Plan: | Kleiwegkwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1083Kleiwegkwart-va03 |
Het huidige bestemmingsplan 'Kleiwegkwartier' is vastgesteld in 2006. In 2016 is het plan verouderd. De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om bestemmingsplannen iedere tien jaar te actualiseren. Dit is dan ook de reden dat dit nieuwe bestemmingsplan nu wordt opgesteld.
Dit bestemmingsplan vervangt het in 2006 vastgestelde Bestemmingsplan Kleiwegkwartier. Het nieuwe bestemmingsplan is in grote lijnen gelijk aan het oude plan.
Dit nieuwe plan is echter geen exacte kopie van het vorige plan. Bepaalde zaken worden op een andere manier geregeld en op bepaalde locaties worden de mogelijkheden verruimd of juist beperkt. Ook zijn er verschillen met het vorige plan als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening. De zaken die in dit plan op een andere manier geregeld zijn staan beschreven in paragraaf 4.3.
Het Kleiwegkwartier -ook wel Hillegersberg - Zuid genoemd- maakt onderdeel uit van het deelgebied Hillegersberg – Schiebroek. Globaal gezien ligt het gebied in het noorden van de stad, net buiten de noordelijke ringweg (A20). De zuidelijke grens van het gebied wordt gevormd door de spoorlijn Rotterdam – Gouda. De oostelijke plangrens ligt in het hart van de Rotte en verder aan de noordzijde van de Prins Bernhardkade. Aan de noordzijde volgt de begrenzing van het gebied de Straatweg, Johan de Wittlaan, Stadhouderslaan, Emmalaan, het Arolsenplein en de Melanchtonweg tot aan het gelijknamige Randstadrail-station. De westelijke plangrens wordt gevormd door de spoorlijn van de Randstadrail (voorheen de Hofpleinlijn) en het terrein van de voormalige RET-remise Kleiweg. Zie figuur 1.2 voor de exacte begrenzing van het plangebied.
figuur 1.1 begrenzing van het plangebied.
Het Kleiwegkwartier kan omschreven worden als een buiten de ring gelegen stadswijk, die tevens de overgang vormt naar het groenstedelijk woongebied van Hillegersberg. Er wonen ca. 8.000 mensen in het gebied. Het zuidelijk deel van de wijk heeft een relatief hoge bebouwingsdichtheid en naast de woonfunctie komen er diverse andere functies voor zoals bedrijven, detailhandel, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Het noordelijk deel heeft een minder hoge bebouwingsdichtheid en vormt de overgang naar het groenstedelijk woongebied ten noorden van de wijk. Binnen het gebied zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden, waaronder de structuurbepalende Kleiweg, het tuindorp aan de Bergse Achterplas en de Ceintuurbaan waaraan meerdere functies gevestigd zijn. Een groot deel van de wijk is voor de oorlog gebouwd.
De Rotte, A20, Bergsche Plassen en twee spoorlijnen zijn belangrijke structuren in de directe omgeving. Voor een uitgebreide beschrijving van het plangebied en de directe omgeving wordt verwezen naar Hoofdstuk 3.
Dit plan vervangt het geldende bestemmingsplan 'Kleiwegkwartier', vastgesteld door de gemeenteraad op 13 april 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland op 7 november 2006. Om die reden is het plangebied van dit plan in grote lijnen gelijk aan het plangebied van het in 2006 vastgestelde plan. Twee locaties van het in 2006 vastgestelde plan maken echter geen onderdeel meer uit van voorliggend plan:
Deze locaties zijn opgenomen in de aangrenzende bestemmingsplan, respectievelijk 'Nieuw Terbregge' en 'Kern en Plassen'.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Dit plan betreft een actualisatie van het in 2006 voor dit gebied vastgestelde plan, en heeft om die reden een overwegend conserverend karakter. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een raakvlak hebben met het beleid van de SVIR. Zodoende kan gesteld worden dat dit plan niet in strijd is met de SVIR.
Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.
Net als de SVIR kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'de ladder') wordt doorlopen wanneer er sprake is van stedelijke ontwikkelingen. Het instrument beoogt een zo optimaal mogelijke benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij het doorlopen van de ladder wordt daarom onderzocht of er sprake is van een regionale behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling (trede 1) en of die behoefte opgevangen kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door benutting van herstructurering of transformatie (trede 2). Wanneer de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden (trede 3). De ladder is verankerd in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is ook opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte en Visie Ruimte en Mobiliteit.
Dit bestemmingsplan maakt een aantal kleinschalige ontwikkelingen mogelijk die aangemerkt worden als 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Voor deze ontwikkelingen is de ladder doorlopen. Omdat de ladder ook opgenomen is in het provinciaal beleid, wordt voor de toetsing verwezen naar paragraaf 2.2.2.1.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld en geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
2. vergroten van de agglomeratiekracht;
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie.
Voor het plangebied zijn de thema's 'beter benutten van de bebouwde ruimte' en 'steden en dorpen' relevant. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte, bijvoorbeeld door het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking en door het stimuleren van verdichting, herstructurering en transformatie. Verder hanteert de provincie de zogenaamde kwaliteitskaart. Het plangebied is op deze kaart aangewezen als 'steden en dorpen'. Voor dit type gebied zijn specifieke richtpunten opgesteld die in acht moeten worden genomen wanneer er sprake is van bepaalde stedelijke ontwikkelingen.
Het bovengenoemde beleid is ook opgenomen in de Verordening Ruimte, de juridische vertaling van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Voor een toetsing aan dit beleid wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.2.2.1.
Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014
In de Verordening ruimte 2014 zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 VR)
Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Daarnaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden. De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte.
Een bestemmingsplan gericht op een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
Trede 2: in die behoefte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins of;
Trede 3: indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
Toetsing
Dit plan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden, die bestemmingswijziging van maatschappelijke doeleinden naar wonen mogelijk maken. De geboden mogelijkheden kunnen gezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het betreft de wijzigingsbevoegdheden aan de Saffierstraat, Antony Duyklaan, Hillegondastraat en Koraalstraat. De wijzigingsregels geven geen concrete woningaantallen, maar op basis van de grootte van deze locaties kan aangenomen worden dat het om ongeveer 28 woningen gaat wanneer uitgegaan wordt van grondgebonden woningen. Daarnaast is in het plan nog een uit te werken woonbestemming opgenomen. Deze gronden mogen bebouwd worden met ten hoogste 40 woningen. Ten slotte kunnen er nieuwe woningen ontstaan als gevolg van de transformatiemogelijkheden in de gemengde bestemmingen en in de Christus Koningskerk (24 appartementen). Het ligt in de lijn der verwachtingen dat een klein deel van de panden gedurende de planperiode getransformeerd wordt naar woningen, het is echter niet mogelijk een concreet aantal te geven.
De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie 'Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020' (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen. Woningbouwplannen die overeenstemmen met de nota 'Dat spreken we af' voldoen op basis van de Verordening ruimte aan het onderdeel 'verantwoording van de behoefte' en 'regionale afstemming' van de Ladder.
Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor zijn de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming met de eerste trede van de provinciale Ladder. De locaties liggen allen binnen bestaand stedelijk gebied en gaan uit transformatie of herstructurering. Omdat hiermee aan de tweede trede wordt voldaan, is de derde trede niet van toepassing.
Artikel 2.1.2 Kantoren
De VR bevat regels voor ontwikkelingen die uitgaan van nieuwe kantoorfuncties. Zo zijn nieuwe kantoorfuncties alleen toegestaan wanneer ze zijn aangeduid op de bij de VR horende kaart ten aanzien van kantoorlocaties. Er zijn echter een aantal uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor kleine zelfstandige kantoren met een bvo van ten hoogste 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren met een bvo dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoorlocaties mogelijk die groter zijn dan 1.000 m² b.v.o. per vestiging. De meeste kantoorfuncties binnen het plangebied bevinden zich in de plinten van de gemengde bestemmingen langs doorgaande wegen. Er is geen sprake van grootschalige kantoorlocaties. Wat betreft kantoren is dit plan dus in overeenstemming met de VR.
Artikel 2.1.4 Detailhandel
In artikel 2.1.4, lid 1 van de VR is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de VR horende Programma Ruimte (PR). In het PR zijn regels opgenomen voor nieuwe detailhandel aan de hand van drie typen winkelcentra: te ontwikkelen centra, te optimaliseren centra en overige aankoopplaatsen.
Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 2.000 m² bvo of groter dient bovendien te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Tenslotte is in het derde lid opgenomen dat bepaalde typen detailhandel zijn toegestaan buiten de in lid genoemde locaties, zoals een gemakswinkel of detailhandel in ABC-goederen.
Het provinciaal beleid ten aanzien van detailhandel is er op gericht ontwrichting van de detailhandelsstructuur zo veel mogelijk tegen te gaan. Ontwrichting van de detailhandelsstructuur kan structurele leegstand tot gevolg hebben. Structurele leegstand is ruimtelijk relevant omdat dit gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Parallel aan het voorkomen van leegstand wordt beoogd duurzame ontwrichting van het voorzieningenaanbod te voorkomen. Duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau heeft als gevolg dat voorzieningen voor eerste levensbehoeften niet meer binnen een aanvaardbare afstand aanwezig zijn voor bewoners.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van detailhandel dat is vervat in de Nota detailhandel (zie ook 2.3.3) sluit aan bij het provinciaal beleid en pleit voor een evenwichtige detailhandelsstructuur. Een evenwichtige detailhandelsstructuur laat zich vertalen in het zo veel mogelijk voorkomen van leegstand enerzijds en zorgen voor voldoende winkelaanbod binnen een aanvaardbare afstand anderzijds. In de Nota worden winkelgebieden aangewezen die passen in de gemeentelijke detailhandelsstructuur en die om die reden toekomstbestendig zijn. Verspreid liggende detailhandel buiten deze winkelgebieden dient zoveel mogelijk tegengegaan te worden. Voor de winkelgebied die in de Nota aangewezen worden als niet-toekomstbestendig geldt een transformatieopgave.
Toetsing
Het winkelgebied rondom de Kleiweg en de kruising met de Straatweg wordt op basis van het PR gezien als een 'overige aankoopplaats'. Uitbreiding van het winkelvloeroppervlak ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur is hier in beginsel niet toegestaan. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandellocaties mogelijk ten opzichte van het vorige bestemmingsplan of ten opzichte van de huidige detailhandelsstructuur. De planologische mogelijkheden ten aanzien van detailhandel uit het vorige plan worden deels overgenomen. Op basis van het vorige plan is detailhandel toegestaan aan vrijwel de gehele noordelijke zijde van de Kleiweg en aan de zuidelijke zijde tussen het Bergpolderplein en de Straatweg. Verder is detailhandel toegestaan op een aantal locaties aan de Straatweg, Kootsekade, Uitweg en Ceintuurbaan. Ten slotte zijn er nog een beperkt aantal mogelijkheden op pandniveau binnen het woongebied. Detailhandel is op basis van het vorige plan alleen algemeen toegestaan binnen de bestemming 'Gemengde bebouwing I', waarbinnen ook woningen, praktijkruimten en dienstverlening zijn toegestaan. Daarnaast is detailhandel toegestaan op een aantal locaties waar dat op pandniveau is aangeduid.
Voor alle locaties geldt dat detailhandel alleen op de begane grond van de bebouwing is toegestaan. Zie figuur 2.1. De detailhandelsmogelijkheden in de Kleiwegzone zijn in deze figuur met rood aangeduid, die aan de Ceintuurbaan met blauw en de overige mogelijkheden met groen. Voor elk gebied is gekozen voor een specifieke manier van bestemmen, die uitgaat van het overwegend behouden van vigerende rechten, maatbestemmingen of planologisch saneren.
figuur 2.1 locaties waar op basis van het vorige bestemmingsplan detailhandel is toegestaan
Kleiwegzone
Het gebied aan weerszijden van de Kleiweg en rondom de kruising met de Straatweg functioneert als wijkwinkelcentrum voor het plangebied. Het is ook als zodanig aangewezen in de gemeentelijke Nota detailhandel (zie paragraaf 2.3.3). Naast detailhandel zijn er in de plinten van de bebouwing kantoren, dienstverlening, horeca en woningen aanwezig. Deze functies zijn ongeveer in gelijke mate aanwezig en redelijk evenredig verdeeld over het gebied. Er is wel sprake van een bescheiden concentratie detailhandel tussen het Bergpolderplein en de Straatweg. In de Nota detailhandel is verder beschreven dat het gebied in de huidige situatie redelijk goed functioneert als winkelgebied. Er is geen sprake van noemenswaardige leegstand, deze ligt rond het Rotterdams gemiddelde.
Het gebied is in de Nota aangewezen als één van de zes huidige winkelgebieden binnen de voormalige deelgemeente (de Nota maakt onderscheid tussen de huidige detailhandelsstructuur en de toekomstig gewenste detailhandelsstructuur). De Kleiwegzone is geclassificeerd als klein tot groot wijkwinkelcentrum. Het heeft een belangrijke functie voor het Kleiwegkwartier zelf, maar ook voor omliggende wijken. Ook in de toekomstig gewenste detailhandelsstructuur behoudt het winkelgebied haar functie als klein tot groot wijkwinkelcentrum, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een tweetal winkelstrips in de wijk Schiebroek, elders in de voormalige deelgemeente. Deze strips zijn onvoldoende toekomstbestendig en dienen getransformeerd te worden. In de toekomstig gewenste structuur blijven er vier detailhandelslocaties over binnen de voormalige deelgemeente, waarvan de Kleiwegzone er één is.
Om het gebied de kans te bieden zich in de toekomst verder te versterken als winkelgebied en functieuitwisseling mogelijk te laten blijven, kiest de gemeente ervoor om voor vrijwel de hele Kleiwegzone de gemengde bestemming uit het vorige plan over te nemen, waarbinnen detailhandel mogelijk is. Ter plaatse van negen panden aan de meest westelijke punt van de Kleiwegzone komt deze mogelijkheid echter te vervallen. Hier zijn in de huidige situatie geen winkels meer aanwezig en bovendien is een aantal panden getransfomeerd tot woning. De panden maken om die reden geen onderdeel meer uit van het winkelgebied en dragen niet bij aan een versterking van de detailhandelsstructuur.
Het hanteren van een ruime bestemming past bij de aard van het gebied. De Kleiweg is een straat met verschillende functies en een bepaalde mate van dynamiek. Functies verdwijnen en worden weer opgevolgd door andere functies. Deze mutaties, die afhankelijk zijn van de economische situatie, moeten mogelijk blijven. Het bieden van flexibiliteit heeft in dit gebied haar nut bewezen, er is weinig leegstand, er zijn voldoende voorzieningen voor de bewoners van de wijk en er zijn geen noemenswaardige problemen ten aanzien van leefbaarheid. Het hanteren van maatbestemmingen daarentegen vermindert de flexibiliteit en verhoogt de kans op leegstand om de kans op invulling beperkter is. De gemeente Rotterdam kiest voor minder toekomstbestendige winkelgebieden, die gekenmerkt worden door veel leegstand en overaanbod, overigens wel voor een maatbestemming of planologische sanering.
Ceintuurbaan
De Ceintuurbaan is van oorsprong een bedrijventerrein maar de afgelopen jaren hebben zich hier ook andere functies gevestigd, waaronder detailhandel. Het gaat om drie vestigingen met een groot winkelvloeroppervlak:
Verder staat aan de Ceintuurbaan 133 nog de voormalige Eef en Huub-garage/showroom. Deze staat leeg. Bovengenoemde detailhandel was in het vorige bestemmingsplan toegestaan door middel van een maatbestemming waarin het toegestane aantal vierkante meters verkoopvloeroppervlak is bepaald (respectievelijk 3.000 m² , 1.500 m² en 725 m² v.v.o. en 2.800 m² b.v.o.). Het vorige plan bood de mogelijkheid om dit oppervlak met 15% te vermeerderen.
Recentelijk is ook nog een kringloopwinkel in het gebied vergund, aan de Ceintuurbaan 183. Deze was nog niet mogelijk op basis van het vorige plan. De kringloopwinkel is bestemd met een maatbestemming, wat betekent dat ter plaatse van het genoemde adres uitsluitend detailhandel in de vorm van een kringloopwinkel is toegestaan, en geen andersoortige detailhandel. Kringloopwinkels mogen zich op basis van de VR (actualisering 2016) ook buiten de centra vestigen.
Dit zijn de enige locaties aan de Ceintuurbaan waar detailhandel is toegestaan. Verdere uitbreiding met detailhandel is niet wenselijk aan de Ceintuurbaan, en om die reden worden alleen voor deze adressen detailhandelsmogelijkheden geboden in het nieuwe plan. De vestigingen van Correct en Key Music hebben in de afgelopen jaren hun winkelvloeroppervlak uitgebreid. Het gaat om vergunde situaties. De vestigingen krijgen een maatbestemming op basis van het huidige (vergunde) winkelvloeroppervlak en de uitbreidingsmogelijkheid is komen te vervallen. Voor de leegstaande garage is bepaald dat hier alleen detailhandel in personenauto's mag plaatsvinden.
Aan de Ceintuurbaan wordt dus geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de VR. Ten aanzien van de leegstaande garage kan nog opgemerkt worden dat het PR geen verdere voorwaarden stelt aan detailhandel in auto's.
Overige detailhandel
Uit figuur 2.1 blijkt dat er buiten de Kleiwegzone en de Ceintuurbaan op nog een aantal locaties binnen het plangebied detailhandel is toegestaan op basis van het vorige bestemmingsplan. Het betreft concentraties langs de Uitweg, Straatweg, en de Kootsekade, en een aantal locaties op pandniveau aan de Rozenlaan, Topaasstraat en Juliana van Stolberglaan. Ook in het pand van 'Kitsch en kunst aan de Rotte' is detailhandel mogelijk.
Voor deze locaties geldt overwegend dat de detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan alleen zijn overgenomen als er in de feitelijke situatie ook daadwerkelijk detailhandel aanwezig is. De feitelijke situatie is in dit geval het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit is in lijn met de gemeentelijke Nota detailhandel, waarin beschreven staat dat detailhandel buiten de aangewezen winkelcentra niet bijdraagt aan een versterking van de detailhandelsstructuur. Het is wenselijk detailhandel zo veel mogelijk te clusteren in de Kleiwegzone omdat dit één van de vier toekomstbestendige winkelcentra binnen de voormalige deelgemeente is. Om die reden komt door middel van dit plan ter plaatse van 20 panden de mogelijkheid tot detailhandel te vervallen (naast de eerder genoemde negen panden aan de Kleiweg). Voor de niet tot woning getransformeerde panden wordt echter wel een gemengde bestemming opgenomen zodat invulling met niet-woonfuncties anders dan detailhandel mogelijk blijft. Hierdoor wordt het risico op leegstand zo veel mogelijk voorkomen.
Resumerend
Het provinciaal beleid ten aanzien van detailhandel is er op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Om die reden heeft de provincie regels opgenomen in de VR en het PR waaraan voldaan moet worden in geval van nieuwe detailhandel. Het gemeentelijk detailhandelsbeleid heeft hetzelfde doel als het provinciaal detailhandelsbeleid.
In het kader van dit plan is onderzocht hoe de detailhandelsstructuur op gebiedsniveau en op gemeentelijk niveau zo veel mogelijk versterkt kan worden. Dit heeft geresulteerd in verschillende keuzes, afhankelijk van de locatie: het overwegend overnemen van detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan, het geven van een maatbestemming op basis van de feitelijke situatie en het laten vervallen van detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan. In totaal is deze mogelijkheid ter plaatse van 29 panden komen te vervallen.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk ten opzichte van de bestaande detailhandelsstructuur. Het bestemmingsplan is daarom in lijn met het bepaalde in artikel 2.1.4 van de VR en de aanvullende bepalingen in het PR. Door op 29 locaties de mogelijkheid tot detailhandel te laten vervallen draagt dit bestemmingsplan bij aan een versterking van de detailhandelsstructuur op gemeentelijk niveau en gebiedsniveau.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Indien een bestemmingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt is er sprake van een aantal toetsingscriteria. Op basis van de begripsbepalingen uit de VR kan een ruimtelijke ontwikkeling omschreven worden als 'nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing en grond'. Wanneer hier sprake van is dient de ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied te passen en te voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Toetsing
De ruimtelijke ontwikkelingen die door middel van dit plan mogelijk gemaakt worden betreffen in de meeste gevallen transformatie van de bestaande bebouwing. Hierdoor treden er geen veranderingen op in de ruimtelijke uitstraling van het gebied. Op de provinciale kwaliteitskaart is het gebied aangewezen als 'steden en dorpen'. De transformatiemogelijkheden passen de regels van dit gebiedstype. Voor de uit te werken woonbestemming geldt dat in het uitwerkingsplan getoetst wordt aan artikel 2.2.1.
Artikel 2.4.2 Regionale waterkering
De regionale waterkeringen ter hoogte van de Rotte hebben conform artikel 2.4.2 een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering gekregen ter bescherming van de waterkering. Zie ook Hoofdstuk 5.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
De Stadsvisie bevat voornamelijk concreet beleid ten aanzien van enkele grootschalige onderwerpen zoals de havens, herstructurering en milieu. Op gebiedsniveau zijn doelstellingen geformuleerd. Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt de strategie 'gentrification' -het nastreven van een mix van verschillende groepen stedelingen binnen een gebied- en het stimuleren van een creatieve economie, bijvoorbeeld door middel van functiemenging en hergebruik van karakteristieke panden. Dit bestemmingsplan draagt bij een deze doelstelling door het toepassen van flexibele bestemmingen aan de Kleiweg, Straatweg, Uitweg, Kootsekade en Willem van Hillegaersbergstraat.
Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie 'wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010' vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
De geactualiseerde woonvisie heeft een overwegend kwalitatieve benadering. Dat wil zeggen dat er niet zozeer aantallen nieuw te bouwen woningen zijn opgenomen, maar dat de nadruk ligt op maatregelen zoals het geven van een kwaliteitsimpuls aan de bestaande voorraad (woningverbetering) en het stimuleren van doorstroming binnen de woningmarkt.
