direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schiemond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1073Schiemond-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Schiemond uit 2006 is niet meer actueel. Het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is gebeurd in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen planopzet

Uitgangspunt van het voorliggende bestemmingsplan is het voortzetten van de geldende rechten uit het voorheen geldende bestemmingsplan. De regeling is wel gemoderniseerd naar landelijke (SVBP 2012) en Rotterdamse standaarden. Het uitgangspunt is behoud van de huidige rechten. In paragraaf 4.3 is een meer specifieke uitwerking van de gekozen bestemmingen opgenomen.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied Schiemond is gelegen in Delfshaven in de wijk Schiemond. De grens van het bestemmingsplangebied Schiemond wordt aan de noordoostzijde gevormd door de Pelgrimsstraat, deze loopt door tot aan de kruising waar de grens oversteekt naar de overzijde van de Pelgrimsstraat. Deze loopt over in de Westzeedijk tot aan de Schiemond, waar de grens langs het water loopt en op het eind de Nieuwe Maas induikt. Vanaf daar loopt de grens een stuk het water van de Maas in. Na enkele tientallen meters maakt de grens een hoek van 90 graden en loopt vervolgens evenwijdig langs de Bartel-Wiltonkade. Ter hoogte van de Koushaven maakt de grens wederom een bocht om vervolgens via deze haven en de Speedwellstraat weer op de Pelgrimsstraat uit te komen. In onderstaande figuur is de plangrens globaal aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1073Schiemond-va01_0002.png"

Figuur 1.1 Planbegrenzing

1.4 Vigerende bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingplan Schiemond (556). Dit bestemmingsplan is 18 mei 2006 vastgesteld en is 3 november 2006 onherroepelijk geworden. In navolgende figuur is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1073Schiemond-va01_0003.png"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Gezien de beperkte ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is het bestemmingsplan niet in strijd met de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie 'Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte' van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Gezien de beperkte ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is het bestemmingsplan niet in strijd met de prioriteiten uit de Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma's worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan Schiemond maakt in zeer beperkte mate ontwikkelingen mogelijk. Het bestaand gebruik en de kleinschalige uitbreiding van functies is passend voor het gebied en wordt juridisch vastgelegd.

2.2.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht erfgoed- en monumentenbeleid. Deze CHS legt een basis voor lokaal ruimtelijk beleid en vormt een toetsingsinstrument voor de provincie voor de gemeentelijke plannen.

Regioprofielen

Op basis van deze CHS zijn in 2005 vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed aangewezen. In deze gebieden zijn de belangrijkste landschappen van de provincie te vinden en komen belangrijke archeologische, historisch landschappelijke en historisch bouwkundige waarden voor.

Het is een provinciaal belang om zorgvuldig om te gaan met de topgebieden en cultuurhistorische thema's. Dit betekent allerminst dat grote gebieden 'op slot' zouden moeten, maar dat dynamiek en verandering zich verhouden tot de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten en essenties.

Voor deze topgebieden zijn zogenaamde Regioprofielen Cultuurhistorie gemaakt, een algemene sturingsstrategie voor behoud en inpassing van de cultuurhistorische waarden in de betreffende gebieden. Daarmee wordt voor gemeenten, rijk en andere partijen duidelijk wat de provincie onder het provinciaal belang cultuurhistorie verstaat en wat daarvan de consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn.

Aangezien geen nieuwe bouwmogelijkheden in het plangebied mogelijk zijn gemaakt is het bestemmingsplan niet in strijd met de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland.

2.2.3 Overig

Overige relevante documenten zijn:

  • Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
    Deel a vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b vastgesteld op 23 maart 2005 door Provinciale Staten
  • Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2003-2020.
    Vastgesteld op 17 december 2003 door de Regioraad

Doordat alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is toetsing aan deze documenten niet noodzakelijk.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden: zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

Het plangebied is niet aangewezen als VIP-gebied. Het huidige gebruik en/of planologische rechten zijn niet in strijd met de Stadsvisie.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

De kleinschalige ontwikkelingen die geboden worden in het bestemmingsplan passen binnen de Woonvisie Wonen in Rotterdam.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

De wijk Schiemond wordt niet gezien als een werklocatie. De kleinschalige functiewijzigingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen het gebied en zijn niet in strijd met de Visie Werklocaties 2030.

2.3.4 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:

  • We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
  • Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
  • We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
  • De vervoersstructuur versterkt de stad als geheel en de economische centra;
  • De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
  • We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
  • We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
  • De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.

Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

2.3.6 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

  • het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
  • het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
  • het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
  • het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
  • het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.

2.3.7 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten. Zie paragraaf 3.4.

2.3.8 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woonomgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

2.4 Gebiedsgericht beleid

Sinds 19 maart 2014 kent Rotterdam een nieuwe bestuursstructuur die het stelsel van deelgemeenten heeft vervangen. Rotterdam bestaat nu uit veertien gebieden met gebiedscommissies. De gebiedscommissies zijn de oren en ogen van de wijk en het is hun taak om de vraag uit het gebied scherp in beeld te hebben. De vraag uit het gebied is geformuleerd in het gebiedsplan. Per wijk is aangegeven wat de situatie nu is en wat het in 2018 moet zijn. Er staat in wat de aanpak moet zijn en welke knelpunten van invloed zijn op het realiseren van de opgaven.

