direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kralingseveer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1075KralVeer-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Rotterdam streeft naar tijdige actualisering van het planologische regime op haar grondgebied. Hiervoor bestaan 2 redenen; de wettelijke plicht om elke 10 jaar te actualiseren en het samenbrengen van verschillende en deels verouderde regelingen.

In het meerjarenprogramma ten behoeve van de actualisatie van de Rotterdamse bestemmingsplannen staat bestemmingsplannen Kralingseveer Woonwijk uit 2004 op de planning om geactualiseerd te worden. Om praktische redenen worden bestemmingsplan "Kralingseveer Woonwijk", bestemmingsplan "Kralingseveer-Schaardijk" en het zuidelijk deel van bestemmingsplan "Brienenoordcorridor" samengevoegd in één nieuw bestemmingsplan.

1.2 Gekozen planopzet

Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan is het plangebied uitgebreid geïnventariseerd. In het gebied zijn op dit moment geen ontwikkelingen bekend waarvan de planvorming genoeg uitgewerkt is om te worden opgenomen in het bestemmingsplan. In het verleden zijn er wel ontwikkelingen geweest die gerealiseerd zijn door middel van een ontheffing op het geldende bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen worden in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen. Verder is in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk de huidige situatie vastgelegd. Naar aanleiding van de uitgevoerde cultuurhistorische verkenning zijn een aantal panden in het bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Deze bestemming beschermt de cultuurhistorisch waardevolle objecten tegen sloop.

Verder zijn de te actualiseren bestemmingsplannen nog niet gedigitaliseerd. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de SVBP-normen (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen), inclusief een digitale IMRO-gecodeerde verbeelding. Hierdoor wordt de nieuwe regeling op www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal voor iedereen beschikbaar. Een gedigitaliseerd plan kan over tien jaar eenvoudig geactualiseerd worden.

1.3 Ligging en begrenzing

Bestemmingsplan Kralingseveer beslaat een gebied aan de rand van de stad aan de rivier, op het snijvlak van rivier en land, werkgelegenheid en wonen. Het omvat de woonwijk Kralingseveer, het overgangsgebied Schaardijk, een gedeelte van de Nieuwe Maas en de Rijksweg A16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1075KralVeer-va01_0002.png"

Nieuwe bestemmingsplangrens bestemmingsplan Kralingseveer

De zuidgrens van het nieuwe bestemmingsplan is het midden van de Nieuwe Maas. Aan de westzijde volgt de grens de westkant van de A16 inclusief op- en afritten. Zuidelijk van het Kralingseplein volgt de bestemmingsplangrens de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel aan de oostzijde van de A16. Parallel aan de gemeentegrens volgt de bestemmingsplangrens de Schaardijk, de groenstrook tussen Kralingseveer en het Rivium, de Abram van Rijckevorselweg. Aan de oostkant volgt de bestemmingsplangrens ook de gemeentegrens tot aan de zuidzijde van de bebouwde kern om via de Schaardijk af te buigen naar het midden van de rivier.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan Kralingseveer vervangt de volgende geldende gebiedsbestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Kralingseveer woonwijk vastgesteld 24-06-2004, onherroepelijk 15-11-2004

Bestemmingsplan Kralingseveer-Schaardijk vastgesteld 16-12-2008, onherroepelijk 12-06-2009

Bestemmingsplan Brienenoord Corridor vastgesteld 13-04-2006, onherroepelijk 22-09-2006

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1075KralVeer-va01_0003.png"

Te actualiseren bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden.
2.3.5 Horecagebiedsplan 2015-2016 Prins Alexander

Het horecagebiedsplan heeft als doel dat de ontwikkeling van horeca aansluit bij de wens en de behoefte van het gebied en dient als leidraad bij vergunningverlening. Daarmee biedt het horecagebiedsplan rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners. Uit de gebiedsbeschrijving blijkt welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied/wijk, straat of aan een plein. Om de gewenste ontwikkelrichting aan te duiden, wordt in het Horecagebiedsplan gewerkt met de begrippen (gericht) ontwikkelen, consolideren en (gericht) verminderen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van economische, fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

Voor het bestemmingsplangebied wordt in het horecagebiedsplan aangegeven dat consolideren de gewenste ontwikkelrichting is. De belangrijkste reden om de kwalificatie consolideren te hanteren is, behoudens de genoemde inrichtingen, dat in dit soort gebieden het woon- en leefklimaat relatief snel onder druk staat.

In het horecagebiedsplan wordt tevens aangegeven dat er een nieuwe horeca-inrichting mogelijk is op het bedrijfsterrein op de hoek van de Abram van Rijckevorselweg/IJsselmondselaan. Deze locatie ligt wat verder weg van de woonbebouwing.

Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan is op 6 juni 2017 een nieuw horecagebiedsplan voor Prins Alexander vastgesteld. In het Horecagebiedsplan Prins Alexander 2017-2019 is opgenomen dat in Kralingseveer door de bestaande horecalocaties wordt voldaan aan de behoefte. De ontwikkelrichting is consolideren. In de het nieuwe horecagebiedsplan is uitbreiding van horeca op het bedrijfsterrein op de hoek van de Abram van Rijckevorselweg/IJsselmondselaan niet opgenomen.

2.3.6 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.7 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.4 Gebiedscommissie

Gebiedsplan Prins Alexander 2014-2018, 1 augustus 2014

De belangrijkste aandachtspunten voor Kralingseveer zijn:

  • de kwaliteit van de buitenruimte, fiets- en wandelpaden in verband met zetting
  • verzakkingsproblematiek woningen en wateroverlast
  • weinig groen
  • bezuinigingen op buurtwerk
  • te hard rijden en verkeersregels negerende automobilisten
  • parkeren en aanhangwagens
  • vandalisme in de volkstuinen
  • oversteekbaarheid Abram van Rijckevorselweg voor voetgangers en fietsers
  • trapveldje Damhertstraat

Geconstateerd wordt dat bewoners voor veel voorzieningen aangewezen zijn op naburige wijken zoals Capelle-West.