Dit bestemmingsplan maakt op een aantal locaties uitwisselbaarheid van functies mogelijk. Hierdoor kunnen niet-woonfuncties omgezet worden in woonfuncties, waardoor er mogelijkheden ontstaan om bijvoorbeeld woningen samen te voegen. Zodoende kunnen er grotere woningen ontstaan die beter aansluiten bij de vraag van de woonconsumenten.
Vastgesteld door B&W in april 2013
De stedelijke detailhandelsnota 'Detailhandel Rotterdam, een stad waar winkelen een plezier is' biedt een stedelijk kader voor de detailhandel. Waar 'WNKLN N RTTRDM' zich richt op de binnenstad, geeft de stedelijke nota een antwoord op de vraag hoe het beleid er voor de overige winkelgebieden en verspreid gesitueerd aanbod er uitziet. Het doel is een heldere structuur met toekomstbestendige winkelgebieden. Dus een keuze voor winkelgebieden waarbij de consument centraal staat en waarbij sprake is van een compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar centrum. Kortom, van meer naar betere meters.
De binnenstad is het hoofdwinkelcentrum met een regionale en landelijke functie. Naast de binnenstad trekken ook regionale en stadsdeelcentra als Alexandrium en Zuidplein consumenten naar Rotterdam. Op de schaal van stadsdeel en wijk moet een goed, volwaardig en eigentijds niveau van voorzieningen bestaan, waarbij zowel de kwaliteit als omvang van het dagelijks aanbod is afgestemd op het aantal consumenten in de directe omgeving. Het profiel van deze winkelgebieden moet duidelijk zijn en aansluiten op de lokale vraag. De consument vindt zowel de kwaliteit van het aanbod als de ruimtelijke kwaliteit van de winkelomgeving belangrijk. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt voor toekomstbestendige winkelgebieden die aan die kwaliteitseis voldoen. Om tot een evenwichtige toekomstbestendige detailhandelsstructuur te komen, is het van belang heldere keuzes te maken. De gemeentelijke keuze voor een evenwichtige detailhandelsstructuur impliceert direct dat verspreid gevestigde detailhandel (buiten de winkelgebieden van de stedelijke structuur) niet gewenst is omdat het de structuur onvoldoende ondersteunt.
In paragraaf 2.2.2.1 is de Nota detailhandel reeds aan bod gekomen. Hier is beschreven dat de Kleiwegzone één van de vier toekomstbestendige winkelcentra is binnen de voormalige deelgemeente. Het gebied functioneert goed als winkelgebied en er is weinig leegstand. Mede om die redenen worden de vigerende mogelijkheden ten aanzien van detailhandel overgenomen voor dit gebied, behalve ter plaatse van het meest westelijk deel. Hier is de mogelijkheid bij negen panden komen te vervallen.
Voor de overige detailhandel binnen het gebied ligt dit anders, zoals ook al aan bod gekomen is bij de toetsing aan het provinciaal beleid. De detailhandel aan de Ceintuurbaan krijgt een maatbestemming gebaseerd op het feitelijk aanwezige winkelvloeroppervlak. Aan de Rozenlaan, Topaasstraat, Kootsekade en Juliana van Stolberglaan zijn onbenutte detailhandelsmogelijkheden komen te vervallen. Voor de Straatweg geldt dat alleen ter plaatse van de kruising met de Kleiweg nog mogelijkheden worden geboden. Dit gebied maakt namelijk onderdeel uit van het winkelgebied in de Kleiwegzone.
In totaal is bij 29 panden de mogelijkheid tot detailhandel komen te vervallen. Het laten vervallen van mogelijkheden op deze locaties draagt bij een de versterking van de detailhandelsstructuur op gebiedsniveau en gemeentelijk niveau. Zodoende is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de Nota detailhandel.
Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders
In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.
Belang voor de stad
Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.
Visie en ambities
Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.
Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)
In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.
Wat is horeca?
Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.
De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.
Exploitatievergunning of niet?
In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.
Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.
Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.
Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)
Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.4.2) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.
Exploitatievergunning en exploitatiecategorieën
Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.
De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).
Gebiedsgericht werken
Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.
In paragraaf 2.4.2 wordt nader ingegaan op het voor het plangebied relevante beleid uit de Horecanota. Hieruit blijkt dat de vergunde horeca positief wordt bestemd. Ook worden de vigerende horecamogelijkheden overgenomen in dit bestemmingsplan. Op één locatie (Bergpolderplein 8) worden ten opzichte van het vorige plan nieuwe horecamogelijkheden geboden.
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
In paragraaf 3.2 wordt uitgebreid ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische waarden.
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse
gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
Binnen het plangebied zijn een aantal gemeentelijke monumenten aanwezig. Voor een uiteenzetting over deze monumenten en de overige cultuurhistorische aspecten binnen het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 3.1.
Algemeen
In het verleden was Rotterdam onderverdeeld in veertien deelgemeenten. Het plangebied ligt in de voormalige deelgemeente Hillegersberg - Schiebroek. De deelgemeenten zijn vervangen door 'gebieden' en de deelgemeenteraden zijn vervangen door gebiedscommissies, welke een adviserende rol hebben bij onder andere het totstandkomen van bestemmingsplannen. Het beleid op gebiedsniveau is opgenomen in de gebiedsplannen. In deze documenten staan de belangrijkste ambities voor de komende vier jaar. Daarnaast is er op gebiedsniveau sprake van beleid ten aanzien van horeca. Dit is vervat in de Horecagebiedsplannen. Hier onder volgt een uiteenzetting van het relevante beleid op gebiedsniveau en is beschreven in hoeverre er raakvlakken zijn met dit bestemmingsplan.
Het gebiedsplan 'Hillegersberg - Schiebroek, Dorps wonen in een wereldstad' is het eerste gebiedsplan van de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek. In het plan staan de belangrijkste ambities voor de komende vier jaar. Dankzij het groene en dorpse karakter van Hillegersberg-Schiebroek is het een aantrekkelijk gebied om te wonen en te leven. Dat moet ook zo blijven en, daar waar nodig is, verder verbeterd worden. Voor het gebied zijn een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd, zoals het handhaven van de kwaliteit van de woonmilieus, het verbeteren van de verkeersveiligheid en het voortzetten van de herstructurering in bepaalde delen van Hillegersberg - Schiebroek.
Uit het voor het Kleiwegkwartier geschetste wijkprofiel blijkt dat het noodzakelijk is dat er investeringen worden gedaan omdat het vastgoed en de wijkvoorzieningen anders zullen afzakken. Ook is er sprake van funderingsproblematiek en een tekort aan parkeerruimte. De wijk wordt echter goed gewaardeerd en bewoners wonen er over het algemeen met veel plezier.
Voor het Kleiwegkwartier zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
Voor de verwezenlijking van een aantal van deze doelen is het bestemmingsplan niet het juiste instrument. Aan het beter benutten van leegstaande bedrijfsruimtes wordt wel tegemoetgekomen, aangezien de meeste bestemmingen waarbinnen deze ruimtes voorkomen een gemengde bestemming betreffen. Daarnaast worden alle vigerende detailhandels- en horecamogelijkheden voor de Kleiweg overgenomen in het nieuwe plan, en wordt op één locatie nieuwe horeca toegestaan. Dit draagt bij aan het verlevendigen van het gebied en het mogelijk maken van wijkwinkels en horeca.
Vastgesteld door college van B&W in 2015
Het horecagebiedsplan heeft als doel de ontwikkeling van horeca te laten aansluiten bij de ambities uit het gebiedsplan. Tevens dient het als leidraad bij vergunning verlening. Hoewel iedereen positief staat tegenover goed functionerende horecaondernemingen, brengen deze risico's met zich mee die met behulp van het horecagebiedsplan worden ingeperkt. Daarmee bieden de horecagebiedsplannen rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners en biedt het sturingsmogelijkheid op de ontwikkeling van gebieden.
Per wijk wordt aangegeven wat wordt toegestaan aan horeca activiteiten. Voor de wijken waar dit nog niet of slecht beperkt duidelijk is wordt de term consolideren gebruikt.
Per wijk wordt aangegeven welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied/wijk, straat of aan een plein. Daarnaast kan vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door middel van het verlenen van de exploitatievergunning) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met de begrippen (gericht) ontwikkelen, consolideren, en (gericht) verminderen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van economische, fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.
In het horecagebiedsplan wordt de algemene ontwikkelrichting voor horeca voor een bepaald gebied benoemd. Daarnaast worden in voorkomend geval de uitzonderingen op deze ontwikkelrichting beschreven. Zowel panden als straten kunnen afwijkend zijn op deze ontwikkelrichting.
Het horecagebiedsplan is sterk met de Rotterdamse bestemmingsplannen verweven. Het horecagebiedsplan geeft input voor nieuwe bestemmingsplannen over hoe om te gaan met horeca. In Rotterdam wordt in het bestemmingsplan niet op type of soort horeca gestuurd, dit gebeurt door middel van het horecagebiedsplan. Om deze reden wordt horeca in bestemmingsplannen beperkt toegestaan. Hiermee wordt bedoeld dat de aanwezige horeca in het gebied wordt toegestaan, alsmede de uitbreidingsruimte die het horecagebiedsplan biedt. Voor het Kleiwegkwartier betekent dat het volgende.
De wijk kent in de huidige situatie een grote variatie aan horecatypen, met concentraties bij de Uitweg, het Bergpolderplein, aan de Kleiweg en aan de Straatweg. Op al deze locaties is sprake van een gevarieerd aanbod, maar aan de Straatweg zijn relatief gezien veel restaurants en eetcafés te vinden en ten oosten van de Straatweg vindt men weer meer cafés. Verder is er nog sprake van verspreid liggende horeca elders in het plangebied.
Voor de gebieden Kleiweg (tussen de Straatweg en de Gladiolusstraat), Bergpolderplein en Straatweg (tussen de kruising met de Kleiweg en de zuidelijke plangrens) geldt de ontwikkelingrichting 'gericht ontwikkelen'. Bij het Bergpolderplein wordt gestreefd naar een 'echt' horecaplein met terrassen om zo meer bezoekers naar het Kleiweggebied te trekken. Typen horeca die bij deze pleinfunctie passen zijn typen waar exploitatie van een terras gedurende winkeltijden goed past, zoals een lunchroom- en espressobar, maar ook een restaurant met een bijzonder concept is welkom. Voor de rest van het plangebied geldt de ontwikkelrichting 'consolideren', omdat dit hoofdzakelijk woongebied betreft waar uitbreiding van het aantal horecagelegenheden voor overlast kan zorgen en zo het woon- en leefklimaat onder druk kan zetten.
Op dit moment zijn er echter geen concrete horeca-initiatieven bekend. Daarom is in dit plan de feitelijk aanwezige en vergunde horeca bestemd, aangevuld met de locaties waar dit op basis van het vorige bestemmingsplan ook mogelijk was. Ook wordt in dit plan ter plaatse van het pand Bergpolderplein 8 de mogelijkheid tot horeca geboden. Dit is het enige pand in het rijtje aan het Bergpolderplein waar op basis van het vorige plan en de verleende vergunningen geen horeca mogelijk was. Door hier ook horeca toe te staan wordt bijgedragen aan de ambitie om een horecaplein te realiseren. Vanwege de veelheid aan horeca die hier al aanwezig is heeft het toestaan van één extra horecagelegenheid geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Eventuele initiatieven om hier een horecavestiging te realiseren worden getoetst aan het horecagebiedsplan. Dat betekent dat medewerking zal worden verleend aan horecatypen die gedurende de winkeltijden zijn geopend en een terras hebben, zoals een lunchroom, restaurant of espressobar. Er zal geen medewerking verleend worden aan initiatieven die uitgaan van een ander horecatype, zoals nachthoreca.
Wanneer zich gedurende de planperiode een initiatief voordoet dat niet in het bestemmingsplan past, maar dat wel wenselijk is op basis van het horecagebiedsplan, kan dit planologisch mogelijk gemaakt worden door middel van een aparte ruimtelijke procedure.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Hiervoor is een zogenaamde Cultuurhistorische Verkenning (hierna: 'CV') op- en vastgesteld (op 3 juli 2018 door B&W). In de CV is door middel van historisch onderzoek en een ruimtelijke analyse een uiteenzetting gegeven over de ontstaansgeschiedenis en de cultuurhistorisch waardevolle zaken binnen het plangebied. Ook geeft de CV aanbevelingen op het gebied van stedenbouw, openbare ruimte en architectuur. Een groot deel van de inhoud van deze paragraaf komt voort uit de CV.
Inleiding
Terwijl aan het begin van de twintigste eeuw op de Rotterdamse zuidelijke Maasoever gestaag een arbeidersstad groeide, faciliteerden de noordelijke randgemeenten een andere ontwikkeling. De dan nog zelfstandige dorpen Hillegersberg, Schiebroek en Overschie investeerden juist in woningbouw voor gegoede Rotterdammers. In de polders tussen de noordelijke uitbreidingswijken van Rotterdam en de veenplassen van Hillegersberg ontwikkelde zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw het Kleiwegkwartier, een forensenwijk die kon ontstaan door de tram die via de Bergweg en Straatweg naar Hillegersberg reed, door de halte langs de spoorlijn Rotterdam - Gouda en door het station aan de spoorlijn Rotterdam - Den Haag. Het Rotterdamsch Nieuwsblad berichtte in 1927: ‘Het wonen aan den buitenrand der stad komt steeds meer in trek. Het gevoel, dat lucht en licht van onberekenbaren invloed zijn op de gezondheid in de eerste plaats van jonge kinderen, beweegt telkens weer gezinnen zich te verplaatsen naar de woonwijken aan de peripherie, waar de huizen lager zijn en meer in het groen staan’. Het gebied waar rond 1900 sporadische lintbebouwing langs de Kleiweg stond, was aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog uitgegroeid tot een forensenwijk met een bijna stedelijk aanzien.
Figuur 3.1 de ontwikkeling van het Kleiwegkwartier. Vanaf linksboven met de klok mee 1880, 1910, 1940 en 1981 (bron kaartmateriaal: www.topotijdreis.nl)
Middeleeuwen - 1900
Bewoning van het gebied waar nu het Kleiwegkwartier ligt gaat tenminste terug tot de vroege Middeleeuwen. Bewoning concentreerde zich langs waterlopen als de Rotte en ontginningsassen als de Kleiweg en de Straatweg. Het Schiegebied werd in de twaalfde eeuw regelmatig geteisterd door stormvloeden. Door overstromingen als gevolg van de zware stormvloeden in 1134 en 1163 werd in grote delen van het Schiegebied opnieuw een kleipakket afgezet. De klei heeft oudere sporen van bewoning en ontginning afgedekt. Na de overstroming die door de stormvloed in december 1163 was veroorzaakt, namen de graven van Holland de leiding in het herontginnen van het Schiegebied. Haaks op de waterlopen en ontginningsassen werden opnieuw sloten gegraven die het land ontwaterden en er werden dijken aangelegd. Rond 1300 was het Schiegebied gekoloniseerd en opgedeeld in ambachten. Voor zover bekend, wordt de Kleiweg voor het eerst in 1419 genoemd: Cleyweg. De Kleiweg volgt een oude kreekrug - een met zand gevulde getijdegeul - tussen de Schie en de Rotte. Parallel aan de kreekrug liep mogelijk een dijk die deel uitmaakte van de dijkengordel die in de twaalfde en dertiende eeuw werd aangelegd. Deze dijk zou via de Kootsekade hebben aangesloten op de oudste, veronderstelde dam in de Rotte. De Straatweg (tot 1916 Bergweg) was een ontginningsas en van oudsher de weg van Rotterdam naar Hillegersberg. In 1387 werd de Straatweg voor het eerst genoemd als Berchweg. Langs deze weg ontwikkelde zich lintbebouwing, in eerste instantie agrarische bebouwing.
Ondanks de bemaling van de polders werd het gebied door voortgaande inklinking te drassig voor akkerbouw en moesten de agrariërs overgaan op veeteelt. Uiteindelijk werd turfwinning de meest lucratieve economische activiteit in dit gebied. Vanuit de stad Rotterdam bestond namelijk een grote vraag naar turf als brandstof. In de zeventiende en achttiende eeuw ontstond door slagturfwinning een uitgestrekt plassengebied, ook wel de Kleine Plassen in Schieland. Het gebied had alle kenmerken van een laagveenlandschap; het bestond uit veenplassen waarin lange, smalle stroken land steken (ribben) waarop de turf te drogen werd gelegd. Zelfs in het Kleiwegkwartier, ter hoogte van de Gladiolusstraat, Lisbloemstraat en de Van Slingelandtlaan lagen enkele late turfwinningsgebieden (late achttiende eeuw), deze gebieden zijn nog zichtbaar op de kaart in figuur 3.1.
Langs de Kleiweg lagen enkele agrarische nederzettingen en er ontwikkelden zich twee concentraties van bebouwing. Buurtschap De Koot ontwikkelde zich rond de molen De Koot (uit 1776, in 1905 gesloopt) aan de Rotte en het veerhuis annex café Het Baarsje. Zie figuur 3.2 (boven) voor een impressie. Op de oever van de Rotte ontwikkelde zich ambachtelijke bedrijvigheid. De andere bebouwingsconcentratie was de bewoningskern Schiebroek, tussen de rand van de droogmakerij en de Kleiweg. Ook ontstonden rond die tijd buitenplaatsen voor welgestelde Rotterdammers langs de Bergweg (nu Straatweg). De oudste buitenplaatsen bestonden uit een woonhuis en bijgebouwen met een industriële functie zoals wasserijen, blekerijen, ververijen, azijnplaatsen enzovoort. De negentiende-eeuwse buitenplaatsen hadden vooral een recreatieve functie en bestonden uit een woonhuis met grote tuin en vaak een theekoepel. Figuur 3.2 (onder) geeft een impressie.
In 1772 werd een begin gemaakt met de droogmaling van de Schiebroekse Polder door een molengang naar de Bergse Achterplas aan te leggen en het gebied te bedijken. De Erasmussingel en de Ringdijk vormen de rand van de droogmakerij. De late turfwinningsgebieden in het Kleiwegkwartier zijn vlak voor de aanleg van de woonwijken dichtgegooid. De uitgeveende Bergse Achterplas en Bergse Voorplas bleven behouden, omdat de gemeente Hillegersberg tijdig inzag dat de plassen voor een aantrekkelijk woonmilieu van onschatbare waarde waren. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het plassengebied een toeristische attractie. De Straatweg was voor veel Rotterdammers een wandelplaats bij uitstek en met de paardentram was het plassengebied snel te bereiken. Door de sporadische bebouwing langs de Straatweg hadden de wandelaars een schitterend uitzicht op de Bergse Achterplas en Bergse Voorplas. De wandelingen eindigden vaak in een bezoek aan een van de theeschenkerijen of pleziertuinen die op de terreinen van de buitenplaatsen lagen.
Figuur 3.2 buurtschap De Koot rond 1900 (boven) en de Bergweg (nu Straatweg) ter plaatse van de kruising met de Ceintuurbaan, ook rond 1900.
1900-1920
In 1904 kwam het Hillegersbergse grondgebied ten zuiden van de Ceintuurbaan in handen van de gemeente Rotterdam. De weilanden aan weerszijden van de Bergweg ten zuiden van de Ceintuurbaan vulden zich gestaag met grootstedelijke woonblokken. Al snel kregen bouwgrondspeculanten de nog grotendeels onbebouwde gronden langs de Hillegersbergse Bergweg (nu de Straatweg) in het vizier. Dit gebied was aantrekkelijk: het lag dichtbij de stad, de grond was een stuk goedkoper en er lag nog geen uitbreidings- of stratenplan vast. De verbindingen waren uitstekend, vanaf 1882 reed over de Bergweg en Straatweg een paardentram en in 1899 opende de halte Hillegersberg aan de spoorlijn Rotterdam - Gouda (het huidige station Rotterdam Noord). In 1908 werd de spoorlijn tussen Rotterdam Hofplein en Den Haag geopend. Een halte aan de Kleiweg maakte ook deze zijde van het Kleiwegkwartier goed bereikbaar.
Om enige richting aan deze ontwikkeling te geven stelde de gemeente Hillegersberg eind 1907 een stratenplan vast voor een gedeelte van de polder Blommersdijk, tussen de Straatweg, Kootsekade, de Rotte en de Ceintuurbaan. Op basis van dit zeer eenvoudige plan - een assenkruis van wegen verdeelde het gebied in vier bouwblokken – vestigden zich een aantal bedrijven langs de Rottekade en kwam de eerste arbeiderswoningbouw langs de Kootsekade en de Willem van Hillegaersbergstraat tot stand. De rest van het Hillegersbergse grondgebied was echter vogelvrij. Direct over de gemeentegrens nam grondeigenaar J.E. Dulfer begin 1909 de gok en transformeerde zijn landelijke kavel aan de Straatweg tot een klein villapark. Op het driehoekige stuk grond bouwde hij veertien royale stadsvilla’s rondom een klein plantsoen (de straatnaam is nog altijd Villapark). Het was een succes. Dulfer had de wens van een groeiende groep Rotterdammers om in de stad te werken, maar buiten de stad te wonen goed ingeschat.
Hillegersberg zelf kreeg ook door dat de ontwikkeling naar woonplaats voor welgestelde forenzen voor de gemeente de juiste was. Ten opzichte van de buurgemeenten Schiebroek en Overschie, die een zelfde koers nastreefden, had Hillegersberg twee belangrijke voordelen: de aantrekkelijke en weidse Bergse plassen en de uitstekende tram- en treinverbindingen. Vanwege een aantal onwenselijke bouwinitiatieven werd het echter duidelijk dat er behoefte was aan een uitbreidingsplan om te kunnen sturen op locatie, bestemming en uitstraling van nieuwe bebouwing. In oktober 1909 gaf de gemeente de architecten A.J.Th. Kok en J. Hermans de Rood opdracht tot het ontwerpen van een uitbreidingsplan voor het gebied tussen de Bergse Plassen, de Rotte, de Ceintuurbaan en de huidige Elektroweg. In 1910 presenteerden zij hun plan, zie figuur 3.3. Het was volgens de ontwerpers uitgesloten dat Hillegersberg de meest luxe en statige buurt van Rotterdam zou worden, vooral vanwege de drukke Straatweg en de bedrijvigheid langs de Rotte, een van de industriële aders van Rotterdam. Wel zou hier ‘een van de meest aardige buitenwijken van Rotterdam kunnen ontstaan waar de burgers die van buiten wonen houden zeer gaarne zullen gaan wonen’.