Naast het gebiedsplan zijn er ook uitvoeringsplannen gemaakt. Dit zijn plannen van de clusters Maatschappelijke Ontwikkeling, Stadsontwikkeling, Stadsbeheer en Directie Veiligheid. In de uitvoeringsplannen staat de reguliere inzet beschreven voor alle (beleids)terreinen waar de gemeente een zorgplicht heeft.

Gebiedsplan Delfshaven

Het plangebied betreft de wijk Schiemond. Over de wijk Schiemond is in het gebiedsplan opgenomen dat de sociale cohesie is toegenomen. Er zijn verbindingen ontstaan tussen de verschillende bewonersgroepen onderling, door etnische achtergronden heen. Daardoor is de betrokkenheid op de directe leefomgeving groter geworden. Ook hier zijn er meer mensen maatschappelijk actief en is het aantal uitkeringen afgenomen.

Er wordt geïnvesteerd in jongeren, waardoor jongerenproblematiek afneemt en de onderwijs- en marktpositie van jongeren is versterkt. Problemen achter de voordeur worden gericht aangepakt en nemen daardoor af. Datzelfde geldt voor inbraak en vervuiling van de buitenruimte. De inzet is om vanuit omliggende wijken verbindingen te leggen naar Schiemond. Dit gebeurt in de vorm van experimenten, impliciet gericht op het leveren van bijdragen aan de oplossingen.

Horecagebiedsplan Delfshaven 2015-2016

Het horecagebiedsplan zorgt er voor dat de ontwikkeling van horeca aansluit bij de wens en de behoefte van het gebied en dient als leidraad bij vergunningverlening.

Voor de wijk Schiemond geldt de ontwikkelingsrichting consolideren. Er zijn geen nieuwe horecagelegenheden toegestaan. Het aantal horeca-inrichtingen, het aantal m² vloeroppervlakte en het aantal (m2) terrassen kan voor geen enkele exploitatie verruimd worden op basis van het nieuwe bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied Schiemond maakt deel uit van Delfshaven. Historisch Delfshaven bestond reeds in de veertiende eeuw. Toentertijd lag de monding van de Delfshavense Schie ongeveer op de huidige plek van de Schiemond en was Schiemond een aangeslibd eiland. Na aanleg van de dijk (Havenstraat-Pelgrimsstraat-Westzeedijk) is de haven van Delfshaven een binnenhaven geworden. Het buitendijks gelegen Schiemond is omstreeks het midden van de 19e eeuw onderdeel geworden van de haven van Rotterdam. Het plangebied stond toen bekend als de Wiltonhaven en er waren voornamelijk allerlei aan de scheepvaart gerelateerde bedrijven gevestigd. Vanaf de jaren '60 is de bedrijvigheid uit dit gebied weggetrokken en is het plangebied als haven overbodig geworden.

Vervolgens is men aangevangen met plannen om van Schiemond een overlooplocatie voor de stadsvernieuwing in Rotterdam-west te maken. Daartoe is vrijwel alles, wat toentertijd aanwezig was, gesloopt en heeft men de bodem met ten minste 1 meter zand opgehoogd. Nog slechts enkele oude elementen zijn aanwezig, zoals 'Villa Hoboken' en het nog steeds functionerende waterbunkerbedrijf. In 1983 zijn vervolgens de eerste woningen opgeleverd van deze totaal nieuwe woonwijk. Tot aan 1989 is er gebouwd aan de wijk met voornamelijk sociale woningen.

De bijzondere relatie met de Maas, niet alleen doordat Schiemond buitendijks aan de Maas ligt, is ook in de plannen tot stand gekomen. Als een van de eerste plannen, die de aantrekkingskracht van de rivier weer uitbuitte, is deze relatie, zij het nog voorzichtig tot uiting gekomen in een kamstructuur loodrecht op de Nieuwe Maas.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

De ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van het plangebied en zijn omgeving is complex en gaat ver terug in de tijd. Tijdens de laatste IJstijd (die duurde tot circa 12.000 jaar geleden) maakte het gebied deel uit van een riviervlakte, waar onder koude omstandigheden door de wind duinen werden gevormd. Na de opwarming van het klimaat maakte de mens in het Holoceen lange tijd gebruik van deze rivierduinen als pleisterplaats. Ook rivieroevers vormden gunstige, hoger liggende zones waar de mens verbleef om te jagen en te vissen en later ook landbouw uit te oefenen. Vanaf circa 8.000 jaar voor Christus moet er al een riviertak van de Rijn hebben gestroomd langs de zuidrand van het plangebied. De oudste vondsten uit de omgeving van het plangebied die met deze rivier in verband kunnen worden gebracht, dateren uit de periode rond 4.500 voor Christus. Pas veel later gaat er ook Maaswater door de rivier stromen, vermoedelijk vanaf de Romeinse tijd. Tot ver in de Middeleeuwen heette de Nieuwe Maas vanaf Dordrecht de Merwe.