De ambitie voor 2030 is om de kennis over de funderingsproblematiek te faciliteren en op te schalen naar andere overheidsniveau's. Geconstateerd wordt dat een bruikbare oplossing voor de verzakkingsproblemen in Kralingseveer er (nog) niet is. De problematiek betreft het oudere gedeelte van de wijk waar de woningen niet met palen onderheid zijn. Het probleem is onomkeerbaar en wordt in de toekomst groter.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het voormalige dorp Kralingseveer is een van de oudste kernen binnen de gemeente Rotterdam. Ter plaatse van het veer naar IJsselmonde ontstond in de loop der eeuwen aan de dijk langs de Maas een lintvormig dorp. Dit dorp was met een kaarsrechte weg, de IJsselmondselaan, haaks op de Schaardijk verbonden met de 's-Gravenweg. Eind negentiende eeuw werd Kralingseveer vanwege de aanwezigheid van de zalmindustrie en andere fabrieken in het buitendijkse gebied flink uitgebreid. Langs de IJsselmondselaan ontstond een gemengd gebied met woningen en enkele andere functies zoals een kerk en een school. Later werden volgens de oorspronkelijke en nog altijd zichtbare kavel- en slotenstructuur nog enkele huizenblokken gebouwd.

Na de neergang van de zalmvisserij werden buitendijks een aantal andere fabrieken gebouwd. Ter plaatse van de kleine haven aan de Nieuwe Maas ligt de betonmortelcentrale. Op het bedrijfsterrein van de betonmortelcentrale staan verschillende silo's en andere gebouwen.

Dijkverzwaringen leidden tot de sloop van de oorspronkelijke kern langs de dijk. Door de komst van bedrijven en industrie in grote, hoge gebouwen langs de oever van de IJssel ging de relatie tussen woonwijk en rivier verloren. De aanleg van de spoorlijn, later vervangen door de Abram van Rijckevorselweg en de aanleg van de sneltram verbraken de noord-zuid relatie van de IJsselmondselaan met Kralingen. De A16 en de Van Brienenoordbrug en kantorenpark Rivium hebben de oost-west relatie verstoord.

De grondruil met de gemeente Capelle aan den IJssel heeft ervoor gezorgd dat de woonwijk vrijwel volledig omsloten wordt door die gemeente. Capelle heeft rondom de woonwijk aan de west- en noordzijde het kantorenpark Rivium en woonwijk Fascinatio ontwikkeld. Aan de oostzijde ligt de woonwijk Capelle-west waar de inwoners van Kralingseveer terecht kunnen voor voorzieningen zoals scholen, winkels en de metro.

Momenteel is Kralingseveer het beste te typeren als een voormalig dorp waar een paar kantoren, bedrijven en winkels gevestigd zijn maar waar het wonen de overhand heeft. Enkele maatschappelijke voorzieningen zoals de Laankerk van de Hersteld Hervormde Gemeente, de Sikh tempel en peuterspeelzaal 't Girafje zijn in het plangebied aanwezig, net als sport- en spelvoorzieningen zoals de Buurt- en SpeeltuinVereniging en voetbalvereniging CKC.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

Over de bewoningsgeschiedenis van Kralingse Veer van vóór de Late Middeleeuwen is weinig bekend. Vondsten uit de omgeving (Capelle aan den IJssel) en van gebieden met een vergelijkbare bodemkundige gesteldheid (kom- en oeverafzettingen van Gorkum of Tiel op/met veen) tonen aan dat binnen het binnendijks gedeelte van het bestemmingsplangebied bewoningssporen uit deze tijd in principe te verwachten zijn. Daarbij kan gedacht worden aan bewoningssporen uit de de IJzertijd (800 voor Christus tot begin jaartelling) en de Romeinse tijd (begin jaartelling - 350 na Christus). Vindplaatsen uit deze perioden ontbreken evenwel nog in dit gebied.

De nederzetting Kralingse Veer heeft zich ontwikkeld nabij en ontleend haar naam aan het veer van Kralingen naar IJsselmonde. Reeds in 1333 is sprake van het veer van Kralingen. Het veer en de nabijgelegen (voormalige) bebouwing zijn waarschijnlijk echter van nog oudere datum. De bebouwing van Kralingse Veer bevond zich op en langs de rivierdijk, de Schaardijk, die in de 13e eeuw is aangelegd.

Een deel van het plangebied is in recente tijd sterk opgehoogd in het kader van de aanleg van de Brienenoordbruggen en snelwegen.

3.2.3 Archeologische verwachting

De locatie van de haven van Kralingen en de rivierdijk bevinden zich binnen het bestemmingsplangebied. Aan en in de haven, alsmede in de dijk en in een strook aan de noordzijde ervan (met huiserven van de langs de dijk gelegen bebouwing), kunnen sporen van bewoning vanaf de 13e eeuw verwacht worden. Verspreid over het hele plangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen.

In het bestemmingsplan zijn 4 gebieden onderscheiden met een verschillend archeologisch regime.

Waarde - Archeologie 1

Voor het tracé van de rivierdijk en de strook grond met mogelijke bewoningssporen vanaf de 13e eeuw (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld, die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor het gebied van het oude insteekhaventje (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0 meter NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor de rest van het plangebied, uitgezonderd het water (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Hiervan zijn nadrukkelijk uitgezonderd de cunetten (zoals bijvoorbeeld dat van de rijkssnelweg A16).

Waarde - Archeologie 4

Voor het binnen het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan de onderwaterbodem, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

3.3 Cultuurhistorie

In het najaar van 2015 is de cultuurhistorische verkenning Kralingseveer uitgevoerd. De cultuurhistorische verkenning geeft inzicht in het ontstaan en de kenmerken van de ruimtelijke structuur en in de karakteristieken van de bebouwing van Kralingseveer.

3.3.1 Polder Kralingen en de Keetensche Polder

Het tegenwoordige grondgebied van Kralingseveer behoorde in de middeleeuwen tot Polder Kralingen en de Keetensche Polder. Deze polders behoorden respectievelijk tot het ambacht van Kralingen en het ambacht van Capelle. De ambachtsheerlijkheden waren grondgebieden die onder het bestuur en de rechtspraak van een ambachtsheer vielen. Ambachtsheren hielden hun ambacht in leen van de graaf van Holland.

De polders zijn in de middeleeuwen ontstaan door ontginning van de veenmoerassen die door afsterving van plantaardig materiaal zijn gevormd. In de elfde en twaalfde eeuw lieten de graven van Holland de woeste veengronden van het rivierengebied ontginnen. Het veen werd op systematische wijze ontwaterd door haaks op de rivier op regelmatige onderlinge afstand ontwateringssloten te graven. Door het gedaalde grondwaterpeil ontstonden tussen de sloten droge kavels die geschikt waren voor akkerbouw. Zo ontstond de kenmerkende middeleeuwse verkavelingsstructuur van het slagenlandschap: smalle, langgerekte kavels waartussen sloten liepen voor de afwatering van het ontgonnen terrein.