Het uitbreidingsplan gaf hier een eerste aanzet toe. Aan weerszijden van de Straatweg zou de bebouwing een gesloten gevelwand voor deze hoofdroute vormen. Er was een duidelijk onderscheid in karakter tussen de gebieden ten westen en ten oosten van de Straatweg. In het westelijk deel lag de lat het hoogst. Hier werd ingezet op de bouw van royale woonhuizen met voortuinen in een zogenaamde open bebouwing, dus bebouwing met een beperkt aantal geschakelde woningen. Het precieze aantal zou later bepaald worden. Als referentie gaven Kok en Hermans de Rood het in aanbouw zijnde villapark Honingen in Kralingen, een van de meest gewilde woonlocaties van dat moment. De plannen voor een tweede ‘Park Honingerdijk’ aan deze zijde van de Straatweg zijn nooit uitgevoerd, al herinneren de luxe woonhuizen aan het zuidelijk uiteinde van de Straatweg nog wel degelijk aan dat ideaalbeeld.
Voor de zone ten oosten van de Straatweg werd het in 1908 vastgestelde stratenplan overgenomen – enkel werden de straten wat versmald. Ten noorden ervan zetten de ontwerpers het eenvoudige stratenpatroon door, dat zich baseerde op de onderliggende poldersloten. Het verschil in ambitieniveau is frappant. Hier was slechts plek voor fabrieken, opslagplaatsen en ‘eenvoudige woonhuizen’ in vrijwel gesloten bouwblokken. In 1912 werd het plan officieel vastgesteld. Met name de strook langs de Rotte herinnert echter nog aan dit allereerste Hillegersbergse uitbreidingsplan. Het stratenpatroon - waarin de poldersloten en de kromming van de Rotte weerklinken – en de wonderlijke menging van industrie en woonhuizen bepalen nog altijd het karakter.
Figuur 3.3 het uitbreidingsplan van A.J.Th. Kok en J. Hermans de Rood uit 1910
1920-1950
Uitbreidingsplan 1920
Vanaf 1920 werd gewerkt aan een uitbreidingsplan dat het gehele gemeentelijke grondgebied van Hillegersberg besloeg. Naast de herziening van het plan voor het Kleiwegkwartier uit 1910 werden nu ook uitbreidingsplannen voorbereid voor het Molenlaankwartier – waar in de laaggelegen Boterdorpsche Polder een ‘Hillegersbergsch Tuindorp’ moest verrijzen – en voor het gebied direct rondom de oude dorpskern. Het is waarschijnlijk aan de contacten van architect A.J.Th. Kok te danken (die immers het plan uit 1910 had ontworpen) dat de opdracht bij het architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok terechtkwam, een bureau dat zich in 1920 op de kaart zou zetten door hun werk aan de grootste tuinstad van Europa, Vreewijk. Voor het uitbreidingsplan voor Hillegersberg stond het behoud van nagenoeg alle grote wateroppervlakten voorop, die een verblijfsrecreatieve functie moesten krijgen. De zone direct ten zuiden van de Achterplas werd bestemd voor vrije huizen voor de beter gesitueerden, net als in het uitbreidingsplan uit 1910. Een nieuw element was een extra oost-westroute: de latere Juliana van Stolberglaan. Om het doorgaande verkeer zo veel mogelijk van de Bergweg en de Straatweg af te leiden, werd er westelijk van de plassen een brede verkeersweg geprojecteerd (de Ringvaart). Een opvallend element was een forse industriehaven met daaromheen terreinen voor industrie, gekoppeld aan de scheepvaart- en spoorverbinding aan de zuidrand. Hier zou namelijk het Noorderkanaal gegraven worden, een scheepvaartverbinding tussen de Rotterdamse Schie en de Rotte (het besluit tot aanleg was al in 1906 genomen, pas in 1933 werd gestart). Direct om dit havenbekken waren vrije arbeiderswoningen gedacht. Zie figuur 3.4 voor een impressie van het uitbreidingsplan uit 1920.
Figuur 3.4 uitsnede van het uitbreidingsplan uit 1920 van Granpré Molière, Verhagen en Kok
Herzien uitbreidingsplan 1923
Het idee van een industriehaven werd al snel terzijde geschoven. In 1923 verscheen een herziene versie van het uitbreidingsplan, zie figuur 3.5. De haven had plaatsgemaakt voor een industrieterrein. De diagonale Rozenlaan deed zijn intrede, net als een aanzet tot het strakke stratenplan van de toekomstige Bloemenbuurt. Vanaf midden jaren twintig werd ontwerper H. van der Kloot Meijburg stedenbouwkundig supervisor van de gemeente (en lid van de Schoonheidscommissie). Voor het Kleiwegkwartier betekende de komst van de supervisor dat met name ten zuiden van de lijn Juliana van Stolberglaan/Kleiweg een meer realistische benadering werd gehanteerd. De terreinen bestemd voor villabouw direct naast de industrieterreinen langs de Ceintuurbaan maakten in 1925 plaats voor de bestemming ‘half open en gesloten bebouwing’.
Figuur 3.5 uitsnede van het herziene uitbreidingsplan uit 1923
De invulling van het uitbreidingsplan was geen gemeentelijke taak: het wachten was op concrete bouwplannen van particuliere exploitanten. Granpré Molière, Verhagen en Kok waarschuwden in 1921 al voor het goedkeuren van te veel en te kleine afzonderlijke plannen omdat het dan moeilijker is voor de gemeente om de regie te houden en zo tot een wenselijk eindbeeld te komen. Over het algemeen werd de waarschuwing ter harte genomen en is het Kleiwegkwartier met verschillende relatief grote bouwplannen ingevuld, wat een aantal herkenbare woonbuurtjes opleverde. Uitzonderingen zijn de Baroniestraat en de Jan Willem Frisostraat met een wat rommelig straatbeeld, maar ook de Kleiweg die net buiten alle bouwplannen viel en een aaneenschakeling laat zien van kleinere bouwinitiatieven. Hier onder volgt een beschrijving van een aantal verschillende buurtjes.
Juliana van Stolberglaan en Emmalaan e.o.
Een van de eerste grootschalige bouwplannen was het complex woningen ter weerszijden van de Juliana van Stolberglaan, waar de gronden waren aangekocht door de N.V. tot exploitatie van onroerende goederen ‘Aan- en Verkoop’. Precies zoals het uitbreidingsplan het voorschreef kwam hier in 1922 een half open bebouwing: blokken van vier of vijf geschakelde woningen met een zorgvuldige architectuur en een eigen voortuin. Ook het gebied ten noorden van de Juliana van Stolberglaan tot aan de oever van de Achterplas behield haar vanaf 1912 gedachte karakter als uitzonderlijk woonmilieu. Twee grote bouwplannen bepalen het beeld. Allereerst dat van de van de ‘N.V. C. Berger en Zns Houthandel’ voor de bouw van woonhuizen op twee terreinen aan de Achterplas: tussen de Emmalaan en de Schiebroeksesingel (toen nog gelegen in de gemeente Schiebroek) en tussen de Wilhelminalaan en de Heiligerleelaan. In oktober 1924 vroeg Berger toestemming voor de exploitatie van deze terreinen, nadat in februari van dat jaar hun houthandel daar tot op de grond toe was afgebrand. Als architect van de woonblokken, elk bestaand uit vier woningen met ‘voortuin en haag of heg’, werd de lokale Adr. C. Lengkeek aangetrokken.
Statenlaankwartier
Het tweede plan is dat van het Statenlaankwartier, gelegen tussen de Kleiweg, Straatweg en de oevers van de Achterplas. De Maasbode van 11 september 1929 berichtte over het fraaie plan en drukte een plattegrond af. Architect Co Brandes ontwierp in opdracht van de N.V. Mij. tot exploitatie van onroerende goederen ‘Debeto’ het stratenplan voor het ‘villapark’. Rondom het centraal gelegen Statenplein stond een keur aan ‘heerenhuizen met voor- en achtertuin’, deels ontworpen door Brandes zelf, deels door ontwerpers J.P.L. Hendriks, Alb. Otten en de Hillegersbergse architect Adr. C. Lengkeek. Brandes had naam gemaakt met vele villa- en woningbouwontwerpen in de omgeving van zijn woonplaats Wassenaar, zoals het Haagse villapark Marlot. Het Statenlaankwartier laat eenzelfde hoge ruimtelijke kwaliteit zien. Door de gekromde straten – die in het Kleiwegkwartier enkel hier voorkomen – en de samenhang tussen architectuur en openbare ruimte is hier een uniek woongebied ontstaan. Een bijzonder element in het plan was de Rooms Katholieke Christus Koningkerk met pastorie en school, ontworpen door de Rotterdamse architect H. de Vries.
Bergpolderplein e.o.
Ten zuiden van de Kleiweg ontstond een geheel andere woonomgeving. Dit kan met recht de wereld van A. Poot genoemd worden, directeur van de N.V. ‘Tertius’, een projectontwikkelaar avant-la-lettre. Poot zou in 1931 het populaire openluchtzwembad De Wilgenplas in Schiebroek ontwikkelen, maar startte vanaf 1923 met het bebouwen van terreinen in het Kleiwegkwartier. Aan weerszijden van de Lisbloemstraat en tussen de Rozenlaan, Kleiweg, Bergpolderplein, Electroweg en Margrietstraat verrees in dat jaar een wooncomplex naar ontwerp van de plaatselijke architect L.N. Krijgsman. De open bebouwing die het uitbreidingsplan uit 1921 op deze plek voorschreef verruilden Poot en Krijgsman voor de veel lucratievere portieketagewoningen, in een hoogstedelijke Amsterdamse School-architectuur (inclusief plat dak) die gelijkenissen vertonen met de bebouwing in de uitbreidingswijken van Rotterdam. Vervolgens bouwde Poot in 1926 twaalf woonhuizen aan het Bergpolderplein, die later ook een winkelbestemming zouden krijgen. Woonhuizen aan de Jan Willem Frisostraat en de Prins Mauritsstraat (nu Baroniestraat) volgden.
Bloemenbuurt
In 1926 vroeg Poot vergunning aan voor ‘het grootste bouwplan ooit in Hillegersberg uitgevoerd’ tussen de Kleiweg en de Kunstzijdefabriek ENKA aan de Ceintuurbaan (de latere Bloemenbuurt). Maar liefst vierhonderd woningen werden vanaf 1928 gebouwd langs de brede Rozenlaan en in de zijstraten. Het waren overwegend beneden-bovenwoningen, een woningtype waarvoor in deze periode meer animo was dan de dure geschakelde burgerwoningen. Bouwtekeningen van de woningen zijn gevonden in het archief van architectenbureau Sutterland, de Oranjekerk aan de Rozenlaan is een ontwerp van Krijgsman. Het bebouwen van dit terrein was complex. Al bij de behandeling van het plan in 1926 merkte B&W op dat een groot deel het gebied bestond uit gedempte waterplassen, een erfenis van de achttiende-eeuwse turfafgravingen. De bodem was extreem slap. Ze schreef voor om in het stratenplan onder de weg rijshoutmatten aan te brengen, die het zetten van de bodem tegen zouden gaan. Het mocht niet baten: zowel het complex aan de Lisbloemstraat, als de Bloemenbuurt kregen te maken met extreme verzakkingen, die tot op de dag van vandaag voor problemen zorgen.
Edelstenenbuurt
Er is één gebied binnen het Kleiwegkwartier dat zich gelijktijdig met de Hillegersbergse bouwhausse volgens een geheel eigen logica ontwikkelde, de huidige Edelstenenbuurt, tussen de Kleiweg en de Erasmussingel. Deze strook grond was immers eigendom van de gemeente Schiebroek, niet van Hillegersberg. De Kleiweg was de historische dorpskom van Schiebroek, waar tot 1929 het gemeentehuis stond. Het uitbreidingsplan gold hier niet. Vanaf 1922 werd evenwijdig aan het spoor van de Hofpleinlijn gebouwd langs de ‘Stationsweg’ (nu Diamantstraat), een op de singel doodlopend straatje vlakbij de ‘Halte Schiebroek’ van het spoor naar Scheveningen. Met de grootscheepse ontwikkelingen in Hillegersberg zag de kleine gemeente haar kans schoon en gaf in 1926 goedkeuring aan het ‘stratenplan Verwaal’, een eenvoudig ontwerp dat voorzag in de aanleg van nog eens zeven straten haaks op de Kleiweg. Aan de hand van veel kleine bouwplannen vulde het terrein zich gestaag met woningen, bedrijvigheid, scholen en winkels, de reden dat dit gebied nog altijd een wat heterogeen ruimtelijk karakter heeft.
Industrie en bedrijvigheid
Er werd niet alleen gewoond in het Kleiwegkwartier. Zoals eerder beschreven waren als in de eerste uitbreidingsplannen omvangrijke industrieterreinen gepland langs de Rotte, langs de Ceintuurbaan en langs de Hofpleinlijn. De aanwezigheid van grootschalige industrie- en bedrijfsbebouwing, en de verwevenheid van wonen en werken in die zones, onderscheidt het Kleiwegkwartier van niet alleen de andere buurten in Hillegersberg, maar ook van de meeste andere Rotterdamse noordelijke woonwijken. Langs de Rotte had zich sinds de 18e eeuw (ambachtelijke) industrie ontwikkeld. De Rotte fungeerde destijds als belangrijke transportroute. Op de oever vestigden zich scheepswerven, een houthandel, de limonadefabriek en het drinkwaterleidingbedrijf. In de loop van de 20e eeuw werd ook het voormalige emplacement langs de spoorlijn Rotterdam - Gouda ingericht als industrieterrein. De nabijheid van het spoor maakte het gebied rond de Ceintuurbaan een aantrekkelijke locatie voor bedrijven. De NV Electriciteits Maatschappij Electrostroom vestigde zich in 1914 aan de Elektroweg en breidde in latere jaren uit. Aan de Ceintuurbaan werd in 1925 een groot bedrijfsgebouw met kantoor en aansluitende fabriekshallen voor de Kunstzijdefabriek ENKA gebouwd. In 1928 vestigde de N.V. Spronk en Zn machinefabriek zich aan de Ceintuurbaan. En er bevonden zich enkele kolenhandels, waarvan de terreinen door liepen tot aan de achtertuinen van de Juliana van Stolberglaan.
Eindsituatie
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was het meest zuidelijke deel van de gemeente Hillegersberg vrijwel geheel bebouwd. Zie figuur 3.6 voor enkele impressies. De historische routes Kleiweg en Straatweg waren uitgegroeid tot grootstedelijke woon- en winkelstraten. Daartussen lagen woonbuurtjes met elk een eigen karakter: een gevarieerd woon/werkgebied op de oevers van de Rotte, een luxe woonkwartier met villa’s en herenhuizen tegen de oevers van de Achterplas en ten zuiden van de Kleiweg buurtjes met boven- en benedenwoningen voor middenstand en arbeiders. Kortom, het resultaat van meer dan dertig jaar planmatig bouwen in het Kleiwegkwartier was een prettige woonwijk voor alle maatschappelijke klassen. Het was echter niet naar ieders smaak. De omschakeling van vrije woningen naar etagebouw beantwoordde weliswaar aan een groeiende vraag naar betaalbare woonruimte, maar representeerde een omslag in het denken over de geplande identiteit van Hillegersberg. In 1927 werd in de gemeenteraad bijvoorbeeld gediscussieerd over nieuwe bouwvoorschriften. Eén gemeenteraadslid wilde het bouwen van etagewoningen geheel verbieden om het landelijke karakter van de gemeente te waarborgen.
Figuur 3.6 enkele impressies van het Kleiwegkwartier rond 1925-1930. Met de klok mee vanaf linksboven: de Elektroweg, Rozenlaan met kerk, Statenlaan en Diamantweg.
1950-heden
Hillegersberg werd in 1941 geannexeerd. In 1950 verscheen het Uitbreidingsplan in Hoofdzaak ‘Hillegersberg’. Dit ontwerp verving de herziening uit 1939 en enkele gedeelten van het plan uit 1933 van de destijds nog zelfstandige gemeente. Met het uitbreidingsplan voor Hillegersberg trachtte de gemeente Rotterdam de stad te verbinden met de randgemeenten Schiebroek, Overschie en Schiedam. Deze gebieden zouden moeten uitgroeien tot één groot, nauw verbonden en op elkaar ingesteld woonwerkcomplex. De annexatie van de randgemeenten was tevens noodzakelijk omdat door het voor de binnenstad opgemaakte wederopbouwplan een deel van de verwoeste panden elders herbouwd dienden te worden. Het uitbreidingsplan voor Hillegersberg uit 1933 - 1939 bood echter niet de ruimte om met de inzet van nieuwe stedenbouwkundige inzichten de stad te vernieuwen. Zo beantwoordde het wegenstelsel niet meer aan de eisen zoals die op dat moment werden gesteld en voorzag het bebouwingsplan vrijwel uitsluitend in bouwterrein voor woningen en onvoldoende voor bijzondere bebouwing. Een belangrijk punt was dat er te weinig aandacht was voor huisvesting van andere bewoners dan de beter gesitueerden. In het uitbreidingsplan van 1950 werd nadrukkelijk aandacht besteed aan de ligging van de toekomstige woongebieden ten opzichte van de werkgebieden, waarbij de gronden die binnen de zogenaamde ‘20 minuten zone’ (de zone waarin de woning en de werkplek binnen 20 minuten reizen van elkaar liggen) voorrang hadden. De gronden waarover het uitbreidingsplan van Hillegersberg zich uitstrekt vallen grotendeels in deze zone. Desondanks werd er in het plan uit 1950 opnieuw naar gestreefd om het karakter van het bestaande Hillegersberg zoveel mogelijk te behouden.
De naoorlogse periode heeft in het Kleiwegkwartier beperkte sporen nagelaten. De meest ingrijpende was de realisatie van het Rozenlaanviaduct in 1954 waarmee niet alleen de Bloemenbuurt in het Kleiwegkwartier een directe verkeersaansluiting met de stad kreeg, maar ook de nieuwe wijken Schiebroek en Honderdentienmorgen een extra ontsluiting kregen. Nieuwbouw beperkte zich tot een markant woongebouw boven een benzinepompstation aan de Uitweg, een rijtje etagewoningen met een typisch naoorlogse groenstrook aan de Zonnebloemstraat, bedrijfsgebouwen langs de Rotte en aan de Ceintuurbaan, etagewoningen en een nieuwe kerk op voormalige bedrijfslocaties in De Koot. In de zuidpunt van de in 1772 drooggemalen Polder Schiebroek, tot in de jaren zestig een landbouwgebied, werd in 1977 het Melanchtonpark aangelegd. Volgens de inzichten van die tijd werd het aangelegd als een sober bosgebied, met kronkelende paden, hoogteverschillen en waterpartijen. Het initiatief van de aanleg (en een deel van het ontwerp) kwam van het Initiatief Komite Kleiwegkwartier, een bewonersorganisatie. Het gebied ten oosten en ten noorden van het park was vanaf de jaren ‘60 ingericht met voetbal- en tennisvelden en sporthal De Wilgenring. Midden jaren tachtig werden daaromheen rijen eengezinswoningen een blok etagewoningen gebouwd. Het bouwen van zowel eengezinswoningen als appartementencomplexen op oude bedrijfslocaties in het gebied ten oosten van de Straatweg ging door tot de bankencrisis in 2007. De stedenbouwkundige structuur bleef aldoor ongewijzigd.
Recente en toekomstige ontwikkelingen
De voormalige Hofpleinspoorlijn ten westen van het plangebied is omgebouwd tot metrolijn E van de Randstadrail. Ten noorden van de Kleiweg ligt de oorspronkelijke spoorweg er nog (nu in gebruik door de metro), ten zuiden van de Kleiweg is een groot deel van het oorspronkelijke spoor opgebroken en ligt het nieuwe spoor in een tunnel. Het voormalige NS-station Kleiweg is in 2006 opgeheven en vervolgens gesloopt. Het station is vervangen door het noordelijker gelegen station Melanchtonweg, direct ten noorden van het plangebied. De overweg in de Kleiweg bestaat nog steeds. De RET-remise aan de Kootsekade heeft haar functie als remise verloren en wordt nu gebruikt als trammuseum. Ook worden er historische trams gestald en onderhouden. In 2013 is de nieuwbouw aan de Kleiweg voltooid waar nu Primera, Ver van Hier en Albert Heijn gevestigd zijn. Het Hout- en Meubileringscollege aan het Erasmuspad (binnen het plangebied) is gerenoveerd en deels vervangen door nieuwbouw met vijf bouwlagen. Het project is in 2016 voltooid. Aan de Van Enckevoirtlaan is de speeltuin 'De Torteltuin' inclusief bebouwing aangelegd. Aan de Straatweg, tussen de Johan de Wittlaan en Statenweg, is een nieuwbouwproject gerealiseerd met vijf jaren '30 woningen. Een deel van de bedrijfsbebouwing aan de Ceintuurbaan heeft nieuwe functies gekregen, zo is er een sportschool, kringloopwinkel en klimwand gerealiseerd en/of vergund. Op de hoek van de Willem van Hillegaersbergstraat en de Kootsekade zijn een aantal woningen gesloopt. Hier is vergunning verleend voor het realiseren van twaalf appartementen in drie bouwlagen.
Over de RET-werkplaats aan de Kleiweg, direct ten zuidwesten van het plangebied, is lange tijd onduidelijkheid geweest. In eerste instantie zou de werkplaats gesloopt worden om plaats te maken voor woningen. Volgens de meest recente ontwikkelingen behoudt het terrein echter haar functie als werkplaats. Wel zal sloop en nieuwbouw plaatsvinden. Waarschijnlijk wordt er ook een nieuwe verbindingsweg aangelegd tussen de werkplaats en de Ceintuurbaan, onder het viaduct in de Rozenlaan door. In het aangrenzende bestemmingsplan 'Franciscus' is ruimte gereserveerd voor deze ontwikkeling door een terugliggend bouwvlak op te nemen ter plaatse van de werkplaats, maar verder wordt de weg in dat plan juridisch-planologisch niet mogelijk gemaakt. Voor het gedeelte van de weg binnen het bestemmingsplangebied van 'Franciscus' zal dus een aparte ruimtelijke procedure gevolgd moeten worden. Binnen het bestemmingsplangebied van het Kleiwegkwartier is de weg wel mogelijk, ter plaatse is een verkeersbestemming opgenomen.