In de latere prehistorie vond, ook in het plangebied, buiten de rivieren op grote schaal moerasvorming plaats waarbij veen ontstond. De veenvorming werd soms afgewisseld door de afzetting van klei vanuit de rivier en haar zijrivieren.

Ten noorden van het plangebied ontstond in de Late Middeleeuwen de nederzetting Delfshaven aan de monding van de Delfshavense Schie, een vaart waarvan men met de aanleg begon in 1389. In de Nieuwe Maas lag voor Delfshaven de Ruige Plaat, van het land gescheiden door Westkous en Oostkous. Een deel van de oude zandplaat ligt nu – niet meer als zodanig herkenbaar – binnen het bestemmingsplangebied. Aan het einde van de 19e eeuw werden Westkous en Oostkous gedempt en werd het gebied ontwikkeld. Omstreeks 1900 bevond zich in dit vroegere buitendijks gebied een scheepswerf met droogdok.

Archeologische potentie

Delen van het landdeel van het plangebied bestonden tot ver in de 19e eeuw uit water. Voor deze gebieden geldt dat alleen de diepere ondergrond, onder de oorspronkelijke waterbodem, archeologisch gezien van belang kan zijn. Een deel van het plangebied valt samen met de voormalige Ruige Plaat. Eventuele intacte bewoningssporen en vondsten kunnen worden verwacht vanaf circa 0 meter NAP en dieper. Voor de huidige waterpartijen binnen het plangebied geldt dat er bij baggerwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem rekening moet worden gehouden met het archeologisch belang.

Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0 meter NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor het binnen het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die een oppervlakte van meer dan 200 m² beslaan en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. De eventueel aanwezige archeologische waarden worden beschermd door de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en 2.

3.3 Huidig gebruik

Schiemond is een sociale huurwijk uit de jaren 80; de woningen (gestapeld) zijn sober en doelmatig. De solitaire ligging van de buurt, in combinatie met de vervlechting van ruimtes en functies in de gebouwen heeft in het verleden tot beheersproblemen geleid. Woonbron, bezitter van alle woningen in de buurt, heeft de afgelopen jaren stevig geïnvesteerd in verbetering van de buurt. Daarmee is de sociale veiligheid toegenomen en het uiterlijk verbeterd.

Naast wonen komen de volgende functies voor binnen het plangebied: kantoren, scholen, bedrijvigheid, een park, sport/recreatievelden, speeltuin, maatschappelijke voorzieningen, supermarkt/slagerij en een medisch centrum.

Ten opzichte van de oorspronkelijke bebouwing is op twee plekken aan de noordzijde de bebouwing reeds opengebroken om zodoende meer aansluiting op de omgeving te krijgen. Deze fysieke situatie is meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Terug naar de oude situatie is niet wenselijk. In navolgende figuur zijn de nieuwe openingen te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1073Schiemond-va01_0004.png"

Figuur 3.1 Luchtfoto plangebied

De wijk is nu afhankelijk van omliggende ontwikkelingen om meer aansluiting met de omgeving te krijgen. Tussen de woningen wordt veel ruimte benut voor parkeervoorzieningen. De wijk oogt weinig groen, maar de gezamenlijke binnentuinen zijn wel groen ingericht.

3.4 Stadsgezichten en Monumenten

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht.

Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig en betreft geen beschermd stadsgezicht.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, daarom is het bestemmingsplan consoliderend van aard.

Dat nu gekozen is voor een in hoofdzaak consoliderend bestemmingsplan wil niet zeggen dat het gebied niet verder ontwikkeld wordt. Gewenste ontwikkelingen kunnen mogelijk gemaakt worden via een andere procedure.

4.2 Ontwikkelingen

Er zijn bij de onderdoorgangen aan de Mayflowerstraat, Baloeranstraat, Dempostraat, Indrapoerastraat, Slamatstraat, Sibajakstraat en de Japarastraat de functies uit het vorige bestemmingsplan niet overgenomen. Het gaat om maatschappelijke voorzieningen met uitzondering van geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, kantoren en bedrijven op de begane grond. Om de huidige onderdoorgangen te behouden en daardoor een brede doorgang te voorzien wordt de veiligheid bij het doorsteken van de straten gewaarborgd.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Nutsbedrijf

Binnen het plangebied is een waterbunkerbedrijf gelegen. Dit nutsbedrijf heeft de bestemming Bedrijf - nutsbedrijf gekregen. Hier zijn voorzieningen ten behoeve van de op- en overslag van drinkwater met daarbij behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, waaronder begrepen opslagtanks, technische installaties, werkplaatsen en opslag-, kantoor- en kantineruimten toegestaan.

4.3.2 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m³.

In dit bestemmingsplan is één voorziening van openbaar nut als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemd.

4.3.3 Gemengde bebouwing

Een aantal panden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Gemengd' gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in 'Gemengd - 1 t/m 3'.

Eén pand binnen het plangebied is bestemd als Gemengd-1. Dit betreft het pand aan de noordzijde van het plangebied tussen de Westzeedijk en de Westkoudijk. Op de begane grond zijn verschillende functies toegestaan (detailhandel, kantoor, bedrijven tot maximaal categorie 2 en maatschappelijke voorzieningen) en op de verdieping woningen.

