worden beperkt.

In gevallen waar de geluidbelasting niet tot de maximaal toelaatbare waarde teruggebracht kan worden, kunnen dove gevels worden toegepast. Een 'dove gevel' wordt niet getoetst aan de Wgh.

Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied van een woning 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in de beoogde woningen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

6.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen maakt het mogelijk om op 50 locaties nieuwe woningen te realiseren. Omdat deze woningen nog niet zijn gerealiseerd noch vergund, worden ze in het kader van de Wgh als een nieuwe situatie aangemerkt. Deze 50 locaties zijn daarom akoestisch onderzocht.

Voor het plan is wegverkeerslawaai van belang. Bepaald is wat de geluidbelasting vanwege deze geluidbron op de gevels van de ontwikkellocaties is en of deze voldoet aan de eisen uit de Wgh. Daarnaast is onderzocht of het plan voldoet aan het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

De geluidbelasting op ontwikkellocaties 1 t/m 3, 4a, 4b en 19 t/m 37 voldoet vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB).

Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere stedelijke wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor woningen wordt daarbij op locaties 40, 43 en 46 vanwege de Oostzeedijk inclusief tramverkeer overschreden en op locatie 47 vanwege de Honingerdijk inclusief tramverkeer. Maatregelen zijn derhalve noodzakelijk.

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege de relevante onderzochte zoneplichtige wegen is bij 26 van de in totaal 50 ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden.

Omdat niet voor alle locaties bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting te reduceren, wordt ervoor gekozen om voor de bepaalde ontwikkellocaties hogere waarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders, passend binnen het ontheffingsbeleid, alsmede:

De maximaal berekende geluidbelasting op de locatie 40, 43, 46 en 47 is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor woningen vanwege een stedelijke weg.
In het bestemmingsplan is opgenomen dat op deze locaties één of meerdere gevels met een geluidbelasting hoger dan 63 dB als een dove gevel uitgevoerd moet worden, of er moet met een nader akoestisch onderzoek worden aangetoond dat eventueel met maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB niet wordt overschreden.

Procedure hogere waarde

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen als hogere waarden te worden aangevraagd.

Tabel vast te stellen hogere waarden

Nr Locatie   Weg (geluidbron)   Berekende geluidbelasting Lden [dB] *)  
05 Kortekade 54-60   Kortekade   61  
06 Kortekade 18-28   Kortekade   61  
07 Kortekade 19-21   Kortekade   61  
08 Mecklenburglaan 40   Oudedijk + tram
Willem Ruyslaan  
62
55  

09 Oudedijk 113  
Oudedijk + tram
Willem Ruyslaan  
62
55  
10 Oudedijk 111   Oudedijk + tram
Willem Ruyslaan  
62
51  
11 Oudedijk 75   Oudedijk + tram   62  
12 Oudedijk 33   Oudedijk + tram   62  
13 Oudedijk 25   Oudedijk + tram   62  
14 Oudedijk 23   Oudedijk + tram   61  
15 Oudedijk 21   Oudedijk + tram   61  
16 Oudedijk 9   Oudedijk + tram
's-Gravenweg + tram  
61
51  
17 's-Gravenweg 31   's-Gravenweg + tram   62  
18 Essenlaan 4   's-Gravenweg + tram   62  
38 Hoflaan 113   Honingerdijk + tram   50  
39 Hoflaan 134   Oostzeedijk + tram   52  
40 Oostzeedijk 90   Oostzeedijk + tram   63 **)  
41 Oostzeedijk Beneden 57-63   Oostzeedijk + tram   59  
42 Oostzeedijk Beneden 39-55   Oostzeedijk + tram   60  
43 Oostzeedijk Beneden 54-60   Oostzeedijk + tram   63 **)  
44 Oostzeedijk Beneden 23-37   Oostzeedijk + tram   58  
45 Oostzeedijk Beneden 5-15   Oostzeedijk + tram
Honingerdijk + tram  
59
50  
46 Oostzeedijk 26-40   Oostzeedijk + tram
Honingerdijk + tram  
63 **)
49  
47 Honingerdijk 65   Honingerdijk + tram   63 **)  
48 Honingerdijk 64   Honingerdijk + tram   60  
49 Honingerdijk 70   Honingerdijk + tram   60  
50 Honingerdijk 80   Honingerdijk + tram   61  