Door de ontwatering van het veen zakte het grondwaterpeil en kwam het droge, afgestorven plantaardige materiaal aan zuurstof bloot te staan. Het veen werd hierdoor versneld afgebroken waardoor bodemdaling optrad. De bodem werd natter en daarmee uiteindelijk ongeschikt voor akkerbouw. Bovendien nam het risico op overstromingen sterk toe. Daarom werden de akkers vervolgens meer landinwaarts verplaatst; een achterdijk beschermde de akkers tegen het water vanuit het hogere veen. Het vroegere akkerland werd weiland. De landinwaartse verplaatsing van akkerland vond herhaaldelijk plaats. Zo zijn de middeleeuwse polders met hun kades en dijken ontstaan.

Het huidige tracé van de Oudedijk en ’s Gravenweg was oorspronkelijk een achterdijk die halverwege de twaalfde eeuw is aangelegd. De IJsselmondselaan (voorheen Oostkade en Kralingse Oostkade) is een veenkade en dateert ongeveer uit dezelfde tijd. Een veenkade is een uit veen opgebouwde secundaire waterkering (boezemkade) die ontstond na afgravingen van het omliggende veen voor turfwinning.

Zware overstromingen in 1164 en 1170 veranderden het nabije rivierenlandschap ingrijpend omdat de rivieren een andere loop kregen. Ter plekke van Kralingseveer ontstond een doorbraak waardoor de Hollandse IJssel voortaan uitmondde in de Nieuwe Maas. Het niveau van het gewonnen land dicht bij de Nieuwe Maas en de IJssel was intussen al zó ver gezakt, dat het onder het niveau van het rivierwater dreigde te komen. Een dijk langs de oever moest de landbouwgronden beschermen tegen het buitenwater. In de decennia rond 1200 begon men met het bedijken van de ontgonnen veengebieden. Alle dijken die in de tweede helft van de dertiende eeuw langs de Nieuwe Maas tussen 's-Gravenzande en Gouda zijn aangelegd, vormen gezamenlijk de Schielands Hoge Zeedijk. Door afdamming van de Rotte en de Schie was deze waterkering omstreeks 1270 geconsolideerd. De Schielands Hoge Zeedijk is een zogenoemde schaardijk, dat wil zeggen dat er geen zomerdijk of uiterwaarden zijn. Het buitendijks gebied bestond uit rietgorzen en grote stukken aangeslibde grond. Dit drassige gebied stond regelmatig onder water, maar won terrein op de rivier door aanslibbing.

3.3.2 Infrastructuur

Dijken en kaden

Aanvankelijk aangelegd als waterkeringen, functioneerden de dijken en kades tegelijkertijd ook als wegen. De achterdijk – het huidige tracé van de Oudedijk en ’s-Gravenweg – was de weg van het ambacht Kralingen naar Gouda. De Schielands Hoge Zeedijk was de doorgaande weg naar ‘s-Gravenzande en Gouda. De kaart van het zuidoostelijk gedeelte van het Hoogheemraadschap van Schieland uit 1660 toont de ambachten, polders, het dijkenstelsel en de waterkeringen annex wegen. Haaks op de Schielands Hoge Zeedijk ligt de Kralingse Oostkade (die sinds 1922 IJsselmondselaan heet). Aan weerszijden van de Kralingse Oostkade liggen smalle waterlopen. De Kralingse Oostkade is in eerste instantie een veendijk waarlangs naderhand een weg is aangelegd die naar het Kralingse veer leidde (op deze kaart is sprake van het IJsselmondse veer). Het middeleeuwse dijken- annex wegenstelsel heeft eeuwenlang gefunctioneerd. Op een kaart van het Hoogheemraadschap Schieland uit 1833 is te zien hoe de dijken nog steeds als belangrijke doorgaande routes fungeren. Ze verbinden steden, dorpen en buurtschappen zoals Schiedam, Rotterdam, Gouda, Nieuwerkerk, Zevenhuizen en Moerkapelle. Zelfs tot ver in de twintigste eeuw voldeed de Schielands Hoge Zeedijk nog uitstekend als doorgaande weg. De Schielands Hoge Zeedijk werd met enige regelmaat verzwaard. De meest ingrijpende verzwaring vond plaats naar aanleiding van de Watersnoodramp in 1953. Vanwege de Deltawet (1957) moest het dijklichaam worden opgehoogd tot de vereiste deltahoogte die voldoende hoog en stevig is voor een bepaald type zeldzaam zware stormvloed. Hierdoor verdween de vanzelfsprekende relatie tussen het dorp en de rivier.

Het veer

Sinds de middeleeuwen vormde het overveer tussen Kralingen en IJsselmonde een schakel in de route Holland-Zeeland. In 1333 werd het veer voor het eerst in een oorkonde genoemd. De ambachtsheer van Kralingen was de eigenaar van het veerrecht Kralingen – IJsselmonde; de ambachtsheer van IJsselmonde van het veerrecht IJsselmonde – Kralingen. Door aankoop van het ambacht Kralingen kreeg het stadsbestuur Rotterdam in 1668 het veerrecht Kralingen – IJsselmonde. Na de opening van de Koninginnebrug (1870), de Willemsspoorbrug (1877) en de Willemsbrug (1878) verloor het veer zijn regionale betekenis. De aanleg van de A16 en de bouw van de Van Brienenoordbrug die in 1965 in gebruik werden genomen, maakten het veer overbodig.

3.3.3 Waardevolle ensembles en objecten

Rug-aan-rugwoningen

Aan de IJsselmondselaan liggen vier blokken met rug-aan-rugwoningen. In laat negentiende-eeuws Rotterdam kwam het type van de rug-aanrugwoningen veel voor, maar is nauwelijks bewaard gebleven. Dat maakt de rugaan-rugwoningen in Kralingseveer bijzonder. Met name de twee blokken nabij de Schaardijk, aangezien deze nog in redelijk oorspronkelijke staat verkeren en nog steeds diepe achtertuinen hebben die bedoeld waren voor het verbouwen van eigen groenten en fruit.