De ruimtelijke kwaliteit van het Kleiwegkwartier wordt bepaald door structuren, de inrichting van de openbare ruimte en de bebouwing. Waardevolle structuurelementen zijn de dragers van het gebied, de bepalende routes en de lange lijnen die de ruimte op bepalende wijze vormen. Waardevolle openbare ruimten zijn belangrijke ontmoetingsplekken. De bebouwing die waardevol is voor het gebied is onder te splitsen in (toekomstige) monumenten (zie paragraaf 3.1.3) en zogenaamde beeldbepalende objecten. Beeldbepalende objecten zijn individuele gebouwen die in hoge mate kenmerkend zijn voor het gebied, representatief zijn voor de periode en verkerend in redelijk gave conditie. In beginsel krijgen beeldbepalende objecten een beschermende regeling in het bestemmingsplan, die een drempel opwerpt tegen sloop. Zie hiervoor paragraaf 3.1.4. Ten slotte kunnen er ook nog waardevolle ensembles worden aangewezen. Een waardevol ensemble is een compositorisch geheel, het bestaat uit meerdere fragmenten zoals gebouwen met annexen, structuurelementen en openbare ruimten die een onderlinge samenhang hebben. Deze onderlinge samenhang is historisch gegroeid of binnen één stedenbouwkundig ontwerp tot stand gekomen en uit zich in een herkenbare ruimtelijke karakteristiek, die stilistisch en/of functioneel is. Hier onder volgt een uiteenzetting van de waardevolle structuurelementen, openbare ruimte, beeldbepalende objecten en ensembles.
Waardevolle structuurelementen
Van waarde zijn de oude linten de Kleiweg, de Straatweg, de Bergse Rechter Rottekade en de Ringdijk. Deze linten zijn bepalend voor het gehele Kleiwegkwartier, ze vormen een herinnering aan de middeleeuwse polderstructuur en reiken als lange lijnen in het gebied die over de grenzen van de wijk. De verspringende rooilijn van de Kleiweg ter plekke van de tuinderswoningen herinnert aan de oorspronkelijke lintbebouwing. Even waardevol zijn de ontworpen routes de Rozenlaan, de Uitweg, de Juliana van Stolberglaan, de Statenlaan, de Willem van Hillegaersbergstraat, de Elektroweg en de Ceintuurbaan omdat ze als hoofdroutes de buurten structureren. De oude linten en de ontworpen hoofdroutes vormen samen de ruimtelijke dragers van het Kleiwegkwartier.
Waardevolle openbare ruimte
Waardevol voor het Kleiwegkwartier zijn de waterroutes, de Rotte en de Ringvaart, en de veenplassen, de Bergse Voor- en Achterplas (hoewel deze buiten het plangebied liggen). In samenhang met de waterroutes en de plassen is ook de groenzone langs de Bergse Voor- en Achterplas en de Ringvaart waardevol. De ruimtelijke kwaliteit in het Statenlaankwartier wordt bepaald door het Statenplein, het profiel van de Statenlaan met de laanbeplanting en in samenhang daarmee de voortuinen. Ook van waarde is het Bergpolderplein, de centrale ruimte in het Kleiwegkwartier waar zeven wegen, twee gemeenten (Schiebroek en Hillegersberg) en verschillende stratenplannen (met uiteenlopende ambitieniveaus) samenkwamen. De spaarzame open ruimten in de woonbuurten die als een klein plein zijn vormgegeven, al dan niet beplant met één of meerdere mooie bomen, en het asymmetrische profiel met groenstrook van de Zonnebloemstraat verzachten het overwegend stenige karakter van de woonbuurten.
Beeldbepalende objecten - woningen (al dan niet met andere functies in de plint)
Uit de CV volgt dat een veelheid aan woningen is aangewezen als beeldbepalend. Dit zijn zowel grondgebonden woningen (vrijstaand of aanééngebouwd), gestapelde woningen of (veelal gestapelde) woningen met winkels of andere functies in de plint. Ten westen van de route Ringdijk - Uitweg - Rozenlaan gaat het om bebouwing aan onder andere de Kleiweg, Uitweg en Erasmussingel. Tussen deze route en de Straatweg staat de beeldbepalende bebouwing onder andere aan de Uitweg, Kleiweg, Rozenlaan, Bergpolderplein, Margrietstraat, Lisbloemstraat, Juliana van Stolberglaan, Villapark, Statenlaan, Stadhouderslaan en Straatweg. Voor het gedeelte van het plangebied ten oosten van de Straatweg gaat het onder andere om bebouwing aan de Straatweg, Minstreelstraat, Bergse Rechter Rottekade en Prins Bernhardkade. Voor een uitputtend overzicht van de als beeldbepalend aangewezen woonbebouwing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan in relatie tot de uitleg in paragraaf 3.1.4.
Beeldbepalende objecten - andere functies
Waardevolle ensembles
De buurten die aan de Bergse Achterplas liggen zijn gerealiseerd op basis van evenwichtige stedenbouwkundige plannen die zich vertalen in een groenstedelijk karakter, een sterke onderlinge samenhang van de bebouwing en de relatie van de buurt met de Bergse Achterplas. De afzonderlijke bouwblokken zijn als één geheel ontworpen en vormen samen grotere architectonische eenheden. Daarmee is er een sterke samenhang tussen architectuur en stedenbouw tot stand gekomen, waarbij de gezamenlijke verschijningsvorm belangrijker is dan die van het individuele pand.
Een monument kan een gebouw, water, terrein of een ander object zijn dat van nationaal belang is (rijksmonument), of dat van algemeen belang is voor Rotterdam (gemeentelijk monument). Monumenten zijn van belang vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap en architectuur of de cultuurhistorische waarde. Dit is voor rijksmonumenten vastgelegd in de Erfgoedwet en voor gemeentelijke monumenten in de monumentenverordening Rotterdam 2010.
Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning. Verder zijn er ook nog toekomstige gemeentelijke monumenten aangewezen. Deze krijgen op termijn de status van gemeentelijk monument. Omdat toekomstig gemeentelijke monumenten tot aan het moment van aanwijzing geen bescherming genieten, zijn deze monumenten aangemerkt als beeldbepalend object en dus voorzien van een beschermende dubbelbestemming die een drempel opwerpt tegen sloop (zie paragraaf 3.1.4). Binnen het plangebied staan een aantal gemeentelijke en toekomstig gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten komen niet voor.
Gemeentelijke monumenten
Toekomstig gemeentelijke monumenten
Waardevolle structuurelementen en openbare ruimte
Voor de bovengenoemde zaken geldt dat zij voldoende beschermd zijn op basis van hun bestemmingslegging (overwegend volgens het feitelijke gebruik). Het gaat bijvoorbeeld om strakke bestemmingsvlakken om de rooilijn te waarborgen of een groen- of verkeersbestemming (waarin zeer beperkt bouwmogelijkheden worden geboden) om de waardevolle routes en openbare ruimtes te vrijwaren van bebouwing.
Beeldbepalende objecten
In de vorige paragrafen zijn alle cultuurhistorisch waardevolle objecten binnen het plangebied beschreven. Alle beeldbepalende objecten (zowel wonen als niet-wonen) worden in dit bestemmingsplan in beginsel beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Het opnemen van deze regeling volgt uit de aanbevelingen van de CV. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop, in die zin dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen wordt verleend onder een aantal voorwaarden:
Er is ook een aantal situaties waarin niet voldaan hoeft te worden aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld als een gebouw door een calamiteit verloren is gegaan, of in geval van een aanschrijving van B&W op grond van de Woningwet.
Het uitgangspunt is dat alle beeldbepalende objecten beschermd worden door middel van de genoemde dubbelbestemming. Per object heeft echter een afweging plaatsgevonden om deze dubbelbestemming wel of niet toe te kennen, met name omdat de dubbelbestemming redelijk zware eisen stelt aan de eventuele nieuwbouw in geval van sloop. Als vooraf al bekend is dat niet kan worden voldaan aan deze eisen zorgt de dubbelbestemming er voor dat een gebouw of complex in principe niet gesloopt kan worden. Dit kan in bepaalde situaties onwenselijk zijn, zeker als bekend is dat een object op termijn gesloopt zal moeten worden omdat het bijvoorbeeld niet geschikt is voor transformatie.
De bovengenoemde afweging heeft er toe geleidt dat één object niet voorzien wordt van de beschermende dubbelbestemming. Het betreft de voormalige Nassauschool voor Gereformeerd onderwijs aan de Antony Duyklaan 5-7, nu in gebruik als zalencentrum. Er bestaan plannen om de huidige activiteiten op termijn te beëindigen en de locatie te herontwikkelen voor woningbouw. Gezien de huidige aard en staat van het gebouw ligt transformatie niet voor de hand. De overige beeldbepalende objecten binnen het plangebied zijn wel voorzien van de beschermende dubbelbestemming.
Waardevolle ensembles
Het waardevolle ensemble nabij de plassen heeft geen specifieke beschermende regeling, zoals de eerder eerder genoemde dubbelbestemming. Wel geldt in algemene zin dat de verschillende elementen binnen dit ensemble (tuinen, bebouwing en openbare ruimte) strak bestemd zijn waardoor de bestaande stedenbouwkundige structuur vastgelegd is. De beeldbepalende objecten binnen het ensemble zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemming.
Rijks- en gemeentelijke monumenten
Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Erfgoedwet en hebben daarom geen aanvullende beschermde regeling gekregen in dit bestemmingsplan. Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de monumentenverordening Rotterdam 2010. Deze monumenten hoeven daarom niet extra beschermd te worden tegen mogelijke sloop.
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
In het plangebied kunnen plaatselijk in de ondergrond rivierduinen aanwezig zijn, waarop bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum en uit het Neolithicum kunnen voorkomen. Juist ten noorden van het plangebied, en deels onder de Bergse Achterplas, is in de diepere ondergrond de ligging van een oude stroomgordel uit de prehistorie bekend. Langs en op dergelijke stroomgordels kunnen eveneens bewoningssporen en vondsten voorkomen, in dit geval uit het Neolithicum. Het exacte verloop ervan binnen het plangebied is evenwel niet bekend.
Na het Neolithicum, gedurende de Bronstijd en IJzertijd, ontstaat op uitgebreide schaal veen in het gebied. Er zijn aanwijzingen uit onderzoek dat in het kader van de aanleg van de HSL werd uitgevoerd, dat het kronkelige verloop van de Kleiweg teruggaat op de ligging van een in het veen ingesneden geul uit de Late IJzertijd . De geul stond mogelijk in verbinding met de Schie bij Overschie. De geul is in verschillende fasen watervoerend en sedimenterend geweest: in de Late IJzertijd, de Romeinse tijd en mogelijk ook nog tot in de Late Middeleeuwen (maar vóór circa 1200). Misschien is het verloop van de geul nog verder te volgen langs het kronkelig tracé van de voormalige Vlietsloot (te zien op historische kaarten), vanaf de kruising Rozenlaan-Kleiweg naar het noorden, ten westen van de dorpskern van Hillegersberg. Recentelijk zijn daar bij archeologisch veldonderzoek in de grondboringen kleiafzettingen op het veen aangetoond, die dateren uit de late prehistorie. Er is echter ook nog een mogelijkheid dat de afzettingen afkomstig zijn uit het geulsysteem van de Gantel meer naar het noordwesten, dat via Delft uiteindelijk afwaterde naar de monding van de Nieuwe Maas.
Langs de geulen en op de geulafzettingen van Kleiwegtracé en Vliet kunnen bewoningssporen vanaf de Late IJzertijd voorkomen. Tijdens archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de HSL zijn bij de Kleiweg tientallen palen van een gebouw uit de Late IJzertijd aangetroffen. Ook langs de oever van de Rotte is bewoning vanaf de Late IJzertijd te verwachten.
Het plangebied werd in de Middeleeuwen vanaf de 10e eeuw ontwaterd door middel van het graven van parallelle sloten en ontgonnen als bouwland. De bewoning concentreerde zich langs waterlopen als de Rotte en langs ontginningsassen als de Kleiweg en de Straatweg. In de loop van de 12e eeuw moet het gebied geheel of gedeeltelijk ten onder zijn gegaan door overstromingen. Door middel van bedijkingen werd het gebied daarna opnieuw ontgonnen. Resten van één van de eerste dijken, daterend nog van vóór 1200, bevinden zich mogelijk langs de huidige Kleiweg. De dijk zou dan via de Kootsekade hebben aangesloten op de oudste, veronderstelde, dam in de Rotte.
Na de Middeleeuwen omvat het gebied delen van drie polders. Ten zuiden van de Kleiweg lag de Bergpolder, vooral ten noorden van de Kleiweg vonden verveningen plaats in de Schiebroekse en Berg- en Broekse Polder. De Schiebroekse Polder werd in 1772 drooggemalen. De lijn Erasmussingel-Ringdijk vormt de rand van de droogmakerij. De bebouwing die langs de zuidelijke ringdijk ontstond, vormde samen met de oudere bebouwing langs de Kleiweg de bewoningskern 'Schiebroek'.
Archeologische potentie
In het bestemmingsplangebied zijn resten uit de Steentijd te verwachten op rivierduinafzettingen en langs en op prehistorische stroomgordels in de ondergrond. In het laaggelegen, uitgeveende deel van het plangebied (Melanchtonpark) liggen dergelijke afzettingen dicht onder het oppervlak. Sporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd kunnen in het gehele plangebied voorkomen, maar vooral in de buurt van de (voormalige) waterlopen van het veen- en klei-op-veengebied, zoals het Kleiwegtracé en de oever van de Rotte. In het hele gebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de Middeleeuwen (vanaf circa 900) en de Nieuwe tijd voorkomen. Daar waar de Kootsekade bij de Rotte komt, kunnen zich de resten van de eerste dam (met één of meer sluizen) in de ondergrond bevinden.
Vertaling in het bestemmingsplan (zie ook figuur 3.2)
Waarde - Archeologie 1.
Voor de oeverzone van de Rotte, het tracé van de Kleiweg en een brede zone ter weerszijden ervan en de mogelijke locatie van de eerste dam met sluizen in de Rotte (Waarde - Archeologie 1), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld, die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan, met uitzondering van het binnen het plangebied gelegen water (de Rotte). Hiervoor geldt de onderwaterbodem als grens van toegestane diepteverstoring (uitgezonderd werken die het normale onderhoud betreffen).
Waarde - Archeologie 2.
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan, met uitzondering van het binnen het plangebied gelegen water (de Rotte). Hiervoor geldt de onderwaterbodem als grens van toegestane diepteverstoring (uitgezonderd werken die het normale onderhoud betreffen).
Figuur 3.2 de twee archeologische verwachtingswaarden binnen het plangebied
In deze paragraaf worden de huidige functies binnen het plangebied beschreven. Het plangebied is op te delen in een aantal buurten. Zie figuur 3.3. De kleuren refereren aan de opsomming onder de afbeelding.
Figuur 3.3 de buurten binnen het Kleiwegkwartier
Hier onder volgt een beknopte beschrijving per buurt. Daarna volgt een omschrijving van het plangebied op basis van functies.
Wonen
De functie 'wonen' komt in vrijwel heel het plangebied voor. De wijk kent diverse soorten woningen: jaren '30-woningen in de Statenlaanbuurt, villa's aan de Straatweg, vooroorlogse meergezinswoningen in de Margrietlaanbuurt, Edelstenenbuurt en Bloemenbuurt-Zuid, een appartementencomplex voor senioren aan de Wessel Gansfortweg en ten noorden hiervan, jaren '80 rijwoningen. Het merendeel van de woningen in het plangebied zijn gestapeld en gebouwd voor 1940. Het merendeel van de woningen bestaat uit koopwoningen, de overige woningen zijn overwegend huurwoningen uit de particuliere sector. Sociale huur komt alleen voor in het seniorencomplex vaan de Van Enckevoirtlaan - Erasmussingel - Wessel Gansfortweg.
Maatschappelijke voorzieningen
Er zijn diverse soorten voorzieningen aanwezig binnen het plangebied. Er staan meerdere schoolgebouwen, die worden gebruikt door basisscholen of als buitenschoolse opvang, en nabij metrostation Melanchtonweg ligt het Hout- en Meubileringscollege (HMC), een MBO-vakschool. Verder zijn er nog drie scholen voor speciaal onderwijs binnen het Kleiwegkwartier: aan de Van Enckevoirtlaan, Saffierstraat en aan de Hillegondastraat.
Aan de Prins Frederik Hendrikstraat staat het politiebureau Noord. Verder zijn er drie kerkgebouwen in het Kleiwegkwartier: de Christus Koningskerk aan de Statenlaan, de Oranjekerk aan de Rozenlaan en de Adventkerk aan de Minstreelstraat. De Christus Koningskerk is niet meer als zodanig in gebruik, de twee andere kerken wel. Ten slotte is er nog een zalencentrum binnen het plangebied aanwezig, aan de de Antony Duyklaan. De zalen van Centrum Djoj worden verhuurd ten behoeve van onder andere trainingen, workshops en dansevenementen.
Detailhandel, dienstverlening en kantoren
De detailhandel binnen het plangebied ligt verspreid aan weerszijden van de Kleiweg, met bescheiden concentraties ter plaatse van het Bergpolderplein en ter plaatse van het deel tussen de Antony Duyklaan en de Straatweg. Ook aan het gedeelte van de Straatweg tussen de Kleiweg en de Juliana van Stolberglaan is detailhandel te vinden. Daarnaast is er aan de Ceintuurbaan sprake van grootschalige detailhandel in bruin- en witgoed, muziekinstrumenten en toebehoren, sportartikelen en fiets- en bootaccesoires. Tenslotte zijn er ook aan de Ceintuurbaan kleinschalige kantoorunits aanwezig, evenals in het voormalige pand van Kunst en Kitsch aan de Rotte, thans 'TIMS Limonadefabriek'.
Ook het merendeel van de dienstverlening en kantoren binnen het gebied, zoals apotheken, makelaars en kappers, is aanwezig in de plinten van de bebouwing aan de Kleiweg en Straatweg. Aan deze weg en aan het Villapark staan daarnaast nog kantoorvilla's met kantoren over meerdere verdiepingen, al dan niet in combinatie met wonen. Het Elektroweg Business Center aan de gelijknamige weg bevat meerdere kleinschalige kantoorunits. Ten slotte zijn er ook aan de Ceintuurbaan kleinschalige kantoorunits aanwezig.
Bedrijven
De meeste bedrijvigheid komt voor in het zuidelijk deel van het plangebied, aan de Ceintuurbaan (tussen de Rozenlaan en de Straatweg). Ten noorden van deze straat staan enkele grote bedrijfsgebouwen met onder andere opslag, groothandel in ijzerwaren en een houthandel. In een aantal van deze (voormalige) bedrijfsgebouwen zijn in de huidige situatie andere functies gevestigd, zoals een sportschool en detailhandel. Op de strook gronden tussen de Ceintuurbaan en de spoorlijn is een handel in dakpannen gevestigd, alsmede een bedrijf dat is gespecialiseerd in neon verlichting en een ijzerhandel. De overige gronden worden gebruikt voor opslag en ten behoeve van parkeren.
Ook elders binnen het plangebied zijn bedrijven aanwezig. In veel gevallen gaat het om kleinschalige bedrijven uit een lage milieucategorie binnen de gemengde bestemmingen uit het geldende plan, zoals in de Margrietlaanbuurt. Verder zijn er verspreid over het plangebied enkele autoreparatiebedrijven aanwezig en twee tankstations. In het voormalige pand van Kunst en Kitsch aan de Rotte, thans 'TIMS Limonadefabriek' zijn kleinschalige Business to Business-bedrijven aanwezig, alsmede andere zakelijke dienstverlening.
Sport, cultuur en ontspanning
Er zijn twee musea aanwezig binnen het plangebied: het Rotterdams Trammuseum in de voormalige RET-remise aan de Kootsekade en het Rotterdams Radio Museum aan de Ceintuurbaan. De RET-remise dient tevens als onderhouds- en stallingsloods voor diverse historische tramstellen.
In het noorden van het plangebied ligt een concentratie sportvoorzieningen. Hier zijn voetbal- en tennisvelden aanwezig, en de sporthal 'De Wilgenring'. In deze sporthal is onder andere een zwembad gevestigd. Verder ligt er een basketbalveld aan de Rozenlaan en in de Rotte ligt een jachthaven en - werf. Aan de Uitweg zijn twee fitnesscentra gevestigd en aan de Ceintuurbaan een fitnesscentrum en een klimhal.
Horeca
Het plangebied kent een gevarieerd horeca-aanbod, zoals ook uit het in paragraaf 2.4.2 genoemde Horecagebiedsplan valt op te maken. Verspreid over het gebied zijn diverse cafe's te vinden. Restaurants, cafetaria's en andere eetgelegenheden zijn voornamelijk aan de Kleiweg en Straatweg gesitueerd, met een bescheiden clustering aan het Bergpolderplein. Grootschalige uitgaansgelegenheden en hotels zijn niet aanwezig in het Kleiwegkwartier.
Groen en water
In het noordwesten van het plangebied ligt het Melanchtonpark. Het park fungeert als wijkpark en vormt teven de scheiding met Schiebroek. Het Melanchtonpark is halverwege de jaren '70 aangelegd en heeft een aantal bijzondere elementen, zoals een vijver en een looppad over het water. Verdere groenvoorzieningen zijn relatief schaars binnen het Kleiwegkwartier: alleen nabij de Erasmussingel en de Ringdijk zijn substantiële groenpartijen aanwezig. Aan de randen van de Bergse Plassen liggen wel groenstroken, maar deze vallen buiten het plangebied. De bescheiden hoeveelheid groen aan de oevers van de Rotte valt daarentegen wel binnen het plangebied.