*) inclusief aftrek art. 110 Wgh

**) De maximaal berekende geluidbelasting op deze locatie is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor woningen vanwege een stedelijke weg. In het bestemmingsplan moet dan worden opgenomen dat op deze locatie één of meerdere gevels met een geluidbelasting hoger dan 63 dB als een dove gevel wordt uitgevoerd of moet met een nader akoestisch onderzoek worden aangetoond dat eventueel met maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB niet wordt overschreden

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Ontwikkellocaties 13, 17 en 18 zijn aan alle zijden geluidbelast. Bij realisatie van woningen op deze locaties zal er aandacht moeten worden besteed aan geluidluwe gevels. Opgemerkt wordt dat realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze ontwikkellocaties bouwtechnisch, door middel van additionele maatregelen bijvoorbeeld door toepassing van een vliesgevel, mogelijk is.

Alle beoogde woningen op de overige ontwikkellocaties kunnen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Doordat in dit bestemmingsplan in de regels is opgenomen dat binnen de bestemming / het bouwvlak ook woningen en praktijkruimten zijn toegestaan, wordt ruimte geboden voor een eventueel hergebruik van de bestaande bebouwing voor woningen en praktijkruimten. Dat is in lijn met het Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk.

Afweging

Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders de geluidbelastingen zoals die in de tabel "Maximale geluidbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg" zijn aangegeven als hogere waarden vastgesteld. In het besluit hogere waarden wordt de voorwaarde opgenomen dat elke woning moet beschikken over een geluidluwe gevel. Die voorwaarde geldt voor alle locaties. Het besluit hogere waarden wordt na vaststelling als bijlage in de toelichting opgenomen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

6.5.1 Plangebied

Er is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit ten behoeve van het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen (zie Bijlage 5). Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van karakter. Wel zullen er wat afwijkingen zijn ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Belangrijk voor luchtkwaliteit is de transformatiemogelijkheid van maatschappelijke en bedrijfsfuncties naar wonen.

Verkeersanalyse toekomstige situatie

De verkeerseffecten van mogelijke transformatie op 51 locaties zijn berekend. De gezamenlijke (her-) ontwikkelingen staan bij een volledige (100% van de locaties) transformatie voor een netto afname van verkeersbewegingen. Dat wil zeggen dat door de transformatie minder autoritten plaatsvinden overeenkomend met het aantal ritten van 385 woningen. Dit is de best-case situatie voor luchtkwaliteit. In het geval dat er geen (0%) transformatie plaatsvindt ontstaat een worst-case situatie, omdat er dan verkeer bij komt ter grootte van enkele woningen (Voorschoterstraat 7-9 nog niet gerealiseerd. Hier is de nieuwbouw van twee woningen mogelijk).

Toetsing

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend, dat betekent dat er maar een beperkt aantal herontwikkelingen (transformaties naar woningen) zal plaatsvinden en een enkele nieuwe ontwikkeling.

Als gevolg hiervan neemt in de best-case situatie het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied af wat gunstig is voor de luchtkwaliteit, het plan voldoet daardoor in die situatie aan de Wet luchtkwaliteit. Als gevolg hiervan neemt in de worst-case situatie het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied toe overeenkomend met het wegverkeer dat hoort bij 2 woningen, het plan voldoet daardoor in die situatie aan het Besluit NIBM en de Regeling NIBM en dus ook aan de Wet luchtkwaliteit.

Nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdams beleid (bron: monitoringstool-2016 van NSL). De Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang is op dit nieuwe bestemmingsplan niet van toepassing omdat nieuwe scholen (basisscholen en voortgezet onderwijs) en/of nieuwe locaties voor kinderopvang niet mogelijk worden gemaakt.

6.5.2 Conclusie

In de analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen geen danwel een geringe (NIBM) verslechtering geeft voor de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De meest recente Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam is van het jaar 2014. De bodemfunctie is daarin omschreven als Wonen (licht verontreinigd).

Aangezien ontwikkelingen (het transformeren van niet-woonfuncties naar woonfuncties) plaatsvinden binnen bestaande bebouwing vormt het aspect bodem geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Voor het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen is voor de externe veiligheid en het groepsrisico specifiek onderzoek gedaan [Rotterdam i-Bureau, Onderzoek Externe Veiligheid en verantwoording groepsrisico, 9 augustus 2016, projectcode 2016-0011].