- Rug-aan-rugwoningen (circa 1900), IJsselmondselaan 208-220

- Rug-aan-rugwoningen (1895), IJsselmondselaan 239-251

- Rug-aan-rugwoningen (1894), IJsselmondselaan 255-279

Forenzenwoningen Zijdenkousenbuurt

Het woonblok dat bekend staat als de Zijdenkousenbuurt was een van de eerste woningbouwprojecten voor forenzen in Kralingseveer met een gunstige ligging nabij de treinhalte. De eerste bewoners van deze huizen waren Rotterdammers die de hoge huren konden betalen. De woningen hebben diepe achtertuinen die bedoeld waren voor het verbouwen van eigen groenten en fruit.

- Forenzenwoningen Zijdenkousenbuurt, IJsselmondselaan 136-188

Vijver met omringende bebouwing

De vijver met bebouwing aan de Lamastraat, Ottergracht en de Openbare Lagere School met kleuterschool aan de Neushoornstraat. De voorgevels van de woningen zijn op de vijver georiënteerd. Het schoolgebouw naar ontwerp van Pieter Hooykaas en Michiel Lockhorst vormt een uitgebalanceerd ensemble met de door Willem Gerrit Witteveen ontworpen vijver.

- OBS De Toekomst en kleuterschool Zonneschijn (1931), Ottergracht 6 / Antilopestraat 21

Kerken

- Laankerk (1920), IJsselmondselaan 340.

- Kerk Oud Gereformeerde Gemeente met kleuterschool Rehoboth (1919), Buffelstraat 145

Woningen /boerderijen

- Villa bij rijwielbandenfabriek Parqui Hagen (circa 1900), IJsselmondselaan 169

- Boerderij met schuur (circa 1900), IJsselmondselaan 242

- Tuinderswoning (circa 1900), IJsselmondselaan 248

- Boerderij (circa 1900), IJsselmondselaan 358

- Winkel met woning (circa 1900) IJsselmondselaan 362

3.3.4 Dubbelbestemming "Waarde - cultuurhistorie"

Naar aanleiding van de cultuurhistorische verkenning worden waardevolle objecten in het bestemmingsplan worden opgenomen met de dubbelbestemming "Waarde - cultuurhistorie". Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop.

Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken.

3.3.5 Conclusie

Bovenstaande panden zijn opgenomen met de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie", met uitzondering van de voormalige boerderij aan de IJsselmondselaan 358, vanwege de staat van onderhoud van de fundering.

3.4 Stadsgezichten en Monumenten

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium.

Een rijksmonument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is vanwege de schoonheid betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

In het bestemmingsplangebied ligt één rijksmonument: de boerderij uit de 18e eeuw aan de Schaardijk 482. Het is een boerderij met een dwars woonhuis, met een opkamer met een betegelde vloer en een stal aan de achterzijde. Het pand heeft vensters met zesruitsschuiframen, een vroeg achttiende-eeuwse schoorsteenboezem, twee bedstedewanden en een rieten dak.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Juridische planbeschrijving

4.1.1 Wonen

Alle woningen in Kralingseveer hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Op de verbeelding is aangegeven hoeveel bouwlagen zijn toegestaan en of een kap of plat dak verplicht is. In Kralingseveer zijn verschillende woningen met 1 bouwlaag opgehoogd. In de regels is voor deze woningen op adres aangegeven dat een extra bouwlaag is toegestaan.

Een aantal panden zijn bestemd voor wonen maar zijn door middel van een aanduiding ook bestemd voor detailhandel, horeca, kantoor of bedrijf.

4.1.2 Tuin

Op de verbeelding zijn tuinen aangegeven met de bestemming "Tuin", in de regels van de tuinbestemming wordt onderscheid gemaakt tussen de voor- en achtertuin.

Voor vergunningsvrij bouwen, zie ook onder paragraaf 4.1.17.

4.1.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ondermeer voet- en fietspaden, waterpartijen, speeltoestellen toegestaan. Ook de is de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is.

Veranderingen in de huidige inrichting van deze groengebieden kunnen worden doorgevoerd zonder dat doorvoor het bestemmingsplan moet worden aangepast (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Aan de zuidwestzijde van Kralingseveer is de voormalig opvanglocatie voor havenslib ingericht als park met bomen en gras.

4.1.4 'Recreatie - Volkstuin'.

Aan de noordzijde van de voormalige opvanglocatie ligt een volkstuinencomplex. Op deze locatie heeft de vereniging NTV Kralingseveer haar eigen verenigingsgebouw. De volksthuinen zijn in het bestemmingsplan opgenomen als 'Recreatie - Volkstuin'.

4.1.5 Bedrijven

In het bestemmingsplan hebben 2 locaties de bestemming 'Bedrijf' gekregen, namelijk de bedrijventerreinen aan de Elandstraat en aan de Schaardijk.

Op het bedrijventerrein aan de Elandstraat zijn bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2. Het maximale bebouwingspercentage is 100%.

Op het bedrijventerrein aan de Schaardijk zijn ook bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 toegestaan. In deze bestemming is het bedrijf Van Nieuwpoort Betonmortel opgenomen met een maatbestemming. Het maximale bebouwingspercentage dat is toegestaan is 35%.

Verder zijn in de bestemming 'Wonen" een aantal bedrijven met maatbestemming opgenomen zoals de de fietsenmaker aan de IJsselmondselaan.

4.1.6 Kantoren

Aan de Luipaardstraat zijn is een locatie bestemd als "Kantoor". Thans staat hier 2 kantoorgebouwen.

Het pand aan Schaardijk 434 is opgenomen als bestemd als "Gemengd", hier is een kantoor toegestaan. In het plangebied zijn nog enkele locaties waar doormiddel van een functieaanduiding 'Kantoor toegestaan' een kantoor is toegestaan ter plaatse van de bestemming 'Wonen'.

4.1.7 Detailhandel

In het noordelijke deel van het plangebied ligt een lgebied dat bestemd is voor detailhandel, specifiek voor woninginrichting. Het bebouwingspercentage is 60%. Het terrein is verdeeld in 2 vlakken waar verschillende maximale bebouwingshoogtes gelden. Het deel aan de IJsselmondselaan mag een maximale hoogte hebben van 8 meter, het achterliggende deel mag een maximale hoogte hebben van 14 meter.