Verkeer en vervoer
Het plangebied wordt doorkruist door twee doorgaande wegen in noord-zuidrichting, de Rozenlaan - Uitweg - Ringdijk en de Straatweg. Deze wegen vormen de voornaamste verbindingen tussen de wijk en het centrum van Rotterdam en de rest van Hillegersberg - Schiebroek. Net buiten het plangebied ligt de Melanchtonweg, die het Kleiwegkwartier via de Ringdijk met de G.K. van Hogendorpweg (N471) verbindt. Naast deze wegen zorgen de Kleiweg en de brug over de Rotte naar de Bergse Linker Rottekade voor verbindingen met het omliggende gebied. Ten zuiden van het plangebied ligt de A20, er zijn echter geen directe verbindingen met deze snelweg ter plaatse van het plangebied.
De overige wegen binnen het plangebied dienen overwegend ter ontsluiting van de woningen en andere functies binnen de wijk. Veel van deze wegen zijn voorzien van een parkeerstrook. Verder lopen er een aantal vrijliggende fietspaden door het gebied: langs de Rozenlaan - Uitweg - Ringdijk, parallel aan de RandstadRail en langs de Rotte in zuidelijke richting.
Het NS-station Rotterdam Noord grenst direct aan het plangebied en ook het RandstadRail-station Melanchtonweg grenst vrijwel direct aan het gebied. Daarnaast hebben tramlijnen 4 en 8 diverse haltes binnen het gebied, alsmede buslijn 174.
Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Kleiwegkwartier. In paragraaf 4.2 wordt de opzet van het plan beschreven, in paragraaf 4.3 de verschillen tussen het oude- en het nieuwe plan en in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de juridische regeling.
De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologische en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is onder andere het oude bestemmingsplan en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal net als het vorige bestemmingsplan gedetailleerd van aard zijn.
Het uitgangspunt van het nieuwe plan is het zo veel mogelijk overnemen van de geldende rechten uit het vorige bestemmingsplan. Dit plan is echter geen exacte kopie van het vorige plan. Bepaalde zaken worden in dit op een andere manier geregeld en op bepaalde locaties worden de planologische rechten verruimd of juist beperkt. Ook zijn er verschillen met het vorige plan als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. De belangrijke verschillen zijn hier onder beschreven.
Wijzigingsbevoegdheden en uit te werken bestemmingen
In het vorige plan zijn aan de Hillegondastraat, Saffierstraat, Hoofdlaan, Koraalstraat en Antony Duyklaan respectievelijk de wijzigingsbevoegdheden A t/m D en F opgenomen. Alle wijzigingsbevoegdheden maken de wijziging van de bestemming Maatschappelijk naar Wonen. Verder is nabij de sportvelden in het noorden van het plangebied een uit te werken woonbestemming opgenomen, en op de gronden tussen de Ceintuurbaan en de spoorlijn de uit te werken bestemming 'Spoorweg doeleinden'. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is onderzocht of het wenselijk is deze uit te werken bestemmingen en wijzigingsbevoegdheden te behouden. Hieruit blijkt het volgende.
De locatie Hoofdlaan was voorheen in gebruik als oefenruimte voor een theatergroep, maar recentelijk is er vergunning verleend om het gebouw te transformeren naar een woongebouw. Hier is de wijzigingsbevoegdheid komen te vervallen en het perceel heeft een woonbestemming gekregen. De locaties Hillegondiastraat, Saffierstraat, Koraalstraat en Antony Duyklaan zijn respectievelijk in gebruik als school, school, kinderdagverblijf en cultureel centrum. Deze locaties zijn vanwege hun ligging en een aantal andere aspecten geschikt voor nieuwbouw of transformatie. Deze locaties behouden dan ook de wijzigingsbevoegdheid. Omdat sloop en nieuwbouw in geval van effectuering van de bevoegdheid op de locatie aan de Antony Duyklaan wellicht eerder aan de orde zijn dan transformatie, zijn voor deze locatie specifieke wijzigingsregels opgenomen om er voor te zorgen dat er een stedenbouwkundig wenselijk eindbeeld ontstaat. Zo is bepaald dat eventuele nieuwbouw in de grens van de wijzigingsbevoegdheid wordt gebouwd die globaal gezien evenwijdig ligt aan de Antony Duyklaan, en een paar meter terug ligt ter plaatse van de aansluiting van de Van Slingelandtlaan op de Antony Duyklaan. Hierdoor ontstaat een goede aansluiting met de bebouwing in de directe omgeving. Verder is de diepte van de bebouwing gemaximeerd op 16 m om te voorkomen dat de bebouwing te veel naar achteren komt te liggen. Ook qua maximaal aantal bouwlagen is aansluiting gezocht bij de omliggende bebouwing.
Van de twee uit te werken bestemmingen wordt alleen de locatie nabij de Melanchtonweg gehandhaafd. Hier kan een woongebouw met 40 woningen gerealiseerd worden met maatschappelijke voorzieningen op de begane grondlaag. De uit te werken bestemming 'Spoorweg doeleinden' was in het vorige plan opgenomen met oog op de mogelijke verdubbeling van de spoorlijn Rotterdam Centraal - Gouda en de verplaatsing en vergroting van het NS-station Rotterdam Noord. Deze ontwikkelingen lijken de komende planperiode met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet aan de orde. De strook ten oosten van de Straatweg krijgt daarom een groenbestemming, conform het feitelijke gebruik. Ook het gedeelte ten westen van de Straatweg wordt bestemd conform het feitelijke gebruik. De gronden krijgen een bedrijfsbestemming met een bebouwingspercentage op basis van de feitelijk aanwezige bebouwing plus de uitbreidingsmogelijkheden die hier nog mogelijk waren op basis van het vorige plan. Op basis van deze mogelijkheden kan nog 1.500 m² aan bouwwerken en overkappingen gerealiseerd worden. Er is bewust gekozen voor een groot bestemmingsvlak met een percentage in plaats van strakke bouwvlakken om flexibiliteit te bieden.
Systematiek ten aanzien van maximum bouwhoogte en aantal bouwlagen
In het vorige bestemmingsplan is de maximum bouwhoogte van bebouwing met de bestemming 'Woningen' uitgedrukt in een maximum aantal bouwlagen. De maximum bouwhoogte van de andere bestemmingen, waaronder de veel in het gebied voorkomende gemengde bestemmingen, is uitgedrukt in een maximum bouwhoogte. Omdat de bebouwing in de gemengde bestemmingen qua aard en typologie vaak gelijk is aan de bebouwing van de bestemming 'Woningen', is in het nieuwe bestemmingsplan de maximum bouwhoogte omgezet in een maximum aantal bouwlagen, net als bij de woonbestemming. Dit zorgt voor een meer eenduidige systematiek. De overige bestemmingen zoals de bedrijfs- en maatschappelijke bestemmingen behouden wel de systematiek uit het vorige plan, die uitgaat van een maximum bouwhoogte.
Daarnaast is gebleken dat het toegestane aantal bouwlagen binnen de bestemming 'Woningen' uit het vorige plan op een aantal locaties niet toereikend is ten opzichte van de bestaande situatie. Deze omissie is in het nieuwe plan gecorrigeerd.
Detailhandelsmogelijkheden
In paragraaf 2.2.2.1 is beschreven dat het op een aantal locaties niet wenselijk is om de vigerende detailhandelsmogelijkheden te behouden, omdat verspreid liggende detailhandel niet bijdraagt aan een versterking van de detailhandelsstructuur. Om deze reden is de mogelijkheid tot het vestigen van detailhandel op een aantal locaties komen te vervallen in het nieuwe plan. Daar waar de mogelijkheid is komen te vervallen is bestemd conform de feitelijke situatie of is een gemengde bestemming opgenomen waarbinnen detailhandel is uitgesloten (Gemengd - 2).
Verruiming en aanpassing gemengde bestemmingen
Binnen de bestemming 'Gemengde bebouwing I' uit het vorige plan zijn naast woningen ook winkels, dienstverlening en praktijkruimten mogelijk. Verder zijn de functies horeca, kantoren en maatschappelijk toegestaan indien de panden als zodanig aangeduid zijn. In het nieuwe plan is deze bestemming omgezet in 'Gemengd - 1'. De functies 'horeca', 'kantoren', 'bedrijven t/m categorie 2' en 'maatschappelijk' zijn eveneens toegestaan indien ze aangeduid zijn op de verbeelding. Op een aantal locaties waar in het vorige bestemmingsplan de bestemming 'Gemengde bebouwing I' is opgenomen, is nu de bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen. Dit zijn de locaties waar detailhandel niet langer mogelijk gemaakt wordt. Woningen, praktijkruimtes en dienstverlening blijven wel mogelijk.
De mogelijkheden binnen de bestemming 'Gemengde bebouwing II' uit het vorige plan zijn onveranderd gebleven en de bestemming is in dit plan omgezet in 'Gemengd - 3'. Binnen de bestemming zijn woningen op alle verdiepingen en bedrijven op de begane grond mogelijk, evenals een aantal andere functies (mits aangeduid). De bestemming 'Gemengde bebouwing III' uit het vorige plan is omgezet in 'Gemengd - 4'. De mogelijkheden - kantoren en wonen op alle verdiepingen - zijn onveranderd gebleven.
Ceintuurbaan en omgeving
Voor de bedrijven aan de Ceintuurbaan waar op basis van het vorige plan detailhandel plaats mag vinden is gekozen voor een maatbestemming op basis van het huidige (vergunde) winkelvloeroppervlak. De afwijkende functies (klimhal, kringloopwinkel en fitnesscentrum) zijn aangeduid en toegestaan als nevenfunctie binnen de bedrijfsbestemming.
Bestemming 'Bijzondere Doeleinden' aan de Rozenlaan
In de zuidwestelijke punt van het plangebied ligt ten noorden van de Rozenlaan een locatie met de bestemming Bijzondere Doeleinden, ten behoeve van het realiseren van een maatschappelijke functie. De afgelopen planperiode is hier echter geen gebruik van gemaakt en in de huidige situatie is er een basketbalveld aanwezig. Er lijkt de komende planperiode geen behoefte deze locatie te herontwikkelen met een maatschappelijke voorziening. Om die reden wordt in het nieuwe plan de feitelijke situatie bestemd en komt de ontwikkelingsmogelijkheid te vervallen.
Verruiming kantoorbestemming
Op drie locaties binnen het vorige plan is de bestemming 'Kantoren' opgenomen. Deze bestemming maakt kantoorfuncties mogelijk op alle verdiepingen. Andere functies zijn niet toegestaan. In het kader van flexibiliteit en de huidige kantorenmarkt zijn deze locaties in het nieuwe plan bestemd als 'Gemengd - 4', de bestemming 'Gemengde bebouwing III' uit het vorige plan. Naast kantoren, is binnen deze bestemming ook de functie wonen toegestaan. Dit vergroot de kans op invulling bij eventuele leegstand. Daarnaast lenen de panden en hun locaties zicht goed voor deze functie. Overigens zijn de betreffende panden in de huidige situatie nog in gebruik als kantoor.
Bestemming Bedrijven I t/m III
Het vorige bestemmingsplan ging uit van drie bedrijfsbestemmingen. Het onderscheid werd gemaakt op basis van de maximaal toegestane bedrijfscategorie (tot en met categorie 1, 2 of 3.1). In dit plan is gekozen voor twee bedrijfsbestemmingen: 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2'. Het bedrijventerrein aan weerszijden van de Ceintuurbaan wordt bestemd als 'Bedrijf - 2', waarbinnen bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, alsmede een aantal afwijkende bedrijven door middel van een maatbestemming. De kleinere verspreid liggende bedrijven zijn bestemd als 'Bedrijf - 1', waarbinnen bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Een ander verschil tussen de bestemmingen is het al dan niet toegestaan zijn van autoservice- en reparatiebedrijven. Deze zijn binnen 'Bedrijf - 2' algemeen mogelijk en binnen 'Bedrijf - 1' alleen mogelijk indien aangeduid.
De nieuwe systematiek betekent een verruiming van de mogelijkheden op de locaties waar eerst alleen bedrijven tot en met categorie 1 waren toegestaan op basis van de bestemming 'Bedrijven I'. Hier zijn nu ook bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Deze verruiming is goed te verantwoorden met oog op de aard van het gebied (zie paragraaf 6.3.1) en vergroot de mogelijkheden tot invulling van de panden.
De twee tankstations binnen het plangebied hebben een aparte bestemming gekregen: Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen.
Tramremise Kootsekade
De tramremise aan de Kootsekade, nu tevens in gebruik als museum, heeft in verband met de SVBP2012-standaarden de bestemming 'Bedrijf - Tramremise' gekregen. Het museale gebruik is ook geregeld in deze bestemming.
Woonschepen
Tussen de Kootsekade en de Minstreelstraat aan de Bergse Rechter Rottekade 4, 10A en 10B liggen in de Rotte drie woonschepen. De woonschepen waren in het vorige bestemmingsplan niet bestemd. Met oog op toekomstige wetswijziging zijn ze in dit plan wel bestemd. Op de verbeelding is de aanduiding 'woonschepenligplaats' opgenomen. Binnen de aanduiding is per adres één woonschip toegestaan. In de bouwregels is opgenomen dat elk woonschip niet hoger mag zijn dan 5,4 meter, gemeten vanaf de waterlijn, en een oppervlakte mag hebben van niet meer dan 80 m2, gemeten op de waterlijn. Deze bebouwingsnormen zijn overgenomen uit het 'Besluit aanwijzing liplaatsen woonschepen 2013'.
Vergunde projecten
De afgelopen planperiode is er een aantal projecten vergund. Een deel van de projecten is in afwijking van het vorige plan vergund. Deze worden opgenomen in het nieuwe plan. Het betreft onder andere de volgende projecten:
De overige vergunde projecten bestaan met name uit gebruikswijzigingen van bestaande panden. Alle vergunde zaken zijn verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan.
Verspreid in het plangebied liggen verschillende bedrijfsbestemmingen. Er is sprake van een bestemming 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Bedrijf - Tramremise' en 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'. Zie ook hiervoor onder Bestemming Bedrijven I t/m III.
Op grond van de bestemming 'Bedrijf - 1' zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Aangezien garagebedrijven (met sbi-code 451, 452 en 454) een grotere impact hebben op het woon- en leefklimaat, zijn dergelijke bedrijven niet zonder meer toegestaan. Alleen ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'garage' zijn garagebedrijven mogelijk. Het betreft locaties waar feitelijk sprake is van een garagebedrijf. Binnen de bestemming 'Bedrijf - 1' is voorts nog sprake van een aanduiding 'gemengd' ter plaatse waarvan, onder voorwaarden, detailhandel, kantoren en horeca zijn toegelaten, alsmede van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 7' al waar een loodgieters- en installatiebedrijf uit categorie 3.1 van de lijst van bedrijfsactiviteiten (uitsluitend op de begane grond) is toegestaan. De maximum bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding aangegeven.
Voor de gronden aan de Ceintuurbaan, geldt de bestemming 'Bedrijf - 2'. Binnen die bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 uit de lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Binnen de bestemming is sprake van een groot aantal aanduidingen waarmee een van de bedrijfsfunctie afwijkend gebruik wordt geregeld. Alleen ter plaatse van het bestaande ijzer- en metaalhandel en recylcebedrijf aan de Ceintuurbaan 124 zijn bedrijfsactiviteiten uit een hogere catogorie dan 3.1 toegestaan. Het betreft bestaande bedrijfsactiviteiten. De maximum bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding aangegeven evenals het maximum bebouwingspercentage dat geldt voor het bestemmingvlak. Overigens is alleen in de strook langs het spoor sprake van een op de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage.
Paragraaf 6.3 bevat meer uitleg over de gemaakte keuzes ten aanzien van de bedrijfsbestemmingen.
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is opgenomen voor (omvangrijke) openbare nutsvoorzieningen. De bestemming 'Bedrijf - Tramremise' is opgenomen voor de tramremise aan de Kootsekade. Binnen die bestemming is ook een museum toegestaan. Feitelijk is daar immers sprake van. Voor de tankstations (zonder LPG) die in het plangebied liggen is de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' opgenomen. Binnen die bestemming zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals een autowasstraat en ondergeschikte detailhandel. De maximum bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding aangegeven evenals het maximum bebouwingspercentage dat geldt voor het bouwperceel. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 7 meter.
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.
Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.
Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.
In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen op te nemen in de bestemming Tuin die in ieder geval in lijn is met de rechten voor dergelijke bebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen die op grond van die regeling mogelijk waren, zijn op grond van het voorliggende plan derhalve ook mogelijk. Voor zover deze mogelijkheden minder toestaan werkt de regeling uit Bijlage II van het Bor met betrekking tot het vergunningvrije bouwen aanvullend op de bestemmingsplanregeling.
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Op sommige locaties is de bestemming 'Verkeer - Erf' opgenomen. Het betreft terreinen behorende bij op het bouwperceel aanwezige bebouwing. In de bestemming zijn onder meer parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk.
De garageboxen die in het vorige bestemmingsplan al een aparte bestemming hadden, hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Garagebox'. De garageboxen mogen worden gebruikt voor de stalling van (motor)voertuigen en/of een huishoudelijke berging.
Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.
Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.
Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.
Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.
Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.
Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.
Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.
Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Op één locatie is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen gebouwen met een maximum bouwhoogte van 5 meter mogen worden gebouwd. Verder mag niet meer dan 40% van het bouwvlak worden bebouwd. Op twee andere locaties zijn op de verbeelding aanduidingen opgenomen die respectievelijk een basketbalkooi en een omvangrijke fietsenstalling mogelijk maken.
Een aantal gronden in het plangebied heeft een gemengde bestemming gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 3' en 'Gemengd - 4'. Hiervoor is onder Verruiming en aanpassing gemengde bestemmingen al een toelichting gegeven op het verschil tussen de betreffende bestemmingen. De in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies kunnen uitsluitend op de begane grond of op alle verdiepingen mogelijk zijn. Indien sprake is van een gebruik dat alleen op de begane grond is toegestaan, dan is dit in de bestemmingsomschrijving vermeld. Binnen de verschillende gemengde bestemmingen is tevens sprake van op de verbeelding opgenomen aanduidingen die ter plaatse van de aanduiding een afwijkende functie mogelijk maken.
Voor de gemengde bebouwing is de hoogte aangegeven met bouwlagen. Op de verbeelding is daartoe een aanduiding opgenomen. Met de aanduiding wordt aangegeven hoeveel bouwlagen ter plaatse zijn toegestaan. Op sommige locaties is de aanduiding 'kap uitgesloten' opgenomen. Dit betekent dat indien het maximaal aantal toegestane bouwlagen is gerealiseerd, het gebouw afgedekt dient te worden met een plat dak. De realisering van een kap, vliering, zolder, of een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap is in dat geval niet toegestaan. Indien het aantal bouwlagen onder het maximaal toegestane aantal bouwlagen blijft, dan is het niet noodzakelijk om het gebouw af te dekken met een plat dak, maar is bijvoorbeeld een kap wel toegestaan.
In artikel 1.21 is opgenomen wat onder een bouwlaag verstaan moet worden. Typerend voor de gemengde bestemmingen is dat daar sprake is van maximaal één bouwlaag, de woonfunctie niet mag worden uitgeoefend. Het betreft aanbouwen aangrenzend aan het hoofdgebouw (achterbouw).
In de 'Horecanota Rotterdam' worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Horeca definitie en afbakening
Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.
Vergunningvrij exploiteren
Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:
Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.
Terrassen
Binnen de bestemmingen Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten. Binnen het plangebied aanwezige gebouwde voorzieningen ten behoeve van terrassen, zoals overkappingen, zijn ook toegestaan mits ze op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan vergund waren. Op één locatie is een terras door middel van een aanduiding in de tuinbestemming toegestaan. Het betreft het terras bij café 't Halve Maatje. Binnen de aanduiding is een terras behorende bij de aangrenzende horecavestiging toegestaan en zijn ook de reeds vergunde bouwwerken ten behoeve van het terras mogelijk.
Er is in het plangebied sprake van één locatie met de bestemming 'Horeca'. Het betreft het café aan Bergweg 4/6. De overige horeca is mogelijk gemaakt door middel van functieaanduidingen binnen de betreffende (hoofd) bestemmingen.
Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn. Binnen het plangebied is sprake van twee verschillende maatschappelijke bestemmingen, te weten de bestemming 'Maatschappelijk - 1' en de bestemming 'Maatschappelijk - 2'.
De bestemmingen onderscheiden zich van elkaar doordat in de bestemming 'Maatschappelijk - 1' geluidsgevoelige objecten wel zijn toegestaan en in de bestemming 'Maatschappelijk - 2' niet. Per bestemming verschillen de bouwregels. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1' is op sommige locaties een bouwvlak opgenomen en op sommige locaties een bebouwingspercentage waarbij het bebouwingspercentage wordt berekend over het bouwperceel. In de bestemming 'Maatschappelijk - 2' is geen sprake van bouwvlakken. Voor beide bestemmingen geldt dat de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Overigens vielen beide maatschappelijke bestemmingen in het vorige plan onder de bestemming 'Bijzondere Doeleinden'.
De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels.
Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (in werking 10 juli 2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen belwinkels aanwezig. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In de begripsbepalingen is aangegeven dat belwinkels niet onder deze functie worden begrepen. De vestiging van belwinkels binnen dit gebied is daarmee uitgesloten.
Een groot deel van de gronden in het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Binnen de woonbestemming zijn woningen met daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Op sommige locaties is een aanduiding opgenomen op grond waarvan een van de woonfunctie afwijkend gebruik is toegestaan. Voor de woonbebouwing is de hoogte aangegeven met bouwlagen. Op de verbeelding is daartoe een aanduiding opgenomen. Met de aanduiding wordt aangegeven hoeveel bouwlagen ter plaatse zijn toegestaan. In artikel 1.21 is opgenomen wat onder een bouwlaag verstaan moet worden. Op sommige locaties is de aanduiding 'kap uitgesloten' opgenomen. De bebouwing mag daar uitsluitend plat worden afgedekt.
Op één locatie, langs de Melanchtonweg, is sprake van de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Bij de uitwerking dient voldaan te worden aan enkele uitwerkingsregels. Na uitwerking zijn op de locatie maximaal 40 woningen toegestaan. Zie hiervoor ook onder Wijzigingsbevoegdheden en uit te werken bestemmingen.