6.7.1 Risicobronnen voor het plangebied

De risicobron waarmee rekening moet worden gehouden is het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas. Tot een afstand van 800 meter van de rivier adviseert de VRR over maatregelen met betrekking tot zelfredzaamheid bij scenario's voor een incident met een binnenvaartschip.

Net buiten het plangebied bevindt zich een tankstation met verkoop van LPG, aan de Maasboulevard 10. De zones van het LPG-tankstation hebben geen consequentie voor het plangebied.

Het externe veiligheidsonderzoek (zie Bijlage 6) beperkt zich derhalve tot het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas. De afstand van het plangebied tot de oever van de Nieuwe Maas bedraagt ten minste 230 meter.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen: wet- en regelgeving Basisnet

De Wet Basisnet is in werking en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft aan dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan langs transportroutes die deel uitmaken van de Regeling basisnet (Rb) de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege kan blijven. Het begrip risicoplafond is ingevoerd, zowel voor het plaatsgebonden risico (PR-plafond, uitgedrukt in de maximale PR 10-6 contour) als voor het vervoersaandeel in het groepsrisico (GR-plafond, uitgedrukt in maximale vervoershoeveelheden per stofcategorie). Deze plafonds zijn per basisnetroute en per wegvak/tracé/vaarroute in de Rb vastgelegd.

Voor het berekenen van groepsrisico's dient uit te worden gegaan van de vervoercijfers uit de Rb. Die vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het toekomstig vervoer. Gemeenten moeten langs bepaalde wegen en spoorwegen rekening houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen of tankwagon met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken hetgeen kan leiden tot een brandende plas. Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg of spoorweg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom in de Rb aangeduid als Plasbrand Aandacht Gebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Bouwen binnen een PAG wordt dus een afweging die door de gemeente wordt gemaakt op basis van de lokale situatie en op basis van de regels van de artikelen 2.132 en 2.133 van het Bouwbesluit. Het gaat dan om nieuwe gebouwen waarin personen verblijven. Voor bestaande gebouwen geldt deze regelgeving niet. Naast de risicobenadering (PR-plafond en GR-plafond) wordt met dit nieuwe effectbeleid extra veiligheid gecreëerd.
In het externe veiligheidsonderzoek wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen water getoetst aan de Regeling basisnet.

Provinciaal beleid: Beleidsplan externe veiligheid

De provincie toetst in het kader van provinciaal belang bij nieuwe ontwikkelingen voor het aspect externe veiligheid of deze bijdragen aan de veiligheid van Zuid-Holland. In de Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu (2013-2017) is beschreven op welke wijze de provincie beoordeelt of er sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang.

Om de doelen op korte termijn te realiseren wordt ingezet op de volgende thema's:

  • het clusteren van risicovolle inrichtingen;
  • het verantwoord combineren van risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten;
  • het reduceren van risico's aan de bron;
  • het nemen van maatregelen in de omgeving van een risicovolle omgeving van een risicovolle activiteit;
  • het verhogen van de kwaliteit van de uitvoering.

Behalve ambities en doelen op korte termijn beschrijft het beleidsplan ambities op middel- en lange termijn op het gebied van externe veiligheid. Er is rekening gehouden met de veranderende verantwoordelijkheden en taken in wet- en regelgeving tussen de provincie, gemeenten en overige partners. De provinciale Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu (2013-2017) is gekoppeld aan de Provinciale Structuurvisie van Zuid-Holland (vastgesteld 2012).

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met dit artikel uit de Verordening Ruimte. De provincie Zuid-Holland kan ontheffing of vrijstelling geven indien door het nemen van maatregelen een vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt behaald.

Provinciaal beleid vaarwegen

Voor transport van gevaarlijke stoffen over water op het traject Maasmond - Van Brienenoordbrug heeft de provincie Zuid-Holland in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), onderdeel Verordening Ruimte, extern veiligheidsbeleid opgesteld. Van belang is de veiligheidszonering die genormeerd is in artikel 2.1.10 van de Verordening Ruimte.

Verantwoording groepsrisico, gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid staat in het Beleidskader Groepsrisico Rotterdam. Dat is op 9 juni 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het beleid wordt vormgegeven door een uitgesproken ambitie over het groepsrisico, heldere procesafspraken tussen partijen, een afwegingskader in relatie tot de hoogte van het groepsrisico inclusief een Externe Veiligheidskaart voor Rotterdam.