4.1.8 Maatschappelijk

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk" alleen niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

De Laankerk aan de IJsselmondselaan en de Sikhtempel aan de Ottergracht 6 zijn bestemd als Maatschappelijk.

De omgeving van het Rendierhof is geheel bestemd als Maatschappelijk. Binnen deze bestemming ligt het wijkgebouw 'Rendierhof'. Het maximale bebouwingspercentage van deze locatie is 30%.

4.1.9 Gemengd

Het pand aan Schaardijk 434 is bestemd met de bestemming "Gemengd". Binnen deze bestemming zijn de functies horeca en kantoor toegestaan.

4.1.10 Verkeer

De snelweg A16 is in het bestemmingsplan opgenomen als "Verkeer-autosnelweg".

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs.

Binnen deze bestemmingen is de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.1.11 Water

De rivier de Maas is in het bestemmingsplan opgenomen als "Water - 1". Binnen deze bestemming is een brug toegestaan ten behoeve van de A16. De overige waterlopen in Kralingseveer zijn opgenomen als 'Water - 2'.

4.1.12 Sport- en speelterrein

De sportvelden, de speeltuin en de kinderboerderij liggen in het oosten van plangebied en zijn als 1 locatie opgenomen in het bestemmingsplan. De bestemming is "Sport- sport- en speelterrein".

Het maximale bebouwingspercentage van de totale oppervlakte is 5%, de huidige clubgebouwen van de voetbalvereniging en de speeltuin vallen hierbinnen.

4.1.13 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.


Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

In het bestemmingsplan zijn 4 locaties aangeduid met een functieaanduiding waar binnen de bestemming "Wonen" ook horeca is toegestaan: Buffelstraat 69, IJsselmondselaan 290a - 292, Zebrastraat 1-3 en Giraffestraat 70. Binnen de bestemming "Gemengd" is ook horeca toegestaan, aan de Schaardijk 434.

Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Tuin" uitsluitend ter plaatse van IJsselmondselaan 290a - 292 zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.1.14 Bergingen en garages

Bij de woningen aan de zijstraten van de Karbouwstraat liggen parallel aan de Damhertstraat een aantal bergingen. De bergingen zijn op de verbeelding aangeduid als 'Wonen - Berging'. De maximale hoogte van een berging is 3 meter en de bergingen moeten plat worden afgedekt. Aan IJsselmondselaan 242 en 250 staan twee bergingen waarbij een kap toegestaan is. Naast de bergingen bevinden zich enkele solitaire garages in Kralingseveer. De garages zijn bestemd als 'Verkeer - Garagebox'.

4.1.15 Zones

Op de verbeelding zijn 2 zones opgenomen, de 'geluidzone industrie' en de 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. De 'geluidzone industrie' geeft aan waar de 50 dB(A) contour ligt van het gezoneerde industrieterrein Stormpolder en van het gezoneerde industrieterrein Feijenoord-Schaardijk. De 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' heeft betrekking op de veiligheidszonering zoals is opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Op grond van de verordening dient voor gronden langs de Nieuwe Maas een bebouwingsvrije zone te worden aangehouden. Binnen de zone geldt een bouwverbod waarvan - onder voorwaarden - kan worden afgeweken.

4.1.16 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.1.17 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.1.18 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.


Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.1.19 Drinkwaterleiding

In het plangebied ligt een transportwaterleiding ten behoeve van de watervoorziening. Deze leiding is met de bestemming 'Leiding - Water' inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Waterwet en waterbesluit (2009)

Volgens de Waterwet en bijbehorend waterbesluit is het verboden om zonder toestemming van de minister van Infrastructuur en Milieu iets anders te doen met een waterstaatswerk, dan waarvoor het bedoeld is. Voor bouwen in of rond een waterstaatswerk moet daarom een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd. Uitzondering hierop zijn de gebieden die door het Waterbesluit zijn aangewezen als gebieden met een vrijstelling van de vergunningplicht (op dit onderdeel van de regelgeving). Van deze gebieden is bepaald dat ze uit rivierkundig oogpunt minder van belang zijn. Deze gebieden blijven wel deel uit maken van het rivierbed en kunnen bij hoogwatersituaties onder water komen te staan. Bouwen in deze gebieden geschiedt op eigen risico. Een deel van het bestemmingsplangebied valt onder deze vrijstelling.

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

(BARRO)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De SIVR verwoordt de rijksambitie ten aanzien van de integrale ruimtelijke ontwikkeling van ons land. Onderwerpen uit de SVIR zijn juridisch bindend vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Relevant voor het plangebied zijn de regels over de rijksvaarwegen.

Om een vlotte en veilige doorvaart op de bestaande rijksvaarwegen te handhaven zijn in het Besluit algemene ruimtelijke ordening regels opgenomen over zogenoemde vrijwaringzones langs de Nieuwe Waterweg. In de vrijwaringszone moet rekening gehouden worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

· de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;

· de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur;

· de scheepvaart;

· het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;

· de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;

· het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De vrijwaringszone is voor een Zeehaventoegang 40 meter gerekend vanaf de begrenzing van de vaarweg en voor een splitsing 50 meter. Gaat het alleen om een vaarweg waar de grootste schepen mogen varen dan is de vrijwaringszone 25 meter. Ter plaatse van het plangebied is de vrijwaringszone 25 meter. In deze zone zijn geen ontwikkelingen voorzien.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

Herijkt Waterplan 2 Rotterdam

De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de stad. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol.

In juni 2013 is een herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.

Deelgemeentelijk Waterplan Prins Alexander

In het Deelgemeentelijk Waterplan is voor de voormalige deelgemeente Rotterdam Alexander een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 van Rotterdam. Hierin zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is voor de watergangen in het gebied de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn concrete maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden.

Nieuwe uitgiftepeilen buitendijks gebied

Op dit moment vindt herijking van uitgiftepeilen plaats, de nieuwe uitgiftepeilen zijn inmiddels door de directie Buitenruimte vastgesteld, maar nog niet door het college van B&W van Rotterdam. De gemeente gaat uit van een hoger veiligheidsniveau dan de oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) van 1x10-5 die de provincie Zuid-Holland hanteert [Pzh 2013] . Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting en grote economische schade door het uitvallen van functies verkleind. Uitgiftepeilen richten zich op nieuwe ontwikkelingen of herstructureringen en geven in termen van maaiveldhoogtes de minimale vereisten voor het waarborgen van waterveiligheid.