Aan de westzijde van het plangebied ligt het enige pand met de bestemming Gemengd-2. Dit betreft het pand tussen de Japarastraat en Schiemond. Hier zijn kantoren (tot 300 m² bvo), bedrijven tot maximaal categorie 2 (tot 300 m² bvo) en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Gemengd-3 betreft het pand ten zuiden van het schoolplein en van de basisschool 'De Boog'; Dempostraat 143/Baloeranstraat 151-205. Binnen deze bestemming zijn kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen toegestaan.

4.3.4 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). Daarnaast is een horeca-inrichting toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca'.

4.3.5 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming Maatschappelijk zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

4.3.6 Sport- en speelterrein

Twee plandelen hebben de bestemming Sport - Sport- en speelterrein. Het speelterrein tussen de Indrapoerastraat en Slamatstraat en de sportveldjes aan de Mayflowerstraat.

Op het sport- en speelterrein tussen de Indrapoerastraat en Slamatstraat is nu de maximale bouwhoogte voor gebouwen (4 meter) vastgelegd. Op het sportveldje zijn geen gebouwen toegestaan. De hoogte van andere bouwwerken geen gebouwen zijnde op beide delen is binnen deze bestemming 15 meter. Hierbinnen zijn speeltoestellen, lichtmasten en dergelijke toegestaan.

4.3.7 Tuin

Binnen deze gronden is de standaardregeling voor tuinen opgenomen.

4.3.8 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verkeersweg' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verkeersweg' zijn doorgaans de 50 km/h-wegen opgenomen.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.9 Water

De rivier bestemd voor verkeersdoeleinden te water, waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater en voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen is bestemd als Water.

4.3.10 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m² aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aanbouwen op te nemen die ruimer is dan de regeling uit Bijlage II van het Bor.

4.3.11 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.3.12 Leidingen

Binnen het plangebied is een ondergrondse waterleiding gelegen. Op de verbeelding is een dubbelbestemming voor de waterleiding opgenomen. Aan weerszijde van de leiding is een bebouwingsvrije zone van 5 meter opgenomen. Deze strook van 10 meter breed is opgenomen met de dubbelbestemming 'Leiding- Water'.

Daarnaast is een hoogspanningsleiding binnen het plangebied gelegen. Hiervoor is op de verbeelding een dubbelbestemming opgenomen met een zone van 4 meter aan weerszijden van de leiding.

4.3.13 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling), zie bijlage 1 Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018. De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 23.8 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit is een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het buitendijks gebied van bestemmingsplan Schiemond behoort tot het gebied waar geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.


De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidig watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt vrijwel geheel buitendijks. Alleen in het noordwesten van het plangebied ligt een stukje van het peilgebied GPG2007BZM I. Het water in het plangebied bestaat uit de Nieuwe Maas, de Koushaven en de Schiemond. Dit water wordt beheerd door Rijkswaterstaat. De ontwikkelingen hebben geen invloed op het oppervlaktewater.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater ligt er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied ruim groter is dan de minimale 80 centimeter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.

5.3.3 Waterkering

In het plangebied loopt een primaire waterkering (De Delflandsedijk). De kern- en beschermingszone van de waterkering dient op de plankaart opgenomen te worden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht. In de zones van de waterkering zijn geen bouwplannen, de ontwikkelingen in de beschermingszone betreffen alleen ander gebruik van bestaande gebouwen.

Het plangebied ligt buitendijks, door klimaatverandering kan het in de toekomst vaker voorkomen dat onder extreme omstandigheden een deel van het plangebied overstroomt. De waterdieptes blijven hierbij beperkt doordat het gebied relatief hooggelegen is.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 11(Tussendijken). In het plangebied ligt grotendeels een gescheiden stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater afzonderlijk van het regenwater wordt afgevoerd. De ontwikkelingen hebben geen significante invloed op de hoeveelheid rioolwater.

5.3.5 Waterveiligheid buitendijks

Het plangebied is buitendijks gelegen. Dit betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water wordt bepaald door de terugkeertijd van hoge waterstanden in de Nieuwe Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitengebied is de kans op grote waterdieptes in het algemeen klein. Er is onderzocht hoe kwetsbaar het buitendijkse deel van Schiemond is voor wateroverlast door overstroming.
Het overstromingsrisico in het buitendijks gebied is 1/4000 in het jaar 2100.

5.4 De wateropgave

De ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan betreffen slechts een functieverandering van bestaande gebouwen. Er is geen noodzaak tot het compenseren van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieueffectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  • toelaten van woningen op de bestemming gemengd tussen de Dempostraat en Baloeranstraat;
  • functiewijziging van wonen naar gemengd, ter plaatse van één pand aan de Dempostraat.

Deze ontwikkelingen vereisen geen aanpassingen aan de fysieke ruimte van het plangebied. Er wordt immers niet gebouwd. Het bestemmingsplan ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien heeft het bestemmingsplan vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan. Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig. Er is ook geen sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gemengd gebied met functiemenging.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. Voor het inpassen van die functies in nieuwe situaties wordt overigens wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Ten westen en oosten van het plangebied is (havengerelateerde) bedrijvigheid te vinden. Gezien de omliggende infrastructuur en bedrijvigheid is er binnen het plangebied sprake van een verhoogde milieubelasting voor geluid. Dit betekent dat bij de toepassing van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering uit kan worden gegaan van de richtafstanden die gelden voor een gemengd gebied.