De algemene ambitie van Rotterdam met betrekking tot het groepsrisico is als volgt.

Rotterdam streeft voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreidingen van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is, en waarbij tevens geldt dat, bij voorkeur, de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Uitgangspunt van het beleid is dat er voldoende ruimte is voor de ruimtelijke- en economische ambities van de stad en de haven, maar dat initiatiefnemers het noodzakelijke doen om de risico's als gevolg van die ontwikkelingen zo laag mogelijk te houden. Het is niet de bedoeling om ruimtelijke ontwikkelingen of activiteiten van bedrijven op voorhand tegen te houden of te beperken.

Rotterdam probeert deze ambitie in drie stappen te bereiken.

  • 1. Door te streven naar een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.
  • 2. Als dat niet haalbaar is wordt er naar gestreefd het GR niet toe te laten nemen.
  • 3. Indien dit niet realistisch is wordt bezien of het mogelijk is om door middel van maatwerk tot een zo verantwoord mogelijk GR te komen.

Inhoudelijke afweging groepsrisico

De kerngedachte bij de verantwoording is: hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording en daarmee ook de inhoudelijke betrokkenheid van het bestuur en de omvang van de te nemen maatregelen. Bij de verantwoording groepsrisico worden drie categorieën onderscheiden: licht, middel en zwaar. De zwaarte uit zich in de omvang van de onderbouwing, de inzet van betrokken partijen, de mate van betrokkenheid van het bestuur en de voorgeschreven maatregelen ten behoeve van hulpverlening en rampvoorbereiding. De hoogte van het groepsrisico bepaalt in welke categorie een besluit wordt geplaatst. Het vernieuwende in deze aanpak is een directe koppeling tussen de ernst en de omvang van risico's en de zwaarte en uitgebreidheid van het verantwoordingsproces en de bestuurlijke afweging.

Ten behoeve van een goede beoordeling moet ook gekeken worden naar de omvang van de stijging van het groepsrisico, het maatgevende ongevalscenario, kenmerken van de populatie en de capaciteit van hulpverlening. Een zware en middelzware verantwoording worden uitgewerkt in een verantwoordingsdocument waarvan het bestuur in het kader van de besluitvorming expliciet op de hoogte wordt gebracht.

Bij de categorie 'lichte' verantwoording gelden uitsluitend enkele generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid. De verantwoording wordt verwoord met een standaard passage in de toelichting bij het bestemmingsplan of in de omgevingsvergunning. De betrokkenheid van het bestuur is, vanwege het zeer beperkte risico, minimaal.

Voor de onderverdeling in licht, middel en zware verantwoording worden de volgende grenzen gehanteerd voor de waarde van het groepsrisico ten opzicht van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

  Categorie-indeling verantwoording  
Licht   Het groepsrisico is groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, maar gelijk aan of kleiner dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde  
Middel   Het groepsrisico is groter dan 0,3 maal de oriënterende waarde, maar gelijk aan of kleiner dan 1,0 maal de oriëntatiewaarde  
Zwaar   Het groepsrisico is groter dan 1,0 maal de oriënterende waarde
 
6.7.3 Onderzoek en resultaten plangebied

In deze subparagraaf wordt het risico van het transport van gevaarlijke stoffen met de binnenvaart over de Nieuwe Maas onderzocht.

Plaatsgebonden risico 

Volgens de Regeling Basisnet kent dit deel van de deze rivier geen 10-6/jr plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Uit de eindrapportage van Basisnet Water [[Ministerie I&M-2011] blijkt dat in de huidige situatie in de binnenvaartcorridors geen knelpunten zijn en dat er zeer ruim aan de referentiewaarden (dit zijn maximale transporthoeveelheden per stofcategorie) wordt voldaan.