Het nieuwe beleid gaat uit van een onderscheid in een basis en een basis+ uitgiftepeil in buitendijks gebied. Het basispeil is bedoeld voor reguliere, niet kwetsbare functies en is lager dan het basis+ peil. Het basis+ peil geldt voor kwetsbare functies (zoals nutsvoorzieningen, risicovolle bedrijven) waarbij overstroming effecten kan sorteren die de omgeving c.q. de maatschappij kunnen ontwrichten. Dit basis+ peil ligt hoger waardoor er meer veiligheid tegen overstroming wordt geboden ten opzichte van het basispeil. Onderscheid wordt gemaakt tussen gebieden buiten de Maeslantkering en binnen de Maeslantkering. Voor gebieden binnen de Maeslantkering is het advies een uitgiftepeil van NAP +3,60 m voor de basisfuncties en een uitgiftepeil van NAP + 3,90m voor kwetsbare functies.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. Voor dit bestemmingsplan is advies gevraagd van het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, waterbeheerder van het regionale water en Rijkswaterstaat als beheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied.

De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

Waterbeheerplan 2010-2015

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water'', de Keur van HHSK, peilbesluiten en de leggers. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gelet op klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. Voor het waterbeheer zijn ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Immers ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. Het waterbeheerplan beschrijft hoe HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het watersysteem een watervergunning nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het oostelijke deel van het plangebied wordt omsloten door Capelle aan den IJssel. In het gebied liggen verschillende peilgebieden. Eén van de peilgebieden heeft een variabel peil. In het gebied liggen zowel hoofdwatergangen als overig oppervlaktewater. Het water uit Kralingseveer voert onder vrij verval af naar Rivium (Capelle a/d IJssel) en wordt bemalen door het gemaal Aquarivia. Eén peilgebied heeft een afwijkend peil vanwege de aanwezigheid van een monumentale boerderij aan de Schaardijk 482.

In het plangebied is volgens de Herijking Waterplan 2 geen wateropgave. In de Rotterdamse adaptatiestrategie wordt ook gelet op klimaatverandering in de toekomst (2100) geen waterbergingstekort in het gebied verwacht.

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Daarom neem het verhard oppervlak niet toe en hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater zijn er verschillende peilbuizen in het plangebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte bij een aantal peilbuizen is kleiner dan de vereiste 0,80 meter. Ook de drooglegging is in gedeelten van Kralingseveer beperkt. Uit de watersysteemanalyse van Polder Capelle [HHSK 2015] blijkt dat in peilgebied GPG815 de 50 % drooglegging 68 cm is. In de toekomst zal de drooglegging nog verder afnemen omdat de bodem in dit gebied daalt.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard, invloed op de grondwaterstanden wordt niet verwacht. Wel zal door voortgaande zetting op termijn wateroverlast onvermijdelijk zijn. De gemeente zal geen technische maatregelen meer nemen om de drooglegging te vergroten en de kans op water op straat te verminderen.

5.3.3 Waterkering

Langs de Nieuwe Maas ligt de primaire waterkering en hier ligt ook een voorliggende waterkering. Langs de A16 ligt ook een waterkering. Bij ontwikkelingen zal rekening gehouden moeten worden met de beschermingszones van deze waterkeringen.

5.3.4 Waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks

Het plangebied ligt vrijwel geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 14 (Zuid- Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden.

Waterveiligheid buitendijks

Een klein deel van het gebied ligt buitendijks. Dit betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuw Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein. De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiele schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beiden afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele centimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar als deze hoeveelheid water staat in een woning of bedrijf is er vaak wel schade aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Water op een weg kan ook betekenen dat deze niet meer zichtbaar is waardoor gebieden mogelijk onbereikbaar zijn. Dit kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting. In het buitendijkse deel van het plangebied zal op basis van de huidige maaiveldhoogtes bij maatgevende waterhoogtes van 1/4.000 jaar, wateroverlast in het gebied ontstaat.

Nautische veiligheid

De Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied een rijksvaarweg van CEMT-klasse VIb. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (titel 2.1 Rijksvaarwegen) is aangegeven dat langs de Nieuwe Maas ter hoogte van het plangebied (klasse VIb) een vrijwaringzone aanwezig is van met een breedte van 25 meter. De vrijwaringzone wordt gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg, zoals opgenomen in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Bovenstaande houdt in dat bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan ten opzichte van hetgeen nu is toegestaan op minder dan 25 meter van de oever rekening gehouden moet worden met het voorkomen van belemmeringen voor de vaarweg.

Het gaat om belemmeringen zoals:

· belemmering van de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, in de hoogte en in de vaardiepte

· hinderen van de zichtlijnen voor de scheepvaart;

· hinderen van contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;

· beperking van de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten

- belemmering van de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud van de

rijksvaarweg

Langs de Nieuwe Maas is een veiligheidszone opgenomen waarbinnen een bouwverbod geldt.

5.3.5 Riolering

In een groot deel van het plangebied is sprake van een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Het afvalwater in het gebied wordt direct afgevoerd naar de AWZI Kralingseveer. In het gebied zijn twee overstorten aanwezig. De overstort in de Zebrastraat is recent westelijk verplaatst, zodat deze nu uitkomt op een grotere watergang. Onder de A16 ligt een regenwaterstelsel dat niet in beheer is bij de gemeente Rotterdam.

5.3.6 Verzakkingsproblematiek

De verzakkingsproblematiek is ontstaan doordat ongeveer 400 niet onderheide huizen in de wijk wegzakken in de bodem. In opdracht van de voormalige deelgemeente Prins Alexander zijn door Gemeentewerken diverse onderzoeken (2001; 2006; 2008 en 2010) verricht naar de oorzaak en snelheid van de verzakkingen en is bezien welke mogelijke maatregelen genomen zouden kunnen worden om verwachte verdere verzakkingen te voorkomen of te beperken. Tevens is daarbij bekeken welke mogelijke toekomstperspectieven er voor de wijk zijn met betrekking tot de verzakkingen. In bijlage 2 is de kaart opgenomen uit het onderzoek. Op de kaart is informatie opgenomen wat het onderzoeksgebied is, welke panden verzakken en wat het resultaat was van eerdere onderzoeken.