In het plangebied zijn naast woningen hoofdzakelijk onderwijs- en sportvoorzieningen aanwezig. Hoewel het bestemmingsplan consoliderend van aard is, is binnen de gemengde bestemmingen sprake van enige flexibiliteit waarbij op de begane grond verschillende functies uitwisselbaar zijn. Het betreft relatief kleinschalige functies die qua aard en omvang passend zijn binnen een gemengd gebied op korte afstand van woningen. In de regels zijn voorwaarden opgenomen om hindersituaties te voorkomen. Zo zijn uitsluitend bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar.

Op korte afstand van het plangebied liggen bedrijven tot milieucategorie 5.1 aan de IJselhaven: Hiwa en Continental Juice. Deze maken deel uit van het 'sappencluster' dat voor langere tijd (tot 2060) de bedrijfsactiviteiten zal voortzetten en intensiveren. De randvoorwaarde is gesteld dat uitbreidingen plaatsvinden binnen de bestaande milieugrenzen ten aanzien van geluid en externe veiligheid. Deze grenzen zijn met name van toepassing op de nabij gelegen woningen in Schiemond. Overige voorwaarden (met besluit van B&W, juni 2015) hebben betrekking op verkeersafwikkeling (vrachtverkeer), economische meerwaarde (werkgelegenheid) en beeldkwaliteit.

6.3.2 Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid, dan wel in het kader van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/h-wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

6.4.1 Toetsing

Op een locatie, gelegen aan de Dempostraat 143/Bartel Wiltonkade 151-205 (zie figuur 4.1), wordt de mogelijkheid geboden om binnen de reeds aanwezige bebouwing de bestaande niet-woonfunctie te transformeren in woningen. Aan de Dempostraat 145, wordt de bestemming verruimd met de functie ‘Maatschappelijke voorzieningen'. Deze bestemming laat binnen de reeds aanwezige woning realisatie van andere geluidgevoelige functies toe. Omdat geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt is door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 1). Het ingenieursbureau heeft gekeken naar de aspecten wegverkeer (inclusief tramverkeer) en industrie. De aspecten railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai zijn niet onderzocht omdat de beoogde ontwikkeling in het plan niet binnen de geluidzone van een spoorweg of luchtvaartterrein is gelegen.

Scheepvaartlawaai

Ten zuiden van het plangebied ligt de Nieuwe Maas waarover schepen varen. Tevens vinden er in de Waal-Eemhaven scheepvaartactiviteiten plaats. Varende schepen produceren geluid en kunnen de omgeving belasten met geluidhinder. Voor het aspect scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Bij het formuleren van het beoordelingskader wordt daarom uitgegaan van een streefwaarde van 55 dB die overeenkomt met de voorkeurswaarde van spoorweglawaai. Deze waarde wordt gehanteerd vanwege de overeenkomst in de dosis-effectrelatie zoals die tussen railverkeerslawaai en scheepvaartlawaai bestaat. Het college van Burgemeester en Wethouders zal de geluidbelasting afkomstig van de scheepvaart in overweging nemen bij het vaststellen van een hogere waarde.

Wegverkeerslawaai

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op ontwikkellocaties vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet.

Industrielawaai

De geluidbelasting vanwege het industrieterrein Havens Noordwest, Oost-Frankenland voldoet op beide ontwikkellocaties aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A).

De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt op beide ontwikkellocaties vanwege het industrieterrein Waal-Eemhaven met maximaal 4 dB(A) overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen (55 dB(A)) wordt daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn wenselijk.

Gebleken is dat de (verdergaande) bron- en overdrachtsmaatregelen ter reductie van het industrielawaai afkomstig van het industrieterrein Waal-Eemhaven niet mogelijk zijn. Geadviseerd wordt om voor beide ontwikkellocaties een hogere waarde aan te vragen bij het college van Burgermeester en Wethouders.

Procedure hogere waarde

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het industrielawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval

dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Schiemond als hogere waarden te worden aangevraagd.

Tabel 6.1: Aan te vragen hogere waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1073Schiemond-va01_0005.png"

Ontheffingsbeleid Rotterdam

Alle beoogde woningen op locatie W kunnen over minimaal één geluidluwe gevel beschikken en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Aanbeveling

Aanbevolen wordt om in de planregels van het bestemmingsplan Schiemond op te nemen dat voor de bestemming Wonen, elke woning over minimaal één geluidluwe gevel, en indien van toepassing één geluidluwe buitenruimte, moet beschikken.

6.4.2 Conclusie

Met betrekking tot het aspect industrielawaai wordt vanwege het industrieterrein Waal-Eemhaven de voorkeurswaarde overschreden. Gebleken is dat (verdergaande) bron- en

overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn. Daarom moet voor beide ontwikkellocaties een hogere waarde aangevraagd worden.