In deze eindrapportage van Basisnet Water wordt op basis van een risicoanalyse de conclusie getrokken dat dermate veel vervoer per binnenvaartschip vervoerd mag worden, voordat er een PR 10-6 contour aanwezig is, dat dit niet realistisch is. Verder wordt geconcludeerd dat het groepsrisico vanwege dezelfde onderbouwing, langs binnenvaartcorridors geen probleem zal vormen. Bij de risicoanalyse die hieraan ten grondslag ligt, is rekening gehouden met een groei van maximaal een factor 10 ten opzichte van de huidige transportsituatie. Voor de autonome groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen per binnenvaart betekent het bovenstaande dat zich voor de binnenvaart geen overschrijdingen van de referentiewaarden uit de Regeling basisnet zullen voordoen.

Om bovenstaande hypothese over het groepsrisico te verifiëren is een modelberekening gemaakt met het programma RBM-II. Het groepsrisico wordt in deze berekening bepaald door de combinatie van de transportintensiteiten van de gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ter hoogte van het plangebied en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de rivier.

De aanwezigheidsgegevens in het studiegebied zijn hiervoor aangeleverd door de Populatieservice. Voor de intensiteit van het vervoer gevaarlijke stoffen zijn de referentiewaarden uit de Regeling Basisnet gebruikt. De Regeling geeft voor dit stuk van de Nieuwe Maas (de route Delfshavense Schie tot splitsing Noord en Lek) specifieke transportcijfers van het binnenvaartvervoer. Het groepsrisico is berekend met het generieke rekenprogramma RBM-II+ (versie 2.3) en een specifiek rekenmodel met standaard aannames voor de verdeling van het transport over de tijd.

Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de maatgevende kilometer vaarweglengte minder dan 1% (<0,01 maal) van de oriëntatiewaarde bedraagt. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen invloed op het groepsrisico. Dit komt omdat de verandering in de populatie in de risicoberekening verwaarloosbaar is ten opzichte van de bestaande populatie.

Oeverbeleid

Indien ontwikkelingen (nieuwe bebouwing) mogelijk gemaakt worden binnen 40 meter van de oever van de Nieuwe Maas dient rekening te worden gehouden met artikel 2.1.10 van de provinciale Verordening Ruimte (zie Hoofdstuk 3). Het plangebied ligt echter op meer dan 230 meter van de oever van de Nieuwe Maas, daarmee is dit oeverbeleid van de provincie Zuid-Holland niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

6.7.4 Conclusie, advies en groepsrisicoverantwoording

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas is niet beperkend voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico is kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde, de ontwikkelingen van dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico.

Advies

Het groepsrisico van deze risicobron dient verantwoord te worden volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam. Het oeverbeleid van de provincie Zuid-Holland (artikel 2.1.10 van de provinciale Verordening Ruimte) is niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

Verantwoording groepsrisico

Omdat het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas kleiner is dan 30% van de oriëntatiewaarde, is daarmee een categorie 'lichte' verantwoording aan de orde. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het gebied is, gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur, groot. Dit aspect wordt benoemd in het bestemmingplan. Het groepsrisico geeft geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

6.7.5 Advies VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De VRR adviseert voor de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Voor het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen is door de Gemeente Rotterdam een Aanvaardbaarheidstoets Flora- en Faunawet uitgevoerd (zie Bijlage 7).

Het bestemmingsplangebied is in het recente verleden (< 5 jaar) niet gericht onderzocht in het kader van de Flora- en faunawet.

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend en bevat slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen.

Vanwege de grote afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied en de beperkte ontwikkelingen is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. Op dit moment (maart 2016) is alleen de Flora- en faunawet relevant voor dit bestemmingsplan.

Het dichtstbijgelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland ligt op ca. 260 meter van het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplangebied is daar goed mee verbonden via de, in de natuurkaart genoemde, binnenstedelijke ecologische verbinding Groene Corridor. Daarnaast is het plangebied ook via de Kralingse Plas en het Kralingse Bos ook goed op het Groene hart aangesloten.

Vanuit de Natuurdatabase van de Gemeente Rotterdam is een aantal waarnemingen binnen het plangebied bekend. Het betreft de strikt beschermde soorten: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Huismus, Sperwer. Ook de strikt beschermde vissoorten Kleine modderkruiper en Bittervoorn zijn te verwachten.

De beperkte hoeveelheid waarnemingen wil niet zeggen dat in het plangebied niet meer plekken geschikt zijn voor strikt beschermde soorten. Vanwege het ontbreken van gebiedsdekkend onderzoek zijn deze vaak niet opgemerkt.