Binnen de bestemming 'Water - 2' is een aanduiding 'woonschepenligplaats' opgenomen. Binnen de aanduiding is wonen op een woonschop toegestaan. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het hiervoor in paragraaf 4.3 vermelde onder Woonschepen.
Binnen het plangebied is verder nog sprake van de bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein' en 'Recreatie - Jacht- en passantenhaven'. Binnen de eerstgenoemde bestemming zijn sportvelden en speelterreinen mogelijk. Binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak zijn gebouwen toegestaan met een maximum bouwhoogte die op de verbeelding is aangeduid. Buiten het bouwvlak mag bebouwing in beperkte zin worden gebouwd.
Aan de Rotte ligt een jachthaven. Deze jachthaven heeft de bestemming 'Recreatie - Jacht- en passantenhaven'. Ter plaatse is een jachthaven en jachtwerf toegestaan. Aan het gebruik zijn specifieke gebruiksregels verbonden. Binnen de gehele bestemming mag tot 80% van de bestemming worden gebouwd. Gebouwen mogen een maximum bouwhoogte van 6 meter hebben. Ook steigers zijn toegestaan.
Tenslotte liggen er in het plangebied nog twee ondergrondse drinkwatertransportleidingen. Deze leidingen zijn met een zone van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.
Deelgemeentelijk Waterplan Hillegersberg-Schiebroek 2010-2015
Het deelgemeentelijk waterplan Hillegersberg-Schiebroek is in 2009 vastgesteld. In het waterplan wordt gebiedspecifiek ingegaan op de kenmerken, de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Verder is een lokale watervisie beschreven en een concreet uitvoeringsprogramma, waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven.
Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente, rekening houdend met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied.
Het waterplan is een strategisch beleidsplan en geeft richtlijnen voor toekomstige plannen en investeringen voor het water in voormalige deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek. Het is tevens een operationeel plan met concrete maatregelen voor de komende jaren. Het gebied kent geen waterbergingsopgave.
Specifiek voor het Kleiwegkwartier wordt geadviseerd natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Verder zijn er een aantal adviezen gegeven met betrekking tot het onderhoud van watergangen, zoals baggeren en bladvissen.
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
De beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
Binnen het plangebied komen drie oppervlaktewatersystemen voor. De Rotte, aan de oostzijde van het plangebied, is een KRW-lichaam en functioneert als boezemwater. De rivier ontspringt nabij Moerkapelle en mondt nabij het Leuvehoofd in het centrum van Rotterdam uit in de Nieuwe Maas. Uit het KRW-plan 2016-2021 van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard [HHSK 2015] blijkt dat het water van de Rotte troebel en voedselrijk is. In de Rotte worden vrijwel geen waterplanten aangetroffen. De ecologische beoordeling is daarom slecht.
De Schiebroekse Ringvaart, evenwijdig aan de Erasmussingel en Ringdijk in het noorden van het plangebied, functioneert ook als boezemwater. Dit water is een restant van de ringvaart die in de 18e eeuw is gegraven om de Schiebroekse Polder droog te malen. Ten slotte zijn er in het Melanchtonpark nog waterpartijen aanwezig. Dit water is geclassificeerd als 'overig oppervlaktewater'.
Voor grondwater liggen er veel peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij vrijwel elke peilbuis groter dan de minimale 0,80 meter. Uitzondering hierop is een meetpunt in het Melanchtonpark en één van de meetpunten bij de diamantweg. Ook is de ontwateringsdiepte op de meeste locaties groter dan de gewenste 1,20 meter. In de wijk staan veel huizen met houten paalfunderingen, grondwateronderlast en paalrot zijn daarom aandachtspunten in het gebied.
Binnen het plangebied liggen twee waterkeringen, langs de Rotte een regionale waterkering en langs de noordzijde van de Schiebroekse Ringvaart een overige waterkering.
Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat grote delen van het plangebied bij een dijkdoorbraak tot 2,0 m onder water kunnen komen te staan.
Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistricten 6 (Noorden) en 13 (Schiebroek). District 6 voert het rioolwater af naar RWZI Kralingse Veer. Het district heeft grotendeels een gemengd stelsel, waarbij regenwater samen met het afvalwater via de riolering wordt afgevoerd. Bij een teveel aan rioolwater wordt er overgestort op het 'Muizengaatje', een helofytenfilter voor oppervlaktewater. Deze overstort ligt net buiten het plangebied. District 13 (Schiebroek) voert het rioolwater af naar RWZI Kralingse Veer. In het plangebied liggen in dit district 4 overstorten. Deels is sprake van een gescheiden stelsel waarbij regenwater en afvalwater afzonderlijk worden afgevoerd.
De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit een functieverandering van bestaande bebouwing, hierdoor verandert het verhard oppervlak niet. Daarnaast biedt dit plan de mogelijkheid om 1.500 m² nieuwe bedrijfbebouwing op te richten op de strook gronden tussen het spoor en de Ceintuurbaan. Dit terrein is in de huidige situatie reeds verhard waardoor er geen sprake is van een toename van verharding.
Bij twee ontwikkelingen is wel sprake van toename van verharding. Hierbij gaat het om de bouw van 12 woningen op nu braakliggend terrein op de hoek van de Willem van Hillegaersbergstraat met de Kootsekade en de uitwerkingsbevoegdheid voor de locatie langs de Melanchtonweg. De eerste locatie heeft een oppervlakte van ongeveer 300 m². Dit is onder de grens van 500 m² waarbij watercompensatie nodig is. Bovendien was de locatie voor 2011 ook al verhard.
De tweede locatie betreft een uitwerkingsbevoegdheid voor maximaal 40 woningen in 12 bouwlagen.Deze locatie van ongeveer 2.500 m2 is nu onverhard, ook loopt hier een bestaande watergang. Als gebruik gemaakt wordt van de uitwerkingsbevoegdheid zal het verharde oppervlak toenemen. In overleg met het Hoogheemraadschap Schieland zal dan hiervoor gecompenseerd moeten worden door de aanleg van nieuw water. Dit kan bijvoorbeeld door de watergang ter plaatse te verbreden. Concrete uitspraken over de hoeveelheid compensatie kunnen nu nog niet worden gedaan. Dat hangt af van de toename van het verharde oppervlak. Ook zal wanneer de watergang deels wordt gedempt eenzelfde oppervlak aan water teruggegraven moeten worden. In geval van een concrete ontwikkeling zal het bovenstaande uitgewerkt worden in het dan op te stellen uitwerkingsplan.
Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats, ook zijn er geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht. In een deel van de wijk is grondwateronderlast. Het infiltreren van regenwater in de ondergrond kan een bijdrage leveren aan het op peil houden van de grondwaterstand. Geadviseerd wordt om dit bij nieuwe ontwikkelingen te stimuleren.
Afvalwater
De ontwikkelingen in het bestemmingsplan kunnen leiden tot een toename van vooral het aantal woningen en een afname van andere functies. Veelal betreft dit veranderingen van functies van bestaande bebouwing. Bij een dergelijke transformatie kan de hoeveelheid rioolwater veranderen, maar deze verschillen zullen maar klein zijn omdat ook de huidige functies rioolwater produceren. Ook gaat het om het mogelijk maken van transformaties, het ligt niet in de verwachting dat hier grootschalig gebruik van gemaakt gaat worden.
De verwachte verandering in hoeveelheid afvalwater is dan ook te verwaarlozen. Uitzondering zijn de twee locaties die momenteel braak liggen. Hier zijn in totaal 52 woningen voorzien. Een schatting van de toename in afvalwaterbelasting is gemaakt met behulp van het volgende uitgangspunten [RION 2008]: In een woning zijn gemiddeld 2,5 personen aanwezig die gemiddeld 12 liter afvalwater per uur produceren. De nieuwe woningen zorgen dan voor een toename van afvalwater met 1,6 m3/uur. Aangezien bij nieuwe ontwikkelingen alleen afvalwater mag worden aangeboden aan het riool en hemelwater zelf moet worden verwerkt zal de belasting op het riool naar verwachting niet toenemen.
Hemelwater
Ten aanzien van hemelwater ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater, bij nieuwe ontwikkelingen is dit verplicht. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Momenteel is de riolering in het gebied nog grotendeels gemengd. In het gebied is sprake van grondwateronderlast, dit biedt kansen om schoon regenwater in de bodem te infiltreren. Voor het bouwplan op de hoek van de W. van Hillegaersbergstraat met de Kootsekade is dit een goede oplossing voor de verwerking van regenwater. Ook voor het uitwerkingsplan ten zuiden van de Melanchtonweg geldt dat gescheiden afvoeren van vuil- en hemelwater verplicht is. De directe nabijheid van oppervlaktewater biedt hier de kans om schoon hemelwater direct af te laten stromen naar het oppervlaktewater.
De ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkwaliteit. Evenmin liggen de ontwikkellocaties in de nabijheid van waterkeringen en de ontwikkelingen hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.
De Schiebroekse Ringvaart en Rotte zijn respectievelijk bestemd als 'Water - 1' en 'Water - 2'. De waterpartij in het Melanchtonpark krijgt geen aparte waterbestemming, deze is mogelijk binnen de bestemming 'Groen'. Binnen 'Water - 2' zijn de aanwezige bruggen voorzien van een aanduiding. Een brug is binnen deze bestemming alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding omdat het algemeen mogelijk van maken van bruggen over de Rotte niet wenselijk is.
Zowel de Rotte als de Schiebroekse Ringvaart zijn hoofdwatergangen. Daarom heeft aan weerszijden een zone van 5 m de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' gekregen. Omdat deze zones zijn bedoeld ter bescherming en voor het onderhoud van de hoofdwatergangen mag hier niet in worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming. B&W kunnen met een omgevingsvergunning van het bouwverbod afwijken als het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad. Daarbij wordt eerst advies gevraagd aan de beheerder van de watergang, het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Tenslotte zijn de waterkeringen langs De Rotte en Schiebroekse Ringvaart bestemd als 'Waterstaat - Waterkering. Binnen deze dubbelbestemmingen moet bij afwijking van het bouwverbod advies worden gevraagd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Dit bestemmingsplan is overwegend een herziening van het vorige bestemmingsplan. Er worden er geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die significante negatieve effecten op het milieu hebben. Vanwege het planologisch bieden van enige flexibiliteit op het bedrijventerrein ten noorden en ten zuiden van de Ceintuurbaan is het echter niet uit te sluiten dat bedrijven daar in de toekomst (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in het plangebied zullen gaan uitvoeren. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarom is er voor gekozen om dergelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. uit te sluiten door middel van een specifieke bedrijvenlijst en voor activiteiten onder de drempelwaarden door middel van een planm.e.r.-beoordeling te onderbouwen dat er door deze activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op zullen treden. Hiervoor hoeft geen aparte procedure te worden doorlopen en volstaat een gemotiveerde afweging in de toelichting bij het plan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In categorie D 11.2 is het stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Wanneer een dergelijke ontwikkeling een oppervlakte van 100 hectare of meer heeft, uitgaat van de bouw van 2.000 of meer woningen of uitgaat van de realisatie van 200.000 m² of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte, is er sprake van een m.e.r.-plicht. Als een bestemmingsplan planologische ruimte bevat om een dergelijke ontwikkeling mogelijk te maken, is het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig.
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk op basis van wijzigingsbevoegdheden, een uit te werken woonbestemming en door middel van transformatie. In totaal gaat het om 92 woningen, plus een onbekend aantal te transformeren panden. In geen geval wordt de 2.000 woningen overschreden. Daarnaast kan er een beperkte uitbreiding van bedrijfsbebouwing (1.500 m²) plaatsvinden in de strook ten zuiden van de Ceintuurbaan. Ook deze hoeveelheid ligt ruim beneden de drempelwaarde van 200.000 m² uit categorie D 11.2. Zoals blijkt uit de milieuonderzoeken die t.b.v. het bestemmingsplan zijn uitgevoerd (en waarvan de resultaten in dit hoofdstuk zijn weergegeven) hebben de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen significante effecten op het milieu.
Planm.e.r.-beoordeling
Door de voorgenomen wijze van bestemmen van bedrijvigheid in het bestemmingsplan, waarbij bedrijven in milieucategorie 3.1 mogelijk worden gemaakt, valt niet uit te sluiten dat bedrijven in de toekomst (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in het plangebied zullen gaan uitvoeren. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Hoewel m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uitgesloten zijn door middel van de bedrijvenlijst, kunnen dergelijke activiteiten cq. inrichtingen zich nog steeds binnen het plangebied vestigen, mits ze onder de drempelwaarden blijven. Voor deze activiteiten cq. inrichtingen moet aangetoond worden dat ze geen significante effecten op het milieu hebben. Voor het Kleiwegkwartier gaat het bijvoorbeeld om de mogelijkheid het oprichten van een inrichting voor de opslag van schroot of het oprichten van een papierfabriek.
Mochten dergelijke bedrijven zich binnen het plangebied vestigen dan is de kans op significante milieueffecten verwaarloosbaar. Dit komt omdat de gronden al grotendeels bebouwd zijn, met name ter plaatse van de strook ten noorden van de Ceintuurbaan. Hier is zeer beperkt ruimte voor nieuwe inrichtingen en sloop van bestaande bedrijfsbebouwing om plaats te maken voor nieuwe inrichtingen ligt niet in de lijn der verwachtingen. Op de strook gronden ten zuiden van de Ceintuurbaan zijn nog wel bouwmogelijkheden, maar door de geringe diepte van de kavels is de vestiging van een grootschalige inrichting met significante milieueffecten hier niet aan de orde. Daarnaast zal in geval van een dergelijk initiatief altijd rekening gehouden moeten worden met de omliggende woningen, waardoor vervuilende activiteiten per definitie niet mogelijk zijn.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied (zie paragraaf 6.8.1). Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Kleiwegkwartier niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig. Het bestemmingsplan is eveneens niet kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten, zodat het bestemmingsplan niet planm.e.r.-plichtig is.
Het aspect 'milieueffectrapportage' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden tot gevoelige functies zoals wonen bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak inpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2 van de regels) zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Het plangebied valt in het kader van milieuzonering op te splitsen in twee delen: het gebied rondom de Ceintuurbaan en de rest van het plangebied. Het gebied rondom de Ceintuurbaan wordt getypeerd als een bedrijventerrein, waar ook een aantal andere functies aanwezig zijn. De rest van het plangebied wordt op basis van de Rotterdamse systematiek aangemerkt als gemengd gebied vanwege de veelheid van functies die binnen het gebied aanwezig zijn. Dit geldt met name voor het gebied rondom de Kleiweg, Uitweg, Straatweg en de Willem van Hillegaersbergstraat.
Wanneer er sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden tot gevoelige functies uit de VNG-uitgave met één afstandstap teruggebracht worden ten opzichte van de richtafstanden die gelden voor een rustig woongebied. Zo heeft een categorie 3.1-bedrijf op basis van het omgevingstype 'rustig woongebied' een richtafstand van 50 m ten opzichte van gevoelige functies, maar op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied' een richtasfstand van 30 m. Dit wordt aanvaardbaar geacht omdat er in een gemengd gebied al een verhoogde milieubelasting is vanwege de functiemenging en -in dit geval- vanwege de doorgaande wegen door het gebied en hinderveroorzakende infrastructuur aan de randen van het plangebied. De richtafstanden uit de VNG-uitgave zijn opgenomen in tabel 6.1. Overigens hebben categorie 2-bedrijven in een gemengd gebied volgens de Rotterdamse systematiek een richtafstand van 0 m. Deze worden dus direct naast of onder woonfuncties toelaatbaar geacht.
Milieucategorie | Richtafstand tot rustige woonwijk | Richtafstand tot gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m (in Rotterdam: 0 m) | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
tabel 6.1: richtafstanden uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering'
Ceintuurbaan en omgeving
Dit gebied betreft de gronden tussen de spoorlijn Rotterdam - Gouda en de Ceintuurbaan (het zuidelijk deel) en de bedrijfspercelen ten noorden van de Ceintuurbaan (Ceintuurbaan 111 t/m 133 -het oostelijk deel- en Ceintuurbaan 181 t/m 213b, het westelijk deel). Op grond van het vorige plan zijn hier bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. In het nieuwe plan is deze mogelijkheid overgenomen omdat deze past bij de aard van het gebied en de aard van de bebouwing. De gronden zijn bestemd als Bedrijf - 2.
Op basis van de richtafstanden zouden binnen een deel van dit gebied ook hogere bedrijfscategoriën mogelijk kunnen zijn. De gemeente kiest er in dit geval echter niet voor om hogere categorieën mogelijk te maken omdat het niet wenselijk is dat zich hier meer (hinderveroorzakende) bedrijven vestigen. Het gebied is vanwege de aanwezige niet-bedrijfsfuncties sowieso al in mindere mate aan te merken als 'klassiek' bedrijventerrein.
Westelijk deel
Hoewel het grootste deel van de gronden met een bedrijfsbestemming op meer dan 30 m van de aangrenzende woningen ligt (dit is de richtafstand voor milieucategorie 3.1 ten opzichte van een gemengd gebied), is er een strook gronden achter de woningen aan de Rozenlaan, Azaleastraat, Lisbloemstraat en Prins Frederik Hendrikstraat die niet aan de richtafstand voldoet. De strook varieert in breedte van 30 m ter plaatse van de expeditieruimte van Correct aan de Prins Frederik Hendrikstraat tot 10 m ter plaatse van de woningen iets ten westen hiervan. Op basis van de VNG-richtafstanden zouden hier alleen alleen categorie 2-bedrijven toegestaan zijn. Hierover het volgende.
In de huidige situatie zijn er drie categorie 3.1-bedrijven aanwezig binnen deze strook: een sportclub met klimwand, een verhuurbedrijf voor bouwmachines en een groothandel in ijzerwaren (respectievelijk Ceintuurbaan 183, 181 en 197, allen in het westelijk deel van de Ceintuurbaanzone). Verder betreft het alleen categorie 2-bedrijven. De genoemde categorie 3.1-bedrijven bedrijven zijn op de Ceintuurbaan ontsloten. Het verkeer als gevolg van bezoekers en de expeditie wordt dan ook op de Ceintuurbaan afgewikkeld, en niet op de Azaleastraat of Lisbloemstraat. Verder loopt de bedrijfsbebouwing van deze ondernemingen aan de noordzijde geheel door tot aan de achtererven van de woningen aan de Azaleastraat. Er is dus geen sprake van onbebouwd terrein waarop expeditie of andere hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Alle bedrijfsactiviteiten vinden binnenpands plaats. Om bovengenoemde redenen is er in de huidige situatie dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de genoemde bedrijven. Daarom is het handhaven van een maximale bedrijfscategorie van 3.1 op deze gronden acceptabel vanuit een goede ruimtelijke ordening. Het opnemen van een smalle strook waar alleen categorie 2-bedrijven zijn toegestaan zou er bovendien voor zorgen dat de huidige bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsactiviteiten. Dit zou betekenen dat deze bedrijven moeten vertrekken van hun locatie, wat als onwenselijk gezien wordt. In theorie kan er sloop en nieuwbouw plaatsvinden waardoor de hier boven geschetste situatie ten aanzien van ontsluiting, expeditie en bebouwde gronden wijzigt. In dat geval zal ten aanzien van de bedrijfsvoering en positionering van de gebouwen rekening gehouden moeten worden met de omliggende woningen. Eventueel kunnen maatregelen getroffen worden om hinder te voorkomen, zodat er sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.
Oostelijk deel
In het oostelijk deel van de Ceintuurbaanzone zijn in de huidige situatie alleen categorie 2-bedrijven aanwezig. Mede hierdoor is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ook hier kiest de gemeente er voor de mogelijkheden uit het vorige plan over te nemen en bedrijven tot en met categorie 3.1 toe te staan. De huidige bedrijfsbebouwing ligt namelijk overwegend op voldoende afstand van de woningen ten noorden daarvan. Indien de huidige bedrijven vertrekken en de gebouwen ingevuld worden met categorie 3.1-bedrijven, geldt voor de meeste panden dat nog steeds wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m. In geval van sloop en nieuwbouw kan het zijn dat de bedrijfsbebouwing dichterbij komt te liggen. Ook in dat geval dient rekening gehouden te worden met omliggende woningen, eventueel in combinatie met het treffen van maatregelen om hinder te voorkomen. Dit is ook aan de orde wanneer de panden die op kortere afstand dan 30 m van de woningen liggen een nieuwe invulling krijgen. Concreet komt het er in die situaties op neer dat nieuwe bedrijven alleen zijn toegestaan indien ze niet meer hinder veroorzaken dan een categorie 2-bedrijf. In principe zou er ook een smalle strook gronden bestemd kunnen worden waar alleen categorie 2-bedrijven zijn toegestaan zodat ten allen tijde voldaan wordt aan de milieuzonering. De gemeente kiest hier echter bewust niet voor omdat de invulling van de gebouwen en het terrein zo wordt beperkt: deze strook zou dwars door de bestaande bedrijfsbebouwing heen lopen en onlogisch zijn met oog op de verkaveling. Dit levert een onwerkbaar bestemmingsplan op.
Zuidelijk deel
Ten slotte nog het zuidelijk deel van de Ceintuurbaanzone. Deze gronden waren in het vorige plan bestemd als uit te werken bestemming 'Spoorwegdoeleinden'. Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven worden deze gronden in dit plan ook bestemd als Bedrijf - 2. In de huidige situatie is er één bedrijf aanwezig dat in een hogere milieucategorie valt (3.2). Het betreft het ijzer- en metaalhandel en -recyclebedrijf aan de Ceintuurbaan 124. De richtafstand voor dit bedrijf tot hindergevoelige functies is 50 m. In de huidige situatie voldoet dit bedrijf niet aan deze richtafstand vanwege de woningen aan de Ceintuurbaan 133 t/m 171 en een aantal woningen aan de Elektroweg en Lisbloemstraat. Daarom is er voor gekozen dit bedrijf een maatbestemming te geven door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 5'. Dit betekent dat het bedrijf positief bestemd wordt (als categorie 3.2-bedrijf). Ook ter plaatse van de groothandel (categorie 3.1) in bouwmaterialen aan de Ceintuurbaan 210 wordt de richtafstand tot de woningen aan de Ceintuurbaan 215 t/m 221 overschreden. Ter plaatse van de overschrijding (ca. 10 m) vinden echter geen bedrijfsactiviteiten plaats, enkel opslag. Deze overschrijding wordt aanvaardbaar geacht omdat de grootste richtafstand van dit bedrijf -deze bepaalt de inschaling in een bedrijfscategorie- geldt voor het aspect 'geluid' en niet voor 'geur', 'stof' of 'gevaar'. Op deze locatie is reeds sprake van een slecht akoestisch klimaat vanwege de A20, het spoor en de Rozenlaan. De geluidsbelasting als gevolg van deze bronnen is meer van invloed is op het woon- en leefklimaat dan de activiteiten van de groothandel. Mocht zich hier een nieuw bedrijf willen vestigen dan moet er rekening gehouden worden met de aanwezige woningen. Verder zijn er geen knelpunten in het zuidelijk deel.