6.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit maakt nieuwbouw en een beperkte omvang van een ruimtelijk programma mogelijk zonder onderzoek en zonder toetsing aan grenswaarden (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt voor de zogenaamde niet in betekenende mate (NIBM) projecten. Thans is de 3% regeling van kracht. Dit houdt in dat er sprake is van een NIBM project als de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten gevolge van het plan met maximaal 1,2 µg/m³ toenemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. NIBM projecten voldoen aan de Wet luchtkwaliteit en kunnen worden gerealiseerd zonder toets aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit.

Aan de hand van de anti-cumulatieregeling wordt beoordeeld of het project afzonderlijk kan worden bekeken of dat ook andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 meter dienen te worden meegenomen bij de bepaling of het project NIBM is. Hierbij is het van belang om te bepalen of de ontwikkellocaties gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg. Bij deze analyse wordt een ontsluitingsweg gedefinieerd als een weg waar minimaal 50 procent van het verkeer vanuit de nieuwe ontwikkeling overheen gaat. Indien plannen gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg dienen ze te worden gecumuleerd.

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen. Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m² BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m² BVO bij een tweezijdige ontsluiting. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zgn. gemengde programma's met bijv. winkels en bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit Gevoelige Bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB kan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen worden beperkt. Nieuwe gevoelige bestemmingen moeten op meer dan 300 meter van een snelweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg gebouwd worden indien binnen deze afstanden grenswaarden worden overschreden. In dit besluit zijn woningen niet als gevoelige bestemming gekwalificeerd. Dit besluit is niet van toepassing op dit nieuwe bestemmingsplan omdat nieuwe gevoelige bestemmingen, zoals benoemd in dit Besluit, niet mogelijk worden gemaakt.

Het Rotterdams beleid schrijft voor dat er binnen de contouren van de grenswaarden geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

Deze beleidsregel is op dit nieuwe bestemmingsplan niet van toepassing omdat nieuwe scholen (basisscholen en voortgezet onderwijs) en/of nieuwe locaties voor kinderopvang niet mogelijk worden gemaakt.

Grenswaarden en actuele waarden luchtkwaliteit

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01-01-2015 en is 40 µg/m³. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m³ en geldt sinds 01-07-2011.

Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m³ en hoger.

Volgens de NSL Monitoringstool 2016 wordt in het plangebied in 2015 en daarna aan de grenswaarde voor NO2 voldaan. Ook wordt in 2011 en later aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan.

De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

6.5.1 Toetsing

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend, slechts 2 herontwikkelingen zullen plaatsvinden. Als gevolg hiervan neemt het aantal verkeersbewegingen (autoritten) binnen het plangebied toe overeenkomend met het aantal autoritten dat hoort bij 6 woningen. Het plan voldoet daarmee aan de regelgeving NIBM en daarmee aan de Wet luchtkwaliteit. Nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdamse beleid.

6.5.2 Conclusie

In deze analyse is aangetoond dat het nieuwe bestemmingsplan Schiemond een minimale (NIBM) verslechtering geeft voor de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid. Nieuwe scholen of locaties van kinderopvang mogen niet mogelijk gemaakt worden binnen 50 meter van drukke binnenstedelijke wegen (intensiteit groter dan 10.000 vtg/etmaal).

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. In 2011 is een herziene versie gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de bodem van het plangebied van 0 tot 1 m-mv geclassificeerd is als Wonen. Het betreft licht verontreinigde grond en wordt als voldoende geacht voor de functie wonen. De bodem van 1 m-mv tot 2 m-mv wordt geclassificeerd als industrie. De bodem betreft matig verontreinigde grond.

Er worden geen bouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. Grondwerkzaamheden zijn dan ook niet aan de orde. Wel wordt de functie gemengd aangepast waardoor ter plaatse van deze functie ook woningen worden toegestaan. Daarnaast krijgt een woning de functie gemengd. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bovenste laag van de bodem in het plangebied geschikt is voor de functie wonen. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het GR als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Op basis van de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over de weg dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Op basis van de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over het spoor dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.

6.7.3 Transport gevaarlijke stoffen over water

Het plangebied grenst ten zuiden aan de Nieuwe Maas waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Over de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas vindt transport van gevaarlijke stoffen per schip plaats. Voor de oevers langs deze waterwegen (vanaf Hoek van Holland tot de splitsing met de Hollandsche IJssel) heeft de provincie in haar Verordening Ruimte een veiligheidszonering opgenomen. Dit om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico's van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten. In het gebied tot 25 meter vanaf de kade is geen nieuwe bebouwing toegestaan. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade geldt een motiveringsplicht voor het toestaan van nieuwe bebouwing.

Plaatsgebonden risico

Volgens de Regeling Basisnet kent dit deel van deze rivier geen 10-6/jr plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Uit de eindrapportage van Basisnet Water [Ministerie I&M-2011] blijkt dat in de huidige situatie in de binnenvaartcorridors geen knelpunten zijn en dat er zeer ruim aan de referentiewaarden (dit zijn maximale transporthoeveelheden per stofcategorie) wordt voldaan.