Het plangebied herbergt door de gunstige verhouding van bebouwing, groen en water en door de, ecologisch gezien, grote landschappelijke continuïteit een naar verwachting grote biodiversiteit. De goede ecologische ontsluiting en de aanwezigheid van veel deels zeer oude landschappelijke relicten versterken de grote soortenrijkdom nog verder. Dit wordt bevestigd in de Rotterdamse Natuurkaart (vastgesteld door college van B & W per 18 maart 2014).

Vooral de tot villawijken en parken omgevormde voormalige landgoederen hebben een voor hoge biodiversiteit gunstige landschappelijke variatie.

Ten noorden van het plangebied liggen de Kralingse Plas en het Kralingse Bos. Dit is het voor vleermuizen soortenrijkste gebied in de stad Rotterdam.

Het bestemmingsplangebied is goed aangesloten op Natuurnetwerk Nederland. Effecten op de ecologische verbindingen zijn als gevolg van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet te verwachten.

Bij ruimtelijke ingrepen die plaats vinden binnen bestaande bestemmingen (zoals het slopen van gebouwen, ingrijpende renovatie, herinrichting, werkzaamheden in of aan waterlopen of de oevers daarvan of rooiwerkzaamheden) is voorafgaand aan de werkzaamheden een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet verplicht.

Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en faunawet is altijd van toepassing. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterelementen waar men vis verwacht, dient gewerkt te worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen.

Bij de mogelijk gemaakte ontwikkelingen, voornamelijk bestemmingsveranderingen binnen bestaande gebouwen, is de verwachting dat bij het toepassen van de juiste mitigatie een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet verkregen kan worden.

6.8.2 Conclusie en aanbevelingen

Het bestemmingsplan, met inbegrip van bovenstaande punten, is ‘aanvaardbaar’ vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet.

Geadviseerd wordt bij nieuwbouw met platte daken soortenrijke groene daken toe te passen (Duurzaamheidsambitie: meer groen en diversiteit daarin en klimaatbestendigheid).

Geadviseerd wordt bij nieuwbouw deze geschikt te maken voor medebewoning door strikt beschermde soorten als vleermuizen, huismus en gierzwaluw (te denken valt aan toepassen open stootvoegen, nestkasten, nestdakpannen etc.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de huidige planologische mogelijkheden vast. Daarmee biedt het bestemmingsplan ruimte voor de reeds bestaande bouwmogelijkheden en veranderingen van gebruik. Het betreft vooral flexibiliteit voor gebruiks- en bestemmingsmogelijkheden en geen bouwplannen of ontwikkelingen die op financiële haalbaarheid getoetst kunnen worden. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. MRDH, Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 3. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 6. DCMR, Milieudienst Rijnmond;
  • 7. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 8. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 9. ProRail, beheerder spoorwegnetwerk;
  • 10. K.P.N. Telecom;
  • 11. Monet, vereniging van mobiele netwerkoperators;
  • 12. V.W.S. Pipeline Control;
  • 13. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 14. NGU, N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 15. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 16. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 17. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 18. RWS, Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland.

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de porvincie bekeken moet worden.

Aan de hand van de antwoorden op de vragen uit het formulier volgt dat het plan niet hoeft te worden toegezonden aan de provincie. Provinciale belangen zijn niet in het geding.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.2 BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam

BOOR geeft aan dat in de toelichting onder paragraaf 3.2.3 Archeologische potentie abusievelijk verwezen wordt naar de monumentenverordening, waar dit de archeologieverordening betreft.

Commentaar:

Deze schrijffout is hersteld in de betreffende paragraaf.

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door middel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.4 NGU, N.V. Nederlandse Gasunie

De NGU dankt voor de toezending van het concept ontwerpbestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Kralingen. Dit plan is door NGU getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen van de NGU, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt NGU tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de NGU valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Wij danken voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.5 RWS, Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland

RWS ziet geen aanleiding om te reageren op dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.

Commentaar:

Wij danken voor deze opmerking en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.6 Participatie en informatie

In de startfase wijst de gebiedsdirecteur enkele commissieleden aan die een actieve rol vervullen bij het nieuw op te starten bestemmingsplan. De commissie maakt wensen/advies voor het nieuwe bestemmingsplan kenbaar bij de startbijeenkomst.

Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Deze zijn in de startnotitie aangegeven.

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie om advies gevraagd.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.