Overig plangebied
De rest van het plangebied wordt aangemerkt als 'gemengd gebied' waarin categorie 1 en -2 bedrijven direct naast gevoelige functies als woningen toelaatbaar worden geacht. Binnen dit gebied is een veelheid aan bedrijfjes aanwezig, evenals horeca, winkels, onderwijsinstellingen en sportvoorzieningen. Het grootste deel van deze zaken heeft een milieucategorie van 2 of lager. Er zijn -buiten het gebied rondom de Ceintuurbaan- echter ook een aantal bedrijven of andere inrichtingen die in een hogere categorie vallen. Deze zijn opgenomen in tabel 6.2. Indien niet wordt voldaan aan de richtafstanden tot nabijgelegen woningen krijgt het betreffende bedrijf of inrichting een maatbestemming. Voor alle locaties geldt dat er in de huidige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat het opnemen van een maatbestemming daarom in lijn is met een goede ruimtelijke ordening.
Naam | Adres | Categorie | Bestemming |
Maat- bestemming |
|||||
Hout- en meubileringscollege | Erasmuspad 10 | 3.2 | Maatschappelijk - 1 | nee | |||||
Tennisvereniging 'TC Schiebroek' | Van Enckevoirtlaan 133 | 3.1 | Sport | nee | |||||
Sportvereniging 'Leonidas' (voetbal) | Erasmuspad 9 | 3.1 | Sport | nee | |||||
Sporthal/zwembad 'De Wilgenring' | Melanchtonweg 70 | 3.1 | Sport | nee | |||||
Jachtwerf Wurth en Zn. | Bergse Rechter Rottekade 18 | 3.1 | Recreatie - Jacht- en passantenhaven | Recreatie - Jacht- en passantenhaven | |||||
Jachtwerf Vial | Philips Willemstraat 9 | 3.2 | Gemengd - 3 | specifieke vorm van bedrijf - 6 | |||||
Loodgieters- en installatiebedrijf Beaujean & De Vos BV | Willem van Hillegaersbergstraat 102 | 3.1 | Gemengd - 3 Bedrijf -1 |
specifieke vorm van bedrijf - 7 | |||||
Tramremise Kootsekade |
Kootsekade 19 | 3.2 | Bedrijf - Tramremise | Bedrijf - Tramremise | |||||
Garage Mercedes | Hillegondastraat 11 | 3.1 (vanwege opslag van brandbare stoffen) | Gemengd - 3 | specifieke vorm van bedrijf - 8 |
tabel 6.2: inrichtingen met een milieucategorie hoger dan 2 buiten de Ceintuurbaanzone
Naast de inrichtingen in tabel 6.2 zijn er nog een aantal autobedrijven binnen het gebied aanwezig. In de meeste gevallen gaat het om garages waar auto's gerepareerd of onderhouden worden. Het gaat om de volgende bedrijven:
Volgens de VNG publicatie vallen deze bedrijven ('handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' met sbi-code 451, 452 of 454) in bedrijfscategorie 2. In principe zijn dergelijke bedrijven op basis van hun milieucategorie dus in een groot deel van het plangebied toegestaan binnen de gemengde bestemmingen en binnen 'Bedrijf - 1'. Echter, deze bedrijven hebben een grotere impact op het woon- en leefklimaat dan andere bedrijven uit deze categorie. Het is daarom niet wenselijk deze bedrijven algemeen toe te staan staan in de woonbuurten of gemengde gebieden. Om die reden zijn auto service- en reparatiebedrijven voorzien van een maatbestemming in de vorm van de functieaanduiding 'garage', voor zover ze buiten de Ceintuurbaanzone aanwezig zijn. Dit betekent dat dergelijke bedrijven alleen ter plaatse van deze aanduiding toegestaan zijn. In de Ceintuurbaanzone (Bedrijf - 2) zijn auto service- en reparatiebedrijven wel algemeen toegestaan omdat hier geen sprake is van een woonbuurt of gemengd gebied.
Bedrijven buiten het plangebied
Direct ten westen van het plangebied ligt de tramremise en busstalling van de RET aan de Kleiweg 242-246. Dit is een categorie 3.2-bedrijf met een bijbehorende richtafstand van 50 m, die tot in het plangebied van het Kleiwegkwartier reikt. Bij de herontwikkeling van het terrein zal rekening gehouden moeten worden met de in het Kleiwegkwartier aanwezige woningen. Dit kan bijvoorbeeld door het treffen van maatregelen om hinder te voorkomen of door het situeren van de hinderveroorzakende bedrijfsonderdelen op voldoende afstand van de woningen.
Overige functies
In het bestemmingsplan zijn de functies zoals kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en sport of recreatie als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.
Het aspect 'milieuzonering' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
Als een bestemming als geluidgevoelig is aangemerkt gelden de regels uit de Wgh. In de Wgh worden onder andere woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, kinderdagverblijven en scholen als geluidgevoelige bestemmingen aangemerkt. Voor deze zaken gelden een voorkeurswaarde en een maximaal toelaatbare geluidsbelasting, beide uitgedrukt in dB.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
(facultatief) In verband met geluid als gevolg van het luchtverkeer van Rotterdam The Hague Airport (RTHA) heeft de gemeenteraad de motie Beynen aangenomen. Volgens de motie Beynen mogen binnen de 20 Ke-contour van RTHA geen woningen worden gebouwd, behalve indien sprake is van vervangende nieuwbouw, het opvullen van een open plaats of dat een woning noodzakelijk is vanwege bedrijfs- of grondgebondenheid. In die gevallen zijn de landelijke regels van toepassing.
Plangebied
Het nieuwe bestemmingsplan laat op 97 locaties realisatie van woningen toe. In de huidige situatie zijn op deze locaties andere functies aanwezig of liggen de gronden braak. Zie figuur 6.2. Het merendeel van de locaties betreffen commerciële ruimtes zoals winkels of dienstverlening in de plint van woongebouwen die getransformeerd kunnen worden in woningen. Dit was reeds mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan. Deze mogelijkheid wordt ook in het nieuwe bestemmingsplan Kleiwegkwartier overgenomen.
Op één locatie, in dit onderzoek aangeduid als ontwikkellocatie 31, is momenteel een kerk aanwezig. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om de kerk te transformeren tot woningen. Op locaties 53 en 94 is momenteel geen bebouwing aanwezig. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om op deze locaties woningen te realiseren in maximaal 3 bouwlagen respectievelijk 12 bouwlagen. De planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen die op locaties 31, 53 en 94 geboden worden zijn net als de transformatielocaties overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Daarnaast wordt op drie locaties de vigerende kantoorbestemming verruimd met de functie 'wonen'. Dit zijn locaties 34, 37 en 93. Hier worden dus nieuwe planologische mogelijkheden geboden.
Figuur 6.1 onderzoekslocaties akoestisch onderzoek
Op grond van de Wgh moet bij het opstellen van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden gedaan naar woonbestemmingen die nog niet zijn gerealiseerd, of waar nog geen bouwvergunning voor is afgegeven. Opgemerkt wordt dat bij alle ontwikkellocaties, met uitzondering van locaties 53 en 94 waar sprake is van nieuwbouw op een braakliggend terrein, geen verruiming van het huidige volume van de betreffende gebouwen aan de orde is.
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de tabel 6.3 is de zonebreedte aangegeven.
Tabel 6.3 Breedte geluidszones langs wegen
Soort gebied | Stedelijk gebied | Buitengebied | |||||||
Aantal rijstroken | 1 of 2 | 3 of meer | 1 of 2 | 3 of 4 | 5 of meer | ||||
Zonebreedte | 200 meter | 350 meter | 250 meter | 400 meter | 600 meter |
Bij nieuwe geluidsgevoelige objecten is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, bij nieuwbouw tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (Rijksweg A20) en tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. Indien het vervangende nieuwbouw betreft is de maximale hogere waarde die kan worden vastgesteld 58 dB bij buitenstedelijke wegen en 68 dB bij binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Vervangende nieuwbouw
De geluidswetgeving kent het begrip 'vervangende nieuwbouw'. Bij vervangende nieuwbouw kan een 5 decibel (dB) hogere geluidsbelasting op de gevel worden toegestaan dan bij nieuwbouw. De reden hiervoor is dat bij terugbouwen op ongeveer dezelfde plek de afstand en oriëntatie ten opzichte van de geluidsbron (bijvoorbeeld de weg) vastliggen, zodat de geluidsbelasting op de gevel moeilijker kan worden teruggebracht. Voor vervangende nieuwbouw gelden de aanvullende eisen dat vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur en een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden.
Wanneer een niet-geluidsgevoelige functie in de plint van een gebouw met overwegend woningen gewijzigd wordt in een geluidgevoelige functie, dan kan er sprake zijn van vervangende nieuwbouw. Een voorbeeld hiervan is de transformatie van een leegstaande winkel in een woning. De situering ten opzichte van de geluidsbron wijzigt niet, de stedenbouwkundige functie of structuur wordt niet ingrijpend gewijzigd en er is geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden (er wonen immers al relatief veel mensen in het gebouw omdat het gebouw een overwegende woonfunctie heeft).
Voor vrijwel alle onderzoekslocaties kan het principe van vervangende nieuwbouw worden toegepast vanwege hun typologie en huidige functie. Daarbij is functie 'wonen' op deze locaties reeds mogelijk op basis van het vorige bestemmingsplan. Alleen de locaties 31 (kerk), 34 (kantoorpand), 38 (kantoorpand), 53 (braakliggend), 93 (kantoorpand) en 94 (braakliggend) komen vanwege hun huidige functie niet in aanmerking voor het principe van vervangende nieuwbouw.
Onderzoek
Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er op een aantal locaties sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarden voor binnen- en buitenstedelijke wegen (48 dB). Voor zover de geluidbelasting onder de maximale ontheffingswaarden blijft kan een hogere waarde worden aangevraagd. Voor het overgrote merendeel van de locaties is dat het geval. In Bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de locaties waar de voorkeurswaarde wordt overschreden. De nummers in de kolom 'locatie' refereren naar de onderzoekslocaties in figuur 6. In de tabel is ook de geluidbelasting vanwege de spoorlijn Rotterdam - Gouda (zie paragraaf 6.4.2) opgenomen. Locaties die geen overschrijding van de voorkeurswaarde vanaf een zoneplichtige weg hebben zijn niet in de tabel opgenomen. Wegen die niet voor een overschrijding van de voorkeurswaarde op een locatie zorgen zijn niet bij de betreffende locatie opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt het volgende.
Rijksweg A20
Van de 96 ontwikkellocaties die zich binnen de geluidzone van de A20 bevinden (dit zijn alle ontwikkellocaties met uitzonering van ontwikkellocatie 94) blijkt dat de geluidbelasting bij 20 ontwikkellocaties aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldoet. Verder blijkt dat de geluidbelasting bij de overige 76 ontwikkellocaties de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidbelasting vanwege de A20 bedraagt op 39 van de onderhavige locaties, waar geen vervangende nieuwbouw van toepassing is, maximaal 53 dB en voldoet daarmee aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen (53 dB). De geluidbelasting vanwege de A20 voldoet op 36 van de onderhavige ontwikkellocaties, waar sprake is van vervangende nieuwbouw, aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (63 dB). Voor bovengenoemde locaties, met uitzondering van de locaties waarbij aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan, zullen hogere waarden aangevraagd worden.
De geluidbelasting vanwege de A20 onderschrijdt op ontwikkellocaties 31 en 93 de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen (53 dB). Eventuele transformatie van deze locaties naar woningen zijn niet aan te merken als vervangende nieuwbouw omdat de gebouwen in de huidige situatie geen (overwegende) woonfunctie hebben, het gaat respectievelijk om een kerk en een kantoorpand. Hierdoor wordt niet voldaan aan de eis dat er geen wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden mag zijn. Vanwege de overschrijding van de maximaal te verlenen hogere waarden kunnen voor deze locaties geen hogere waarden verleend worden. Mochten deze locaties toch getransformeerd worden dan zullen bepaalde delen van de gebouwen voorzien moeten worden van dove gevels. Voor locatie 31 geldt dit voor het deel van het gebouw vanaf 8,5 m boven maaiveld en voor locatie 93 geldt dat voor alle delen van het gebouw. Deze maatregelen hebben alleen betrekking op de gevels die naar de A20 zijn gekeerd.
Stedelijke wegen
Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op 8 ontwikkellocaties vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Het betreft hierbij ontwikkellocaties 8 en 39 t/m 45. Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) worden daarbij niet overschreden.
Motivatie vervangende nieuwbouw
De gemeente Rotterdam kiest er bewust voor om op een aantal locaties binnen het plangebied de systematiek van vervangende nieuwbouw toe te passen. Het gaat om 36 van de 94 locaties. Op deze 36 locaties is sprake van een gemiddelde overschrijding van 2 dB ten opzichte van 63 dB, de maximaal te verlenen hogere waarde wanneer er geen sprake is van vervangende nieuwbouw. Het gaat in het merendeel van de locaties dus om een beperkt hogere geluidsbelasting ten opzichte van de 'reguliere' maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Wanneer het principe van vervangende nieuwbouw niet zou worden toegepast zouden deze 36 locaties in geval van transformatie moeten worden voorzien van een zogenaamde dove gevel: een gevel zonder te openen delen en een bepaalde isolatiewaarde, of een gevel met bij uitzondering te openen delen, mits daar achter geen geluidsgevoelige ruimte aanwezig is, zoals een slaap- of woonkamer. Een dove gevel heeft een verminderd woongenot tot gevolg omdat er geen ramen open kunnen, waardoor het niet mogelijk is te spuien (het door laten waaien van frisse lucht). Daarnaast zijn de bestaande woningen naast of boven de te transformeren ruimte -waar sprake is van hetzelfde akoestische klimaat- ook niet voorzien van een dove gevel.
Spoortrajecten hebben, net als wegen, ook een geluidzone. De breedte van de geluidzone voor onder andere de RET-metrolijnen en de Randstadrail is vastgesteld in de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder. Conform deze regeling geldt langs de Randstadrail een geluidzone van 100 meter. Ook de spoorlijn Rotterdam - Gouda heeft een geluidzone. Deze bedraagt maximaal 900 m.
Onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Randstadrail op ontwikkellocatie 1, de enige ontwikkellocatie die binnen de geluidzone van de Randstadrail ligt, aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen voldoet. Tevens blijkt dat de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen op ontwikkellocatie 61 t/m 63 en 93 vanwege het railverkeer over het spoortraject Rotterdam – Gouda wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt daarbij niet overschreden. De geluidbelasting bij de overige ontwikkellocaties vanwege het railverkeer over het spoortraject Rotterdam – Gouda voldoet aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen.
Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:
Cumulatie geluidsbronnen
Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties in verschillende geluidszones liggen en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende wegen en spoorwegen bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende (spoor) wegen zijn die een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.
Op ontwikkellocaties 61 t/m 63 en 93 is er op een aantal rekenpunten sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege weg- en railverkeer. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbron die voor de hoogste geluidsbelasting op de gevel zorgt, sterk bepalend is voor de gecumuleerde geluidsbelasting. Het verschil tussen de gecumuleerde geluidsbelasting en de geluidsbelasting van de bepalende bron bedraagt op alle vier de locaties ten hoogste 0,5 dB. Gezien het geringe verschil tussen de geluidsbelasting per bron en de gecumuleerde geluidsbelasting, leidt de gecumuleerde geluidsbelasting niet tot een andere afweging ten aanzien van geluid.
Maatregelen
Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.
Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken een mogelijkheid. Bij bronmaatregelen voor railverkeer kan worden gedacht aan stiller materieel en raildempers, maar omdat de gemeente hierop geen invloed heeft, blijven deze maatregelen buiten beschouwing. Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Langs de noordzijde van de A20 zijn reeds schermen van 4 tot 5 meter hoog aanwezig. Verhoging of verlenging van deze schermen vallen buiten de invloed van de gemeente. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Bij maatregelen aan de ontvangstkant (van de geluidsbelasting) is bij zowel wegverkeer als railverkeer het realiseren van een vliesgevel een mogelijkheid. Daarnaast kan door middel van een akoestisch gunstige indeling van woningen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.
Geluidluwe gevel
Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminste één geluidsluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, dit geldt als een geluidsniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren.
Uit het akoestisch onderzoek naar wegverkeer blijkt dat ontwikkellocaties 79, 87, 23a, 61, (grote delen van) 62, 63 en 93 niet beschikken over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locatie vraagt aandacht. Gezien het belang dat de gemeente Rotterdam hecht aan het versterken van de woonfunctie, het bieden van ruimere gebruiksmogelijkheden voor bestaande gebouwen en het tegengaan van leegstand is er voor gekozen in bovengenoemde gevallen eventueel van het beleid af te wijken De overige ontwikkellocaties beschikken wel over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid. Ook alle ontwikkelingslocaties die binnen de geluidzone van de spoorlijn liggen beschikken over tenminste één geluidsluwe gevel.
Afweging
Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen dat planologisch mogelijk gemaakt wordt. Bovendien is er op dit moment geen sprake van concrete initiatieven. Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidluwe gevel dienen te beschikken. Hiervan wordt echter bij een aantal nieuwe woningen in bestaande panden gemotiveerd van afgeweken. Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders de berekende geluidsbelastingen, zoals die in de tabel in Bijlage 3 zijn aangegeven, als hogere waarden vastgesteld voordat het bestemmingsplan werd vastgesteld. Het besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 4.
Het aspect 'geluid' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM) (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de planologische mogelijkheden wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De volgende planologische mogelijkheden zijn hiervoor relevant.
Nieuwe woningen
In totaal gaat het om maximaal 86 nieuwe woningen die planologisch mogelijk gemaakt worden. Dit aantal ligt ruimschoots onder het aantal 3.000 woningen uit de Regeling niet betekenende mate. Nader onderzoek naar de effecten van de nieuwe woningen op de luchtkwaliteit is dan ook niet aan de orde.
Transformatie
Binnen de gemengde bestemmingen kunnen functies uitgewisseld worden. Hierdoor kunnen er veranderingen optreden in de verkeersaantrekkende werking van de panden. Als bijvoorbeeld een winkelruimte leeg komt te staan en ingevuld wordt met horeca -dat een substantieel lagere verkeersaantrekkende werking heeft dan een commerciële ruimte- dan neemt het aantal verkeersbewegingen binnen het plangebied af, wat een verbetering van de luchtkwaliteit betekent. Anderzijds kan een leegstaande bedrijfsruimte ingevuld worden met dienstverlening, waardoor het aantal verkeersbewegingen toeneemt. Ook wordt de mogelijkheid geboden om panden met een niet-woonfunctie te transformeren naar woningen. Woningen hebben van alle functies de laagste verkeersaantrekkende werking. Transformatie naar woningen zorgt om die reden altijd voor een vermindering van het aantal verkeersbewegingen en leidt dus tot een verbetering van de luchtkwaliteit binnen het gebied.
Vanwege de hoeveelheid panden met een gemengde bestemming en de veelheid van functies die mogelijk zijn, is het onmogelijk een concreet scenario vast te stellen en de effecten daarvan op de luchtkwaliteit te onderzoeken. Wel kunnen een aantal aannames voor het gebied gedaan worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de ligging binnen de stad, de typologie van de bebouwing met een gemengde bestemming, de aard van het gebied, de huidige situatie en de te verwachten trends.
De gemengde bestemmingen liggen overwegend in de Kleiwegzone. De Kleiwegzone is een dynamisch gemengd gebied met overwegend winkels, dienstverlening en woningen. Deze functies zijn globaal gezien in dezelfde mate (verhouding) aanwezig. Daarnaast zijn er nog een aantal horecagelegenheden en kleinschalige bedrijfjes aanwezig. De Kleiwegzone behoudt ook in de toekomst haar functie als winkelgebied, aangevuld met dienstverlening zoals kappers en schoonheidssalons. Een toename van het aandeel detailhandel ligt gezien de huidige economische ontwikkelingen echter niet in de lijn der verwachtingen, ook vanwege het beperkte vloeroppervlak van de panden. Een aantal panden zal wellicht transformeren naar woningen, maar de huidige verhouding tussen de verschillende functies zal in grote lijnen gelijk blijven. Hierdoor treedt er geen verslechtering van de luchtkwaliteit op aangezien het merendeel van de panden detailhandel of dienstverlening huisvest. Deze functies hebben de hoogste verkeersaantrekkende werking van alle toegestane functies en hebben daarom het meeste negatieve effect op de luchtkwaliteit. In geval van transformatie naar woningen of bedrijven verbetert de luchtkwaliteit, omdat deze functies een substantieel lagere verkeersaantrekkende werking hebben.
Ook rondom de Willem van Hillegaersbergstraat hebben veel panden een gemengde bestemming. Commerciële functies zijn hier echter niet toegestaan, wel bedrijven tot en met categorie 2 en woningen. In het merendeel van de panden wordt gewoond. De mogelijkheid bestaat dat een aantal bedrijfspanden getransformeerd wordt naar woningen gedurende de planperiode, wat een verbetering van de luchtkwaliteit betekent. De transformatie van woningen naar bedrijvigheid is zeer onwaarschijnlijk. Ook voor dit gebied geldt dus dat de planologische mogelijkheden luchtkwaliteit geen negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Huidige luchtkwaliteit
Uit de monitoringsrapportage NSL Rijnmond 2012 blijkt dat de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide (beide 40 µg/m3) nergens in het plangebied worden overschreden. Ook is er geen sprake van een dreigende overschrijding. Aan het beleid uit de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit wordt voldaan, in die zin dat de huidige luchtkwaliteit de transformatie naar woningen of de bouw van nieuwe woningen niet in de weg staat.
Er worden geen nieuwe locaties voor scholen of kinderopvanglocaties mogelijk gemaakt door middel van dit plan. Overal waar dergelijke functies toegestaan zijn (binnen de bestemming Maatschappelijk - 1), zijn in de huidige situatie reeds scholen of kinderdagverblijven aanwezig. Hiermee is het plan in lijn met de Rotterdamse Beleidsregel buitenklimaat.
Dit bestemmingsplan bevat planologische mogelijkheden om maximaal 86 nieuwe woningen te realiseren. Dit aantal ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit NIBM en zodoende is nader onderzoek niet aan de orde. Daarnaast kunnen er nieuwe woningen ontstaan door transformatie, wat kan leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit ligt niet in de lijn der verwachtingen. Er worden geen nieuwe scholen of kinderdagverblijven mogelijk gemaakt binnen het plangebied en de huidige luchtkwaliteit staat de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen niet in de weg.
Het aspect 'luchtkwaliteit' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Vanaf 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Uit de vastgestelde bodemkwaliteitkaart van 2014 blijkt dat de bodemkwaliteit tussen 0 en 1 m onder maaiveld matig verontreinigd is. Dit geldt voor deel van het plangebied ten zuiden van de Schiebroekse Ringvaart. De bodem ten noorden hiervan is in deze laag licht verontreinigd. De bodemlaag tussen 1 en 2 m beneden maaiveld is licht verontreinigd. Ten noorden van de Ringvaart is de bodem in deze laag schoon.
Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden. Op de gronden ten zuiden van de Ceintuurbaan kan nieuwe bedrijfsbebouwing opgericht worden. Dit is echter geen bodemgevoelige functie, zodat bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan achterwege kan blijven. Wel zal bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De eventuele nieuwbouw ter plaatse van de uit te werken woonbestemming is licht verontreinigd, maar geschikt voor woningbouw. In het eventueel op te stellen uitwerkingsplan voor deze locatie zal nader onderzoek gedaan worden naar de bodemkwaliteit. Hetzelfde geldt voor de nieuwbouwmogelijkheden die geboden worden door de wijzigingsbevoegdheden, alleen wordt het bodemonderzoek dan in het kader van het wijzigingsplan uitgevoerd. Sowieso is bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen op deze locaties.
Verder maakt dit bestemmingsplan geen nieuwbouw mogelijk die gepaard gaat met bodemverstorende activiteiten. Voor de vergunde projecten binnen het plangebied is reeds bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening.
Het aspect 'bodem' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. De belangrijkste conclusies zijn hier onder genoemd.
Plaatsgebonden risico
Het plafond van het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) blijft binnen het profiel van de autosnelweg en levert daardoor geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Groepsrisico
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico, het groeprisico bedraagt 0,5 maal de oriënterende waarde.
Plasbrandaandachtsgebied
Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen binnen een zone van 30 meter naast de A20 plaatsvinden heeft plasbrandaandachtsgebied geen betekenis voor dit plan.
Plaatsgebonden risico
De norm van 7 meter (gemeten uit het hart van het spoor) van het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) ligt direct naast het spoor. De strook grond tussen het spoor en de Ceintuurbaan waarop ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden ligt op meer dan 7 meter uit het hart van het spoor, de norm van het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmering op.
Groepsrisico
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico, het groeprisico bedraagt 0,2 maal de oriënterende waarde.
Plasbrandaandachtsgebied
Aangezien er nieuwe bouwwerken binnen de zone van 30 meter naast het buitenste spoor kunnen komen heeft het plasbrandaandachtsgebied praktische betekenis voor dit plan. Rekening moet worden gehouden met regels uit het Bouwbesluit (afd. 2.16).
De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op de groepsrisico's van de A20 en het spoor. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de ontwikkellocaties tot het spoor en de A20 (het merendeel ligt op meer dan 200 meter) en anderzijds door de zeer geringe toename van de gebiedsgemiddelde populatie na de transformatie van bestaande detailhandel, dienstverlening, en horeca naar woningen in een bestaand woongebied.
De groepsrisico's blijven onder de oriënterende waarde en bedragen:
De ontwikkellocaties zijn bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten.
Volgens het gemeentelijke beleid zal de bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico van het spoor volgens de categorie 'licht' plaatsvinden. Bij de categorie 'lichte' verantwoording gelden uitsluitend generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid.
Volgens het gemeentelijke beleid zal de bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico van de A20 volgens de categorie 'middel' plaatsvinden. Bij een categorie 'middel' verantwoording geldt naast de voorwaarden van de categorie 'licht' (generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid en opname van de verantwoording in de toelichting van het bestemmingsplan), een maatwerkadvies van de Veiligheidsregio (zie 9.1.5), inzicht in mogelijke ongevalscenario's en afweging van alternatieve locaties.
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect ecologie. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. De belangrijkste conclusies zijn hier onder genoemd.
Vanwege de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Oude Maas, op 12 km afstand) is voor dit plan alleen de Flora- en Faunawet van toepassing.
Ecologische kwaliteit binnen het plangebied
De oudste structuren in het bestemmingsplangebied zijn de Rotte, de Straatweg, de Kleiweg en de Ringdijk. Deze oude structuren zijn, op de Ringdijk na, ook de oudste bewoningsassen in het plangebied. Hoewel oude landschappelijke structuren in potentie de dragers zijn van de grootste ecologische kwaliteit zijn binnen het plangebied de Straatweg en de Kleiweg ook de plekken met langdurig intensief gebruik. Binnen het plangebied hebben deze twee wegen ook het meest stedelijke karakter. De aanwezigheid van 'pockets' met zeer hoge biodiversiteit is dus niet zo waarschijnlijk maar niet geheel uit te sluiten. Deze zullen zich dan overigens vooral op particulier terrein bevinden. Van de oeverzones van de Rotte is hoge ecologische kwaliteit wel bekend. Ook het gebied langs de Bergse Achterplas heeft waarschijnlijk een vrij hoge biodiversiteit vanwege de stedenbouwkundige opzet en de hoeveelheid groen. Voor het Melanchtonpark en de Schiebroekse Ringvaart geldt dat de ecologische kwaliteit zeer hoog is. Dit komt omdat het park voldoende open plekken kent, niet overmatig gebruikt wordt en er de afgelopen jaren geen verstorende ingrepen hebben plaatsgevonden.
De overige buurten binnen het plangebied zijn relatief 'stenig', hier valt dan ook een lagere biodiversiteit te verwachten. De ecologische kwaliteit van het bedrijventerrein langs de Ceintuurbaan is naar verwachting ook vrij laag.
Natuurkaart Rotterdam
In de Natuurkaart Rotterdam heeft het bestemmingsplangebied Kleiwegkwartier een gemiddelde verwachtingswaarde voor biodiversiteit. Binnen het plangebied liggen gebieden met de wijktypologiën: Bedrijventerrein, Cultuurlijke Stadswijk en Cultuurlijke Tuindorpen. Het Melanchtonpark is op de Natuurkaart aangeduid als kerngebied Park en als ambitielocatie. In de Natuurkaart Rotterdam zijn het Melanchtonpark, de oeverzone van de Bergse plassen, de Ringdijk en de Rotte aangegeven als binnenstedelijke ecologische verbindingen. Van deze verbindingen ligt het Melanchtonpark ook daadwerkelijk binnen het bestemmingsplangebied. De andere verbindingen liggen aan de noord- en oostrand van het plangebied. Het bestemmingsplangebied is goed aangesloten op Natuurnetwerk Nederland. Effecten op de ecologische verbindingen zijn als gevolg van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet te verwachten.
Beschermde soorten
Vanuit de Natuurdatabase van de Gemeente Rotterdam zijn een aantal waarnemingen binnen het plangebied bekend. Het betreft de strikt beschermde soorten: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Huismus, Gierzwaluw, Sperwer, Steenbreekvaren en Tongvaren. Ook de strikt beschermde vissoorten Kleine modderkruiper en Bittervoorn zijn te verwachten. De meeste waarnemingen liggen rond de oudste landschappelijke structuren. De beperkte hoeveelheid waarnemingen wil niet zeggen dat in het plangebied niet meer plekken geschikt zijn voor strikt beschermde soorten. Vanwege het ontbreken van gebiedsdekkend onderzoek zijn deze vaak niet opgemerkt.
Het bestemmingsplan is overwegend een voortzetting van het vorige bestemmingsplan, voor grote delen van het plangebied zullen bestemmingen niet wijzigen. Het is echter wel mogelijk dat ruimtelijke ontwikkelingen plaats vinden. Ontwikkelingen binnen de bestaande bestemmingen, bijvoorbeeld sloop, renovatie, herinrichting en nieuwbouw kunnen echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden. De gevolgen voor de aanwezige flora en fauna van werkzaamheden die binnen bestaande bestemmingen plaats gaan vinden dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden onderzocht te worden. Vooral de in het bestemmingsplangebied voorkomende gebouwgebonden soorten (Huismus, Gierzwaluw, Steenbreekvaren, Tongvaren, Gewone dwergvleermuis en –in mindere mate- Ruige dwergvleermuis) zijn gevoelig voor ingrepen aan bestaande bebouwing. Ook het grootschalig verwijderen van groen kan leiden tot effecten op de geschiktheid als leefgebied voor Huismussen en vleermuizen. Bij ingrepen aan aanwezige bebouwing of groenelementen zal dan ook nader onderzoek moeten worden uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten.
Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en faunawet is altijd van toepassing. Naast de strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals klein zoogdieren (egel, mol) en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker). Hiervoor geldt de zorgplicht. Ook voor vissen geldt altijd de zorgplicht. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterelementen dient gewerkt te worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen.
Uitbreidingsmogelijkheden bedrijventerrein ten zuiden van Ceintuurbaan
Hier wordt 1500 m² nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De precieze invulling hiervan, en of er gebruik van zal worden gemaakt, is nog niet bekend. Dit bedrijventerrein is in zijn huidige vorm al een tamelijk dynamische omgeving. Gevoelige soorten zijn daardoor niet te verwachten. Tijdens het vogelbroedseizoen bestaat er een kleine kans op het voorkomen van nesten. Onder andere op de daken van de bestaande gebouwen. Indien hiermee rekening wordt gehouden is de kans op conflicten met de flora- en faunawet erg klein.
Wijzigingsbevoegdheden en nog uit te werken woonbestemming
Aan de Hillegondastraat, Antony Duyklaan, Saffierstraat en Koraalstraat is het mogelijk de bestemming ‘Maatschappelijk - 1 of - 2’ te wijzigen naar woningen. In de regel worden de gebouwen in zijn geheel getransformeerd. Aanpassingen zullen vooral inpandig plaatsvinden. De kans op conflicten met verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet is bij inpandige aanpassingen niet erg groot. Anders wort het wanneer ook werkzaamheden aan de schil van de gebouwen zullen plaatsvinden zoals: vervanging van kozijnen of gevels, na-isolatie of vernieuwing van daken. Bij grotere ingrepen aan de buitenzijde van gebouwen is toetsing aan de op dat moment vigerende natuurwetgeving wel noodzakelijk.
De uit nog uit te werken woonbestemming aan de Melanchtonweg ligt ter plaatse van het vroegere tijdelijke deelgemeentekantoor van Hillegersberg –Schiebroek. Na verwijdering van de tijdelijke bebouwing is de locatie in 2014 ingeplant met bosheesters. Binnen de uit te werken bestemming ligt ook een deel van de waterloop die rond de sportvelden ligt. Het bouwrijp maken van de locatie zal het rooien van het aanwezige bosplantsoen noodzakelijk maken. Daarnaast zijn werkzaamheden aan de aanwezige waterloop te verwachten. Rooiwerkzaamheden moeten buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd om overtreding van de flora en faunawet te voorkomen. De waterloop is verdacht voor het voorkomen van wettelijk beschermde vissoorten (Kleine modderkruiper en Bittervoorn). Werkzaamheden aan de waterloop kunnen schade aan de aanwezige populaties vissen toebrengen. De waterloop met het ernaast gelegen bosplantsoen zijn in gebruik als foerageergebied van vleermuizen (Gewone en Ruige dwergvleermuis). Zeer dicht bij de ontwikkellocatie is een verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis bekend. Werkzaamheden binnen dit foerageergebied kunnen verstorend werken op het functioneren van het leefgebied van deze soorten. In de bouwfase en eindfase bestaat risico op lichtverstoring van broedvogels en vleermuizen. Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden is een onderzoek in het kader van de op dat moment vigerende natuurwetgeving dus noodzakelijk. Hierbij moet in ieder geval gekeken worden naar de soortgroepen: broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en vissen. De verwachting is dat voor eventuele conflicten met verbodsbepalingen uit de flora- en faunawet mitigatie mogelijk zal zijn en ontheffing verkregen kan worden.
Transformatie Christus Koningskerk
In de Christus Koningskerk wordt de functie 'wonen' toegestaan. Het gebouw zal ingrijpend veranderd moeten worden om geschikt te zijn als woning. Op dit gebouw komt wettelijk beschermde muurflora (tabel 2) voor. Het gebouw is kansrijk voor vleermuizen en gebouwbewonende vogels. Voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden moet een nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd. Waarschijnlijk is ook een ontheffingsaanvraag nodig. Een ontheffing zal voor de tabel 2 soorten verkregen kunnen worden.
Alleen de Flora- en faunawet is relevant voor dit bestemmingsplan. Voor een aantal in het nieuwe bestemmingsplan geboden mogelijkheden geldt dat er geen feitelijke ontwikkeling plaatsvindt. Dit betreffen aanpassingen van de bestemming aan de aanwezige situatie. De Flora- en faunawet is bij deze ontwikkelingen niet in het geding.
Voor de meeste planologische mogelijkheden is de verwachting dat er geen grote ingrepen aan de bestaande gebouwen nodig zijn. In dat geval zijn conflicten met verbodsbepalingen onwaarschijnlijk. Bij grotere ingrepen, zoals grondige renovatie, het vervangen van daken of sloop en nieuwbouw, moet onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd worden.
Voor de verbouwing volgend uit de transformatie van de Christus Koningkerk (Statenplein) tot woningen kan nu al aangegeven worden dat een nader onderzoek en waarschijnlijk ook een ontheffingstraject nodig zal zijn. De mogelijk aan te treffen beschermde natuurwaarden betreffen vooral gebouwgebonden soorten uit de groepen 'vogels met vaste rust- en verblijfplaats', 'vleermuizen' en 'muurplanten'. Hierbij is inpassing in de ontwikkelingen òf compensatie mogelijk.
Bij de uit te werken woonbestemming aan de Melanchtonweg is er kans op verstoring van broedvogels, vleermuizen en vissen. Hiervoor zijn mitigerende maatregelen mogelijk. Ontheffingen zullen daarom, naar verwachting, verkregen kunnen worden.
Het bestemmingsplan is daarom aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet.
Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.
Bij de huidige aanpak (handhavingsbeleidsplan toezicht gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.
Het bestemmingsplan legt overwegend de planologische mogelijkheden vast die in het voorgaande bestemmingsplan al waren opgenomen. De enige wijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande panden. Aangenomen kan echter worden dat er als gevolg van deze verruiming geen sprake zal zijn van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. Voor deze gebruiksverrruiming is dan ook geen sprake van een wettelijke verplichting tot kostenverhaal.
Ook de uit te werken bestemming in het noordelijk deel van het plangebied en de verspreid in het plangebied gelegen wijzigingsbevoegdheden zijn uit het voorgaande bestemmingsplan overgenomen. Voor het kostenverhaal met betrekking tot ontwikkelingen die op grond van die uit te werken bestemming zullen plaatsvinden, zal bovendien door middel van gronduitgifte gestuurd worden. De gemeente is namelijk zelf eigenaar van de gronden. Voor de wijzigingsbevoegdheden zal verzekering van kostenverhaal aan de orde komen bij het opstellen van het wijzigingsplan.
Gezien het voorgaande is bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.
In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
Er is een reactie ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde overlegpartners.
De provincie geeft aan dat zij in 2014 ter toetsing een voorontwerp omgevingsvergunning (ruimtelijke onderbouwing) heeft ontvangen om de transformatie van een leegstaande garage aan de Ceintuurbaan 133 naar een bouwmarkt te verwezenlijken. Destijds heeft de provincie per brief laten weten dat deze ontwikkeling in strijd is met haar beleid ten aanzien van detailhandel. De provincie merkt op dat deze ontwikkeling niet genoemd is in voorliggend plan. Tevens wordt de gemeente erop gewezen dat indien gebruik gemaakt wordt van artikel 4 (Bedrijf - 2), lid 4 (afwijken van de gebruiksregels) een advies van de commissie detailhandel Zuid-Holland noodzakelijk is. Op basis van het bovenstaande is de provincie van mening dat voorliggend bestemmingsplan onvoldoende rekening houdt met de provinciale belangen.
Reactie gemeente Rotterdam
Er wordt gerefereerd naar de mogelijke herontwikkeling van de Eef en Huubgarage aan de Ceintuurbaan 133 in 2014. Het is correct dat er destijds een ruimtelijke onderbouwing voor deze ontwikkeling naar de provincie is gestuurd. Het project is hierna echter stil komen te liggen en heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden. De herontwikkeling tot bouwmarkt is dus niet meer aan de orde en deze ontwikkeling komt dus ook niet terug in het voorontwerpbestemmingsplan Kleiwegkwartier.
De voormalige garage aan de Ceintuurbaan 133 is bestemd conform het vigerende bestemmingsplan. Het pand heeft een bedrijfsbestemming, waar door middel van een specifieke aanduiding tevens detailhandel in (uitsluitend) auto's is toegestaan (zie artikel 4, lid 1, onder 'f'). Een bouwmarkt is dus niet mogelijk op deze locatie. Verder wordt artikel 4.4 genoemd. Dit artikel bevat een afwijkingsbevoegdheid om bedrijven van een hogere bedrijfscategorie toe te laten (hoger dan categorie 3.1). Ook op basis van deze afwijkingsbevoegdheid is een bouwmarkt niet mogelijk. Een bouwmarkt komt ook niet voor in de bij het plan horende lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten. In de regel krijgen bouwmarkten een specifieke bestemming in de Rotterdamse bestemmingsplannen, omdat het feitelijk detailhandel is en geen bedrijf.
Uit bovenstaande uitleg blijkt dat er geen strijdigheid is met het provinciale beleid.
Het HHSK geeft aan dat de zoneringen van de waterkeringen langs de Schiebroekse Ringvaart en de Rotte niet correct zijn opgenomen in de verbeelding. Verzocht wordt dit aan te passen aan de hand van de bijgevoegde informatie.
Reactie gemeente Rotterdam
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zal conform de bijgevoegde informatie aangepast worden.
Rijkswaterstaat geeft aan geen opmerkingen op het plan te hebben.
Reactie gemeente Rotterdam
De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.
KPN geeft aan dat het concept-ontwerpbestemmingsplan geen gedetailleerd inzicht geeft in de werkzaamheden die mogelijk uitgevoerd gaan worden. Of er consequenties zijn voor het kabelnet van KPN kan daarom niet beoordeeld worden. In geval van ontwikkelingen wordt verzocht een KLIC-melding te doen om de kabels en leidingen in de ondergrond in beeld te brengen.
Reactie gemeente Rotterdam
De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De VRR adviseert ten aanzien van het concept-ontwerpbestemmingsplan het volgende.
Plasbrandaandachtsgebied
Verbouwing of herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi in het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn Rotterdam - Gouda, dienen te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 indien er van rechtens verkregen bouweisen met betrekking tot het plasbrandaandachtsgebied op het pand rusten. Indien dit niet het geval is wordt geadviseerd het pand conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van het Bouwbesluit 2012 te construeren. Dit geldt ook voor de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen het genoemde plasbrandaandachtsgebied.
Reactie gemeente Rotterdam
Het Bouwbesluit 2012 bevat een uitputtende regeling ten aanzien van verbouwing, herontwikkeling en nieuwbouw in een plasbrandaandachtsgebied. Deze regeling is vervat in de genoemde artikel 2.5 tot en met 2.9. Het is niet mogelijk iets wat reeds in het bouwbesluit geregeld is, ook nog eens in een bestemmingsplan te regelen. Het is ook niet mogelijk om in een bestemmingsplan aanvullende zaken te regelen ten opzichte van het Bouwbesluit, aangezien de regeling in het Bouwbesluit uitputtend is. Om die reden neemt de gemeente het bovenstaande ter kennisgeving aan.
1% letaliteitscontour
Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitscontour van het toxische scenario van het genoemde spoortraject (120 m vanuit het hart van het spoor), dienen conform artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 geconstrueerd te worden.
Reactie gemeente Rotterdam
Ook voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitscontour geldt dat het bouwbesluit een uitputtende regeling bevat. Om dezelfde reden als hierboven genoemd neemt de gemeente dit deel van de overlegreactie ter kennisgeving aan.
Campagne
Ten slotte adviseert de VRR zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.
Reactie gemeente Rotterdam
De gemeente neemt dit deel van de overlegreactie ter kennisgeving aan.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen van de Gasunie, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie gemeente Rotterdam
De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.
BOOR merkt ten aanzien van het aspect archeologie op dat er een tekstuele omissie in paragraaf 3.2 staat en dat het lijkt of er op op basis van de legenda van de verbeelding maar één dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de verbeelding staat. Dit zouden er op basis van de toelichting en regels twee moeten zijn.
Reactie gemeente Rotterdam
De tekstuele omissie is hersteld en ook de legenda van de verbeelding is aangepast. Er staan wel degelijk twee verschillende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie op de kaart, maar in de legenda werd inderdaad slechts één dubbelbestemming genoemd. Overigens is bewust gekozen voor een verschil in dichtheid van de twee dubbelbestemmingen zodat deze van elkaar te onderscheiden zijn. Dat verschil komt nu ook terug in de legenda.