In deze eindrapportage van Basisnet Water wordt op basis van een risicoanalyse de conclusie getrokken dat dermate veel vervoer per binnenvaartschip vervoerd mag worden, voordat er een PR 10-6 contour aanwezig is, dat dit niet realistisch is. Verder wordt geconcludeerd dat het GR, vanwege dezelfde onderbouwing, langs binnenvaartcorridors geen probleem zal vormen. Bij de risicoanalyse die hieraan ten grondslag ligt, is rekening gehouden met een groei van maximaal een factor 10 ten opzichte van de huidige transportsituatie. Voor de autonome groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen per binnenvaart betekent het bovenstaande dat zich voor de binnenvaart geen overschrijdingen van de referentiewaarden uit de Regeling basisnet zullen voordoen. Het GR van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas wordt ingeschat als kleiner dan 30% van de oriëntatiewaarde.

6.7.4 Leidingen

Op basis van de professionele risicokaart vindt er in of nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

6.7.5 LPG-tankstations

In of nabij het plangebied zijn geen LPG-tankstations gelegen.

6.7.6 Inrichtingen

Volgens de professionele risicokaart zijn in het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel zijn nabij het plangebied in het Merwe- en Vierhavensgebied (M4H) en Waal- en Eemhaven (WEH) risicovolle inrichtingen gevestigd.

      • a. M4H

In het Merwe- en Vierhavensgebied (M4H) liggen koel- en vrieshuizen van Hiwa en Continental Juice (het 'sappencluster') aan de IJselhaven. Voor deze bedrijven gelden 10-6 plaatsgebonden risicocontouren vanwege de aanwezige ammoniak-koelinstallaties, er zijn geen groepsrisico's.

De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren gaan niet over de nabijgelegen woningen (zijnde kwetsbare objecten) aan de Speedwellstraat heen. Er zijn dus geen saneringssituaties.

      • a. WEH

Vanuit het gebied Waal-en Eemhaven (WEH) gaan geen 10-6 plaatsgebonden risicocontouren over Schiemond heen. Er zijn dus geen saneringssituaties.
In WEH zijn drie bedrijven met een zodanig groot invloedsgebied dat deze gebieden zich uitstrekken over Schiemond. Dat zijn: Steinweg Dodewaardstraat, Broekman-Gevelco en Uniport. De groepsrisico's van deze bedrijven zijn onderzocht in het Milieu Effectrapport ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan WEH. De groepsrisicoverantwoording zal plaatsvinden bij vaststelling van het bestemmingsplan WEH door de Raad.
Aangezien het bestemmingsplan Schiemond geen ontwikkelingen mogelijk maakt veranderen de groepsrisico's van de hierboven genoemde bedrijven niet.

Dit bestemmingsplan zal niet leiden tot een relevante toename van personen waardoor de hoogte van het groepsrisico niet verandert. Wel dient vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van drie inrichtingen rekening te worden gehouden met mogelijke incidenten. Overeenkomstig het bestemmingsplan WEH zal met beheerders van het omliggende stedelijk gebied (waaronder het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft) bij vergunningverlening overleg plaatsvinden over de maatregelen die zij kunnen toepassen om de effecten van een calamiteit tot het minimum te beperken. De scenario's waarmee bouwplannen in de omgeving rekening moeten houden wijzigen niet. De adviezen die de VRR geeft in het kader van de groepsrisicoverantwoording zullen dan ook niet wijzigen.

Door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond is aangegeven dat door ruimtelijke keuzes als het concentreren van risicovolle bedrijven in het havengebied, het vaststellen van veiligheidscontouren en de toegestane activiteiten op de veranderlocaties de nadelige effecten met betrekking tot externe veiligheid op het omliggende gebied beperkt blijven. Deze ruimtelijke keuze past dan ook in het gemeentelijke groepsrisicobeleid waarin het streven naar een zo laag mogelijk groepsrisico in de omgeving van risicovolle activiteiten, als uitgangspunt is opgenomen.

6.7.7 Vuurwerkopslaglocaties

In of nabij het plangebied zijn geen vuurwerkopslaglocaties gelegen.

6.7.8 Verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Nieuwe Maas en drie inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is in deze verantwoording verwerkt. Omdat dit bestemmingsplan niet van invloed is op de hoogte van het groepsrisico is een 'lichte' verantwoording aan de orde.

Scenario's Nieuwe Maas

Worst case:

Vrijkomen toxische stoffen door het (instantaan) falen van een tankcompartiment van een zeevaartschip met ammoniak op de Nieuwe Maas.

Meest geloofwaardig:

Plasbrandscenario (bezwijken scheepscompartiment met brandbare vloeistoffen) op de Nieuwe Maas.

Zelfredzaamheid en bereikbaarheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het gebied is, gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur (bereikbaarheid), groot. Bij ontwikkelingen dienen maatregelen genomen te worden om de zelfredzaamheid te waarborgen. De benodigde maatregelen verschillen per scenario:

1. Toxisch scenario

Voor het beschouwde scenario als gevolg van het falen van een container met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor omwonenden. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

2. Plasbrandscenario

Voor het beschouwde scenario als gevolg van een plasbrand geldt dat de brand zich snel kan ontwikkelen. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen in de locatie. Ontvluchten is mogelijk mits er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.

6.7.9 Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse risicovolle bronnen gelegen, waaronder de Nieuwe Maas en bedrijven in M4H en WEH.