Uit het onderzoek van 2010 is gebleken dat de oorzaak van de problematiek primair ligt aan het feit dat de ondergrond zakt, er niet kan worden opgehoogd en de grondwaterstand niet kan worden verlaagd. Op basis van de diverse onderzoeken is door de gemeente geconcludeerd dat andere maatregelen dan het (alsnog) onderheien van de panden in het betrokken gebied (zie kaartbeeld) geen oplossing bieden. Daarbij is tevens vastgesteld dat alsnog onderheien geen reële optie is vanwege de daaraan verbonden kosten.

Door de gemeente is aangegeven dat met (tijdelijke) maatregelen de wateroverlast op straat kan worden beperkt, doch dat dit slechts tijdelijk verbetering oplevert. In dat verband is rond de eeuwwisseling de riooloverstort bij de Ottergracht vergroot en is op zeer beperkte schaal het straatoppervlak van de IJsselmondselaan afgekoppeld van het gemengde stelsel. In de periode 2007 tot 2012 / 2013 zijn op 30 panden in het probleemgebied zettingsmetingen verricht. Naar aanleiding van het meest recente onderzoek (2010) is in 2015 een 2e overstort gerealiseerd op de locatie IJsselmondselaan / Zebrastraat. Hierdoor is de overstortcapaciteit vergroot en wordt de hoeveelheid overstortwater over twee overstorten verdeeld. Hierdoor zal het aantal “water op straat” situaties gedurende een aantal jaren afnemen.

In opdracht van de Belangenvereniging Kralingseveer is door het Academisch Adviesbureau UniPartners Delft in 2013 een studie verricht naar de technieken voor het omhoog brengen en opnieuw funderen van de woningen. Ook is in beeld gebracht welke methode in deze situatie het beste wordt geacht en is een voorbeeldcasus doorgerekend. Het feit dat het in Kralingseveer gaat om geschakelde, relatief kleine woningen in particulier eigendom maakt het uitwerken van een haalbaar plan zeer complex.

5.4 De wateropgave

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water 2 " gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. De Schaardijk is op de plankaart aangegeven met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de plankaart) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd Hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, daarom is er geen noodzaak tot het compenseren van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.2.1 Plangebied

In het document 'Bedrijven en milieuzonering Rotterdam' wordt Kralingseveer aangeduid als 'woongebied'. Over het bestemmingplangebied liggen 2 zones van gezoneerde industriegebieden. De zone van industrieterrein Stormpolder ligt over het zuidelijke deel van de woonkern van Kralingseveer. De zone van het industrieterrein Feijenoord-Schaardijk ligt over de autosnelweg.

In Capelle ligt een afvalwaterzuiveringsinstallatie aan de Rivium Promenade. De geluidcontour van dit bedrijf valt voor een klein deel over de autosnelweg binnen de bestemmingsplangrens. Dit levert geen belemmeringen op.

Wanneer de bedrijvenlijst behorend bij het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om MER-(beoordelings)plichtige bedrijven te vestigen geeft het bestemmingsplan daarmee het kader, zoals bedoeld in de Europese richtlijn (2001/42EG) en zal in dat geval voor het bestemmingsplan een planm.e.r. gevoerd moeten worden. De richtlijn voor de planm.e.r. is bedoeld om milieu-effecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding daarvan in beeld te brengen in een milieurapport (een PlanMER). Voor de zwaardere milieucategorieën is in de meeste gevallen een planm.e.r. nodig.

Door het toestaan van enkele activiteiten uit de oorspronkelijke VNG-lijst categorie 3.2 is in die gevallen voor het plan een planm.e.r. nodig. De lijst van categorie 3.2 is voor dit plan geschoond van activiteiten die MER-(beoordelings)plichtig zijn. Daarnaast is van een aantal activiteiten uit de standaard VNG-lijst de hoeveelheid of productiecapaciteit beperkt, deze aanpassing is aangegeven met een "a" in de derde kolom. Het gebruik van een aangepaste lijst voorkomt dat dit plan onbedoeld toch het kader biedt en een planm.e.r. noodzakelijk is om de milieu-effecten in beeld te brengen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.3.1 Industrielawaai

Bedrijventerrein Schaardijk is onderdeel van industriegebied Stormpolder. Hieronder vallen tevens bedrijventerrein IJsseldijk en Nijverheidsstraat (Capelle aan den IJssel) en Stormpolder (Krimpen aan den IJssel. In 1993 is per Koninklijk Besluit de geluidcontour van dit industieterrein vastgesteld.

Met een geluidzone rondom een industrieterrein wordt enerzijds beoogd om bedrijven op dit industrieterrein een passende geluidruimte te bieden om hun vergunde activiteiten te kunnen uitoveren. Anderzijds wordt de woonbebouwing in de directe nabijheid voldoende bescherming geboden voor een goed woon- en leefklimaat. De geluidzone is het gebied rondom het industrieterrein en de zogenoemde 50 dB(A)-contour. Deze contour wordt de zonegrens genoemd waar de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1075KralVeer-va01_0004.png"

Gezoneerd industrieterrein Stormpolder en de 50 dB(A) contour

Geluidreductieplan industrieterrein Stormpolder

Bij de periodieke administratieve controle van de invulling van de geluidruimte binnen de geluidzone bleek dat de data, de wijze van modellering en de digitalisering van de geluidzone niet overeenkomt met de werkelijkheid. Bij de beoordeling van de beschikbare geluidruimte ten behoeve van veranderingen in bedrijfsactiviteiten in de periode medio 2012-2013 is daardoor een beperkte overschrijding van de geluidzone ontstaan door het mogelijk maken van die activiteiten.

De overschrijding van de geluidzone vindt plaats in de omgeving van het industrieterrein Schaardijk. Dit is in het westelijk deel van de geluidzone, in de nabijheid van de Brienenoord-brug. Dit is op geruime afstand van woonwijken. Binnen de zone liggen enkele woningen en die worden om die reden afzonderlijk beschermd door zogenoemde MTG's (Maximaal Toelaatbare Grenswaarden). Uit analyse blijkt dat, ondanks het feit dat de zonegrens is overschreden, de vastgestelde grenswaarden op de woningen niet worden overschreden. De omliggende woningen worden door de zonegrensoverschrijding niet zwaarder geluidbelast dan toegestaan. De woningen in de zone van Stormpolder worden dus nog steeds goed beschermd tegen geluidhinder, maar de vastgestelde zonegrens wordt wel overschreden.

Om de geconstateerde zone-overschrijding op te heffen bevat het geluidreductieplan volgens de gestelde wettelijke eisen een plan van aanpak dat in de komende periode uitgevoerd zal worden. Dit plan van aanpak bestaat uit drie stappen die na vaststelling worden doorlopen. Dit zijn: (1) onderzoek naar inconsistenties in de geluidmodellering; (2) onderzoek naar mogelijke geluidreducerende maatregelen en afweging van realisatie van die maatregelen; (3) aanvullende stappen indien aanpak niet afdoende blijkt binnen de wettelijke termijn van 5 jaar. Omdat alle betrokken partijen de wens hebben om de zone-overschrijding zo snel als mogelijk op te lossen, wordt na het vaststellen van het geluidreductieplan direct gestart met de uitvoering van het plan van aanpak.

Begin 2016 is is het geluidreductieplan van industrieterrein Stormpolder vastgesteld door de gemeenten Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en Rotterdam.

Geluidcontour in het bestemmingsplan Kralingseveer

De geluidcontour van het industrieterrein zoals is opgenomen in dit bestemmingsplan is de contour zoals is vastgesteld bij Koninklijk Besluit 93.000772 op 28 januari 1993. De geluidcontour die was opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan “Kralingseveer-Schaardijk” was niet juist. Dit was veroorzaakt doordat in de aangrenzende bestemmingsplannen Rivium (Capelle a/d IJssel) en Stormpolder (Krimpen a/d IJssel) de contour niet correct is opgenomen en in het bestemmingsplan Capelle-West wel. In dit bestemmingsplan is de geluidcontour, zoals is vastgesteld met Koninklijk Besluit van 28 januari 1993 op de verbeelding opgenomen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om de geluidzone industrielawaai in dit bestemmingsplan te wijzigen.

6.3.2 Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, dus er is geen onderzoek naar het industrielawaai nodig.

6.4 Bodem

Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is geen onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit.

6.5 Luchtkwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen die in een bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, moeten altijd worden getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en aan het Rotterdams beleid. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en daarom is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd.

6.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.6.1 Transport gevaarlijke stoffen over de rijksweg A16

Over de A16 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risicoplafond (de maximale plaatsgebonden risicocontour) wordt gemeten vanaf het midden van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR plafond van wegdeel Z134 (Knooppunt Ridderkerk noord - afrit 25 Rotterdam centrum) bedraagt volgens de Regeling basisnet 58 meter. Aangezien de dichtsbijzijnde bebouwing op ongeveer 66 meter van de as van de weg ligt, is er in de huidige siuatie geen knelpunt ten aanzien van kwetsbare objecten.

Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Het hoogste groepsrisico bedraagt 0,6 maal de oriëntatiewaarde. Door het ontbreken van nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe.

Het plasbrandaandachtsgebied is 30 meter en omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt niet van belang.

6.6.2 Transport gevaarlijke stoffen over binnenstedelijke wegen

Ten noorden van het plangebied ligt de weg N210. Vanaf de autosnelweg A16 worden over de N210 gevaarlijke stoffen vervoerd richting IJsselstein. Het nieuwe bestemmingsplan verandert dit transport niet.

De 10-6 contour bedraagt volgens de risicokaart 0 meter aan beide zijden van de weg en levert dus geen ruimtelijke beperking op voor dit plan.

Binnen 200 meter aan de Groeninx van Zoelenlaan maak het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk daarom is nader onderzoek naar het groepsrisico niet nodig.

6.6.3 Transport gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas

De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas" vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico's van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden.

Indien binnenvaartschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 25 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 25 en 40 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 40 meter-zone. Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven.

Het bestemmingsplan Kralingseveer ligt aan de Nieuwe Maas. In de Regeling basisnet gaat het niet om maximale gebruiksruimten, maar om referentiewaarden. Er geldt dat alleen in geval dat referentiewaarden worden overschreden een nadere risicoanalyse moet uitwijzen of aan risiconormering wordt voldaan. In het geval dat de berekende transportintensiteiten lager zijn dan de referentiewaarden mag er zonder meer vanuit worden gegaan dat aan de risiconormering wordt voldaan.

Uit de eindrapportage van Basisnet Water blijkt dat in de huidige situatie in de binnenvaartcorridorr van de Nieuwe Maas geen knelpunten zijn en dat er zeer ruim aan de referentiewaarden wordt voldaan.

6.6.4 Groepsrisicoverantwoording

De groepsrisico verantwoording luidt als volgt:

B&W van Rotterdam vinden de waarde van 0,6 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico voor de bestaande situatie bij de A16 aanvaardbaar vanwege de volgende redenen:

  • de oriënterende waarden voor het groepsrisico wordt niet overschreden;
  • er is sprake van een bestaande plansituatie waarbij het onderhavige bestemmingsplan dit groepsrisico niet doet toenemen;
  • de zelfredzaamheid in het gebied is groot.

6.7 Natuur

Bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen in een bestemmingsplan moet altijd gekeken worden of deze ontwikkelingen geen blijvende schadelijke effecten zullen hebben op gebieden en soorten. Omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is geen onderzoek gedaan naar de flora en fauna.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (handhavingsbeleidsplan toezicht gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

  • Onderzoek of gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan
  • Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)
  • Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

  • Legalisering (vergunningtraject)
  • Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom)

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt dus er is geen financiële onderbouwing noodzakelijk.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Kralingseveer zal een ieder gedurende zes weken in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het vooroverleg geweest van 11 juli 2016 tot en met 8 september 2016. Er zijn 4 reacties binnengekomen.

Bureau Oudheidkundig Onderzoek van de gemeente Rotterdan (BOOR) laat weten dat in de regels van artikel 23 (Waarde - Archeologie 3) een typefout staat. De fout is in het ontwerpbestemmingsplan hersteld.

De Gasunie laat weten dat het concept ontwerpbestemmingsplan getoetst is aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen, zoals is bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komen heeft de Gasunie geconcludeerd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de Gasunie valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Deze reactie is voor kennisgeving aangenomen.

TenneT heeft geen opmerkingen omdat er geen belangen van TenneT bij het plan betrokken zijn.

De gemeente Capelle heeft aantal vragen over het concept ontwerpbestemmingsplan die per mail beantwoord zijn. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie is de tekst in 5.2 over het Waterbeheerplan aangepast nu er een nieuw Waterplan tot 2021 is vastgesteld.