Nieuwe Maas

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas is niet beperkend voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico is veel kleiner dan de oriëntatiewaarde, de herontwikkelingen van dit plan hebben geen invloed op dit groepsrisico. Bij herontwikkeling van de gemengde bestemming tot wonen tussen de Baloeranstraat en Dempostraat dient aan de voorwaarden (voor zelfredzaamheid) van de VRR te worden voldaan. Daarnaast wordt de zelfredzaamheid en bereikbaarheid in het plangebied als ruim voldoende beschouwd.

Bedrijven in M4H en WEH

Het 10-6 plaatsgebonden risico van de omliggende bedrijven leidt niet tot saneringssituaties. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het groeprisico van drie inrichtingen. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is niet van relevante invloed op de hoogte van het groepsrisico. Uit de verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid en bereikbaarheid in het plangebied als ruim voldoende worden beschouwd.

Verder zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'externe veiligheid' de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.

De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.

De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).

Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft de Oude Maas gelegen circa 6,5 km ten zuiden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde EHS gebied is gelegen circa 4,5 km ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1073Schiemond-va01_0006.png"

Figuur 6.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en EHS (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Gezien de ruime afstand tot beschermde natuurgebieden en omdat er geen bouwontwikkelingen worden mogelijk gemaakt zullen de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In de flora- en faunatoets van de gemeente wordt deze conclusie bevestigd (bijlage 3).

Soortenbescherming

Zoals hiervoor genoemd is door de gemeente Rotterdam ten behoeve van dit bestemmingsplan een flora- en faunatoets uitgevoerd (bijlage 3). In het plangebied is de huismus vastgesteld. Hiernaast is er potentie voor andere beschermde soorten zoals gierzwaluw, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis, laatvlieger en rivierdonderpad. Beschermde muurflora komt voor in de nabijheid van het plangebied. Binnen het plangebied bestaat ook potentie hiervoor, gelet op de aanwezigheid van de soort muurvaren.

Vanwege de conserverende aard van het bestemmingsplan wordt door de gemeente specifiek en uitgebreid onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk geacht. Bij ruimtelijke activiteiten die binnen een bestaande bestemming vallen (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw van woningen) dient voorafgaand aan de uitvoering ervan nog wel flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Indien er in de toekomst alsnog ontwikkelingen gepland worden, waarbij een bestemmingsplanwijziging of projectbestemmingsplan noodzakelijk is, dan dient opnieuw getoetst te worden aan natuurwetgeving. Eventuele benodigde ontheffingen dienen verkregen te zijn voordat met de realisatie van de ontwikkelingen begonnen kan worden.

De gemeente adviseert om bij renovatie of nieuwbouw gebouwen geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen of bijen (natuurinclusief bouwen). Kansen voor natuur liggen met name bij het groener maken van de oever van de Nieuwe Maas en het ontwikkelen van natuurvriendelijke oevers in de twee havens aan weerszijden van het bestemmingsplangebied.

Het bestemmingsplan is, met inbegrip van bovenstaande, 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet.

6.8.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het 'Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen' uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • 2. er geen kosten te verhalen zijn (art. 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Dit bestemmingsplan betreft een hoofdzakelijk consoliderend plan, zonder concrete bouwplannen of nieuwe bouwmogelijkheden. De huidige bestemmingen/functies blijven gehandhaafd, daarom is het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar:

  • BOOR,
  • DCMR,
  • Evides,
  • Gasunie,
  • Hoogheemraadschap van Delfland,
  • KPN Telecom,
  • Luchtverkeersleiding Nederland,
  • Metropoorlregio,
  • Ministerie Infrastructuur en Milieu,
  • Ministerie van Defensie,
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
  • MONET,
  • Prorail,
  • Rijkswaterstaat,
  • Stedin,
  • Tennet,
  • Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en
  • VWS Pipeline Control

Door de partijen die vetgedrukt zijn, is schriftelijk gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.

9.1.1 Hoogheemraadschap van Delfland

Op basis van de reactie van Hoogheemraadschap van Delfland zijn op de verbeelding en in de regels de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering en de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk opgenomen.

9.1.2 Gasunie

Op basis van de reactie van Gasunie zijn geen wijzigingen noodzakelijk, het plan ligt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding.

9.1.3 Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)

De reactie van VRR heeft geleid tot wijzigingen in de toelichting van het bestemmingsplan. Herontwikkeling op minder dan 40 meter afstand van de oever is toegestaan mits voldaan wordt aan de door VRR gestelde voorwaarden. Dit zal aan bod komen bij de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen.

9.1.4 Tennet TSO BV

Op basis van de reactie van Tennet TSO BV is op de verbeelding en in de regels de hoogspanningsverbinding opgenomen.

9.2 Participatie en informatie

Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen/onderzocht in het nieuwe bestemmingsplan. Afgesproken is dat geen ontwikkelingen worden meegenomen in dit bestemmingsplan.

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie actief om advies gevraagd.

Tijdens de terinzagelegging wordt in overleg met de gebiedscommissie een informatieavond georganiseerd. Een ieder wordt gedurende zes weken in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.

Aan het eind van elke bestemmingsplanfase volgt er een officiële bekendmaking. Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam.