direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Blijdorp-Bergpolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het huidige bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder is vastgesteld in 2005 en is in werking getreden in 2006. In 2016 is het plan verouderd. De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om bestemmingsplannen iedere tien jaar te actualiseren. Dit is dan ook de reden dat dit nieuwe bestemmingsplan nu wordt opgesteld.

1.2 Gekozen planopzet

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologisch en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is het oude bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor bestemmingsplannen (SVPB2012), aan het nieuwe beleid en het bestemmingsplan is op onderdelen flexibeler gemaakt. Daarnaast faciliteert dit bestemmingsplan een aantal kleinschalige ontwikkelingen.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied van het bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder wordt in het noorden begrensd door de meest noordelijke rijstrook van de Rijksweg A20, in het westen door het Vroesenpark en Diergaarde Blijdorp, in het oosten is de begrenzing de Hofbogen/Voorburgstraat (die net buiten het plangebied liggen) en in het zuiden door de Walenburgerweg en de Bentincklaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0002.jpg"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder liggen de volgende geldende bestemmingsplannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0003.jpg"

Blijdorp - Bergpolder

Het oude bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder is vastgesteld op 8 december 2005 en goedgekeurd op 21 maart 2006. Het bestemmingsplan zal in 2016 de tien jaar termijn uit de Wro overschrijden. Het betreft een gedetailleerd bestemmingsplan.

Randstad Rail 1

Het bestemmingsplan Randstad Rail I is vastgesteld op 3 juli 2003 en goedgekeurd op 14 oktober 2003. Het bestemmingsplan heeft in 2013 de tien jaar termijn uit de Wro overschreden.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is kleiner dan dat van het oude bestemmingsplan. Een deel van het plangebied valt nu in het bestemmingsplan Blijdorpsepolder (het Vroesenpark en het deel ten westen van de spoorlijn). Anderzijds wordt een deel van het bestemmingsplan Randstad Rail nu in dit bestemmingsplan meegenomen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De SVIR is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de in 2003 en 2006 voor dit gebied goedgekeurde plannen en ligt om die reden overwegend de bestaande situatie vast. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een raakvlak hebben met het beleid van de SVIR. Zodoende kan gesteld worden dat dit plan niet in strijd is met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.2.1 Relevante regels voor het plangebied

Net als de SVIR kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.3 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie 'Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte' van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.1.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Vanwege het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden in hun bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied bevatten en er moet beschreven worden op welke wijze rekening gehouden wordt met deze waarden. Binnen dit plangebied liggen een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten, evenals twee beschermde stadsgezichten. In paragraaf 3.1 wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast zijn er regels opgenomen om de karakteristieke waarden van de beschermde stadsgezichten niet te schaden. Om die reden is dit bestemmingsplan in lijn met de Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'de ladder') wordt doorlopen wanneer er sprake is van stedelijke ontwikkelingen en beoogt een zo optimaal mogelijke benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij het doorlopen van de ladder wordt daarom onderzocht of er sprake is van een regionale behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling (trede 1) en of die behoefte opgevangen kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door benutting van herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2). Wanneer de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden (trede 3). De ladder is verankerd in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is ook opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte en Visie Ruimte en Mobiliteit.

2.1.4.1 Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt een aantal kleinschalige ontwikkelingen mogelijk die aangemerkt worden als 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Voor deze ontwikkelingen is de ladder doorlopen. Omdat de ladder ook opgenomen is in de provinciale Verordening Ruimte, wordt voor de toetsing verwezen naar paragraaf 2.2.2.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • de Visie Ruimte en Mobiliteit: omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • het Programma Mobiliteit en het Programma Ruimte: in deze twee programma's worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • de Verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). Het beleid is, naar zijn aard, op meerdere manieren te interpreteren. Gelet op het gezamenlijke belang van partijen is een gedeelde opvatting over de interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Voor het plangebied zijn de thema's 'beter benutten van de bebouwde ruimte' en 'steden en dorpen' relevant. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte, bijvoorbeeld door het toepassen van de in paragraaf 2.1.4 en 2.2.2 beschreven ladder voor duurzame verstedelijking en door het stimuleren van verdichting, herstructurering en transformatie. Verder hanteert de provincie de zogenaamde kwaliteitskaart. Het plangebied is op deze kaart aangewezen als 'steden en dorpen'. Voor dit type gebied zijn specifieke richtpunten opgesteld die in acht moeten worden genomen wanneer er sprake is van bepaalde stedelijke ontwikkelingen.

Het bovengenoemde beleid is ook opgenomen in de Verordening Ruimte, de juridische vertaling van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Voor een toetsing aan dit beleid wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.2.2.

2.2.2 Verordening ruimte 2014

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Verordening Ruimte (hierna: 'VR') Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: 'VRM') en het Programma Ruimte (hierna: 'PR') . De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De VR 2014 vervangt de Verordening ruimte van 2 juli 2010 (inclusief de wijzigingen van latere datum).

In de verordening ruimte 2014 zijn regels opgenomen voor:

  • de bebouwde ruimte en mobiliteit;

(regels met betrekking op duurzame stedelijke ontwikkeling, ontwikkeling van kantoren, bedrijven en detailhandel, glastuinbouwgebied, boom- en sierteeltgebied, bollenteeltgebied, vrijwaringszone provinciale vaarwegen, bescherming netwerk recreatieve vaarwegen en veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.)

  • regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit;

(regels met betrekking op de aard en schaal van een ontwikkeling in relatie tot het betreffende gebied.)

  • regels voor landschap, groen en erfgoed;

(regels met betrekking op agrarische bedrijven, herbestemmen bestaande bebouwing buiten BSD (bestaand stads- en dorpsgebied), bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing buiten BSD, ecologische hoofdstructuur en strategische reservering natuur, molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen, graslanden in de Bollenstreek.)

  • regels voor energie, water en bodem.

(regels betrekking hebbende op windenergie, regionale waterkeringen, buitendijks bouwen en archeologie en Romeinse Limes.)

De provincie verwacht van de gemeenten dat in de toelichting van het bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de verordening. Dit is met name van belang als het gaat om regels in de verordening die het karakter hebben van een doelbepaling en daarmee ruimte bieden voor een nadere afweging.

2.2.2.1 Toetsing

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 VR)

De provincie hanteert in artikel 2.1.1 van de VR een uitgebreide versie van de ladder die ook is opgenomen in het Bro (zie paragraaf 2.1.4). De ladder is relevant wanneer een bestemmingsplan één of meerdere stedelijke ontwikkelingen bevat en heeft als doel het bestaand stads- en dorpsgebied zo optimaal mogelijk te benutten. Een stedelijke ontwikkeling betreft de ontwikkeling van stedelijke voorzieningen zoals woningen, kantoren of detailhandel. De ladder bestaat uit drie treden en wordt als volgt doorlopen:

  • 1. er moet aangetoond worden dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte die eventueel regionaal wordt afgestemd, bijvoorbeeld in het geval van woningbouw;
  • 2. wanneer er sprake is van een actuele behoefte, dient onderzocht te worden in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stads- en dorpsgebied door middel van transformatie, herstructurering of op een andere manier;
  • 3. indien bij de tweede trede is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied opgevangen kan worden, dient onderbouwd te worden dat de gekozen locatie voor de beoogde ontwikkeling passend ontsloten is of wordt, de ontwikkeling past binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart van de VRM en de ontwikkeling in overeenstemming is met het PR.

De derde trede is voor dit plan echter niet relevant, aangezien het gehele plangebied is aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied.

Binnen het plangebied worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor de ladder doorlopen moet worden, zie hieronder. Voor aanvullende informatie over de ontwikkelingen wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

Herontwikkeling Spoordriehoek

De zogenaamde Spoordriehoek bestaat uit de gronden tussen de voormalige Hofpleinlijn (de voormalige spoorlijn Rotterdam Hofplein - Den Haag Laan van NOI), de Veurstraat en de Insulindestraat 208 t/m 256. Het perron van het voormalige station 'Rotterdam Bergweg' dat in het zuidoosten van de driehoek ligt wordt ook meegenomen in de ontwikkeling. Momenteel staat een groot deel van de bebouwing leeg en is het geheel in slechte bouwkundige staat. In de toekomst zal de Spoordriehoek herontwikkeld worden. Omdat de exacte invulling nog niet bekend is wordt voor deze locatie een gemengde bestemming opgenomen waarbinnen woningen, bedrijven, maatschappelijke functies, sport, één horecavestiging en cultuur en ontspanning mogelijk is. Tevens wordt beperkt ruimte geboden aan nieuwe detailhandel (maximaal 500 m² in totaal en maximaal 150 m² per vestiging) om de herontwikkeling van de aangrenzende Hofbogen extra ruimte te geven en op die manier bij te dragen aan de toekomstbestendigheid van het winkelcentrum Eudokiaplein (zie ook paragraaf 2.3.4.1). De exacte uitwerking van de herontwikkeling is nog niet bekend, maar naar verwachting bestaat uit deze uit transformatie, nieuwbouw of een combinatie hiervan.

Een deel van de ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen. Er is sprake van een regionale behoefte aan nieuwe woningen. Dit blijkt uit de in november 2013 opgestelde 'Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013'. Dit document is opgesteld in opdracht van de provincie Zuid-Holland en geeft informatie over de meest recente en te verwachten ontwikkelingen op de woningmarkt. In de verkenning wordt onderscheid gemaakt naar regio en woonmilieu. Blijdorp en Bergpolder zijn te typeren als 'stedelijk vooroorlogs' woonmilieu. In totaal is er in de stadsregio Rotterdam in de periode tot 2030 behoefte aan 3.430 nieuwe woningen binnen dit woonmilieu. Ten aanzien van de te ontwikkelen woningen is er dus sprake van een regionale actuele behoefte. Voor de functies bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, sport, detailhandel en cultuur en ontspanning bestaan geen (regionale) visies waarin concrete aantallen vierkante meters genoemd worden. Omdat het gaat om een ruime bestemming gaat kan deze ingevuld worden met een functie waar op het moment van herontwikkeling behoefte aan is, en in die zin voorziet de ontwikkeling in een actuele behoefte. Eventuele invulling met detailhandel is aan de orde indien het winkelcentrum Eudokiaplein gemoderniseerd wordt. Ten aanzien van de tweede trede van de ladder kan gesteld worden dat de locatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied ligt én uitgaat van herstructurering en/of transformatie. De herontwikkeling van de Spoordriehoek is dus in lijn met de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.

Uitbreiding supermarkten Bentinckplein

De twee bestaande supermarkten in het winkelcentrum Bentinckplein zijn voornemens uit te breiden zodat hun winkelvloeroppervlak vergroot wordt. Het winkelcentrum heeft in de huidige situatie reeds een belangrijke functie als boodschappencentrum voor de omgeving. De uitbreiding is echter noodzakelijk om deze functie ook in de toekomst te kunnen blijven vervullen. Uit onderzoeken blijkt dat er vanuit de consument steeds meer vraag is naar grotere supermarkten met een uitgebreid assortiment. Uitbreiding is noodzakelijk om hieraan te voldoen, de supermarkten klaar te maken voor de toekomst, en verslechtering van het voorzieningenaanbod in het gebied te voorkomen. Daarnaast heeft één van de supermarkten in de huidige situatie een onlogische indeling als gevolg van de beschikbare ruimte. Uitbreiding biedt kansen om dit te verhelpen en meer bezoekers te trekken.

Het bovenstaande wijst uit dat de uitbreiding voorziet in een actuele behoefte. De uitbreiding vindt plaats in het bestaand stads- en dorpsgezicht en kan gezien worden als herstructurering van het bestaande winkelcentrum. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.

Nieuwe woonfuncties (buiten de Spoordriehoek)

Een aantal bestemmingen in dit plan zijn verruimd ten opzichte van het vorige plan. Dit betekend dat het aantal toegestane functies binnen deze bestemmingen is uitgebreid. De gemeente Rotterdam kiest bewust voor ruime bestemmingen in het kader van flexibiliteit en om leegstand zo veel mogelijk te voorkomen. Wanneer er meerdere functies mogelijk zijn binnen een bestemming is de kans op invulling van leegstaande ruimtes immers groter. Om die reden is binnen een aantal bestemmingen ten opzichte van het vorige plan nu ook de functie wonen op de begane grond toegestaan. Op basis van het aantal vierkante meters aan bijvoorbeeld maatschappelijke en commerciële ruimten dat in theorie getransformeerd kan worden in woningen, zijn maximaal 607 nieuwe woningen mogelijk. Dit is met inbegrip van de woningen die mogelijk zijn binnen de herontwikkeling van de Spoordriehoek. Zoals reeds beschreven bij 'Herontwikkeling Spoordriehoek' is er binnen de regio een actuele behoefte aan nieuwe woningen. De nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt door middel van transformatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het mogelijk maken van maximaal 607 nieuwe woningen is dus in lijn met de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.

Gemengde bestemmingen

Binnen de gemengde bestemmingen in dit plan zijn -afhankelijk van het type gemengde bestemming- meerdere functies mogelijk waardoor er ten opzichte van de huidige situatie een wisseling van stedelijke functies kan ontstaan. Zo is het mogelijk dat een leegstaande praktijkruimte wordt getransformeerd tot woning of vice versa. Hiervoor geldt hetzelfde als bij de herontwikkeling van de Spoordriehoek: functiewijzigingen of transformaties zijn afhankelijk van waar op dat moment behoefte aan is (actuele behoefte) en er is sprake van transformatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Overigens geldt voor de gemengde bestemmingen en de nieuwe woonfuncties dat het aantal stedelijke functies per saldo gelijk blijft omdat er sprake is van uitwisselbaarheid tussen de functies onderling, en niet van nieuwe stedelijke functies. Een groot deel van de uitwisselbaarheid was daarnaast ook al mogelijk op basis van het vorige plan.

Conclusie

De stedelijke ontwikkelingen die in dit plan mogelijk gemaakt worden voorzien in een actuele behoefte, liggen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en bestaan uit bestaan uit projecten die uitgaan van transformatie en herstructurering. Dit is in lijn met het provinciale beleid ten aanzien van duurzame verstedelijking.

Kantoren (artikel 2.1.2 VR)

De VR bevat regels voor ontwikkelingen die uitgaan van nieuwe kantoorfuncties. Zo zijn nieuwe kantoorfuncties alleen toegestaan wanneer ze zijn aangeduid op de bij de VR horende kaart ten aanzien van kantoorlocaties. Er zijn echter een aantal uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor kleine zelfstandige kantoren met een b.v.o. van ten hoogste 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren met een b.v.o. dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoorlocaties mogelijk die groter zijn dan 1.000 m² b.v.o. per vestiging. De meeste kantoorfuncties binnen het plangebied bevinden zich in de plinten van de gemengde bestemmingen langs doorgaande wegen en zijn dus relatief kleinschalig. Er is geen sprake van grootschalige kantoorlocaties. Wat betreft kantoren is dit plan dus in overeenstemming met de VR.

Detailhandel (artikel 2.1.4 VR)

In artikel 2.1.4 van de VR is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in nieuwe detailhandel indien deze binnen een bestaande winkelconcentratie ligt of daar direct aan grenst. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de VR horende Programma Ruimte (PR). Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 2.000 m² b.v.o. of groter dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Tenslotte is in het derde lid opgenomen dat bepaalde typen detailhandel ook buiten de centra zijn toegestaan, zoals een gemakswinkel of detailhandel in ABC-goederen.

Binnen dit plan wordt een beperkte hoeveelheid nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt binnen de Spoordriehoek en ter plaatse van het winkelcentrum Bentinckplein. Verder geldt dat alleen feitelijk aanwezige detailhandel bestemd is, aangevuld met de bestaande winkelcentra en enkele panden in de directe nabijheid hiervan waar op basis van het vorige plan ook al detailhandel mogelijk is.

Spoordriehoek

Binnen een deel van de Spoorwegdriehoek wordt in totaal 500 m² b.v.o. nieuwe detailhandel toegestaan, zie figuur 2.1 Het betreft het deel van de Spoordriehoek dat direct aan de Hofbogen grenst. De Hofbogen zijn de ruimtes in het talud van de voormalige Hofpleinspoorlijn. De ruimtes liggen buiten het plangebied (Voorburgstraat 201 tot en met 219) maar grenzen met de achterzijden direct aan dit plan. Zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0004.jpg"

Figuur 2.1: luchtfoto Eudokiaplein en omgeving, met daarop geprojecteerd de plangrens tussen bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder en Liskwartier (rood aangeduid), het winkelcentrum Eudokiaplein en de Hofbogen (blauw aangeduid) en het deel van de Spoordriehoek waarbinnen 500 m² nieuwe detailhandel mogelijk is (geel aangeduid).

Locatie

De Hofbogen zijn opgenomen in het aangrenzende bestemmingsplan 'Liskwartier' (ten oosten van de rode grens in figuur 2.1), en de entrees van de ruimten bevinden zich aan de Voorburgstraat, de straat tussen het winkelcentrum en de Hofbogen. In het plan Liskwartier hebben de Hofbogen een gemengde bestemming waarbinnen naast diverse andere functies ook detailhandel mogelijk is, en op sommige locaties is in de feitelijke situatie ook detailhandel aanwezig. Om de invulling van de Hofbogen kansrijker te maken kan het in het Liskwartier toegestane areaal detailhandel uitgebreid worden op de gronden die binnen dit bestemmingsplan liggen. Het gaat dus om een uitbreiding door middel van een uitbouw aan de achterzijde van de ruimten die onder de Hofbogen liggen en aan de voorzijde ontsloten worden door de Voorburgstraat. De detailhandel die binnen dit bestemmingsplan mogelijk is betreft dus nadrukkelijk geen op zichzelf staande detailhandel. In de regels van dit plan is dan ook opgenomen dat de mogelijke detailhandel uitbreidingsruimte betreft voor de detailhandel die ontsloten wordt door de Voorburgstraat. In figuur 2.1 is met geel aangeduid waar deze uitbreidingsruimte zich globaal kan vestigen. De detailhandel mag dus niet door de Insulinde- of Veurstraat ontsloten worden.

De Hofbogen maken onderdeel uit van het eveneens in bestemmingsplan Liskwartier gelegen winkelcentrum Eudokiaplein. In de gemeentelijke Nota detailhandel (zie ook 2.3.4) is aangegeven dat het winkelcentrum goed functioneert en in de huidige situatie toekomstbestendig is, maar dat beperkte uitbreiding in het kader van modernisatie in de toekomst aan de orde kan zijn om de kwaliteit op orde te houden. Het gaat in dat geval om kleinschalige detailhandel, met een maximum van 150 m² per vestiging en om 500 m² in totaal. Deze aantallen zijn vastgelegd in de regels van dit plan. Overigens zijn er in dit deel van Spoordriehoek meerdere functies mogelijk: woningen, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, sport of cultuur en ontspanning. De uiteindelijke invulling van de in figuur 2.1 met geel aangeduide gronden is afhankelijk van de toekomstige functies in de Hofbogen. Het is dus niet op voorhand te zeggen of hier daadwerkelijk detailhandel komt.

Nieuwe detailhandel is op basis van de VR alleen toegestaan binnen of direct grenzend aan een bestaande detailhandelsconcentratie. De Spoordriehoek grenst direct aan het winkelcentrum Eudokiaplein en de Hofbogen (het spoor vormt geen barrière omdat de Hofbogen onder het spoor liggen). In de regels van dit plan is opgenomen dat de eventuele detailhandel alleen gerealiseerd mag worden aan de buiten het plangebied gelegen Voorburgstraat 201 tot en met 219. Op die manier is vastgelegd dat de detailhandel nadrukkelijk een relatie moet hebben met het Eudokiaplein. Aan de voorwaarde in lid 1 van artikel 2.1.4 wordt dus voldaan.

Omvang

In het bij de VR horende PR is vervolgens bepaald dat nieuwe detailhandel in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat bij de verschillende categorieën detailhandel hoort. Het Eudokiaplein valt in de categorie 'overige aankoopplaatsen', waar in drie situaties groei van het winkelvloeroppervlak aan de orde kan zijn: dynamiek in de dagelijkse sector uit het oogpunt van leefbaarheid, in geval van bevolkingsgroei en in geval van planologische saldering omdat er elders detailhandel verdwijnt. Het bieden van de mogelijkheid om 500 m² nieuwe detailhandel te realiseren in de Spoordriehoek hangt samen met de tweede en de derde situatie uit de VR. In dit plan worden namelijk tot 608 nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waardoor er sprake is van mogelijke bevolkingsgroei. Ten tweede komt er door middel van dit bestemmingsplan maximaal 27.500 m² b.v.o. vigerend detailhandelsareaal te vervallen (zie 'overige detailhandel' hier onder). Dit areaal is substantieel groter dan de 500 m² nieuwe detailhandel die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan. Op grond van het bovenstaande kan gemotiveerd worden dat de ontwikkeling van een beperkte hoeveelheid detailhandel op deze locatie in overeenstemming is met het provinciale beleid.

Uitbreiding supermarkten Bentinckplein

De twee bestaande supermarkten in het winkelcentrum Bentinckplein zijn voornemens uit te breiden zodat hun winkelvloeroppervlak vergroot wordt. Op grond van artikel 2.1.4. VR wordt dit gezien als nieuwe detailhandel. In totaal gaat het om een uitbreiding van 1.950 m² b.v.o., wat resulteert in ca. 1.700 m² nieuw winkeloppervlak. Bij de toetsing aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking is reeds onderbouwd dat de uitbreiding noodzakelijk is om te voldoen aan de wens van de consument en daarmee het winkelcentrum toekomstbestendig te maken.

Op basis van de VR is nieuwe detailhandel toegestaan binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken. Dat is hier het geval. Verder is in de VR beschreven dat ontwikkelingen met een omvang groter dan 2.000 m² b.v.o. alleen zijn toegestaan als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat en mede met het oog hierop advies is gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Omdat de uitbreiding minder groot is dan 2.000 m² is het advies van de detailhandelscommissie niet aan de orde. Evenmin ontstaat er onaanvaardbare leegstand door de uitbreiding, deze heeft juist tot doel het winkelcentrum toekomstbestendig te maken en zodoende leegstand te voorkomen. Er is geen sprake van bovengemeentelijke effecten. In hoofdstuk 4 zijn de onderzoeken beschreven waaruit blijkt dat er geen negatieve effecten optreden ten aanzien van het woon- en leefklimaat.

Tenslotte dient de ontwikkeling in overeenstemming te zijn met het in het Programma Ruimte (PR) beschreven ontwikkelingsperspectief. Hierover het volgende. Op basis van het PR valt het winkelcentrum Bentinckplein in de categorie 'overige aankoopplaatsen', waar groei van het winkelvloeroppervlak (onder andere) aan de orde kan zijn vanwege dynamiek in de dagelijkse sector uit het oogpunt van leefbaarheid. Hiervan is sprake bij de uitbreiding: het betreft uitbreiding van twee supermarkten (dagelijkse sector) als gevolg van de veranderende behoefte van de consument. Deze heeft immers behoefte aan grotere supermarkten met een uitgebreid assortiment. Het toekomstbestendig maken van het winkelcentrum heeft een positief effect op de leefbaarheid omdat het voorzieningenaanbod in stand wordt gehouden. Overigens is nieuwe detailhandel op basis van het PR ook toegestaan in geval van planologische saldering van detailhandelsmogelijkheden of bevolkingsgroei. In de voorgaande paragraaf is beschreven dat ook hiervan sprake is. Op grond van het bovenstaande kan gemotiveerd worden dat de uitbreiding van de bestaande supermarkten op deze locatie in overeenstemming is met het provinciale beleid.

Overige detailhandel

Op grond van het vigerende plan uit 2005 is op een groot aantal locaties detailhandel mogelijk binnen het plangebied. Figuur 2.2 geeft globaal weer waar dat het geval is. De detailhandel is mogelijk op basis van de bestemming 'Gemengde Bebouwing I' (uitsluitend op de begane grond van de panden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0005.png"

Figuur 2.2: met rood aangeduid de locaties waar op basis van het vorige plan detailhandel mogelijk is.

In totaal gaat het om ca. 45.500 m² b.v.o. waarbinnen detailhandel mogelijk is, maar ook andere functies zoals dienstverlening. Uit de gemeentelijke detailhandelsnota (zie paragraaf 2.3.4) blijkt dat veel winkelruimten leeg staan in de voormalige deelgemeente waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Ook blijkt uit de nota dat verspreid liggende detailhandel, dus detailhandel buiten de winkelcentra, niet bijdraagt aan een versterking van de detailhandelsstructuur in het gebied. De vier winkelcentra in en nabij het plangebied (Eudokiaplein, Bentinckplein, Stadhoudersplein en Statenweg) functioneren echter goed en dragen bij aan een duidelijke detailhandelsstructuur. Voor het winkelcentrum Eudokiaplein is in de toekomst echter een beperkte uitbreiding gewenst, zie ook paragraaf 2.3.4.1.

Met oog op het bovenstaande is detailhandel in dit plan alleen positief bestemd indien deze op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan feitelijk aanwezig was of te huur stond als winkelruimte. Dit is aangevuld met de drie winkelcentra binnen het plangebied en enkele panden die direct aan het winkelcentrum Stadhoudersplein grenzen en daar een duidelijke ruimtelijke relatie mee hebben. Dit betreft de panden aan de Bergselaan 283 t/m 329 aan de overzijde van het winkelcentrum Stadhoudersplein, waar op basis van het vorige plan reeds detailhandel mogelijk is. Dit impliceert dat op de overige locaties waar op basis van het vorige plan detailhandel is toegestaan, maar waar in de feitelijke situatie geen detailhandel aanwezig is (tenzij de ruimte als winkelruimte te huur staat), de mogelijkheid tot het vestigen van detailhandel komt te vervallen. Dit zorgt voor een theoretische afname van ca. 27.500 m² b.v.o. detailhandelsareaal ('theoretisch' omdat de ruimtes op basis van de vigerende regeling ook gevuld kunnen worden met andere functies). De overige functies die mogelijk zijn binnen de bestemming 'Gemengde Bebouwing I' uit het vorige bestemmingsplan blijven wel toegestaan, aangevuld met een aantal extra functies. Hierdoor blijven de ruimten met meerdere functies invulbaar wat het risico op leegstand verlaagt. Ter plaatse van de drie winkelcentra en de genoemde adressen aan de Bergselaan is er voor gekozen om wel de mogelijkheden ten aanzien van detailhandel uit het vorige bestemmingsplan over te nemen in het nieuwe bestemmingsplan. Dit betekend dat binnen de winkelcentra detailhandel mogelijk is, ongeacht of deze in de feitelijke situatie aanwezig is. Detailhandel op deze locaties is passend binnen de gemeentelijke detailhandelsstructuur en zorgt ervoor dat winkels binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn voor de bewoners van het plangebied.

Resumerend kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan een zeer beperkte hoeveelheid nieuwe detailhandel mogelijk maakt in de Spoordriehoek en dat de onbenutte detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan niet overgenomen worden. Dit is in lijn met het provinciale beleid ten aanzien van detailhandel, dat er op gericht is de detailhandelsstructuur zo veel mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid te garanderen.

Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1 VR)

Indien een bestemmingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt is er sprake van een aantal toetsingscriteria. Op basis van de begripsbepalingen uit de VR kan een ruimtelijke ontwikkeling omschreven worden als 'nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing en grond'. Wanneer hier sprake van is dient de ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied te passen en te voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Dit plan maakt op één locatie nieuwe bebouwing mogelijk, ter plaatse van de Spoordriehoek. Het gehele plangebied is aangewezen als 'steden en dorpen'. Beide ontwikkelingen voldoen aan de richtlijnen voor dit gebied die opgenomen zijn in de VRM. Ten aanzien van de Spoordriehoek kan nog opgemerkt worden dat de bebouwing in de huidige situatie verloederd is en dat de ruimtelijke kwaliteit door de transformatie of herstructurering een substantiële impuls zal krijgen.

Regionale waterkeringen (artikel 2.4.2)

De regionale waterkeringen ter hoogte van het Noorderkanaal hebben conform artikel 2.4.2. een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering gekregen ter bescherming van de waterkering. Zie ook Hoofdstuk 5.

Archeologie (artikel 2.4.4)

In het bestemmingsplan worden de archeologische waarden beschermd met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Zie ook paragraaf 3.2.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden: het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen.

Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Hoewel de Stadsvisie voornamelijk concreet beleid bevat ten aanzien van enkele grootschalige onderwerpen zoals de havens, herstructurering en milieu, zijn er enkele doelstellingen die in meer of mindere mate een raakvlak hebben met dit bestemmingsplan:

  • uitbouwen van de creatieve sector in oude stadswijken rond het centrum;
  • het realiseren van 56.000 nieuwe woningen in de periode 2005-2020.

Door het opnemen van een ruime bestemming op een groot aantal panden binnen het plangebied is er meer ruimte voor de creatieve sector. Binnen alle gemengde bestemmingen zijn namelijk kleinschalige bedrijfjes mogelijk, waardoor er op veel locaties vestigingsmogelijkheden voor deze sector ontstaan. Daarnaast voorziet dit plan in nieuwe woningen, zodat tegemoet gekomen wordt aan de woningbouwopgave die in het document geformuleerd is (deze opgave is echter naar beneden bijgesteld, zie paragraaf 2.2.2.1).

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie 'wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010' vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

De geactualiseerde woonvisie heeft een overwegend kwalitatieve benadering. Dat wil zeggen dat er niet zozeer aantallen nieuw te bouwen woningen zijn opgenomen, maar dat de nadruk ligt op maatregelen zoals het geven van een kwaliteitsimpuls aan de bestaande voorraad (woningverbetering) en het stimuleren van doorstroming binnen de woningmarkt.

Dit bestemmingsplan maakt op een aantal locaties uitwisselbaarheid van functies mogelijk. Hierdoor kunnen niet-woonfuncties omgezet worden in woonfuncties, waardoor er meer mogelijkheden ontstaan om bijvoorbeeld woningen samen te voegen. Zodoende ontstaan er grotere woningen die beter aansluiten bij de vraag van de woonconsumenten.

2.3.3 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. 'High trust, High penalty' is een belangrijks uitgangspunt.


Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen

De gemeente stelt -naast het bestemmingsplan- gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden op voor horeca om te sturen op het type horeca in een gebied, om kwaliteitshoreca te stimuleren en om de leefbaarheid te waarborgen. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden' en 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Inmiddels is de Horecanota aangevuld met een aantal Horecagebiedsplannen. Deze plannen beschrijven per voormalige deelgemeente de gewenste ontwikkelrichting op wijk-, buurt-, straat-, en pandniveau.

2.3.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

In paragraaf 4.5.9 wordt nader ingegaan op het voor het plangebied relevante beleid uit de Horecanota en het Horecagebiedsplan Noord.

2.3.4 Detailhandelsnota Rotterdam

Vastgesteld door B&W in april 2013

De stedelijke detailhandelsnota 'Detailhandel Rotterdam,een stad waar winkelen een plezier is' biedt een stedelijk kader voor de detailhandel. Waar 'WNKLN N RTTRDM' zich richt op de binnenstad, geeft de stedelijke nota een antwoord op de vraag hoe het beleid er voor de overige winkelgebieden en verspreid gesitueerd aanbod er uitziet. Het doel is een heldere structuur met toekomstbestendige winkelgebieden. Dus een keuze voor winkelgebieden waarbij de consument centraal staat en waarbij sprake is van een compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar centrum. Kortom, van meer naar betere meters.

De binnenstad is het hoofdwinkelcentrum met een regionale en landelijke functie. Naast de binnenstad trekken ook regionale en stadsdeelcentra als Alexandrium en Zuidplein consumenten naar Rotterdam. Het niveau van deze centra moet daarbij zo veel mogelijk complementair zijn aan het aanbod, uitstraling en niveau van de binnenstad. Op de schaal van stadsdeel en wijk moet een goed, volwaardig en eigentijds niveau van voorzieningen bestaan, waarbij zowel de kwaliteit als omvang van het dagelijks aanbod is afgestemd op het aantal consumenten in de directe omgeving. Het profiel van deze winkelgebieden moet duidelijk zijn en aansluiten op de lokale vraag. De consument vindt zowel de kwaliteit van het aanbod als de ruimtelijke kwaliteit van de winkelomgeving belangrijk. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt voor toekomstbestendige winkelgebieden die aan die kwaliteitseis voldoen. Om tot een evenwichtige toekomstbestendige detailhandelsstructuur te komen, is het van belang heldere keuzes te maken. De gemeentelijke keuze voor een evenwichtige detailhandelsstructuur impliceert direct dat verspreid gevestigde detailhandel (buiten de winkelgebieden van de stedelijke structuur) niet gewenst is omdat het de structuur onvoldoende ondersteunt.

2.3.4.1 Relevant beleid voor het plangebied

In de voormalige deelgemeente Noord zijn een viertal buurt- en kleine wijkcentra te vinden. Deze centra zijn de plekken voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Het gaat hierbij om het Eudokiaplein (buiten het plangebied met uitzondering van de achterzijde van enkele Hofbogen), het Bentinckplein, het Stadhoudersplein en de Statenweg rond metrostation Blijdorp. Naast de buurt- en wijkcentra zijn er nog twee grotere winkelgebieden in de voormalige deelgemeente Noord: de Noorderboulevard inclusief het Zwaanshalsgebied en het winkelgebied Benthuizerstraat.

Hoewel elk gebied haar eigen aandachtspunten heeft, is het duidelijk dat de vier buurt- en wijkcentra allen redelijk tot goed functioneren en een duidelijke rol hebben in de (voormalige) deelgemeentelijke detailhandelsstructuur. Alle gebieden hebben een duidelijk profiel als winkelgebied voor de dagelijkse boodschappen. Het Eudokiaplein is te typeren als klein wijkwinkelcentrum door de aanwezigheid van twee complementaire supermarkten die zijn aangevuld met speciaalzaken. Het winkelcentrum functioneert goed en is in de huidige situatie voldoende toekomstbestendig, maar het is belangrijk dat de kwaliteit ook de komende jaren op orde blijft. Dit kan inhouden dat er door modernisatie extra vierkante meters detailhandel bij komen. Het gaat in dat geval om kleinschalige detailhandel, met een maximum van 150 m² per vestiging en om 500 m² in totaal. Om de mogelijkheid tot modernisatie te bieden zijn deze extra vierkante meters mogelijk gemaakt in de Hofbogen in het aangrenzende bestemmingsplan Liskwartier, en in dit plan wordt eveneens 500 m² extra detailhandel mogelijk gemaakt als eventuele uitbreidingsruimte voor de ruimtes in de Hofbogen.

Het Bentinckplein functioneert goed als boodschappencentrum. De aanwezigheid van twee complementaire supermarkten draagt daar aan bij. Naast de supermarkten is er een beperkt aanvullend aanbod gevestigd, waardoor het doen van boodschappen grotendeels gericht blijft op de supermarktaankopen. Kwalitatieve upgrading van dit gebied door schaalvergroting van de aanwezige supermarkten ligt in de lijn der verwachtingen. Het Bentinckplein heeft een heldere positie en functie als basis boodschappencentrum. De verwachting is dat dit winkelgebied deze functie ook in de toekomst zal kunnen innemen. Om ook in de toekomst goed in te kunnen spelen op de wens van markt en consument is een upgrade van het supermarktaanbod door schaalvergroting een kans. Het Stadhoudersplein en de Statenweg (bij metrostation Blijdorp) fungeren als buurtwinkelcentrum en buurtsteunpunt voor de dagelijkse boodschappen.

Het merendeel van de winkelgebieden in de huidige structuur van deelgemeente Noord heeft een heldere functie. Deze boodschappencentra behouden ook in de toekomstige detailhandelsstructuur deze positie. Compleetheid, compactheid en comfortabel zijn de sleutelwoorden voor deze gebieden. Buiten de winkelgebieden van de structuur, heeft deze deelgemeente een fors winkeloppervlak. Voorbeelden hiervan zijn delen van de Bergweg, Bergselaan en Schieweg/Schiekade. Winkelvestiging in deze gebieden draagt niet bij tot versterking van de deelgemeentelijke structuur. Dit is in dit bestemmingsplan vertaald door het niet overnemen van een deel van de vigerende detailhandelsmogelijkheden die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet benut zijn. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.2.1.

2.3.5 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.5.1 Relevant beledi voor het plangebied

In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie. Uit het onderzoek naar dit aspect blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van drie verschillende archeologische verwachtingswaarden.

2.3.6 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.6.1 Relevant beledi voor het plangebied

Paragraaf 3.1.4 bevat een nadere uiteenzetting ten aanzien van dit aspect. In Bijlage 2 is een lijst opgenomen met alle in het gebied aanwezige monumenten.

2.4 Gebiedsgericht beleid

Algemeen

Het gebiedsgericht beleid geeft de belangen weer van een specifiek deel van de stad. Het bestemmingsplan omvat voor een deel de gebieden Blijdorp en Bergpolder. In de onderstaande paragrafen wordt weergegeven wat het gebiedsgericht beleid betekent voor het bestemmingsplan.

2.4.1 Gebiedsplan Noord

Vastgesteld door gebiedscommissie Noord op 10 juli 2014

In het gebiedsplan geeft de gebiedscommissie een sterkte- en zwakteanalyse met kansen en bedreigingen voor gebied Noord. De aantrekkelijkheid van Noord kan verder versterkt worden door een combinatie van drie verschillende zaken: vergroening, het verbeteren van de kindvriendelijkheid en de luchtkwaliteit. Ook wordt specifiek ingezoomd op de wijken Blijdorp en Bergpolder. Extra aandacht moet er zijn voor geschikte huisvesting voor ouderen, de zogenaamde 'achter de voordeuraanpak' waarbij problemen zoals minder zelfredzaamheid en sociale problematiek wordt aangepakt en het opknappen van de buitenruimte.

2.4.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

Een grote kans ligt in een nieuwe invulling en betekenis van de oude Hofpleinlijn en het voormalige Bergwegstation (beide locaties liggen net buiten het bestemmingsplangebied). De Hofbogen kunnen zich ontwikkelen tot een publiekstrekker en tegelijkertijd ruimte bieden aan creatieve ondernemers. Op het dak kan een stadspark ontstaan. In dit bestemmingsplan wordt een beperkte hoeveelheid ontwikkelruimte geboden om de invulling van de Hofbogen kansrijker te maken.

Het samenvoegen van woningen en appartementen, vooral in Bergpolder, kan leiden tot een toename van grotere (gezins)woningen. Dit wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt door binnen de gemengde bestemmingen nieuwe woonfuncties mogelijk te maken.

2.4.2 Horecagebiedsplan Noord 2015-2016

Vastgesteld door college van B&W op 7 april 2015

Het horecagebiedsplan heeft als doel de ontwikkeling van horeca te laten aansluiten bij de ambities uit het gebiedsplan. Tevens dient het als leidraad bij vergunning verlening. Hoewel iedereen positief staat tegenover goed functionerende horecaondernemingen, brengen deze risico's met zich mee die met behulp van het horecagebiedsplan worden ingeperkt. Daarmee bieden de horecagebiedsplannen rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners en biedt het sturingsmogelijkheid op de ontwikkeling van gebieden.

Per wijk wordt aangegeven wat wordt toegestaan aan horeca activiteiten. Voor de wijken waar dit nog niet of slecht beperkt duidelijk is wordt de term consolideren gebruikt.

Per wijk wordt aangegeven welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied, straat of aan een plein. Daarnaast kan vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door middel van het verlenen van de exploitatievergunning) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met de begrippen (gericht) ontwikkelen, consolideren, en (gericht) verminderen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van economische, fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

  • Ontwikkelen: in een gebied is uitbreiding van het aantal horecagelegenheden, uitbreiding van de omvang van de bestaande horecagelegenheden en uitbreiding van terrassen mogelijk. Alle soorten exploitatie categorieën kunnen zich in het gebied vestigen;
  • Gericht ontwikkelen: uitbreiding van benoemde exploitatie categorieën, en dus sturing op bepaalde activiteiten, is mogelijk. Dit kan desgewenst worden toegepast op bestaande en nieuwe inrichtingen;
  • Consolideren: in een gebied is het maximum aantal van gewenste horeca bereikt. Uitbreiding van het aantal inrichting en het uitbreiden van de oppervlakte of de exploitatiecategorie van bestaande inrichtingen is niet toegestaan;
  • Gericht verminderen: in een gebied wordt ingezet op het terugdringen van een bepaalde expolitatiecategorie. Overdracht van een horecagelegenheid aan een andere eigenaar blijft vanwege verworden rechten juridisch mogelijk maar is onwenselijk;
  • Verminderen: in een gebied wordt ingezet op het terugdringen van het totaal (ongeacht welke exploitatiecategorie) bestaande horecagelegenheden. Overdracht van een horecagelegenheid aan een andere eigenaar blijft vanwege verworden recht juridisch mogelijk maar is onwenselijk.

In het horecagebiedsplan wordt de algemene ontwikkelrichting voor horeca voor een bepaald gebied benoemd. Daarnaast worden in voorkomend geval de uitzonderingen op deze ontwikkelrichting beschreven. Zowel panden als straten kunnen afwijkend zijn op deze ontwikkelrichting.

Relatie horecagebiedsplan en bestemmingsplan

Het horecagebiedsplan is sterk met de Rotterdamse bestemmingsplannen verweven. Het horecagebiedsplan geeft input voor nieuwe bestemmingsplannen over hoe om te gaan met horeca. In Rotterdam wordt in het bestemmingsplan niet op type of soort horeca gestuurd, dit gebeurt door middel van het horecagebiedsplan. Om deze reden wordt horeca in bestemmingsplannen beperkt toegestaan. Hiermee wordt bedoeld dat de aanwezige horeca in het gebied wordt toegestaan, alsmede de uitbreidingsruimte die het horecagebiedsplan biedt.

Het bestemmingsplan wordt opgesteld voor 10 jaar en een horecagebiedsplan voor een kortere periode (2-4 jaar). Hierdoor zal het vaak voor komen dat het bestemmingsplan niet precies mogelijk maakt wat het horecagebiedsplan beoogt. In dit geval kan gebruik worden gemaakt van de 'kruimelregeling' binnen het Besluit omgevingsrecht (Bor) om de horeca alsnog mogelijk te maken door middel van een reguliere Wabo-procedure.

Ontwikkelrichting

Bergpolder

In dit gebied zijn de Bergselaan en Schieweg drukke doorgaande wegen. Dit geldt met name voor de Schieweg die vanaf de snelweg A20 een toegangsweg tot het centrum is. In beide straten zitten veel winkels en er is ook horeca gevestigd. Bergpolder is overwegend een woongebied. Hier moet rustig gewoond en geleefd kunnen worden. Dit geldt met name voor het binnengebied, omgeven door de genoemde doorgaande wegen. Om die reden geldt als basis de ontwikkelrichting consolideren. Gezien de functie en uitstraling van de Schieweg ligt een verdere uitbreiding van horeca niet voor de hand. Op een aantal locaties aan de Bergselaan worden wel ontwikkelmogelijkheden gezien ten aanzien van horeca. Deze moeten echter beperkt en kleinschalig zijn en passen bij het karakter en de aard van het gebied. Een belangrijke voorwaarde is dat het woon- leefklimaat ter plaatse niet onder druk komt te staan.

De Bergselaan (in dit plangebied tussen de Insulindestraat en het Stadhoudersplein) is een vrij drukke verkeersweg met verspreide detailhandel en horeca. Het winkelaanbod is zeer divers en er is enige leegstand. De weg heeft een belangrijke woonfunctie, en het evenwicht met horeca is kwetsbaar. Gelet op de toename aan woningen en inkomen is hier echter wel in groeiende mate behoefte aan kwalitatief goede horeca. Er is nu nauwelijks horeca aanwezig die gericht is op de verkoop van eten, zoals een lunchroom, bistro of restaurant, dat bijdraagt aan dit betere evenwicht. Om die reden wordt door middel van dit bestemmingsplan één nieuwe horecavestiging van maximaal 250 m² aan de Bergselaan mogelijk gemaakt (binnen de bestemming Gemengd - 1). Met deze gerichte ontwikkeling is het aanbod van horecavoorzieningen toereikend en in balans met het woon- en leefklimaat.

Blijdorp

Omdat Blijdorp over het algemeen een woongebied is, geldt voor dit gebied als basis de ontwikkelrichting consolideren. Gezien de samenstelling van de bevolking en het feit dat momenteel weinig horeca in dit gebied is gevestigd, worden ontwikkelmogelijkheden ten aanzien van horeca gezien. Locaties met ontwikkelmogelijkheden binnen dit gedeelte van het plangebied zijn hier onder opgesomd.

Statenweg

De Statenweg heeft een concentratie van diverse winkels rondom het metrostation Blijdorp. Deze winkels profiteren van de toenemende stroom bezoekers die vanuit dit metrostation naar Diergaarde Blijdorp loopt. Voor hen, maar zeker ook voor de bewoners, is het wenselijk om hier de vestiging van daghoreca toe te staan. Dit kan bijvoorbeeld een koffiebar of lunchroom zijn. Hetzelfde geldt voor het gedeelte tussen de Stadhoudersweg en de Statensingel. Om die reden zijn binnen de bestemming Gemengd - 1 twee nieuwe horecavestigingen toegestaan aan de Statenweg. Met de gerichte ontwikkeling met twee nieuwe inrichtingen is het aanbod van horecavoorzieningen toereikend en in balans met het woon- leefklimaat, verdere uitbreiding is niet gewenst.

Stadhoudersweg

De Stadhoudersweg (Noorderhavenkade - Vroesenpark) is een vrij drukke verkeersweg met verspreide detailhandel en horeca. Het winkelaanbod is zeer divers en er is enige leegstand. Het gebeid rondom deze weg heeft een belangrijke woonfunctie, die niet verstoord mag worden door de komst van horeca-inrichtingen die puur gericht zijn op de drankverstrekking en late opening- en sluitingstijden. Er is hier wel in groeiende mate behoefte aan kwalitatief goede horeca. Er is nu beperkt horeca aanwezig die gericht is op de verkoop van eten, zoals een lunchroom, bistro of restaurant. Om die reden wordt aan de Stadhoudersweg één nieuwe horecavestiging toegestaan, eveneens binnen de bestemming Gemengd - 1. Met deze gerichte ontwikkeling is het aanbod van horecavoorzieningen toereikend en in balans met het woon-leefklimaat. Een verdere uitbreiding met horeca is niet gewenst.

In de juridische planbeschrijving is aangegeven is op welke adressen horeca wordt toegestaan in dit bestemmingsplan, zie hiervoor paragraaf 4.5.9 Horeca. De adressen komen ook terug in de regels.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het gebied

3.1 Cultuurhistorie

3.1.1 Inleiding

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. De Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wro).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan is sprake van twee beschermde stadsgezichten, alsmede verschillende monumenten. Deze worden in de volgende paragrafen besproken. Ook komt de bescherming van deze cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan aan de orde.

3.1.2 Beschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder

Op 5 november 2014 hebben de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Infrastructuur en Milieu het beschermd stadsgezicht 'Blijdorp - Bergpolder' aangewezen. Een groot deel van dit gebied ligt binnen het plangebied, alsmede een klein deel van het beschermd stadsgezicht 'Waterproject'. Zie figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0006.jpg"

Figuur 3.1: beschermde stadsgezichten binnen het plangebied.

Hier onder volgt een beschrijving van het beschermd stadsgezicht Blijdorp - Bergpolder. Voor een beschrijving van het Waterproject wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.1.2.1 Inleiding

Het beschermd stadsgezicht Blijdorp - Bergpolder omvat de gelijknamige stadswijken van Rotterdam. Deze uitbreidingswijken zijn grotendeels tot stand gekomen op basis van het Uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijk Stadsdeel, dat ir. W.G. Witteveen in samenwerking met de architect W. Kromhout Czn. heeft ontworpen en dat in 1931 werd vastgesteld. Het poldergebied kwam via annexatie(s) in 1902/1903 binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam te liggen en is op harmonieuze wijze bebouwd met halfhoge, merendeels gesloten blokken met etagewoningen voor arbeiders en middenstand, hoofdzakelijk in de jaren dertig en veertig. De hoofdstructuur van het gebied wordt bepaald door twee noordzuid- lopende hoofdwegen (Statenweg en Schieweg/Schiekade) en de oost-westlopende verbinding hiertussen, de Stadhoudersweg. In het noorden wordt het gebied afgesloten door de Gordelweg. Deze wegen ontsluiten niet alleen de wijken zelf, maar vormen tevens de entree vanuit het noorden tot het centrum van Rotterdam. De bebouwing bestaat uit etagewoningen in hoofdzakelijk gesloten bouwblokken en enkele stroken van drie tot vijf bouwlagen. De afzonderlijke bouwblokken zijn als een compositorisch geheel ontworpen en verschillende bouwblokken samen vormen grotere architectonische eenheden, die in symmetrische ensembles rond de hoofdwegen zijn gerangschikt. De detaillering van de bouwblokken bestaat uit een opvallend harmonieuze melange van meer traditionele tot zakelijke architectuur, waarbij de schaal en het karakter van de bebouwing de wijken een stedelijke allure verschaffen. Tegelijkertijd zorgt de royale groenvoorziening, in de vorm van groenstroken, lanen en de prominente Statensingel voor een lommerrijk karakter. Westelijk vindt het gebied een bijzondere groene begrenzing in de vorm van diergaarde Blijdorp en het Vroesenpark. Het zijn deze kenmerken en kwaliteiten die de hoofdmotieven hebben gevormd voor het voorstel om de samenhangende uitbreidingswijken Blijdorp en Bergpolder aan te wijzen als beschermd stadsgezicht.

3.1.2.2 Ontstaan en ontwikkeling

Voorspel

Tijdens de snelle eind 19e-eeuwse expansie van Rotterdam bleven de Blijdorpsche polder en Bergpolder, noordelijk van de stad, onbebouwd. De gemeentegrens liep tot de Beukelsdijk en de Bergweg en de genoemde polders hoorden respectievelijk bij de gemeentes Overschie en Hillegersberg.

In 1899 en 1901 ontwikkelden de Bouwmaatschappijen ‘Immobilia’ (later ‘Nieuwerschie’) en ‘Insulinde’ hier enkele bouwplannen op door hun aangekochte grond, met eenvoudige stratenplannen, gebaseerd op de aanwezige polderslootverkaveling. Kort daarna (1902/1903) werden de delen van de Blijdorpsche polder en Bergpolder gelegen binnen de Ceintuurbaan, door Rotterdam geannexeerd ten behoeve van stadsuitbreiding met woningbouw voor de werkende stand.

Op grond van de Woningwet (1901) tekende G.J. de Jongh (directeur Gemeentewerken) een Algemeen Uitbreidingsplan voor de gemeente Rotterdam (goedgekeurd 29 maart 1906). Binnen het noordelijk en noordwestelijk deel van dit uitbreidingsplan (Blijdorp en Bergpolder) werd een aansluiting gemaakt op de plannen van lmmobilia en lnsulinde. De noodzaak een verbindingskanaal aan te leggen tussen de Delfshavensche Schie en de Rotte en de wens voor meer groen en sportterreinen - op aandrang van de Gemeentelijke Gezondheidscommissie - veroorzaakten een aanpassing van het plan in 1909.

De Jongh presenteerde toen een gecombineerd kanalen- en parkenplan waarin een ontwerp voor een groot landschappelijk park in de Blijdorpsche polder is opgenomen, in het verlengde van de Heemraadssingel. Vanaf dit moment blijft een omvangrijk park in dit stadsuitbreidingsgebied een vast ontwerpgegeven. De Jonghs opvolger A.C. Burgdorffer ontwierp vervolgens een monumentaler opgezette variant voor Blijdorp (goedgekeurd op 6 mei 1915) waarin een groot centraal park is opgenomen dat wordt gedomineerd door een ‘volksgebouw’. Westelijk van het park is een apart sportterrein geprojecteerd. De uitvoering van Burgdorffers plan raakte, evenals De Jonghs plan, door de economische malaise gefrustreerd. Bovendien diende zich een nieuw programmapunt aan: de Spoorwegen verlangden zuidelijk in de Blijdorpsche polder een nieuw (hoofd)spoorwegstation.

Plan Kromhout

In 1920 ging het gemeentebestuur over tot aankoop van grond in Blijdorp en Bergpolder. Architect W. Kromhout Czn. kreeg opdracht een stedenbouwkundig plan te maken voor het noordelijk stadsdeel binnen de Ceintuurbaan, gebaseerd op de spoorwegplannen en met 2.500 woningen, een park (12 ha) en sportterreinen. Kromhout ontwierp, mede onder invloed van de socialistische wethouder Ane Heykoop en de directeur van de Gemeentelijke Woningdienst ir. A. Plate, een esthetisch-idealistisch plan met een markant driehoekig park met een centrale as van grote vijvers, direct aansluitend op het nieuwe station. Rond het park ligt, in een even strak geometrisch-symmetrische figuur, de woonbebouwing in zowel stroken als gesloten bouwblokken gegroepeerd. Vanuit het midden loopt de bebouwing in hoogte op tot maximaal vier bouwlagen geheel aan de buitenzijde.

Het plan werd in 1924 goedgekeurd, maar is niet gerealiseerd door een samenspel van factoren, waaronder de bijzonder slechte financiële situatie.

Uitbreidingsplan Blijdorp, Witteveen (1927)

In verband met nieuwe verkeersontwikkelingen werd het plan Kromhout ingrijpend gewijzigd door ir. W.G. Witteveen, sinds 1924 chef van de Hoofdafdeling III (stadsuitbreiding en gebouwen) en in 1926 gepromoveerd tot stadsarchitect en chef van de binnen de Dienst Gemeentewerken opgerichte Hoofdafdeling Stadsontwikkeling. Daarnaast schetste Witteveen uitbreidingsperspectieven van Blijdorp richting Overschie - mogelijk door verlegging van de spoorbaan - en bepleitte hij de noodzaak in Blijdorp voorzieningen op te nemen voor een groentemarkt en een haven voor de binnenvaart. Bovendien deed Wïtteveen het voorstel de scheiding tussen Blijdorp en Bergpolder, de Rotterdamsche Schie, gedeeltelijk te dempen en gedeeltelijk tot binnenhaven te vergraven, de Noorderhaven, uitmondend in het nieuwe verbindingskanaal Schie/Rotte.

Witteveens ‘Uitbreidingsplan Blijdorp’, in 1927 gepresenteerd door de directeur Gemeentewerken H.G. de Roode, stuitte vanwege de al te eenzijdige nadruk op infrastructuur, ten koste van (monumentale) openbare groenvoorziening en esthetiek, echter op zware kritiek. Witteveen kreeg de opdracht in overleg te treden met Kromhout.

Plan Kromhout-Witteveen

In februari 1929 wordt een gecombineerd plan gepresenteerd voor het ‘noordwestelijk en noordelijk stadsgedeelte’ - door Witteveen in zijn toelichting aangeduid als het ‘plan Kromhout-Witteveen’, waarin het infrastructurele stramien van Witteveens ontwerp met Verbindingskanaal, Noorderhaven en de vrijwel loodrecht op elkaar gerichte hoofdwegen grotendeels is gehandhaafd. Kromhouts parkontwerp wordt getransplanteerd in de as van de verlengde Heemraadssingel. Het park wordt daarmee onderdeel van een noord/zuidvoerende ‘parkway’ en splitst tevens het uitbreidingsplan in twee delen. De bebouwing is gegroepeerd in symmetrische eenheden van gesloten bouwblokken binnen een overwegend recht stratenpatroon, maar door het aanbrengen van knikken en diagonalen in met name de hoofdverkeersstructuur heeft het plan in belangrijke mate aan karakter en variatie gewonnen. Evenals in beide voorgaande plannen wordt een singelaanleg opgenomen, die aansluit op de Spoorsingel en westelijk afbuigt, maar ook deze singel wint aan kracht door de van Witteveen overgenomen stevigere opzet en de (waarschijnlijk) door Kromhout ingebrachte verdere vormwil.

De totale oppervlakte van het plan omvat 202 ha, waarvan 88 ha bouwterrein, 86,5 ha straataanleg, 5,4 ha havenaanleg en 22,5 ha parkaanleg. Ten opzichte van het plan Witteveen is de oppervlakte bestemd voor verkeerswegen iets kleiner, terwijl de parkruimte evenveel groter is geworden. Witteveen formuleert het ambitieniveau van het plan als volgt: ‘(...) doelstelling is in het noordwesten van de gemeente een stad te laten verrijzen die de toets der vergelijking met wat elders in ons land werd bereikt ten volle zal kunnen doorstaan en die niet alleen een belangrijke stap zal betekenen in de richting van het, in steeds ruimeren kring onderschreven, doel Rotterdam als woonstad recht te doen wedervaren, doch die voor dit en volgende geslachten een blijvend monument zal worden van wat onze stad ook op dit gebied in staat is te volbrengen.’ Tevens stelde hij voor een ‘bebouwingscommissie’ in het leven te roepen, die alle uitgangspunten van het uitbreidingsplan zou moeten bewaken. De Commissie diende de gronduitgifte voor te bereiden en een voortdurend contact te onderhouden met architecten en bouwers.

Uitbreidingsplan noord- en noordwestelijk stadsdeel

Met de spoorwegen werd geen overeenstemming bereikt over het verleggen van de spoorbaan, waardoor op 15 oktober 1931 de gemeenteraad een verkleinde en in enkele opzichten gewijzigde versie van het Uitbreidingsplan Blijdorp vaststelde, nu genaamd ‘Uitbreidingsplan Noord- en Noordwestelijk stadsdeel’. In het ‘grote’ ontwerp was evenwel al rekening gehouden met het feit dat de verplaatsing van de spoorlijn nog geruime tijd zou kunnen duren. Het plan was dan ook zo samengesteld dat aan weerszijden van de spoorlijn kon worden gebouwd en dat alleen die bouwblokken nog niet zouden worden ingevuld, die door het spoortracé worden doorsneden. Dit gezamenlijke plan Witteveen-Kromhout werd richtinggevend voor de verdere ontwikkeling en hoofdstructuur van Blijdorp/Bergpolder en is tot op heden herkenbaar gebleven.

In 1932 startte de uitgifte van grond aan particuliere bouwondernemingen en kon er, na dertig jaar planvorming, eindelijk worden gebouwd. In 1930 was een plan voor de volgorde van gronduitgifte in vijf fasen getekend, maar de werkelijke bouwpraktijk verliep veel grilliger.

De bebouwing van het nieuwe stadsdeel verliep - hoewel niet volgens het opgestelde schema - voorspoedig. Het noordelijk en noordoostelijk deel van het plan wordt het eerst gebouwd en was al in 1935 voltooid, In het zuidelijk deel werd doorgebouwd tot 1939. De latere bebouwing van Blijdorp/Bergpolder heeft als gevolg van de economische verslechteringen door de Tweede Wereldoorlog een soberder karakter gekregen.

De Rotterdamsche Schie werd in fasen gedempt en omgevormd tot de Schieweg, Stadhoudersweg en Noorderhaven. Deze binnenvaartvoorziening heeft echter nooit naar verwachting gefunctioneerd en werd daardoor in de jaren vijftig alweer gedempt. Vanaf 1931 werd het Noorderkanaal met bijbehorende sluiswerken gerealiseerd.

Doorgaande verkeersroutes

In de stedenbouwkundige structuur is veel aandacht besteed aan een adequaat hoofdverkeerswegenstelsel, resulterend in de aanleg van twee hoofdassen in noord-zuidrichting: de Statenweg in het verlengde van de Henegouwerlaan (en de in 1936-1942 gerealiseerde Maastunnel) en de Schiekade - Schieweg richting Hofplein en aansluitend op de Coolsingel. Als centrale dwarsverbinding komt de Stadhoudersweg tot stand. Aan deze centrale grote weg wordt het overgrote deel van de winkels geprojecteerd. En geheel noordelijk, langs het Verbindingskanaal, wordt de Gordelweg aangelegd. De ruim met groen begeleide hoofdstructuur van Blijdorp vormt een voor Witteveen karakteristieke variant van de in Amerika ontwikkelde ‘parkways’, die voortkomen uit de Beautiful Movement. Het gebruik van stelsels van parken en parkwegen en duidelijk afgebakende buitengrenzen voor de stad vormden de twee belangrijkste instrumenten in zijn streven naar het vormgeven van de stad als eenheid. Even herkenbaar in de hoofdopzet van Blijdorp is Kromhouts gebruik van geometrische patronen, met afwisseling van gebogen en geknikte lijnen, waarvoor hij inspiratie putte uit de publicaties van C. Sitte en C. Gurlitt. Daarnaast is, zoals al in zijn eerdere plan voor Blijdorp, ook zijn waardering voor de City Beautiful Movement afleesbaar.

Hoofdkenmerken van deze stroming in bijvoorbeeld de uitbreidingsplannen voor San Francisco en Chicago waren brede straten met uniforme bouwblokken, symmetrische opbouw van pleinen en stadsdelen en het gebruik van assen met focuspunten en parken van klassieke opbouw. De voor die tijd flink brede profielen van de hoofdwegenstructuur in Blijdorp zijn hierop geïnspireerd. Om toch de gewenste bouwoppervlakten te halen, zijn veel secundaire straten relatief smal.

Bebouwingsschema en verkaveling: gesloten bouwblokken en bijzondere varianten

Het uitbreidingsplan stond in zijn geheel een traditionele blokverkaveling voor met gesloten bouwblokken, slechts hier en daar geopend ten behoeve van algemene voorzieningen op de semiopenbare binnenterreinen. De bouwblokken zijn in veelal symmetrische ensembles gegroepeerd rond de verkeersstructuur, die op basis van een traditionele typologie van pleinen, straten en boulevards is opgebouwd. Dit ondanks de grote aandacht aan het begin van de jaren dertig voor nieuwe, open verkavelingsvormen (strokenbouw), met name binnen de CIAM en de ‘8 en Opbouw’. Vanuit de Rotterdamse architectenvereniging Opbouw werden dan ook verschillende alternatieve verkavelingsplannen geleverd, die overigens over het algemeen wel inpasbaar waren in de hoofdstructuur van het plan en waarvan er enkele daadwerkelijk werden gerealiseerd. Zo vormt het woningcomplex Vroesenlaan een transformatie van het in Blijdorp vastgestelde bebouwingsschema in
de vorm van een halfopen bouwblok met een gemeenschappelijk binnenterrein en flexibele woningplattegronden en aan de Dr. de Visserstraat verrees in de periode 1933-1934 de Bergpolderflat, een galerijflat met staalskelet, ontworpen door W. van Tijen en J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt. Het moeilijk te verkavelen driehoekige terrein tussen de Borgesiusstraat en de Dr. Visserstraat in Bergpolder gaf aanleiding tot verschillende ontwerpen en wordt uiteindelijk bebouwd met een project van M.J. Granpré Molière (1935), een van de weinige voorbeelden van stedelijke woningbouw uit de vroege Delftse School.

In 1940 werd de meest noordelijke strook van Blijdorp, die in de jaren dertig onbebouwd was gebleven, door J.H. van den Broek als onderdeel van zijn ‘duizend woningenplan’ bebouwd. Bij de uitvoering
ervan werden de hoeken van de voorziene gesloten bouwblokken opengelaten, zodat een nieuwe verkavelingsvorm ontstond. Deze verschillende alternatieven vormen bijzondere varianten binnen
de overigens homogene bouwblokken in de wijk.

Bebouwingsprofielen en architectonische eenheden

Hoewel het idee van één architectonisch ontwerp (zoals in het plan Kromhout) voor Blijdorp was verlaten, werd heel nadrukkelijk gestreefd naar een grote mate van eenheid in de architectonische
uitvoering van de plannen. Om de gewenste harmonie te realiseren, werden bij de gronduitgifte
vrij stringente voorwaarden gesteld, vastgelegd in plantekeningen waarop onder meer bestemming, bebouwingsprofielen (aantal verdiepingen en afdekking in de vorm van kap of plat), het aantal
toegestane woningen per pand en de woningbreedte stonden ingetekend. Daarnaast waren gemeentelijke verordeningen van kracht met aanvullende bebouwingsvoorschriften op de Bouw- en
Woonverordening, waarvan in sommige gevallen ook wel werd afgeweken (zie ‘Woningtypologie’.)

Ter voorbereiding van de vaststelling van de diverse bouwhoogten werd door middel van perspectieftekeningen en tekeningen van straatprofielen het esthetisch effect ervan getoetst. Tevens werden op de plantekeningen de verschillende bouwblokken binnen het uitbreidingsplan in architectonische eenheden gegroepeerd en werden de bouwvoorstellen niet pandsgewijs, maar op hun merites binnen deze architectonische eenheden beoordeeld. De in de bebouwingsprofielen voorgeschreven dakvormen werden bepaald door het specifieke gewenste karakter van de wijkdelen. Langs de hoofdverkeerswegen en bij arbeiderswoningen een plat dak en aan de singels en enkele middenstandsblokken met een meer intiem karakter, een pangedekte kap. Deze voorschriften zijn grotendeels in acht genomen en dragen in hoge mate bij aan het homogene straatbeeld van Blijdorp en Bergpolder.

Centraal Plan

Midden in de wijk, op de kruising van de twee hoofdverbindingswegen Statenweg en Stadhoudersweg - het hoogtepunt van het uitbreidingsplan - is een voorbeeldproject gerealiseerd dat de toon moest zetten voor de verdere invulling van het uitbreidingsplan door de particuliere bouwers. Van dit ‘Centraal Plan’, dat uit vier bouwblokken bestaat van twee tot vijf bouwlagen op de hoeken van het genoemde kruispunt, zijn de contouren en woningtypen bepaald door Witteveen. De architectonische detaillering is van de hand van de architecten A. Otten, W.Th.H. ten Bosch en J.H. van den Broek. Hoewel de vier blokken elk in detail verschillen, hebben ze een strakke gevelopbouw met grote raampartijen en smalle stalen hekjes gemeen.

Woningtypologie

De meeste woningen in het gebied zijn uiteindelijk, naar voorbeeld van het Centraal Plan, ondergebracht in gesloten bouwblokken van drie, vier en vijf lagen, voorzien van een kap of een al dan niet terugliggende zolderverdieping met bergruimte. Op enkele plaatsen werd ook ruimte voor herenhuizen gemaakt, zoals langs ‘de parkweg’ in het verlengde van de Heemraadssingel (de huidige Van Aerssenlaan).

Wat betreft de woningplattegronden zetten Witteveen en zijn collegahoofdambtenaren hoog in:

‘Blijdorp zal naar onze meening een woonwijk moeten worden van de 20e eeuw en zulks geheel en al, d.w.z. niet alleen voor de voorbijgangers maar ook voor de bewoners, een woonwijk, waarin het woningtype en het uiterlijk een klaar, gaaf geheel vormen. (...) Voor zoolang deze materie privaatrechtelijk moet worden geregeld, zullen de gebruikelijke verkoopwaarden dus moeten worden aangevuld met een verbod op bedsteden en van niet rechtstreeks aan de buitenlucht uitkomende vertrekken en keukens en met den eisch, dat alle tot eenzelfde woning behoorende vertrekken, keukens en privaten door één vrij portaal van de gemeenschappelijke ruimten moeten zijn gescheiden. Uit den aard der zaak zal men dan ook bij de indeeling der grondpercelen dadelijk van de moderne, breedere typen moeten uitgaan.’

In de eerste aanvullende bouwvoorschriften werd een verbod op alcoof-woningen, souterrains (voor bewoning) en bedsteden opgenomen, al werd een aantal uitzonderingen toegestaan. In die gevallen werd wel als eis gesteld dat de alcoof door dubbele schuifdeuren in directe verbinding staat met twee kamers, die rechtstreeks contact hebben met de buitenlucht en het betrokken pand ten minste 7 meter breed is.

Pas in 1937 wordt de alcoofwoning officieel middels de Bouwverordening verboden, maar toen was Bergpolder al vrijwel geheel bebouwd. Hierdoor, en door het feit dat in Blijdorp uiteindelijk meer middenstandswoningen zijn gebouwd, zijn er uiteindelijk verschillen in de woontechnische kwaliteiten tussen deze twee wijken ontstaan. Zo is ook de woningdichtheid in Bergpolder hoger dan in Blijdorp. Qua woningontsluiting komen in Blijdorp/Bergpolder de volgende typen voor:

1. Haags portiek met gedeelde zolder;

2. Haags portiek met maisonnette;

3. twee over één trap, gedeelde zolder met eigen trap;

4. combinatie: 1e etage eigen opgang, 2e en 3e etage twee over één trap en een gedeelde zolder met eigen trap;

5. twee over één trap met een gedeelde zolder ook twee over één trap;

6. combinatie: Haags portiek, 1e etage eigen toegang, 2e en 3e etage twee over één trap, gedeelde zolder met eigen trap;

7. portieketage zonder zolder;

8. portieketage met bergingen op zolder;

9. portieketage met maisonnettes in de vier à vijf lagen hoge bebouwing.

Groen en recreatie

De geprojecteerde groenvoorzieningen zijn grotendeels in de jaren dertig uitgevoerd: de Statensingel als groene ader door het zuidwestelijke deel, de verschillende groene assen in het noordelijke deel en de doorgaande wegen met laanbeplanting en groenstroken. De meeste overige straten in de wijk zijn van bomen voorzien, met name bloesemdragende soorten als Japanse kers, sierappel, meidoom en kastanje. Een deel van de bouwblokken, vaak met een directe relatie naar een park of de singel, is tevens voorzien van voortuinen.

In de bouwvoorschriften werd er nadrukkelijk op gewezen dat ‘de aan de openbare straat grenzende onbebouwde grond als tuin moet worden aangelegd en onderhouden’ en ‘van de openbare straat moet worden afgescheiden door een opengewerkt ijzeren hek tot een hoogte van maximaal 1.10 m’.

Vroesenpark (gelegen net buiten het plangebied)

Het naar ontwerp van Kromhout-Witteveen aangelegde noordelijke deel van het stadspark wordt in 1934 voltooid. Het zuidelijke deel is afgestaan ten behoeve van de aanleg van Diergaarde Blijdorp. Tijdens de laatste oorlogswinter werd door houtkap zoveel schade aangericht in het park, dat er in feite van algehele verwoesting sprake was. In 1949 werd door J.T.P. Bijhouwer een ‘restauratieplan’ getekend, dat in 1950 kon worden uitgevoerd dankzij financiële steun van het rijk.

Dit Vroesenpark is niet langer uitsluitend een representatief wandelen sierpark zoals het Kromhoutpark, maar biedt veel meer ruimte voor actieve recreatie. De bestaande waterpartijen van Kromhout, die het park in tweeën splitsten, werden gewijzigd. De zuidelijke vijver is gedempt ten behoeve van een grote speelweide. Grond voor de demping werd verkregen door een sloot rondom het park te graven. Aan de kant van de Vroesenlaan ligt deze sloot meer binnenwaarts. Noordelijk in het park werd een speelterrein met zandbakken en een schoolsportveld aangelegd en ruimte voor een openluchtschool.

In het westen ligt een zonneweide en in het midden was in de plannen een theehuis met terras aan een van de waterpartijen gepland, dat helaas niet werd gerealiseerd. Noordoostelijk ligt een wandelplantsoen en aan de Vroesenlaanzijde ligt over de gehele lengte van het park een boomrijke wandelroute. De verschillende onderdelen van het park zijn gescheiden door paden. Hoewel de oorspronkelijke parkaanleg van Kromhout nog slechts ten dele is te herkennen, vormt het Vroesenpark een belangrijke groenvoorziening in de wijk, met een hoge belevingswaarde.

Diergaarde Blijdorp (gelegen net buiten het plangebied)

In 1937 werd besloten de vanaf 1855 aan de Diergaardesingel aangelegde dierentuin te verplaatsen naar het terrein ten westen van de Van Aerssenlaan. Hiermee werd Blijdorp een prominente groen- en recreatievoorziening rijker. De Koninklijke Rotterdamse Diergaarde Blijdorp is aangelegd in de periode 1939-1941 naar een ontwerp in mengvorm van functionalistische en neobarokke stijl van de architect S. van Ravesteyn en vervult tot op heden een belangrijke bovenwijkse functie.

Sport

In de Van Maanenstraat is - volgens plan - in 1936-1937 het Sportfondsenbad Rotterdam Noord gerealiseerd, een combinatiebad met een amfibiebad en openluchtbad gebouwd in Zakelijk Expressionistische stijl door het architectenbureau J.H. de Roos en W.F. Overeijnder. Het amfibiebad is een overdekt zwembad waarbij het zadeldak boven het zwembassin bij goed weer kan worden opengeschoven.

Behalve in het Vroesenpark is ook op het binnenterrein achter de Schepenstraat een tennisbaan aangelegd en ten zuiden van de Bentincklaan zijn sportterreinen met een sintelbaan gerealiseerd.

Bijzondere gebouwen

Het bestemmingsplan voor Blijdorp voorzag in ruimte voor 27 scholen, zeven kerken, verschillende rijkskantoren, het Sophia Kinderziekenhuis aan de Gordelweg (inmiddels gesloopt) en één theater, hoewel men al betwijfelde of er veel behoefte aan zou zijn.

Hoewel er tijdens de discussies over het uitbreidingsplan in 1931 door verschillende raadsleden werd betoogd dat er in het plan te veel en te exact ruimte was bestemd voor bijzondere voorzieningen - en ervoor werd gepleit hier niet al te strikt aan vast te houden - bleek er na de oorlog juist een gebrek aan terrein te zijn voor met name de scholenbouw en verzorgende bedrijven. Door middel van een amendement op het uitbreidingsplan in 1955 worden na de opheffing van het noodwinkelkwartier in het gebied ten zuiden van de Bentincklaan en aan de overzijde van de Statenweg dan ook alsnog verschillende scholen en bedrijfsterreinen aangelegd. Op het kruispunt Statenweg/Bentincklaan/Walenburgerweg wordt tevens een hoog woongebouw met een laag garageboxen en een winkelblok toegevoegd. De gedempte Noorderhaven wordt gebruikt voor de bouw van bijzondere voorzieningen en ook op de voor een theater of bioscoop vrijgehouden locatie (op de kop van de splitsing Bergselaan/Stadhoudersweg) wordt uiteindelijk hoogbouw gerealiseerd.

Op de hoek Statenweg/Walenburgerweg wordt in 1939 het gebouw St. Homobonus gebouwd. In Blijdorp zijn vier kerken en een synagoge gebouwd, waarvan twee met een fraaie ligging aan de Statensingel, de Prinsenkerk (J.C. Meischke en P. Schmidt, 1933) en de Statenkerk (inmiddels gesloopt).

3.1.2.3 Huidig ruimtelijk karakter

Stedenbouwkundige structuur

De stedenbouwkundige aanleg van Blijdorp/Bergpolder is uitgevoerd volgens het oorspronkelijke ontwerp van Kromhout en Witteveen, dat voorzag in de realisatie van een harmonieuze, grootstedelijke woonwijk, en is nog in grote mate intact. De heldere structuur en ruimtelijke opbouw zijn geconstrueerd op een logisch stramien van hoofdverkeerswegen en gevarieerde patronen van secundaire straten en pleinen en bestaat uit een symmetrische en geometrische ordening van architectonische eenheden, overwegend in de vorm van ensembles van (bijna) gesloten (woning)bouwblokken. Groenstroken, laanbeplanting van de (hoofd)wegen, plantsoenen in de vorm van groene ‘assen’ in een regelmatige spreiding over de wijk en het Vroesenpark en Diergaarde Blijdorp voegen een ruime hoeveelheid groen toe.

De hoofdverkeersstructuur van Blijdorp bestaat uit de Gordelweg, Schieweg, Stadhoudersweg en Statenweg, thans prominente verkeersaders. Blijdorp vormt de noordwestelijke ‘entree’ tot het centrum van Rotterdam en een belangrijke verbinding naar Rotterdam-Zuid, door de aansluiting op de Henegouwerlaan en de Maastunnel. De keerzijde van dit succes is dat de grote verkeersbelasting voor een deel ten koste is gegaan van de helderheid van de oorspronkelijke inrichting van de openbare ruimte en de daarbij behorende groenstructuur.

De verkaveling ten zuiden van de Stadhoudersweg heeft een gevarieerder karakter dan die ten noorden van de Stadhoudersweg. Hier is de verkaveling rationeler van opzet. De homogeniteit van de stedenbouwkundig structuur wordt op enkele plaatsen onderbroken door verschillende ‘variaties’ c.q. kritische kanttekeningen, zowel daterend van voor de oorlog als daarna, zoals bijvoorbeeld het Vroesenblok, het woningbouwproject van Granpré Molière, de Bergpolderflat, het woonhuis Gestel aan de Bentincklaan en de hoogbouw op de hoek Walenburgerweg/Statenweg. Deze ‘incidenten’ zijn niet alleen interessant als verrijking van de wijk vanwege hun specifieke stedenbouwkundige en/of architectuurhistorische kwaliteiten, maar zijn daarnaast met name interessant voor toekomstige ontwikkelingen, omdat ze ‘de rek’ van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp aantonen.

Architectuur

De oorspronkelijke bebouwing - merendeels tot stand gekomen in de periode 1932-1941 - is nog grotendeels intact en heeft door de lange, overwegend plat afgedekte blokken met vaak terugspringende bovenverdiepingen, doorlopende balkons, langgerekte vensterstroken of linten van identieke ramen een sterk horizontaal karakter. Repeterende verticale motieven zijn de vensters of openingen van de gemeenschappelijke portieken. Kappen komen vooral voor in de centrale delen van de woonbuurten. Het principe van de architectonische homogeniteit is gerealiseerd doordat bouwblokken of stroken steeds door één architect zijn ontworpen. Op verschillende centrale plaatsen zijn zelfs meerdere blokken door één architect of architectenteam ontworpen.

De bouwhoogte varieert van drie tot vijf bouwlagen, uitgezonderd enkele stroken herenhuizen, waarbij de hoofdwegen worden begeleid door de hogere bouwblokken. Deze opzet verleent de wijk een grootstedelijke uitstraling.

In de architectonische detaillering is het accent niet gelegd op de afzonderlijke woningen, maar op de compositie van het blok als geheel, veelal met een klassieke opbouw, die bestaat uit een basement c.q. een uniforme begane grondverdieping, een regelmatig middendeel en een bekroning in de vorm van een afwijkende bovenste verdieping. De gevels zijn zonder uitzondering opgetrokken in gele en rode baksteen, gemetseld in kettingverband en vaak voorzien van verdiept voegwerk. Kozijnen zijn van (donker geschilderd) dun geprofileerd staal of (wit geschilderd) hout. Hoewel over het algemeen ingetogen van karakter, is de architectonische detaillering voorzien van een scala van fraai uitgewerkte verbijzonderingen.

Stilistisch gezien is Blijdorp/Bergpolder interessant vanwege de opvallend harmonieuze melange van meer traditionele en zakelijke architectuur, uitgevoerd door een keur van ook landelijk bekende lokale architecten, waardoor hier wel gesproken kan worden van vooroorlogse ‘shake hands’.

Hierdoor onderscheidt Blijdorp/Bergpolder zich van bijvoorbeeld het Amsterdamse Plan Zuid van Berlage, waar het expressionisme van de Amsterdamse School het architectuurbeeld domineert. Deze stilistische verschillen dragen bij tot de rijkdom aan variatie in detaillering, die Blijdorp/Bergpolder kenmerkt. Woningblokken en straatdelen zijn binnen de harmonieuze stedenbouwkundige opbouw goed van elkaar te onderscheiden en kennen elk een eigen identiteit. De belangrijkste aantasting van het homogene karakter van de Blijdorpse architectuur komt voort uit de verbrokkeling van het eigendom (de woonbebouwing is oorspronkelijk over het algemeen bloksgewijs tot stand gekomen en beheerd). Deze manifesteert zich in een wisselende wijze van onderhoud en/of renovatie van panden of zelfs losse appartementen binnen een blok.

Groenstructuur

Brede plantsoenstroken, de Statensingel, forse groene randgebieden in de vorm van Diergaarde Blijdorp, Vroesenpark en de zoom van volkstuinen langs het Noorderkanaal, veel bomen, voortuinen en ruime achterterreinen verlenen Blijdorp/Bergpolder een lommerrijk karakter. Het oostelijke deel van Bergpolder is in dit opzicht minder rijk bedeeld, bovendien is het verkavelingspatroon hier dichter. Van groot belang is de Statensingel, die een voortzetting vormt van het Rotterdamse singelcircuit (Spoorsingel). Dit tracé vormt een aantrekkelijke wandeling vanuit het centrum van de stad naar de Diergaarde of zelfs het Vroesenpark en vice versa.

Helaas heeft de toegenomen verkeersdruk, zowel dóór de wijk als in de wijk (parkeren) de oorspronkelijke groenstructuur gedeeltelijk schade berokkend. Daarnaast is door gewijzigde beheersopvattingen, rationalisering van het onderhoud of door bebouwing, de oorspronkelijke inrichting van plantsoenen en parken soms gewijzigd.

3.1.2.4 Nadere typering van te beschermen waarden

Het cultuurhistorisch belang van Blijdorp/Bergpolder is gelegen in het feit dat het ontwerp van W. Kromhout Czn. en W.G. Witteveen is voortgekomen als deelplan uit een op grond van onderzoek verkregen totale visie op de stad en regio: Studie voor den algemeenen uitleg van Rotterdam in verband met omliggende gemeenten (1928). Hierbij was de focus op een adequate hoofdverkeersstructuur (zowel weg- als waterverkeer) richtinggevend. Daarnaast werd de opzet van het plan bepaald door het streven naar een harmonieuze, grootstedelijke woonwijk met optimale recreatie- en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor de doelgroep (arbeiders en middenstand). De samenwerking tussen Witteveen en Kromhout heeft geleid tot een even functioneel als esthetisch stedenbouwkundig plan, dat kenmerkend is voor de ontwikkeling van de stedenbouwkunde van de jaren twintig en dertig.

De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van Blijdorp/- Bergpolder is grotendeels intact en van belang vanwege de heldere structuur en ruimtelijke opbouw, geconstrueerd op een logisch patroon van hoofdverkeerswegen en bestaande uit een symmetrische en geometrische ordening van architectonische eenheden, overwegend in de vorm van monumentale ensembles van gesloten (woning)bouwblokken en stroken met een stedelijke schaal en vormgeving. Groenstroken en laanbeplanting van de (hoofd)wegen en parkvoorzieningen in de vorm van groene ‘assen’ in een regelmatige spreiding over de wijk voegen een ruime hoeveelheid groen toe. Met name het gebied aan weerszijden van de Statensingel heeft door de aanwezigheid van voortuinen en de manifestere aanwezigheid van achtertuinen (door de strokenaanleg) het karakter van een tuinstad.

Daarnaast is van belang dat de groenstructuur aantakt aan het Rotterdamse singelcircuit (Statensingel/Spoorsingel, diergaarde-Van Aersenlaan/Heemraadsingel) en dat het in het westen en noorden een dominante groene begrenzing kent in de vorm van respectievelijk de Diergaarde, het Vroesenpark en de zoom van volkstuinen langs het Noorderkanaal.

Architectuurhistorisch is de bebouwing van Blijdorp/Bergpolder van belang als zeldzaam voorbeeld van een opvallend harmonieuze melange van meer traditionele en zakelijke architectuur, naar ontwerp van een diverse architectengroep, waaronder (inter)nationale bekendheden uit zowel het modernistische kamp als de traditionele richting, als W. van Tijen, J.H. van den Broek en M.J. Granpré Molière en typisch Rotterdamse architecten als J.H. de Roos en W.F. Overeijnder en W.Th.H. ten Bosch.

De voor Blijdorp/Bergpolder karakteristieke eenheid in het stadsbeeld is, behalve op stedenbouwkundig niveau (door middel van een strak regime betreffende de bebouwingsprofielen) ook op architectonisch niveau, tot stand gebracht door het bij de gronduitgifte en welstandstoezicht gehanteerde principe van de architectonische eenheden. De architectuurhistorische waarde van Blijdorp/Bergpolder wordt verder bepaald doordat er, ondanks het ingetogen en soms zelfs sobere karakter van de architectuur, sprake is van een grote mate van rijkdom in variatie in de vormgeving van vele uiteenlopende architectonische details.

Blijdorp/Bergpolder ‘huisvest’ een bijzondere reeks van architectuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke objecten en/of ensembles met (inter)nationale betekenis, waaronder bijvoorbeeld het Vroesenblok (J.H. van den Broek), diergaarde Blijdorp (S. van Ravesteyn), de Bergpolderflat (W. van Tijen e.a.), het Sportfondsenbad (J.H. de Roos en W.F. Overeijnder), het woningbouwproject van M.J. Granpré Molière en woonhuis Gestel (J.A. Brinkman en J.H. van den Broek). Oostelijk wordt de wijk begrensd door een markant infrastructureel monument: het spoorwegviaduct van de Hofpleinlijn (1905).

Een aantal van deze objecten of ensembles is tevens van belang als variatie op het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan en doorbreekt de homogeniteit ervan. Deze ‘incidenten’ illustreren de vooroorlogse zoektocht naar nieuwe verkavelings- en bebouwingsvormen: gesloten bouwblok/strokenbouw, laagbouw/hoogbouw.

De Gordelweg/Schieweg, Statenweg en Stadhoudersweg vormen belangrijke routes in de ontsluiting van het Rotterdamse centrum en Rotterdam Zuid. Hierdoor is het harmonieuze stedenbouwkundige, architectonische en lommerrijke karakter van Blijdorp/Bergpolder van beeldbepalende waarde als noordwestelijke ‘entree’ tot de stad. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn de hoofdkenmerken van de historisch-ruimtelijke waarde aangegeven voor het beschermd stadsgezicht Blijdorp/Bergpolder.

3.1.2.5 Waardering

De wijken Blijdorp/Bergpolder zijn (grotendeels) in de periode 1932- 1942 aangelegd volgens het in 1931 aangenomen Uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijk stadsgedeelte, ontworpen door stadsarchitect W.G. Witteveen in samenwerking met architect W. Kromhout Czn.

Het stadsdeel is vooral van belang als geslaagd voorbeeld van zowel esthetisch als functioneel/civieltechnisch georiënteerde stedenbouw, sterk gericht op het realiseren van een adequate hoofdverkeersstructuur, optimale centrale, recreatie- en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor arbeiders en middenstand. Tevens heeft een strikte regie van de architectonische uitvoering - door de particuliere bouwondernemers - geleid tot een grote mate van architectonische en visuele eenheid en een grootstedelijk karakter.

Het stadsdeel wordt gekenmerkt door de functionele hoofdverkeersstructuur en de daar omheen in symmetrische ensembles van gesloten bouwblokken en stroken gegroepeerde monumentale bebouwing van etagewoningen van drie tot vijf bouwlagen, uitgevoerd in een opvallend harmonieuze melange van meer traditionele tot zakelijke trant naar ontwerp van een keur van zowel landelijk bekende als Rotterdamse architecten.

Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van het stadsdeel in belangrijke mate bepaald door de royale groenstructuur in de vorm van plantsoenen, het Vroesenpark, laanbeplanting, groenstroken, de Statensingel, diergaarde Blijdorp en de noordelijke zoom van volkstuinen.

Als zodanig is Blijdorp/Bergpolder van algemeen belang vanwege de bijzondere stedenbouwkundige, cultuur- en architectuurhistorische waarden, alsmede vanwege het beeldbepalende karakter als ‘entree’ tot het centrum van Rotterdam. Daarnaast is Blijdorp/Bergpolder van belang als een van de weinige gerealiseerde stedenbouwkundige ontwerpen van W.G. Witteveen en W. Kromhout Czn. en heeft de ontwikkeling van de wijk ook een belangrijke rol gespeeld in de oeuvres van verschillende architecten waaronder J.H. van den Broek en W. van Tijen. Diverse onderdelen zijn dan ook als afzonderlijke monumenten beschermd.

3.1.3 Beschermd stadsgezicht Waterproject

Slechts een klein deel van het beschermd stadsgezicht Waterproject valt in het plangebied van dit bestemmingsplan. Daarom is hier een beknopte beschrijving gegeven van de toelichting tot het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht Waterproject.

3.1.3.1 Inleiding

Het gezicht 'Waterproject' is een geplande stedenbouwkundige structuur uit de tweede helft van de 19e eeuw. Het gaat om een langgerekte gordel van singels, met aangrenzende bebouwing, op enige afstand van de oude binnenstad van Rotterdam. Dit gebied, dat bekend stond als de 'polderstad', kende in de loop van de 19e eeuw een explosieve groei, die voor de nodige problemen zorgde. Het Waterproject moest hierop een antwoord geven. Het project kende meerdere doelstellingen: verbetering van de waterhuishouding en de stedelijke hygiëne, ordening van de snelle groei, verfraaiing van de stedelijke omgeving, en het bieden van een kader voor toekomstige stadsuitbreiding. Deze ingreep heeft geleid tot een stedenbouwkundige structuur die enerzijds uniek is voor Nederland, maar anderzijds exemplarisch is voor de problematiek waarmee de snel groeiende 19e eeuwse steden te kampen hadden.

Motivering

Het Waterproject is een ontwerp van ingenieur-architect (en rijksbouwmeester van 1858-1867) W.N. Rose (1801-1877), in zijn functie als respectievelijk stadsarchitect (1839-1854) en ingenieuradviseur van Rotterdam (1854-1877). Het uiteindelijke plan werd in 1854 door Rose uitgewerkt in samenwerking met de 'fabriekslandmeter' van het Hoogheemraadschap Schieland J. A. Scholten. De singelaanleg is later voortgezet door directeur gemeentewerken G.J. de Jongh, die in aansluiting op het Waterproject de Provenierssingel (1896) en de Bergsingel (1910) ontwierp. In het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (1987-1989) werd het singeltracé van het waterproject nog verdeeld in drie 'gebieden met bijzondere waarden' : 1. Westersingel, Mauritsweg, Eendrachtsweg; 2.Spoorsingel, Provenierssingel; en 3. Boezemsingel, Crooswijksesingel, Noordsingel, Bergsingel.

3.1.3.2 Nadere typering van te beschermen waarden

Het beschermd gezicht Waterproject is van grote historische en stedenbouwkundige waarde als tastbare erfenis van de strijd tegen een van de grootste maatschappelijke problemen van de 19e eeuw: de explosieve bevolkingsgroei in de steden met alle stedenbouwkundige, sociale en hygiënische problemen die daarbij hoorden. Het unieke van het Waterproject ligt vooral in de bijzondere combinatie van maatschappelijke, waterstaatkundige en stedenbouwkundige doelstellingen, samengebracht in een integraal planconcept. Hierdoor is een stedenbouwkundige structuur ontstaan die zowel uniek als exemplarisch is voor Nederland.

Water

Hoewel de waterstaatkundige functie van het Waterproject is gewijzigd, zijn de resterende weteringen - alsmede de overkluisde delen - als vanouds van belang voor de waterhuishouding van de stad in verband met de afvoer van oppervlaktewater. Daarnaast zijn de weteringen van grote historische waarde doordat zij refereren aan de belangrijke hygiënische doelstelling van het 19e-eeuwse Waterproject. Met hun karakteristieke slingerende vorm dragen de weteringen bij aan de typische landschapstijl van de singelgordel en hebben zij een grote historische waarde als voorbeeld van een bijzondere 19e-eeuwse stadsuitleg. Vanwege het duurzame karakter van de water- (en groen)structuur heeft het Waterproject tegenwoordig ook een belangrijke functie als ecologische verbindingszone.

Bebouwing

Het Waterproject is van grote stedenbouwkundige architectuurhistorische waarde omdat het met zijn lint van hoogwaardige, beeldbepalende bebouwing - variërend van riante eclectische villa's tot herenhuizen en middenklasse-etagewoningen - als het ware een gouden rand vormt tussen de overwegend met arbeiderswoningen volgebouwde 19e -eeuwse uitbreidingswijken. Daarnaast heeft het bebouwingslint aan kwaliteit gewonnen door de aanwezigheid van bijzondere functies met een representatief uiterlijk. In de rijke vormgeving van uiteenlopende neostijlen, via Jugendstil tot zakelijker bouwstijlen uit de eerste decennia van deze eeuw, zien we de gestage ontwikkeling terug van het Waterproject vanaf 1864 tot in het begin van de twintigste eeuw. Dit hoogwaardige bebouwingslint is ook van grote betekenis voor de perceptie van het waterproject als integraal concept.

Speciale waarde hebben de historische bebouwingselementen die het specifieke karakter als waterhuishoudkundig project benadrukken: het westelijk stoomgemaal (1890), diverse bruggen over de weteringen (waaronder nog drie rustieke houten bruggen uit het eind van de 19e eeuw), diverse bruggen van rond de eeuwwisseling, alsmede de brug over de Rotte en de Boezem, en het 'vuilvishuisje' aan het uiteinde van de Boezemsingel.

Groen

Het Waterproject is van grote historische en stedenbouwkundige waarde vanwege de parkachtige vormgeving, naar ontwerp van en deels ook aangelegd door J.D. en L.P. Zocher, en zoals verder ontwikkeld door tuinarchitect D.G. Vervooren, als chef van de nieuwe afdeling Plantsoenen van Gemeentewerken. Van belang zijn tevens de voor- en achtertuinen van de oudste bebouwing aan de Westersingel, die refereren aan het luxe woonmilieu dat Rose en Zocher aan de singels wensten te realiseren. Ondanks verwaarlozing en verschaling is het hele Waterproject-tracé nog voorzien van een herkenbare groenaanleg in typisch 19e-eeuwse landschapsstijl. Naast de 'wandeling' is ook de inpassing van de tramtracés in de bermen van de Westersingel, Provenierssingel en Noordsingel is al ruim een eeuw van grote beeldbepalende betekenis.

Wandeling

Het Waterproject is tevens van grote waarde vanwege de bijzondere uitvoering van het typisch 19e eeuwse stedenbouwkundige idee van de 'wandeling', die onlosmakelijk is verbonden met het ontwerp van het project. De 'wandeling' refereert aan de tijd waarin de openbare groenvoorziening opgang maakte. Dit zien we ook terug in de natuurlijke Iandschapstijl, die minder kostbaar in onderhoud was dan de daarvoor gangbare formele ontwerpstijlen, en die de democratisering van het groen vergemakkelijkte. In veel Nederlandse steden werden de voormalige bolwerken herschapen in 'stadswandelingen'. In Rotterdam werd dit thema gecombineerd met een waterstaatkundig en stedenbouwkundig programma. Ondanks de verschraling die de laatste decennia is opgetreden, vormt het Waterproject nog steeds een attractieve stedelijke wandeling, waar het 19e en vroeg 20e eeuwse Rotterdam in herinnering wordt geroepen. Ook de functie als verbindende schakel tussen groene verblijfsruimten elders in de stad, waardoor een 'groene wandeling' van meer dan 30 kilometer lengte ontstaat, is tot in de huidige tijd van belang.

3.1.3.3 Waardering

Het Waterproject Rotterdam, ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten, fabriekslandmeter van het Hoogheemraadschap Schieland, is een fraai voorbeeld van een grootschalig, samenhangend stedenbouwkundig concept, met verschillende voor de 19e eeuw exemplarische oogmerken: de verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding; de ordening van explosieve stedelijke groei, en het verfraaien van de stedelijke leefomgeving. Het Waterproject is een waterstaatkundige en stedenbouwkundige ingreep die zowel uniek als exemplarisch is voor Nederland, met name als middel om de problemen van de snel groeiende Nederlandse steden en daarbij behorende problemen van ziekte en chaos het hoofd te bieden. Als 19e-eeuwse 'groene wandeling' en als 'gouden rand', gekenmerkt door sierlijke vormgeving, is het Waterproject van grote beeldbepalende waarde en nog steeds goed herkenbaar.

3.1.4 Monumenten en Beeldbepalende Objecten

In het plangebied van het bestemmingsplan staan verschillende gebouwen die individueel van waarde zijn, het betreft hier rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Monumenten worden niet opgenomen in de regels of de verbeelding van het bestemmingsplan omdat deze beschermd zijn door andere wet- en regelgeving dan het bestemmingsplan.

Veelal worden in een bestemmingsplan ook beeldbepalende panden opgenomen en beschermd, omdat deze panden niet beschermd worden door wetgeving. Voor dit plangebied is echter geen cultuurhistorische verkenning gedaan die een uitspraak doet over individuele waardevolle panden. Daarom is het nu niet mogelijk dergelijke panden in het bestemmingsplan te benoemen en te beschermen. Een groot deel van het plangebied is echter al beschermd doordat het een beschermd stadsgezicht betreft.

De lijst met de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting.

3.1.5 Bescherming cultuurhistorie in het bestemmingsplan

Een groot deel van het beschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder en een klein deel van het beschermd stadsgezicht Waterproject vallen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. De stadsgezichten worden beschermd in de regels door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.

Bescherming bebouwing

  • In de dubbelbestemming wordt de stedenbouwkundige structuur beschermd, door middel van een regeling die aangeeft dat de bestaande indeling in bouwblokken dient te worden gehandhaafd;
  • Daarnaast worden gebouwen beschermd door middel van een sloopverbod. Een vergunning voor het slopen wordt enkel afgegeven wanneer het aanzien en/of de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht niet of niet in betekende mate wordt geschaad. Hierbij wordt advies gevraagd van de Commissie Welstand en Monumenten;
  • Gebouwen die voorzien zijn van een kap moeten bij herontwikkeling opnieuw voorzien worden van een kap en gebouwen die voorzien zijn van een plat dak moeten bij herontwikkeling opnieuw voorzien worden van een plat dak;

Bescherming openbare ruimte

  • In de dubbelbestemming is een regeling opgenomen die er voor zorgt dat er niet zomaar kleine gebouwen in de openbare ruimte gebouwd kunnen worden (bijvoorbeeld gebouwen van openbaar nut). Een vergunning kan verleend worden na een advies van de Commissie Welstand en Monumenten;
  • Binnen de bestemming 'Groen' is het verharden of het ophogen of afgraven met meer dan 0,5 meter enkel mogelijk met een vergunning;
  • Binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn wegwerkzaamheden die leiden tot een aanpassing van het bestaande wegprofiel vergunningplichtig;
  • Binnen de bestemming 'Water - 1' en 'Groen' is een vergunning nodig in het geval van het dempen of omleggen van waterlopen;
  • Binnen de bestemming 'Tuin - 1' is voor voortuinen een vergunning nodig voor het verharden of het ophogen of ontgraven van de voortuin met meer dan 0,5 meter;

Voor de exacte omschrijving van de regeling wordt verwezen naar de regeling zelf in Artikel 35.

3.2 Archeologie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

Langs de uiterste zuidgrens van het plangebied, bij de Walenburgerweg, bevinden zich rivierduinafzettingen in de diepere ondergrond. Rivierduinen werden gevormd aan het einde van de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden. De rivierduinen werden later, toen door de zeespiegelrijzing een groot deel van westelijk Nederland vernatte, als woonplaats benut. Bewoningssporen uit de Midden-Steentijd op rivierduinafzettingen zijn ontdekt op het bovengenoemde duin, bij onderzoek in het kader van de aanleg van RandstadRail, onder het emplacement van het Centraal Station. Het gaat om vuursteen, zaden, bot en visresten uit de periode van circa 6200-4800 voor Christus, aangetroffen op 7,5 meter beneden NAP en dieper. In de ondergrond van de rest van het plangebied zijn mogelijk nog meer rivierduinen aanwezig.

Het plangebied maakte in de latere prehistorie lange tijd deel uit van een uitgestrekt klei-op-veengebied dat in verschillende periodes goed voor de mens toegankelijk was. Het gebied is daardoor kansrijk op het aantreffen van bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Mogelijk doorkruisen enkele riviertakken (fossiele stroomgordels) met voor bewoning geschikte oevers het gebied.

Het gebied werd in de Middeleeuwen vanaf de 10e eeuw ontgonnen, mogelijk vanuit iets oudere nederzettingen, die op de oevers van de Rotte vanaf de 8e/9e eeuw waren gesticht. Het gaat dan om de nederzetting 'Rotta', die in de 11e eeuw voor het eerst historisch is vermeld. De laatste 25 jaar zijn in de binnenstad van Rotterdam regelmatig bewoningssporen en vondsten gedocumenteerd van deze nederzetting. Hoewel duidelijke vindplaatsen niet bekend zij, is het mogelijk dat het plangebied al in de 10e-11e eeuw ontgonnen en bewoond was. In de 12e eeuw gaan er grote delen van de dan ontgonnen gebieden verloren door overstromingen. Het land werd door middel van bedijkingen opnieuw in cultuur gebracht. De oudste dijk wordt gedacht ter plaatse van de Kleiweg, ten noorden van het plangebied. Van de volgende bedijking uit circa 1200 (de Beukelsdijk) ligt een deel langs de zuidoostrand van het plangebied, ten noorden van wat nu de Walenburgerweg is. Op en langs deze voormalige dijk is vanaf de tijd van aanleg ervan gewoond.

In de 13e eeuw werd de Rotterdamse Schie gegraven, die door het plangebied liep, maar na 1940 is gedempt. Tussen Rotterdamse Schie en Beukelsdijk ontstond zo de Blijdorpse polder. Ten noorden ervan lag de Bergpolder. De verkaveling uit die periode was tot in de 20e eeuw nog intact. In het tracé van Randstadrail is ter plaatse van het station Blijdorp een boerderij uit de periode 1170-1240 opgegraven. De boerderij was aangelegd op de dunne kleilaag die door de 12e-eeuwse overstromingen was ontstaan. Mogelijk zijn er veel meer van dergelijke boerderijen in de Blijdorpse polder geweest. De boerderijen zijn in dat geval op zeker moment naar de dijken en naar de kade van de Rotterdamse Schie verplaatst.

Langs de voormalige Rotterdamse Schie werd rond 1790 één van de oudste stoomgemalen van Nederland gebouwd, het gemaal van Blijdorp, met een stoommachine van James Watt. Van het beroemde gemaal is een deel van de nog in de bodem aanwezige funderingen opgegraven in het kader van de aanleg van Randstadrail, juist ten noorden van het station Blijdorp. Het ontwerp van het plantsoen is geïnspireerd op de plattegrond van het gemaal en erbij is een informatiepaneel geplaatst. Delen van het gemaal-complex, onder meer de pompbak, de sluisgang en funderingen van een bijgebouw, zijn nog in de bodem aanwezig, onder de ophogingen die voorafgaand aan de bouw van de wijken Blijdorp-Bergpolder zijn aangebracht. De ophogingen zijn het dikst ten noorden van de Stadhoudersweg. Op termijn zal het terrein worden opgenomen in de lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP) in het kader van de Archeologieverordening Rotterdam (2009).

3.2.3 Archeologische verwachting

In het hele plangebied is de diepere ondergrond kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen uit de Midden-Steentijd. Op het veen en op mogelijk aanwezige fossiele stroomgordels kunnen bewoningssporen vanaf de IJzertijd aanwezig zijn.

Vanaf de 19e eeuw heeft het gebied een complete metamorfose ondergaan. Er zijn wegen en spoorlijnen aangelegd, de Rotterdamse Schie is gedempt en na het ophogen van grote delen van het gebied is het hele gebied bebouwd. Plaatselijk kunnen ondanks al deze ingrepen ook de jongere bewoningssporen en vondsten uit Middeleeuwen en de Nieuwe tijd nog zeer compleet en goed geconserveerd onder de (plaatselijk dikke) ophogingen aanwezig zijn.

3.2.4 Regeling archeologie

Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied van de wijken Blijdorp en Bergpolder worden in de regels van dit bestemmingsplan de volgende regeling opgenomen.

Waarde - Archeologie 1

Voor de restanten van het gemaal-complex uit de 18e eeuw (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden NAP, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

Waarde - Archeologie 2

Voor de voormalige dijk langs de Walenburgerweg met bewoningssporen en vondsten vanaf circa 1200 (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP en die tevens een omvang van meer dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Voor de binnen het plangebied gelegen waterpartijen en singels geldt de onderwaterbodem als marge van toegestane ontgravingsdiepte, hiervan uitgezonderd de werken in het kader van het normale onderhoud van de singels.

In de verschillende waarden Archeologie op de verbeelding is visueel weergegeven waar de de verschillende waarden van toepassing zijn. De bescherming van archeologie is juridisch verankerd door de archeologische regeling in de regels en de archeologische lagen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

3.3 Huidig gebruik

Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder omvat de wijken Blijdorp en Bergpolder. Het betreft twee karakteristieke vooroorlogse woonwijken ten noorden van het spooremplacement/centraal station van Rotterdam.

Wonen

Het plangebied bestaat voornamelijk uit gestapelde woningen, veelal portiekwoningen. De wijken zijn ruim opgezet. In het plangebied komen verschillende rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor. Nagenoeg het hele gebied is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn beschreven in paragraaf 3.1 Cultuurhistorie.

Maatschappelijke voorzieningen

De wijk kent veel maatschappelijke voorzieningen, zoals de Prinsekerk aan de Statensingel, de synagoge aan de Bentincklaan en de Albertus de Grotekerk aan de Cornelis Muschstraat. Ook zijn er veel scholen in het plangebied aanwezig zoals de basisscholen Dominicus, de Blijberg, de Margriet en Imelda. Middelbaar onderwijs: de Hildegardis Mavo. MBO/HBO: Grafisch lyceum en het Albada College. Daarnaast zijn er verschillende kinderdagverblijven binnen het gebied aanwezig, evenals een aantal andere maatschappelijke functies.

Detailhandel/dienstverlening

Detailhandel en dienstverlening zijn aanwezig aan het Bentinckplein, rondom metrostation Blijdorp en het Stadhoudersplein. Langs de doorgaande wegen komt op de begane grond (plint) van gebouwen ook veelvuldig detailhandel en dienstverlening voor.

Horecavoorzieningen

Horecavoorzieningen komen vooral voor op drukke locaties langs de doorgaande wegen in het plangebied. Een enkele keer is horeca gevestigd op een rustige woonlocatie.

Groenvoorziening

De wijken Blijdorp en Bergpolder zijn ruim en groen opgezet en er zijn verschillende wateren. De wijk bevat een singel (Statensingel) die een voortzetting vormt van het waterproject van Rose (voormalig stadsarchitect). In het noorden ligt het Noorderkanaal met bijbehorende jachthaven en een schoolwerktuin. Daarnaast zijn er grootschalige groenvoorzieningen in de Savorin Lohmanlaan/ Tak van Poortvlietstraat, Nobelstraat, Statenweg en Noorderhavenkade en verschillende grote binnenterreinen (niet openbaar). In het westen grenst het bestemmingsplan aan het Vroesenpark en Diergaarde Blijdorp.

Verkeersvoorzieningen

Door het plangebied loopt het ondergrondse deel van de Randstadrail met aan de Statenweg het metrostation Blijdorp. In het noorden van het plangebied ligt de A20. De Schieweg/Stadhoudersweg/Schiekade en Stadhoudersweg/Statenweg vormen de entreeroutes naar het centrum van Rotterdam. Het plangebied grenst in het oosten (net buiten het plangebied) aan de voormalige Hofpleinspoorlijn. Deze spoorlijn is niet meer in gebruik. De Hofbogen, in het talud van de spoorlijn, worden nu met diverse functies ingevuld.

Sportvoorzieningen

Het binnen- en buitenzwembad aan de Van Maanenstraat is een belangrijke voorziening voor de wijk. Daarnaast zijn er tennisvelden in het binnenterrein aan de Schepenstraat.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder. In paragraaf 4.2 wordt het ontwerpkader van het plan beschreven, in paragraaf 4.3 de nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het plan ten opzichte van het oude bestemmingsplan en in pargraaf 4.4 wordt ingegaan op de juridische regeling.

4.2 Ontwerpkader

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologisch en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is onder andere het oude bestemmingsplan en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal conform het vorige bestemmingsplan gedetailleerd van aard zijn, mede gelet op de instandhouding van het beschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder. Wel is de flexibiliteit die door middel van gemengde bestemmingen reeds in het oude bestemmingsplan zat vergroot. Dit om zo gewenste (relatief kleine) veranderingen in het plangebied mogelijk te maken. Het gaat daarbij met name om functieverandering in bestaande panden, zo wordt bijgedragen aan het tegengaan van leegstand.

4.3 Ontwikkelingen

A. Regeling voor de Rijksbeschermde stadsgezichten Blijdorp-Bergpolder en Waterproject

Op 5 november 2014 is het grootste deel van het bestemmingsplangebied door het Rijk aangewezen als het rijksbeschermd stadsgezicht 'Blijdorp-Bergpolder'. Ook valt binnen het bestemmingsplangebied een klein deel van het aangewezen rijksbeschermd stadsgezicht 'Waterproject'. Meer over deze aanwijzingen staat in de paragrafen 3.1.2 en 3.1.3. Naar aanleiding van deze aanwijzingen zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.

B. Spoordriehoek

In het het Gebiedsplan Noord 2014-2018 (10 juli 2014) wordt deze ontwikkellocatie genoemd als kans voor nieuwe kwalitatieve woningen en een versterking van de Hofbogen. De locatie is gelegen langs de voormalige Hofpleinlijn vanaf de Veurstraat (de Spoorpunt) tot en met Insulindestraat 256 (Eef & Huublocatie).

Onderzocht is de mogelijkheid van de realisatie van nieuwe woningen ter plaatse, door middel van nieuwbouw of transformatie van de bestaande bebouwing. Daarnaast is ook de mogelijkheid om de (net buiten het plangebied gelegen) Hofbogen aan de zijde van de Spoordriehoek uit te bouwen onderzocht, met als doel dat functies in de Hofbogen uitbreidingsruimte krijgen. De extra ruimte is wenselijk in het kader van mogelijke toekomstige modernisering van het winkelcentrum. De hele locatie Spoordriehoek heeft een gemengde bestemming gekregen, waarbinnen wonen, bedrijven, maatschappelijke functies, cultuur en ontspanning en sport mogelijk is gemaakt. De bestemming biedt ruimte voor uitbreiding van de Hofbogen met de daar aanwezige functies. Onderdeel hiervan is een uitbreiding van detailhandel en/of dienstverlening direct aansluitend op de bestaande winkelconcentratie aan het Eudokiaplein van maximaal 500 m² b.v.o. Aan de zijde van de Insulindestraat wordt geen detailhandel/dienstverlening toegestaan. De uitbreiding van detailhandel is enkel bedoeld voor kleinschalige detailhandel, daarom is in de regels een maximale detailhandelsgrootte van 150 m² b.v.o.per vestiging opgenomen.

C. Binnenterrein bouwblokken 

Het gebiedsplan Noord (2014-2018) geeft aan dat het gewenst is dat binnenterreinen een invulling krijgen die goed aansluit op de omliggende woningen. Het binnenterrein van de bouwblokken Cleyburchstraat/Statenweg/Vroesenlaan/Gordelweg en Stadhoudersweg/Dresselhuysstraat/ Statensingel/Statenweg is eigendom van de gemeente en is niet meer in gebruik ten behoeve van de bestemming Maatschappelijk danwel Bedrijf. Daarom hebben deze binnenterreinen in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Tuin - 1 gekregen. Hierdoor kan een groen binnenterrein voor de toekomst gewaarborgd worden. Op het binnenterrein van het bouwblok Stadhoudersweg/ Dresselhuysstraat/Statensingel/Statenweg wordt in het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid geboden een fietsenstalling te realiseren.

D. Uitbreiding voormalige bibliotheek Stadhoudersplein

In het gebiedsplan Noord (2014-2018) wordt gemeld dat de tevredenheid over voorzieningen in de wijk onder druk staat. Het is van belang het voorzieningenaanbod op niveau te houden. De voormalige bibliotheek Stadhoudersplein zal daarom ruimte gaan bieden aan een zorgcentrum / huisartsenpraktijk / apotheek. Ten behoeve hiervan is een uitbreiding (7 meter) aan noordzijde van het gebouw gewenst. De uitbreiding past in het gebiedsplan, gelet op de wens om voorzieningen in de wijk te houden en te faciliteren. Deze uitbreiding is mogelijk gemaakt in het nieuwe bestemmingsplan door een vergroting van de maatschappelijke bestemming.

E. Verruiming bestemming Walenburgerweg 31-33

In het vorige bestemmingsplan zijn voor deze adressen de bestemmingen Kantoor (nr. 31) en Maatschappelijk (nr. 33) opgenomen. Gelet op het herziene kantorenbeleid als gevolg van de grote kantorenleegstand, en de wens vanuit het gebiedsplan Noord (2014-2018) om kwalitatief hoogwaardige woningen en voorzieningen te realiseren en te behouden, hebben deze panden de bestemming Gemengd - 7 gekregen. Deze bestemming maakt op alle verdiepingen woningen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen (niet-geluidsgevoelig) mogelijk, en daarnaast op de begane grond verschillende andere functies. Deze karakteristieke panden kunnen zo in de toekomst voor meerdere doeleinden gebruikt worden.

F. Verruiming bestemming Energiehof

Het Energiehof (KPN/ Houweling Telecommuseum) gelegen aan het Insulindeplein heeft in het vorige bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'. Het gebiedsplan Noord (2014-2018) stimuleert de komst van nieuwe woningen en het in stand houden van voorzieningen. Hierop gelet heeft deze locatie de meer flexibele bestemming Gemengd - 6 gekregen. Naast bedrijven worden nu (binnen de bestaande bebouwing) ook woningen, maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten en dienstverlening toegestaan.

G. Verruiming maatschappelijke bestemmingen

In het vorige bestemmingsplan was aan de meeste maatschappelijke voorzieningen een maatschappelijke bestemming toegekend. Voor een deel van deze gebouwen (zie onderstaande lijst) is het goed voorstelbaar dat deze op termijn getransformeerd worden naar een andere functie. Daarom wordt daar nu reeds op ingespeeld bij dit nieuwe bestemmingsplan. Deze panden hebben nu in plaats van de maatschappelijke bestemming een gemengde bestemming gekregen, waarin naast maatschappelijke voorzieningen ook woningen en een mix van andere functies mogelijk is. Zo kunnen deze karakteristieke gebouwen in de toekomst voor meer doeleinden gebruikt worden:

- Albertus de Grote kerk, Nicolaas Ruyschstraat 1;

- Prinsekerk, Schepenstraat 69;

- Synagoge Bentincklaan;

- Albeda College Baljuwstraat 2;

- Hildegardis mavo, Walenburgerweg 35;

- Plint Bergpolderflat, Abraham Kuyperlaan;

- Centrum voor dienstverlening, Mackaystraat;

- Gebouw voormalig Apostolisch Genootschap, Kerdijkstraat 16;

- Voormalige bibliotheek aan het Stadhoudersplein 37.

H. Uitbreiding supermarkten Bentinckplein

Aan het Bentinckplein zijn twee supermarkten gevestigd. Deze twee supermarkten hebben de wens om uit te breiden, waarbij gezamenlijk bijna 2.000 meter b.v.o. wordt toegevoegd aan het huidige oppervlak van deze supermarkten. Deze uitbreiding is voorzien op het binnenterrein, waar thans parkeerplaatsen en garageboxen aanwezig zijn. De ontwikkeling voorziet in een parkeerdek op de uitbreiding, met parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers.

De effecten van de uitbreiding van de supermarkten op de omwonenden zijn onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het parkeerdek zo is ontworpen dat de koplampen van de auto's op het parkeerdek niet voor lichthinder bij omwonenden en gebruikers van de omliggende wegen zorgen. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de geluidsbelasting, veroorzaakt door verkeers- en winkelwagenbewegingen en dichtslaande autoportieren op het parkeerdek, ter plaatse van de gevels van de flat aan het Bentinckplein kan voldoen aan de standaard geluidswaarden uit het Activiteitenbesluit. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de realisatie van het parkeerdek niet tot onevenredige hinder voor omwonenden leidt. Het mogelijk maken van deze ontwikkeling in het bestemmingsplan is derhalve niet strijdig met een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Niet benutte ontwikkelmogelijkheden uit het vorige plan

Woningen op de begane grond

Op basis van het vorige bestemmingsplan is de ontwikkeling van wonen op de begane grond binnen een gemengde bestemming mogelijk. Gelet op het gebiedsplan Noord (2014-2015) dat de komst van nieuwe woningen stimuleert en de nota detailhandel Rotterdam dat functieverandering van 'winkelplinten' buiten detailhandelsconcentraties stimuleert is er voldoende aanleiding om wonen op de begane grond ook in het nieuwe plan mogelijk te maken. Het toevoegen van de functie wonen in de plinten draagt bij aan nieuwe woningen, grotere woningen en een beperking van leegstand van winkelplinten.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Bedrijven

Bedrijven

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 t/m 2 die opgenomen zijn in de lijst van bedrijfsactiviteiten in de bijlage bij de regels. Deze bestemming ligt op:

  • het binnenterrein Nobelstraat/Cleyburchstraat/Statenweg/Gordelweg;
  • het binnenterrein Van der Meydestraat/Nobelstraat/Stadhoudersweg/Statenweg;
  • het binnenterrein Stadhoudersweg/Dresselhuysstraat/Statensingel/Statenweg;
  • het bedrijfspand op de locatie Sonoystraat en de locatie De Graeffstraat (hier is tevens een sportschool toegestaan);
  • een deel van het binnenterrein aan de Vlaggemanstraat;
  • het hoveniersbedrijf aan de van Beuningenstraat;
  • de voormalige parkeergarage aan de Walenburgerweg 87-107.

Daarnaast zijn bedrijven in de categorie 1 t/m 2 toegestaan die opgenomen zijn in de lijst van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2) in alle GD-bestemmingen (GD - 1 t/m GD - 7)

Nutsvoorzieningen

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn voorzieningen van openbaar nut toegestaan ten behoeve van bijvoorbeeld de elektriciteitsvoorziening, watervoorziening etcetera. Deze bestemming ligt op het gemaal aan de Statensingel en op de sluis (Bergsluis) aan het Gordelplad 185. Daarnaast is er sprake van kleine nutsgebouwtjes verspreid over het plangebied.

4.5.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt vaak in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels.

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (in werking getreden 10 juli 2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

In het plangebied zijn thans geen belwinkels aanwezig. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

4.5.3 Detailhandel en dienstverlening

Binnen het bestemmingsplan is dienstverlening toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3, Gemengd - 6 en Gemengd - 7. In al deze bestemmingen, behalve Gemengd - 6, is dienstverlening uitsluitend toegestaan op de begane grond.

Detailhandel op de begane grond is toegestaan binnen de bestemming Gemengd - 1, maar uitsluitend op de locaties waar op de verbeelding de aanduiding 'detailhandel' is opgenomen. Het betreft hier de begane grond van woonbebouwing langs doorgaande wegen en detailhandelsconcentraties zoals het Bentinckplein en het Stadhoudersplein. Daarnaast is detailhandel en dienstverlening toegestaan op de begane grond binnen de bestemming 'Gemengd - 5', enkel ten behoeve van een uitbreiding van de Hofbogen (500m²).

4.5.4 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Binnen het bestemmingsplan zijn verschillende dubbelbestemmingen opgenomen. Deze bestemmingen liggen over de enkelbestemmingen en regelen feitelijk dubbelgebruik of bescherming van de gronden.

'Leiding - Hoogspanning'

In het plangebied ligt een ondergrondse hoogspanningsleiding ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening. Deze leiding is met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.

'Leiding - Water'

In het plangebied liggen enkele grote transportwaterleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leidingen zijn met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding.

'Waarde - Archeologie 1' , 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3'

In de regels zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied deze dubbelbestemmingen opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig. Zie voor een beschrijving van de archeologische waarden paragraaf 3.2.

'Waarde - Cultuurhistorie'

De bestemming Waarde-Cultuurhistorie is opgenomen ten behoeve van de Beschermde stadsgezichten Blijdorp - Bergpolder en Waterproject. In de regels is een regeling opgenomen die het groen, het water en de bebouwing beschermen in de gebieden. Zie voor een beschrijving van de cultuurhistorische waarden paragraaf 3.1.

'Waterstaat - Waterkering'

Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de waterkeringen in het plangebied. Ter plaatse is bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met de dijkbeheerder.

'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de oever van hoofdwatergangen zodat onder andere onderhoud kan worden gepleegd. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met het betreffende Waterschap.

Vrijwaringszone - Spoor

Ter plaatse van de ondergronds gelegen RandstadRail (metrolijn E) binnen het plangebied is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – spoor' opgenomen. In de regels is bepaald dat er behalve ten behoeve van het spoor en bijbehorende voorzieningen niet gebouwd mag worden binnen deze zone.

4.5.5 Gemengde bestemmingen

In het bestemmingsplan is een aantal gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de bestemming verschillende functies zijn toegestaan.

De bestemming 'Gemengd - 1' is opgenomen voor locaties, veelal aan doorgaande wegen, waarvan oudsher verschillende functies op de begane grond aanwezig zijn en waar op de verdieping sprake is van de functie wonen. Op sommige locaties komt wonen ook voor op de begane grond. Gemengd - 1 is de meest ruime van de gemengde bestemmingen, die de meeste functies toestaat: wonen, detailhandel (mits aangeduid op de verbeelding), dienstverlening, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten, sport, cultuur en ontspanning, en horeca. Het is de enige gemengde bestemming naast Gemengd - 5 waarbinnen detailhandel is toegestaan. Ter plaatse van de supermarkten aan het Bentinckplein en de uitbreiding daarvan is op de verbeelding naast de functieaanduiding 'detailhandel' ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' aangebracht. Dit om de realisatie van een parkeerdek boven de supermarkten mogelijk te maken.

De bestemming 'Gemengd - 2' is met name opgenomen voor locaties die in het oude bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming hebben (het gaat vooral om scholen en kerken). Gezien de aard van de bebouwing zijn ook andere functies dan maatschappelijk op deze locaties goed denkbaar. Qua ligging zouden dit ook functies kunnen zijn die een publieksaantrekkende werking hebben. De binnen deze bestemming toegestane functies zijn wonen, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, cultuur en ontspanning, praktijkruimten, dienstverlening en sport.

De bestemming 'Gemengd - 3' betreft het westelijke perron van het voormalige station Bergweg en de daaronder gelegen expeditiestraat en bebouwing. De mogelijkheden binnen deze bestemming sluiten aan bij de in het Liskwartier gehanteerde gelijknamige bestemming. Dit is gedaan om uitbreidingsruimte te bieden aan de functies onder de Hofbogen, die binnen het plan Liskwartier vallen. De binnen deze bestemming toegestane functies zijn verkeer- en verblijfsgebied, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, cultuur en ontspanning en horeca. Verkeer- en verblijfsgebied is expliciet opgenomen om het gebruik van de perrons van het voormalige station mogelijk te maken.

De bestemming 'Gemengd - 4' is met name opgenomen voor locaties die in het oude bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming hebben (het gaat vooral om scholen en kerken). Gezien de betreffende bebouwing zijn ook andere functies dan maatschappelijk op deze locaties goed denkbaar. In tegenstelling tot Gemengd - 2 lenen deze locaties zich echter niet voor publieksaantrekkende functies. Naast de maatschappelijke functie uit het voorgaande bestemmingsplan zijn binnen Gemengd - 4 alleen woningen, praktijkruimten en bedrijven toegestaan.

De bestemming 'Gemengd - 5' is opgenomen voor de herontwikkellocatie ter plaatse van de Spoordriehoek (zie 4.3 Ontwikkelingen). Er zijn diverse functies denkbaar binnen de herontwikkeling en om die reden zijn verschillende functies mogelijk binnen deze bestemming: wonen, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, sport, horeca en ten hoogste 500 m² detailhandel.

De bestemming 'Gemengd - 6' betreft het Energiehof (KPN/ Houweling Telecommuseum) gelegen aan het Insulindeplein (Vlaggemanstraat 11 t/m 15) en de voormalige bibliotheek aan het Stadhoudersplein. Het Energiehof had in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'. De bestemming is verruimd om hergebruik van deze kenmerkende bebouwing mogelijk te maken, en staat nu naast bedrijven ook woningen toe, en op de begane grond tevens praktijkruimten, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. De voormalige bibliotheek staat al enige tijd leeg. Er is een initiatief om hier een medisch centrum (een niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorziening) te vestigen. Ook dit is mogelijk binnen de bestemming Gemengd - 6.

De bestemming 'Gemengd - 7' betreft de panden Walenburgerweg 31 en 33. Deze panden zijn in het voorgaande bestemmingsplan bestemd voor kantoren respectievelijk maatschappelijke voorzieningen. Gezien de situering aan de Walenburgerweg en de kwaliteit van de bebouwing zijn hier meerdere functies denkbaar en wenselijk. Gemengd - 7 is dezelfde ruime bestemming als Gemengd - 2, met daarbij nog kantoren op de begane grond en de verdiepingen.

4.5.6 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan.

Binnen de bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' een ondergrondse parkeergarage toegestaan. Het betreft de parkeergarage onder het Insulindeplein.

4.5.7 Hoogtebeperkingen door aanvliegroute Rotterdam Airport

Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de 'obstakelvrije zones' (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld. Anticiperend op dit besluit is in dit bestemmingsplan gekozen voor een beperking van de bouwhoogte. Ter hoogte van het plangebied ligt de aanvliegroute op zo'n 45 meter. In verband met de aanvliegroute is een nadere hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken niet nodig, omdat er geen nieuwe bebouwing wordt toegestaan die de maximumbouwhoogte van 45 meter overschrijdt.

4.5.8 Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. Ter hoogte van het plangebied liggen de toetsingsvlakken op ruim 30-40 meter hoogte. In verband met de communicatie- en navigatieapparatuur is een nadere hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken niet nodig, omdat er geen nieuwe bebouwing wordt toegestaan die de maximum bouwhoogte van 30 meter overschrijdt.

4.5.9 Horeca

In de 'Horecanota Rotterdam' worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig

Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige vierkante meters alsmede voor een eventueel terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (zie paragraaf 2.4.2). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de Horecanota 2012-2016.

Plangebied Blijdorp - Bergpolder

Horeca is in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt op de volgende adressen:

Binnen de bestemming Gemengd - 1:

Bentinckplein 1, Bentinckplein 5, Bentinckplein 6, Bergselaan 340b, Bergselaan 378a, Bergselaan 353, Bergweg 353, Bergweg 369, Gordelweg 160, Schieweg 5, Schieweg 88a, Schieweg 91a, Schieweg 100, Schieweg 115a, Schieweg 158, Schieweg 177, Stadhoudersplein 131, Stadhoudersweg 94a, Stadhoudersweg 99, Statenweg 66a, Walenburgerweg 85 en Stadhoudersweg 85a.

Daarnaast zijn nieuwe horecavestigingen mogelijk gemaakt op basis van het Horecagebiedsplan Noord 2015-2016.

  • Eén vestiging aan de Bergselaan

Daghoreca, zoals een koffiebar, lunchroom, restaurant

  • Twee vestigingen aan de Statenweg (Van der Meydestraat- Statensingel):

Daghoreca, zoals een koffiebar, lunchroom, restaurant

  • Eén vestiging aan de Stadhoudersweg (Noorderhavenkade-Vroesenpark):
    Daghoreca, zoals een koffiebar, lunchroom, restaurant

Deze nieuwe horecavestigingen mogen een maximum brutovloeroppervlak hebben van 250 m² per vestiging.

Binnen de bestemming Gemengd - 3:

Eén horecavestiging, met dien verstande dat deze één geheel vormt met een eventuele horeca vestiging in het voormalige station Bergweg, dat in het aangrenzende bestemmingsplan Liskwartier ligt.

Binnen de bestemming Gemengd - 5:

Eén horecavestiging van maximaal 200 m² op het adres Insulindestraat 208-224;

Binnen de bestemming Wonen:

Borgesiusstraat 71.


Terrassen
Binnen de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Verkeer - Wegverkeer zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.5.10 Leidingen

In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding ten behoeve van de electriciteitsvoorziening gelegen. Deze leiding is met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

4.5.11 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan.

De bestemming 'Maatschappelijk - 1' laat geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toe. Deze bestemming geldt voor de locaties:

  • Tak van Poortvliegstraat 45, Kinderdagverblijf 'T Zonnetje;
  • Bergselaan 346, Kindercentrum De Vrijvoeters;
  • Noorderhavenkade 45-49d R.K. Basischool Dominicus; Noorderhavenkade 30 OBS Daltonschool de Margriet; Noorderhavenkade 10 Kinderdagverblijf De Kinderkade; Gordelweg 216, Openbare Jenaplanschool De Blijberg;
  • Stadhoudersplein 35, Grafisch Lyceum;
  • Sonmansstraat 87, Christelijke Ontmoetingsschool De Wereld, Bijlwerffstraat 2, BSO de Pierewaaier (niet geluidsgevoelig) en Nobelstraat 94 Fitnesscentrum Noord (niet geluidsgevoelig);
  • Nolenstraat 44, OBS Daltonschool de Margriet;
  • Noorderkanaalweg 100 / Bergsluis, Centrum voor dienstverlening, sociaal pension de Zon.

De bestemming 'Maatschappelijk - 2' laat geen geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toe. Deze bestemming geldt voor de locatie:

  • Noorderhavenkade 142, Stichting Pluspunt Rotterdam, fietsenwerkplaats.

Verder zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan binnen Gemengd - 1 (uitsluitend niet-geluidsgevoelige voorzieningen), binnen Gemengd - 2 (zowel geluidsgevoelige als niet-geluidsgevoelige voorzieningen) en binnen Bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (uitsluitend niet-geluidsgevoelige voorzieningen).

4.5.12 Parkeren

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen in artikel 40.1. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar Bijlage 3. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan.De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling in artikel 40.1.3.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst een overeenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente bedoeld, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.5.13 Recreatie

Ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Jacht- en passantenhaven' is een jachthaven en jachtwerf met bijbehorende bebouwing en erf toegestaan. Het bebouwingspercentage is 5% en de maximale bouwhoogte voor gebouwen is 4,5 meter. Tevens is een bedrijfswoning van maximaal 450 m³ en detailhandel ten behoeve van watersportartikelen van maximaal 250 m² b.v.o toegestaan.

Ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Schoolwerktuin' zijn schoolwerktuinen met bijbehorende voorzieningen, zoals erf, parkeerterrein, waterlopen en dergelijke toegestaan. Het bebouwingspercentage is 5% en de maximale bouwhoogte voor gebouwen is 4,5 meter.

4.5.14 Seksinrichtingen

Binnen dit bestemmingsplan is één seksinrichting toegestaan ter plaatse van het adres Schieweg 237a binnen de bestemming Wonen.

4.5.15 Sport

Binnen de bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein' zijn sportvelden en speelterreinen, met bijbehorende bebouwing en erf toegestaan. De bestemming geldt voor de speellocatie aan de Nolensstraat, Statenweg en voor de tennisbanen van tennispark Walenburg aan de Schepenstraat 14.

Binnen de bestemming 'Sport - Zwembad' is het binnen- en buitenzwembad 'Sportfondsen Rotterdam Noord' of wel het 'van Maanenbad' aan de Van Maanenstraat 8 met bijbehorende ligweide bestemd.

4.5.16 Tuin

De tuinen bij woningen en andere functies hebben de standaard bestemming 'Tuin - 1' gekregen. Hierin is geregeld hoeveel en wat voor bebouwing is toegestaan binnen de tuin. Een aanbouw van niet dieper dan 3 meter aan de achtergevel van het hoofdgebouw is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsenstalling' is een fietsenstalling met een hoogte van maximaal 3 meter en een oppervlak van niet meer dan 100 m2 toegestaan.

De tuinen nabij de woonschepen aan het Gordelpad hebben een aparte tuinbestemming gekregen: 'Tuin - 2'. Binnen deze bestemming zijn ook bergingen toegestaan die bij de woonschepen horen. Per woonschip mag één berging gebouwd worden met een maximum oppervlak van 20 m².

4.5.17 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.5.18 Verkeers- en verblijfsgebied

In het noorden van het plangebied ligt de A20. Deze snelweg heeft de bestemming 'Verkeer - Autosnelweg' gekregen. Binnen de bestemming is de snelweg toegestaan met de daarbij behorende kunstwerken, zoals bruggen, tunnels, viaducten, duikers en bijbehorende voorzieningen, zoals lichtmasten, portalen ten behoeve bewegwijzering. Ter plaatse van de afrit bij de Schieweg loopt tevens een tramviaduct over de snelweg. Om die reden zijn trambanen ook mogelijk in de regels van Verkeer - Autosnelweg.

De bestemming 'Verkeer - Erf' is opgenomen voor locaties die bij woonbebouwing is gelegen en waar veelal geparkeerd wordt ten behoeven van de woonbebouwing. Naast parkeren is een groene inrichting van het terrein toegestaan.

De bestemming 'Verkeer - Garagebox' is van toepassing op de verschillende garageboxen die zijn gelegen binnen het plangebied. Binnen de bestemming is het gebruik als garage toegestaan.

'Verkeer - Spoorverkeer'

In het plangebied ligt een deel van de spoorlijn die van Rotterdam naar Gouda/Utrecht loopt. De spoorlijn heeft de bestemming 'Verkeer - Spoorverkeer' gekregen. Het gebruik voor spoorwegen is binnen de bestemming toegestaan.

'Verkeer - Verblijfsgebied'

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

'Verkeer - Wegverkeer'

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verkeersweg' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

4.5.19 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemd. Onder het viaduct van de Schieweg is echter ook een grotere nutsvoorziening aanwezig. Hier prevaleert de verkeersbestemming, dus in dit geval is de nutsvoorziening bestemd met de functieaanduiding 'nutsvoorziening'.

4.5.20 Water

De Statensingel in het plangebied heeft de bestemming 'Water - 1' gekregen. Binnen deze bestemming zijn bruggen overal toegestaan.

De bestemming 'Water - 2' is van toepassing op het Noorderkanaal waar sprake is van scheepvaart. Bruggen zijn toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'brug'.

4.5.21 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.5.22 Wonen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen waarbinnen wonen is toegestaan, het betreft de bestemmingen Wonen, Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 4 t/m Gemengd - 7,

Water - 2 (woonschepen) en Recreatie - Jacht- en passantenhaven (Bedrijfswoning).

Wonen

Binnen het plangebied is Wonen de meest voorkomende bestemming. Binnen deze bestemming is de functie wonen toegestaan, alsmede een aan huis gebonden beroep of bedrijf. De hoofdbebouwing is binnen deze bestemming opgenomen. Aanbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan binnen de bestemming 'Tuin - 1'. Op twee adressen zijn daarnaast afwijkende functies toegestaan: één seksinrichting ter plaatse van het adres Schieweg 237a en op de begane grond van het adres Borgesiusstraat 71 een horecavestiging.

Gemengde bestemmingen

Binnen alle gemengde bestemmingen behalve Gemengd - 3 zijn woningen toegestaan (zowel op de begane grond als op de verdiepingen). Echter bij de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 zijn op een aantal in de regels opgenomen adressen/locaties woningen op de begane grond niet toegestaan.

Binnen de bestemming 'Recreatie - Jacht- en passantenhaven' is één bedrijfswoning toegestaan van 450m³.

4.5.23 Woonschepen

Aan het Gordelpad liggen in het Noorderkanaal verschillende woonschepen. De woonschepen zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Water - 2'. De zone waar de woonschepen mogen liggen heeft op de verbeelding de functieaanduiding 'woonschepenligplaats' gekregen. De aangrenzende tuinen vallen in de bestemming Tuin - 2. Zowel binnen de tuin- als waterbestemming is in totaal één bijgebouw tot 20 m² per woonschip toegestaan. Bebouwing die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig is en de 20 m² overschrijdt mag mag in stand blijven. Wordt deze bebouwing gesloopt dan dient de nieuwe bebouwing te voldoen aan de hierboven genoemde voorschriften.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

In 2009 is het deelgemeentelijk Waterplan Noord 2010-2015 vastgesteld. In het deelgemeentelijke waterplan wordt per deelgebied een visie gegeven op de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Ook is een concreet uitvoeringsprogramma opgenomen waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven. Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op de gezamenlijke visie van de gemeente en het hoogheemraadschap op een duurzame watrerhuishouding. Waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

5.2.1 Watertoets

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het Noorderkanaal ten westen van de Bergsluis is het Hoogheemraadschap van Delfland. De beheerder van het overige oppervlaktewater in Blijdorp-Bergpolder is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidig watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn twee hoofdwatergangen aanwezig, het Noorderkanaal en de Statensingel. Het deel van het Noorderkanaal ten westen van de Bergsluis is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Noorderkanaal ten oosten van de sluis en de Statensingel zijn in beheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Voor de wijken Blijdorp en Bergpolder geldt dat zij onderdeel uitmaken van hetzelfde peilgebied met een oppervlaktewaterpeil van 2.40 meter beneden NAP.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig waarmee de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil) wordt geregistreerd. Een ontwateringsdiepte van tenminste 80 centimeter geldt als richtpeil om overlast door te hoog grondwater te voorkomen. Bij alle peilbuizen in het plangebied is de gemiddelde ontwateringsdiepte meer dan 80 centimeter. De kans op grondwateroverlast in het plangebied is dus klein.

5.3.3 Waterkeringen en waterveiligheid

Aan weerszijden van het Noorderkanaal liggen boezemkades die worden beheerd door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 14 Zuid-Holland (De dichtstbijzijnde primaire waterkering is gelegen langs de Nieuwe Maas). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit betekent dat deze waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 10.000 jaar.

De gevolgen van een overstroming binnendijks (bij een dijkdoorbraak) zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat er in het deel van het plangebied ten noorden van de Stadhoudersweg en ten westen van het Noorderhavenpark bij een dijkdoorbraak geen water op het maaiveld komt te staan. In de rest van het plangebied kunnen bij een dijkdoorbraak overstromingsdieptes tussen de 20 centimeter en meer dan 1 meter voorkomen. De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale economische waarde binnen dijkring 14.

5.3.4 Riolering

Het plangebied valt binnen rioleringsdistrict 7 (Blijdorp). In de wijken Blijdorp en Bergpolder is sprake van een gemengd stelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het regenwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (in dit geval de afvalwaterzuiveringsinstallatie Dokhaven). In het plangebied is een overstort aanwezig die bij hevige regen water uit het riool overstort op de Statensingel.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater en grondwater

De nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgen niet voor een significante toename van de hoeveelheid verharding, ook van het dempen van water is geen sprake. Het bestemmingsplan is om die reden niet van invloed op het watersysteem.

5.4.2 Riolering

De meeste ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt komen in de plaats van nu al aanwezige functies. De hoeveelheid huishoudelijk afvalwater zal naar verwachting dan ook niet in belangrijke mate wijzigen.

Binnen het plangebied wordt regenwater nu gezamenlijk met afvalwater door het gemengde rioolstelsel afgevoerd. Het heeft de voorkeur om afvalwater en regenwater gescheiden af te voeren. Dit komt de kwaliteit van het oppervlaktewater ten goede en zorgt ervoor dat de afvalwaterzuivering minder wordt belast.

5.4.3 Water in relatie tot de verbeelding en de regels

De Statensingel heeft de bestemming 'Water - 1' gekregen, bestemd voor waterberging en de aan- en afvoer van oppervlaktewater. De Statensingel is eveneens een hoofdwatergang. Een zone van 5 meter vanaf de hoofdwatergang heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' gekregen. Omdat deze zones zijn bedoeld ter bescherming en voor het onderhoud van de hoofdwatergangen mag hier niet in worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming. B&W kunnen met een omgevingsvergunning van het bouwverbod afwijken als het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad. Daarbij wordt eerst advies gevraagd aan de beheerder van de watergang, het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het Noorderkanaal heeft de bestemming 'Water - 2' gekregen, naast waterberging en de aan- en afvoer van oppervlaktewater eveneens bestemd voor vervoer te water. Het Noorderkanaal is eveneens een hoofdwatergang met aan weerszijden de bijbehorende dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. De boezemkades ten noorden en zuiden van het Noorderkanaal hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. Binnen deze dubbelbestemmingen moet bij afwijking van het bouwverbod advies worden gevraagd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder maakt de transformatie van andere functies in bestaande panden (voornamelijk op de begane grond) naar woningen mogelijk. Ook wordt de nieuwbouw van één woning mogelijk gemaakt. In totaal kan het aantal woningen met maximaal 608 toenemen. Deze mogelijkheid tot transformatie moet worden gezien als een activiteit (stadsproject, categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De ontwikkelmogelijkheden blijven echter ruim onder de drempelwaarde van deze activiteit. Daarom kan (met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Blijdorp heeft in de Rotterdamse systematiek gebiedstype 'woongebied' en Bergpolder, het deel van het plangebied ten oosten van de Schieweg heeft als gebiedstype 'gemengd woongebied'. In de praktijk verschillen de gebieden slechts in beperkte mate. Het bestemmingsplan hanteert voor beiden delen dezelfde werkwijze met betrekking tot milieuzonering.

In het bestemmingsplan worden bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan van de bedrijvenlijst die opgenomen is in de bijlage van de regels. Veelal zijn deze bedrijven toegestaan op de begane grond, waarboven wordt gewoond, of in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich over het algemeen zonder problemen combineren of zijn deze problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen. Een uitzondering hierop vormen de volgende bedrijfsactiviteiten: handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Dit zijn eveneens activiteiten in milieucategorie 2, maar vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gegeven dat deze bedrijven soms gebruik gaan maken van het verblijfsgebied worden deze bedrijven niet als passend in een woonwijk gezien. Daarom hebben de huidige bedrijven die deze activiteiten uitoefenen een maatbestemming gekregen, en zijn nieuwe bedrijven niet toegestaan.

In het bestemmingsplan is daarnaast sprake van bestaande activiteiten in de categorie 3 die volgens de Rotterdamse bestemmingsplansystematiek niet als bedrijf worden bestemd:

Tevens is er sprake van een categorie 4 activiteit binnen het plangebied:

  • Sportfondsen Rotterdam Noord (cat. 4.1) Van Maanenstraat 8 (bestemming Sport - Zwembad).

De bovenstaande functies zijn gelet op hun schaal en omvang gewenst in het type wijk zoals de wijken Blijdorp en Bergpolder. De voorzieningen dragen bij aan een aantrekkelijke woonomgeving, en hebben geen nadelige gevolgen op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.

In Blijdorp-Bergpolder zijn een aantal kinderdagverblijven gevestigd, dit zijn activiteiten in milieucategorie 2. Een aantal van de kinderdagverblijven is onder en naast woningen gelegen en de achtertuin wordt gebruikt ten behoeve van het kinderdagverblijf. Hoewel activiteiten in categorie 2 in beginsel passen zijn op de betreffende locaties blijkt in de praktijk dat kinderdagverblijven voor een hoge geluidsbelasting op de naastgelegen woningen kunnen zorgen. Daarom hebben de kinderdagverblijven die thans onder/naast woningen zijn gelegen een maatbestemming gekregen en maakt het bestemmingsplan nieuwe kinderdagverblijven onder/naast woningen niet mogelijk. Het bestemmingsplan maakt wel nieuwvestiging van kinderdagverblijven mogelijk binnen de bestemming Maatschappelijk - 1.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder maakt het mogelijk dat op een aantal locaties de nu aanwezige (niet geluidsgevoelige) functies omgezet kunnen worden naar woningen. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. Op de onderstaande kaart is de ligging van de nieuwe geluidsgevoelige objecten aangegeven. Bij verreweg de meeste locaties betreft het de begane grond van gebouwen die hoofdzakelijk een woonfunctie hebben.

De geluidswetgeving kent het begrip 'vervangende nieuwbouw'. Bij vervangende nieuwbouw kan een 5 decibel (dB) hogere geluidsbelasting op de gevel worden toegestaan dan bij nieuwbouw. De reden hiervoor is dat bij terugbouwen op ongeveer dezelfde plek de afstand en oriëntatie t.o.v. de geluidsbron (bv. de weg) vastliggen, zodat de geluidsbelasting op de gevel moeilijker kan worden teruggebracht. Voor vervangende nieuwbouw gelden de aanvullende eisen dat vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur óf een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden.

Bij het wijzigen van een niet-geluidsgevoelige functie (bv. een winkel of bedrijf), dat op de begane grond is gelegen van een gebouw met daarboven en vaak ook daarnaast woningen, naar een woning is sprake van vervangende nieuwbouw. De situering t.o.v. de geluidsbron kan niet veranderen, de stedenbouwkundige functie of structuur wordt niet ingrijpend gewijzigd en er is geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden. Dit laatste blijkt uit het feit dat het aantal nieuwe woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt (607) slechts een klein percentage is van het totale aantal woningen in het plangebied. Bovendien is de gemiddelde woningbezetting in de afgelopen decennia gedaald.

Ook het veranderen van een ander geluidsgevoelig gebouw (bv. een school) naar een woongebouw kan worden gezien als vervangende nieuwbouw. In Blijdorp-Bergpolder is dit het geval bij twee scholen, locatie 88 en locatie 90. Indien een gebouw dat in zijn geheel een niet-geluidsgevoelige functie heeft wordt getransformeerd naar een woongebouw dan kan dit niet als vervangende nieuwbouw worden aangemerkt. Bij een aantal nieuwe geluidsgevoelige objecten in het bestemmingsplan is hiervan sprake, bijvoorbeeld bij het kantoorpand op locatie 18 en de kerk op locatie 86.

Figuur 6.1: nieuwe geluidsgevoelige objecten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0007.png"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, de ligging in stedelijk of landelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk gebied   Buitengebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige objecten is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, bij nieuwbouw tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (Rijksweg A20) en tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. Indien het vervangende nieuwbouw betreft is de maximale hogere waarde die kan worden vastgesteld 58 dB bij buitenstedelijke wegen en 68 dB bij binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn opgenomen in tabel 6.1. Locaties die geen overschrijding van de voorkeurswaarde vanaf een zoneplichtige weg hebben zijn niet in de tabel opgenomen. Wegen die niet voor een overschrijding van de voorkeurswaarde op een locatie zorgen zijn niet bij de betreffende locatie opgenomen.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Berekende geluidsbelasting (dB)   Aan te vragen hogere waarde (dB)  
2. Bergweg 339-353   Bergweg + tram   62,5   63  
4*. Insulindestraat 279   Bergweg + tram   49,4   49  
5. Insulindestraat 293-309   Bergweg + tram   65,0   65  
Bergweg 359-369   Schiekade + tram   58,7   59  
Schieweg 3-5   Schieweg + tram   62,3   62  
  Walenburgerweg   52,6   53  
6. Schieweg 27-29   Schiekade + tram   53,4   53  
  Schieweg + tram   64,1   64  
7. Schieweg 45-47   Schieweg + tram   63,8   64  
8. Schieweg 55-57   Schieweg + tram   64,5   65  
Vlaggemanstraat 44-46   Stadhoudersweg   52,1   52  
9. Schieweg 61-63   Schieweg + tram   64,2   64  
Vlaggemanstraat 43-57   Stadhoudersweg   51,8   52  
10. Schiekade 91-129   Rijksweg A20   50,6   51  
Bergselaan 318-332   Bergselaan   57,6   58  
Bergpolderstraat 68-70   Schieweg + tram   65,0   65  
11. Bergselaan 338-340   Rijksweg A20   49,1   49  
Schieweg 76-134   Bergselaan   61,4   61  
Stadhoudersweg 3-17   Schieweg + tram   64,4   64  
  Stadhoudersweg   60,4   60  
12. Stadhoudersweg 4-6   Schieweg + tram   57,2   57  
Schepenstraat 1   Stadhoudersweg   59,9   60  
13. Schieweg 50-60   Schieweg + tram   64,2   64  
Schepenstraat 4-6   Stadhoudersweg   56,3   56  
14. Schieweg 34   Schiekade + tram   48,6   49  
  Schieweg + tram   63,7   64  
15. Schieweg 22   Schiekade + tram   50,8   51  
  Schieweg + tram   63,6   64  
16. Schieweg 6-8   Bergweg + tram   53,2   53  
Walenburgerweg 1-7   Schiekade + tram   58,7   59  
  Schieweg + tram   64,4   64  
  Walenburgerweg   64,3   64  
17. Walenburgerweg 21-25   Walenburgerweg   63,6   64  
18*. Walenburgerweg 31-33   Walenburgerweg   60,0   60  
19. Schieweg 140-146   Rijksweg A20   49,6   50  
Bergselaan 271-281   Bergselaan   61,4   61  
  Schieweg + tram   66,1   66  
20. Bergselaan 283-301   Rijksweg A20   48,9   49  
  Bergselaan   61,4   61  
  Schieweg + tram   52,0   52  
21. Bergselaan 303-329   Rijksweg A20   48,6   49  
Treubstraat 7-15   Bergselaan   61,6   62  
  Stadhoudersweg   48,6   49  
  Stadhoudersplein   50,0   50  
22. Bergselaan 378-380   Bergselaan   61,2   61  
26. Abraham Kuyperlaan 11
De Savornin Lohmanlaan 103  
Rijksweg A20   51,0   51  
29. Bergselaan 231-245   Rijksweg A20   49,8   50  
De Savornin Lohmanlaan 117 en 125   Bergselaan   56,3   56  
30. Borgesiusstraat 101-103   Rijksweg A20   49,7   50  
Bergselaan 257-265   Bergselaan   57,8   58  
Schieweg 137-147   Schieweg + tram   65,9   66  
31. Schieweg 161-167   Rijksweg A20   50,5   51  
Abraham Kuyperlaan 46 en 54-56   Schieweg + tram   65,4   65  
32. Schieweg 175-177   Rijksweg A20   49,0   49  
Abraham Kuyperlaan 49-51
Borgesiusstraat 71  
Schieweg + tram   63,2   63  
33. Schieweg 233   Rijksweg A20   49,9   50  
Talmastraat 46-48   Schieweg + tram   63,0   63  
34. Gordelweg 151-156   Rijksweg A20   55,9   56  
  Gordelweg   63,1   63  
  Gordelbrug + tram   50,3   50  
36. Schieweg 230-232   Rijksweg A20   51,3   51  
Talmastraat 54-56
Heemskerkstraat 2  
Schieweg + tram   63,1   63  
37. Talmastraat 60
Heemskerkstraat 3-9
De Kempenaerstraat 1  
Rijksweg A20   48,6   49  
38. Talmastraat 90
Groen van Prinsterenstraat 4-10
De Kempenaerstraat 33  
Rijksweg A20   49,3   49  
39. Talmastraat 92-100
Groen van Prinsterenstraat 3  
Rijksweg A20   51,9   52  
41. Luzacstraat 19-23   Rijksweg A20   49,1   49  
44. Abraham Kuyperlaan 95-103
Groen van Prinsterenstraat 73  
Rijksweg A20   49,4   49  
45. Abraham Kuyperlaan 114-116
Groen van Prinsterenstraat 79  
Rijksweg A20   50,2   50  
48. Abraham Kuyperlaan 112
Groen van Prinsterenstraat 48-54
Geertsemastraat 33  
Rijksweg A20   49,9   50  
49. Abraham Kuyperlaan 82
Heemskerkstraat 47-53  
Rijksweg A20   49,7   50  
Geertsemastraat 1   Schieweg + tram   49,9   50  
50. Schieweg 168-170
Abraham Kuyperlaan 66-80  
Rijksweg A20   51,3   51  
Heemskerkstraat 78   Schieweg + tram   65,4   65  
51. Schieweg 154 en 158   Rijksweg A20   49,3   49  
  Schieweg + tram   65,6   66  
52. Noorderhavenkade 15   Rijksweg A20   52,9   53  
53. Noorderhavenkade 17
Sonmansstraat 8-24  
Rijksweg A20   53,0   53  
57. Noorderhavenkade 97-101
Besemerstraat 2  
Rijksweg A20   51,4   51  
58. Stadhoudersplein 24-25
Stadhoudersweg 69-79  
Stadhoudersweg   62,1   62  
Sonmansstraat 158   Stadhoudersplein   53,2   53  
59. Sonmansstraat 113
Stadhoudersweg 85-97
Nobelstraat 112  
Stadhoudersweg   61,6   62  
60. Stadhoudersweg 99-107
Nobelstraat 127-131  
Stadhoudersweg   64,4   64  
61. Statenweg 100-108   Stadhoudersweg   64,8   65  
Stadhoudersweg 127-129
Van der Meydestraat 30  
Statenweg   54,0   54  
65. Nobelstraat 73   Rijksweg A20   50,8   51  
66. Statenweg 66   Rijksweg A20   50,6   51  
67. Statenweg 64   Rijksweg A20   48,8   49  
70. Statenweg 39   Rijksweg A20   50,6   51  
72. Statenweg 65   Rijksweg A20   50,8   51  
73. Statenweg 87   Rijksweg A20   48,7   49  
74. Van der Meydestraat 34-38
Statenweg 103-115  
Stadhoudersweg   65,4   65  
Stadhoudersweg 135   Statenweg   54,0   54  
75. Stadhoudersweg 132
Statenweg 119-125, 131 en 139-141  
Stadhoudersweg   65,0   65  
Statensingel 127-129   Statenweg   62,8   63  
76. Statenweg 189   Statenweg   60,8   61  
77. Statenweg 130-134   Stadhoudersweg   50,0   50  
Statensingel 121-123   Statenweg   63,4   63  
78. Stadhoudersweg 122   Stadhoudersweg   63,5   64  
Statenweg 112   Statenweg   63,0   63  
79. Stadhoudersweg 100-106
Dresselhuysstraat 3-5  
Stadhoudersweg   63,3   63  
80. Stadhoudersweg 84-96   Stadhoudersweg   61,2   61  
81. Stadhoudersweg 72-78   Stadhoudersweg   62,2   62  
  Stadhoudersplein   50,5   51  
82. Walenburgerweg 97   Walenburgerweg   63,9   64  
83. Walenburgerweg 77-89
Walenburgerplein 2-174
Schepenstraat 76  
Walenburgerweg   63,9   64  
84. Walenburgerweg 47-55   Walenburgerweg   62,8   63  
86*. Nicolaas Ruyschstraat 1   Stadhoudersweg   63,1 (DW 61,9)   63 (DW 62)  
Cornelis Muschstraat 3   Van Aerssenlaan   58,6 (DW 57,4)   59 (DW 58)  
88. Walenburgerweg 35   Walenburgerweg   54,4 (DW 53,2)   54 (DW 53)  
89*. Bentincklaan 21
A.B.N. Davidsplein 2
Nieuwpoortstraat 19-20  
Bentincklaan   55,3 (DW 54,0)   55 (DW 54)  
90. Baljuwstraat 2
Walenburgerweg 109  
Walenburgerweg   64,0 (DW 62,8)   64 (DW 63)  
91. Abraham Kuyperlaan 38   Rijksweg A20   49,7 (DW < 48)   50 (DW geen)  
92. Mackaystraat 8b   Rijksweg A20   53,4 (DW 51,1)   53 (DW 51)  
93*. Kerdijkstraat 16   Rijksweg A20   53,3 (DW 51,0)   53 (DW 51)  

Met een * is aangegeven welke locaties géén vervangende nieuwbouw betreffen

De letters DW in de tabel staan voor dagwaarde. Bij functies met nachtverblijf, zoals woningen, is de etmaalwaarde bepalend. De dag- avond- en nachtwaarde worden afzonderlijk berekend, en vervolgens samengevoegd waarbij de geluidsbelasting 's nacht zwaarder weegt. De berekende etmaalwaarde is zodoende meestal hoger dan de berekende dagwaarde. De feitelijke geluidsbelasting is overdag natuurlijk hoger, maar zorgt relatief gezien voor minder hinder dan de geluidsbelasting 's nachts. Voor geluidsgevoelige functie waarin alleen overdag mensen aanwezig zijn zoals scholen en kinderdagverblijven wordt niet naar de etmaalwaarde maar naar de dagwaarde gekeken.

6.4.2 Railverkeer

Ten westen en ten noorden van het plangebied liggen respectievelijk de hogesnelheidslijn (HSL) Rotterdam - Amsterdam en de spoorlijn Rotterdam - Gouda. De HSL heeft een geluidszone van 300 meter aan weerszijden van het spoor en de spoorlijn Rotterdam - Gouda een geluidszone van 900 meter.

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties geldt voor de door railverkeer veroorzaakte geluidsbelasting op de gevel een voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen en van 53 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen. De meeste van de 93 nieuwe geluidsgevoelige situaties zijn binnen de geluidszone van 900 meter gelegen, en daarom is de geluidsbelasting berekend vanaf het spoor op de gevels van deze locaties. Uit het onderzoek blijkt dat er alleen bij locatie 86 sprake is van een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde voor woningen (de berekende geluidsbelasting is 57 dB). Op locatie 89 is een geluidsbelasting van 54 dB berekend, lager dan de voorkeurswaarde voor woningen maar hoger dan de voorkeurswaarde voor andere geluidsgevoelige gebouwen. Op zowel locatie 86 als 89 zijn echter geen andere geluidsgevoelige gebouwen toegestaan. Daarom hoeft alleen voor locatie 86 een hogere waarde te worden vastgesteld voor de geluidsbelasting vanwege het railverkeer.

6.4.3 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • De gecumuleerde geluidsbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).

Cumulatie geluidsbronnen

Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties in verschillende geluidszones liggen en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende wegen en spoorwegen bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende (spoor)wegen zijn die een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat binnen het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij een ontwikkellocatie door meer dan één wettelijke geluidbron. Derhalve is een cumulatie van meerdere bronsoorten niet aan de orde.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken een mogelijkheid. Bij bronmaatregelen voor railverkeer kan worden gedacht aan stiller materieel en raildempers, maar omdat de gemeente hierop geen invloed heeft, blijven deze maatregelen buiten beschouwing.

Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie.

Bij maatregelen aan de ontvangstkant (van de geluidsbelasting) is bij zowel wegverkeer als railverkeer het realiseren van een vliesgevel een mogelijkheid.

Geluidluwe gevel

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminst één geluidsluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, dit geldt als een geluidsniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn over tenminste één geluidluwe gevel beschikken. Dat alle locaties een geluidluwe zijde kennen betekent echter niet dat ook alle nieuwe woningen op die locaties een geluidluwe gevel zullen kunnen hebben. Het gaat bij alle locaties om bestaande bebouwing die omgevormd kan worden naar woningen. De scholen, kerken e.d. waar woningen in kunnen komen lenen zich vooral voor appartementen. Een deel van deze appartementen zal niet over een geluidluwe (achter)gevel kunnen beschikken. Gezien het belang dat de gemeente Rotterdam hecht aan het versterken van de woonfunctie, het bieden van ruimere gebruiksmogelijkheden voor bestaande gebouwen en het tegengaan van leegstand is er voor gekozen in bovengenoemde gevallen van het beleid af te wijken.

Afweging

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen (die mogelijk worden gemaakt, maar waarvoor geen concrete plannen zijn), en vanwege de technische beperkingen van stille wegdekken (slijtage).

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidluwe gevel dienen te beschikken. Hiervan wordt echter bij een aantal nieuwe woningen in bestaande panden gemotiveerd van afgeweken.

Om de hierboven genoemde redenen zullen burgemeester en wethouders de berekende geluidsbelastingen, zoals die in de tabel 'Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg' zijn aangegeven, als hogere waarden vaststellen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het besluit hogere waarden word als bijlage in de toelichting opgenomen.

Binnenwaarde woningen

Bij de transformatie van niet-geluidsgevoelige functies naar woningen gelden er in tegenstelling tot de nieuwbouw van woningen geen geluidsnormen voor het geluidsniveau binnen de woning (de binnenwaarde). Bij voorkeur hebben deze woningen een binnenwaarde van 33 dB, maar het vastleggen van deze waarde zou een grote belemmering vormen voor transformatie, omdat de gevels van bestaande panden lastig tot dit niveau zijn te isoleren. Een binnenwaarde van 38 dB wordt bij stedelijk wonen als acceptabel gezien. In geval van transformatie moet dit dan ook in acht genomen worden.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

In het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder worden enkele nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt alsmede de transformatie van de functies kantoor, maatschappelijk, dienstverlening, detailhandel en horeca naar de functie wonen. Door de afdeling Verkeer & Vervoer is onderzocht wat het effect is van het nieuwe bestemmingsplan op het wegverkeer. Uit deze analyse blijkt dat het nieuwe bestemmingsplan leidt tot minder wegverkeer dan het huidige bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat als de ontwikkelingen en functieveranderingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden uitgevoerd de in het plangebied aanwezige functies (woningen, detailhandel etc.) minder verkeer genereren dan thans het geval is. Dit komt voornamelijk omdat de functie wonen minder verkeersritten genereert dan de functies dienstverlening, detailhandel en horeca, die het grootste deel uitmaken van het programma dat ook door woningen kan worden ingenomen. De afname komt overeen met de verkeersproductie van 31 woningen. Deze afname van het wegverkeer leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit in en nabij het plangebied.

Langs de Schieweg zijn thans een aantal kinderdagverblijven gesitueerd. De Schieweg is een drukke binnenstedelijke weg en nieuwe scholen en kinderdagverblijven langs deze weg en de andere drukke wegen in het plangebied zijn dus in strijd met het gemeentelijk beleid. Daarom hebben de huidige kinderdagverblijven een maatbestemming gekregen en zijn nieuwe scholen en kinderdagverblijven niet toegestaan binnen de gemengde bestemmingen die langs drukke wegen zijn gelegen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk op locaties die binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke stedelijke weg danwel binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg zijn gelegen. Ook wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt op locaties waar de normen voor luchtkwaliteit worden overschreden. Het bestemmingsplan voldoet aan de wetgeving en het gemeentelijk beleid voor luchtkwaliteit.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Blijdorp - Bergpolder .

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De indicatieve Bodemkwaliteitskwaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskwaart geeft aan dat er in het plangebied wat betreft bodemverontreiniging 4 gebieden (32/32a/31+34/55a) zijn te onderscheiden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1068BlijBergpld-va01_0008.png"

Bergpolder (31+34)

Bodemkwaliteit 0-1 meter:

In Bergpolder komen veel koolas/puinresten voor in de bodem. Er is nog maar beperkt gesaneerd in het gebied, zodat de bodemkwaliteit ingeschat wordt op klasse wonen (G3).

Bodemkwaliteit >1 meter:

In de ondergrond zijn waarschijnlijk ook veel verontreinigde ophoogmaterialen in de bodem aanwezig. Naar verwachting voldoet de bodemkwaliteit aan klasse landbouw (G2).

Blijdorp (32)

Bodemkwaliteit 0-1 meter

Vanwege de opspuitingen met (o.a. onderhouds)bagger, is het gebied integraal onderzocht in 1994-1995. Hierbij bleek het gebied minder verontreinigd (weinig onderhoudsbagger, wel veel koolas) dan aanvankelijk verwacht. Naar verwachting voldoet de bodemkwaliteit nog aan de klasse industrie (G4).

Bodemkwaliteit >1 meter:

Naar verwachting is in de ondergrond maar weinig koolas aanwezig, maar naar verwachting is de bagger hier wel kleiiger. De bodemkwaliteit wordt darom ingeschat op klasse wonen (G3).

Blijdorp-Noorderhaven (32a)

Bodemkwaliteit 0-1 meter:

Door de demping met oorlogspuin is de bodem van de voormalige Noorderhaven sterk verontreinigd met zware metalen en PAK’s. Tevens zijn er veel bijmengingen van koolassen en ander afval. Waarschijnlijk is in de bovengrond de verontreiniging opgemengd met (schone?) teelaarde, zodat de bodemkwaliteit waarschijnlijk nog voldoet aan klasse industrie (G4).

Bodemkwaliteit >1 meter:

In de ondergrond bestaat uit sterk verontreinigd oorlogspuin en eventueel ook ander afval, zodat de bodemkwaliteit naar verwachting valt in de klasse niet toepasbaar (G5).

Volkstuinen Zestienhoven (55a): (een heel klein deel valt binnen het plangebied)

Bodemkwaliteit 0-1 meter:

Mogelijk is bij ophoging en/of verharding van wegen/paden vervuild materiaal gebruikt. Ook is op volkstuinen bodemverontreiniging ontstaan door gebruik van vervuilde meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen (aangetoond op complex “Bovendijk”). De bodemkwaliteit wordt ingeschat op klasse wonen (G3).

Bodemkwaliteit >1 meter:

In de ondergrond is de oorspronkelijke veenbodem aanwezig, dus waarschijnlijk bodemkwaliteitsklasse

natuur (G1).

Conclusie

Aangezien de nieuwe ontwikkelingen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geen nieuwbouw ter plaatse van ongesaneerde locaties met een sterke bodemverontreiniging betreffen op basis van de indicatieve Bodemkwaliteitskwaart, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder. Het bovenstaande biedt een indicatie voor het plangebied. In het geval van een eventuele omgevingsvergunning moet de bodem nog nader onderzocht worden.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Bedrijven

Er zijn geen Bevi-bedrijven in het plangebied of daarbuiten, waarvan de invloed tot in het plangebied reikt. In het plangebied liggen geen 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van inrichtingen met gevaarlijke stoffen

In en om het plangebied zijn de volgende niet-Bevi inrichtingen gelegen die relevant kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied:

  • De aanwezigheid van een chloorbleekloogtank (opslag, 2000 liter) bij Sportfondsenbad Rotterdam Noord, Van Maanenstraat 8. Het toxisch scenario is maatgevend, de effectafstand dodelijk bedraagt 90 meter, de effectafstand gewond 880 meter;
  • Het vulpunt en de opstelplaats benzinetankwagen van Tango, gelegen aan de Gordelweg 260. Het maatgevend scenario is ontvlambaar/brandbaar, de effectafstand dodelijk is 50 meter;
  • De buiten het plangebied gelegen opstelplaats benzinetankwagen en vulpunt van tankstation Esso gelegen aan de Gordelweg 121. De effectafstand dodelijk bedraagt 50 meter, het maatgevend scenario is ontvlambaar/brandbaar;

Voor deze niet-Bevi inrichtingen gelden geen wettelijke normen voor de afstand die bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aangehouden moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in het geval van nieuwe ontwikkelingen wel de effecten van een calamiteit met de inrichting in beschouwing worden genomen. Het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder voorziet in functieverandering en transformatie van bestaande bebouwing, en niet in nieuwbouw waarbij binnen de effectafstanden dichter bij de betreffende inrichtingen wordt gebouwd. Bovendien betreft het de effecten van een calamiteit met een kleine kans van optreden, het risico is zeer gering. Daarom heeft de gekozen wijze van bestemmen niet of nauwelijks invloed op de veiligheidssituatie, en zijn deze inrichtingen niet van invloed op het bestemmingsplan.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Autosnelweg A20

Over de autosnelweg A20 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied binnen 200 meter vanaf de rand van deze snelweg ligt zijn het groepsrisico en het plaatsgebonden risico langs deze weg beschouwd. Ook is gekeken naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen. De A20 ligt direct ten noorden van het plangebied. De veiligheidszone (de 10-6- plaatsgebonden risicocontour) blijft binnen de autosnelweg en ligt zodoende niet over het plangebied.

Waar de plangrens op de rand van de A20 ligt valt het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de rand van de snelweg binnen het plangebied. Omdat dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt binnen 30 meter van de rand van deze rijksweg, levert het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde en bedraagt 0,8 maal de oriëntatiewaarde.

6.7.3 Transport gevaarlijke stoffen over rail

De spoorlijn van Rotterdam Centraal naar Gouda en Utrecht ligt ten noorden van het plangebied. Uit de ciruclaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat vervoer van gevaarlijke stoffen op dit traject plaatsvindt.

De veiligheidszone (de 10-6- plaatsgebonden risicocontour) van dit traject, ter hoogte van het plangebied Blijdorp Bergpolder, bedraagt 7 meter uit het hart van de spoorbundel. De veiligheidscontour ligt binnen de spoorbundel, zodat binnen deze contour geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden opgericht en de veiligheidscontour daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan oplevert.

In het plasbrandaandachtsgebied, het gebied tot 30 meter vanaf de rand van het spoor, moet bij realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. Omdat dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt binnen 30 meter van de rand van het spoor heeft de norm voor het plasbrandaandachtsgebied geen betekenis.

Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde en bedraagt: 0,2 maal de oriëntatiewaarde.

6.7.4 Conclusie

De ontwikkellocaties liggen buiten de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour (veiligheidszone) en buiten het plasbrandaandachtgebied. De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op de groepsrisico's van de A20 en van het spoor. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de ontwikkellocaties tot het spoor en de A20 (het merendeel ligt op meer dan 200 meter) en anderzijds door de zeer geringe toename van de gebiedsgemiddelde populatie door de transformatie van bestaande detailhandel, dienstverlening, en horeca naar woningen in een bestaand woongebied.

De groepsrisico's blijven onder de oriëntatiewaarde en bedragen:

  • 0,2 maal de oriëntatiewaarde voor het spoor;
  • 0,8 maal de oriëntatiewaarde voor de A20.

De ontwikkellocaties zijn bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten.

Het gemeentelijke Beleidskader Groepsrisico gaat bij het verantwoorden van het groepsrisico uit van drie categorieën. Een groepsrisico kleiner of gelijk aan 0,3 maal de oriëntatiewaarde valt in de categorie 'licht', bij het groepsrisico vanaf het spoor is dit het geval. Dit lage groepsrisico wordt door de gemeente Rotterdam verantwoord geacht, mede gelet op het gegeven dat het groepsrisico door de planontwikkeling niet toeneemt en gezien de grote afstand van de risicobron tot de woonwijk.

Een groepsrisico tussen de 0,3 maal de oriëntatiewaarde en de oriëntatiewaarde valt in de verantwoordingscategorie 'midden', het groepsrisico van de A20 valt in deze categorie. De volgende punten zijn van belang bij het verantwoorden van het groepsrisico:

  • 1. het groepsrisico neemt door de ontwikkelmogelijkheden in het bestemmingsplan niet toe;
  • 2. de afstand tussen de A20 en de dichtstbijzijnde ontwikkellocatie bedraagt 168 meter;
  • 3. de ontwikkelingen betreffen geen nieuwbouw maar functieverandering binnen bestaande panden.

Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de A20 wordt als verantwoord gezien omdat het lager is dan de oriëntatiewaarde en niet toeneemt door de planontwikkeling. Maatregelen om de effecten van een calamiteit te verminderen leveren ter plaatse van de ontwikkellocaties gezien de grote afstand tot de risicobron weinig effectreductie op en zijn omdat het om bestaande bebouwing gaat lastig te realiseren. Daarom zullen effectreducerende maatregelen niet worden voorgeschreven. Het treffen van bronmaatregelen behoort voor de gemeente niet tot de mogelijkheden. In de komende jaren zal een geluidsscherm langs de A20 worden gerealiseerd. Dit scherm zal ook het effect van een calamiteit op de snelweg (inclusief een plasbrand) beperken.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zogenaamde. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Voor dit bestemmingsplangebied is alleen de flora- en faunawet relevant. Binnen dit plangebied is in het verleden slechts beperkt onderzoek uitgevoerd. Ook bij ruimtelijke ingrepen die plaats vinden binnen bestaande bestemmingen (zoals het slopen of verbouwen van bouwwerken, werkzaamheden in of aan waterlopen of de oevers daarvan of rooiwerkzaamheden ) is voorafgaand aan de werkzaamheden een onderzoek in het kader van de flora- en faunawet verplicht.

De volgende wettelijk beschermde soorten zijn in het plangebied waargenomen: Tongvaren, Steenbreekvaren, Gierzwaluw, Boomvalk, Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Door het plangebied loopt een gedeelte van een in de Rotterdamse Natuurkaart vastgestelde binnenstedelijke verbindingszone. In het kader van soortenbescherming is het wenselijk de ecologische verbindingszones te versterken, soortenrijke groene daken toe te passen, natuurvriendelijke oevers aan te leggen, en medebewoning voor vleermuizen mogelijk te maken. Deze ingrepen komen de biodiversiteit in het plangebied ten goede en dragen daarmee bij aan de Rotterdamse duurzaamheidsopgaven klimaatbestendigheid en vergroening. Wanneer er sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen zal dit in acht genomen worden.

De ontwikkelingen die bij het Insulindeplein en aan de voormalige Hofpleinlijn mogelijk worden gemaakt bieden kansen om meer ecologische kwaliteit te realiseren. Deze ontwikkelingen moeten wel voorafgaand aan de realisatie zijn onderzocht in het kader van de flora- en faunawet. Hierbij moet rekening worden gehouden met een ontheffingstraject. Omdat er ter plekke voldoende mitigatiemogelijkheden aanwezig zijn zal een ontheffing verkregen kunnen worden. De bestemmingsveranderingen binnen de bestaande gebouwen leveren geen direct conflict op met de flora- en faunawet.

6.8.2 Conclusie

De conclusie is dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet.

6.9 Duurzaamheid en energie

De ambitie uit het Programma Duurzaam is dat:

  • Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijk en schone leefomgeving;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025.

Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 'bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling' de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormen een specificering hiervan.

In het plangebied van Blijdorp-Bergpolder zijn er weinig concrete ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en energie voorzien. Recent is het Van Maanenbad opgeknapt en verduurzaamt. Op termijn zijn er plannen voor de vergroening van het dak van de Hofbogen (net buiten het plangebied gelegen). Dit biedt mogelijkheden voor wandelaars en fietsers (een gezondere leefomgeving) en voor vergroening.

Groenvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan beter beschermd omdat een groot deel nu beschermd stadsgezicht betreft en daarvoor een beschermende regeling is opgenomen. Het bestemmingsplan geeft verder flexibele bestemmingen aan de infrastructuur (verkeer-wegverkeer en verkeer-verblijfsgebied). Dit biedt de mogelijkheid om in deze gebieden zonder planwijziging ontwikkelingen te laten plaatsvinden die leiden tot een meer gezonde, groene en kindvriendelijke leefomgeving. Structurele groengebieden zijn als groen in het bestemmingsplan verankerd. Ook biedt dit de mogelijkheid om de stad meer klimaatbestendig te maken door bijvoorbeeld een toename van het oppervlaktewater. Ook de mogelijkheid die het bestemmingplan biedt voor dakterrassen kan voor een toename van groen zorgen.

De mogelijkheden voor functieverandering en transformatie naar woningen verminderen het risico op leegstand. Dit past in het streven om tot waardecreatie en toekomstbestendigheid te komen.

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.

6.9.2 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.3 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vorige bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (handhavingsbeleidsplan toezicht gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

  • Onderzoek of gebruik in strijd is met het vorige bestemmingsplan
  • Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)
  • Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

  • Legalisering (vergunningtraject)
  • Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom)

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt hebben overwegend betrekking op de transformatie van niet-woonfuncties naar woningen. Bij deze ontwikkelmogelijkheden zijn er geen concrete bouwplannen/ontwikkelingen, waarvan de financiële haalbaarheid moet worden vastgesteld.

De gronden waarop de uitbreiding van de twee supermarkten is voorzien (zie bij paragraaf 4.3 onder H.) zijn in eigendom van de gemeente. Bij verkoop van de gronden aan de initiatiefnemer zal een grondovereenkomst worden gesloten waarin de kosten voor de gemeente gedekt zijn.

Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverlegreacties

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 5. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 6. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • 7. K.P.N. Telecom;
  • 8. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 9. Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • 10. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 11. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 12. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 13. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 14. Rijksluchtvaartdienst;
  • 15. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 16. Prorail;
  • 17. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;

Een reactie is ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde vooroverlegpartners.

9.1.1 Provincie Zuid-Holland

De vooroverlegreactie van de Provincie Zuid-Holland heeft betrekking op detailhandel.

Er wordt opgemerkt dat het voorontwerpbestemmingsplan op twee locaties uitbreiding van detailhandel mogelijk maakt: in de Spoordriehoek/Hofbogen (max. 500 m²) en in het buurtwinkelcentrum Bentinckplein (max. 1.000 m²). De provincie geeft aan dat het buurtwinkelcentrum Bentinckplein getypeerd kan worden als 'overige aankoopplaats' en dat uitbreiding slechts in een aantal situaties aan de orde kan zijn. De beoogde uitbreiding dient om die reden nader onderbouwd te worden. Ook dient aangetoond te worden dat er sprake is van een actuele behoefte (Ladder voor duurzame verstedelijking) en hoe de uitbreiding zich verhoudt tot het feit dat er veel leegstand is in de voormalige deelgemeente. Uitbreiding is alleen toegestaan indien er sprake is van saldering elders. Ten aanzien van de Spoordriehoek / Hofbogen geeft de provincie aan dat deze geen onderdeel uitmaken van- of direct grenzen aan het winkelcentrum Eudokiaplein vanwege de scheiding door het spoor. Om die reden is uitbreiding van detailhandel op deze locatie in strijd met het provinciale beleid.

Het tweede deel van de reactie richt zich op het hoveniersbedrijf Born + Bink aan de van Beuningstraat 22. De provincie stelt de vraag of het hier gaat om (legale) bestaande detailhandel. Aangegeven wordt dat binnen een hoveniersbedrijf zonder onderbouwing geen detailhandel is toegestaan.Het laatste deel richt zich op ondergeschikte detailhandel bij een aan huis verbonden beroep. De provincie geeft aan dat de in het voorontwerp toegestane ondergeschikte detailhandel bij een aantal bestemmingen alleen ter plaatse vervaardigde goederen mag betreffen.

Reactie

Bentinckplein

Na verandering van inzichten heeft de gemeente besloten de beoogde nieuwe detailhandel bij het Bentinckplein te laten vervallen. Ter plaatse wordt de huidige planologische situatie gehandhaafd, die geen ruimte biedt tot uitbreiding van detailhandel. De beoogde nieuwe detailhandel in de Hofbogen blijft wel gehandhaafd. Hierover het volgende.

Hofbogen

De Hofbogen betreffen de ruimten onder het spoor van de voormalige Hofpleinlijn. Zodoende wordt het Eudokiaplein alleen door de Voorburgstraat gescheiden van de Hofbogen en het plangebied van dit plan, en kan gesteld worden dat de Hofbogen direct aan het winkelcentrum Eudokiaplein grenzen. De beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor detailhandel die in dit plan zijn opgenomen (500 m²) worden geboden om de invulling van de buiten het plangebied gelegen Hofbogen kansrijker te maken. De Hofbogen, die in het aangrenzende bestemmingsplan Liskwartier liggen, kunnen op basis van dat plan ingevuld worden met onder andere detailhandel (max. 150 m² per vestiging). Indien dit te weinig blijkt bij een eventueel initiatief biedt dit plan uitbreidingsmogelijkheden. Het gaat hier dus nadrukkelijk niet om op zichzelf staande detailhandel maar uitbreidingsruimte voor eventuele detailhandel die zich in de Hofbogen kan vestigen, in de vorm van uitbouwingen in onderhavig plangebied. Om die reden is in de regels van dit plan bepaald dat de eventuele detailhandel haar entree moet hebben aan de buiten het plangebied gelegen Voorburgstraat. Dit is overigens ook duidelijker gemotiveerd in de toelichting, zie paragraaf 2.2.2.1 onder 'detailhandel'.

Daarnaast is ook ten aanzien van het handhaven van detailhandelsmogelijkheden uit het vorige plan sprake van gewijzigde inzichten. In het voorontwerp bestemmingsplan zijn alle bestaande detailhandelsmogelijkheden overgenomen door het opnemen van een GD-1 bestemming. Onder andere met oog op de gemeentelijke Nota detailhandel en de leegstand binnen de voormalige deelgemeente Noord, is besloten alleen de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan daadwerkelijk aanwezige detailhandel positief te bestemmen. Dit is aangevuld met de (winkel) ruimtes die op dat moment te huur stonden en de drie winkelcentra binnen het plangebied (Bentinckplein, Stadhoudersplein en rondom metrostation Blijdorp), plus enkele panden aan de Bergselaan die een duidelijke ruimtelijke en functionele relatie hebben met het winkelcentrum Stadhoudersplein. Hierdoor neemt het planologische areaal detailhandel met ca. 27.500 m² af ten opzichte van het vorige plan. Dit is ruim voldoende om door middel van saldering 500 m² nieuwe detailhandel mogelijk te maken ter plaatse van de Spoordriehoek (zie hierboven). De gemeente Rotterdam gaat er van uit dat er op deze manier voldoende rekening gehouden wordt met de provinciale belangen ten aanzien van dit onderwerp.

Hoveniersbedrijf

De bestemming Detailhandel - Tuincentrum is gezien de activiteiten van het bedrijf -het ontwerpen, onderhouden en de aanleg van tuinen, niet correct opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Er is namelijk geen sprake van detailhandel bij dit bedrijf. Om die reden is de bestemming in het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd in 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'hoveniersbedrijf'.

Ondergeschikte detailhandel bij een aan huis verbonden beroep.

Met de regeling die werken aan huis mogelijk maakt, beoogt de gemeente Rotterdam – in het kader van de zorg voor haar inwoners – dezen een mogelijkheid te bieden om op zeer beperkte schaal de eerste stap te zetten naar een eigen bedrijf. Ondergeschikte detailhandel is een noodzakelijk en logisch uitvloeisel hiervan. Producten en creaties moeten immers ook kunnen worden afgezet, en gezien de aard en schaal van werken aan huis is een directe afzetmogelijkheid in economisch opzicht adequaat. De gemeenteraad heeft met het reeds langer dan 10 jaar toestaan van 'ondergeschikte detailhandel' uitdrukkelijk niet de bedoeling gehad een uitzonderingsregel die de provinciale verordening Ruimte 2014 biedt, te benutten noch te frustreren. De gemeenteraad heeft hiermee uitsluitend de bedoeling gehad degenen die een beroep of bedrijf aan huis uitoefenen een mogelijkheid te bieden afzet te vinden voor hun producten of creaties; dit als logisch gevolg van het produceren of creëren aan huis. Het staat de gemeenteraad vrij die regels vast te stellen welke hij in het belang van zijn burgers nodig acht. Reclamant heeft – los hiervan – niet aangetoond of, en zo ja, in welke zin zijn belangen worden geschaad met de instandhouding van deze regeling.

9.1.2 HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

HHSK geeft aan dat het plan geen nadelige invloed op het watersysteem heeft. Er zijn in het plangebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.

Wel heeft HHSK de volgende aandachtspunten:

- In de waterparagraaf ontbreekt een verwijzing naar het Waterbeheerplan 2010 – 2015 van Schieland en de Krimpenerwaard. HHSK verzoekt hiertoe een passage in de waterparagraaf op te nemen en geeft een samenvatting als voorbeeld.

- Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan, is de zonering van de waterkering onjuist weergegeven. Uitgangspunt moet zijn de zonering zoals aangegeven op de legger van 2012. Voor de precieze ligging van de waterkering verwijst HHSK naar de website. (http://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/over-ons/waterkeringen-1/leggers-waterkeringen, katern Schiekaden)

HHSK blijft graag op de hoogte en betrokken bij de verdere uitwerking van het plan.

Reactie: 

De gemeente neemt de opmerkingen van het HHSK met betrekking tot het Waterbeheerplan ter kennisgeving aan en is niet van oordeel dat een passage met betrekking tot dit onderwerp relevant is voor het bestemmingsplan. Verder zijn de waterkeringen op de verbeelding van dit plan aangepast conform de legger van 2012.

9.1.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De VRR doet dit door middel van een analyse van de omgeving waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd. Voor het beoordelen van het ruimtelijk plan dient het college van B&W een gemotiveerde afweging te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijke plan. De VRR geeft het volgende advies:

Toxische wolk

Eventuele herontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour van het toxisch scenario (120 meter vanuit het hart van het spoortraject Rotterdam - Gouda en de Rijksweg A20) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.

Reactie:

Het is in principe mogelijk om in de regels van een bestemmingsplan vast te leggen dat bij (vervangende) nieuwbouw gebouwen geschikt moeten zijn om bij een toxische wolk enkele uren in te kunnen schuilen. Om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven moet echter vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden. Het groepsrisico ligt met 0,2 maal de oriëntatiewaarde voor het spoor en 0,8 maal de oriëntatiewaarde voor de rijksweg in de verantwoordingscategorie 'laag', respectievelijk 'midden' en het neemt niet toe door het bestemmingsplan. Daarom kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van nieuwbouw noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.

Plasbrand

Eventuele herontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour van het plasbrandscenario (30 meter vanuit de buitenste rijbaan van de rijksweg en 30 meter vanaf het buitenste spoor van het spoortraject Rotterdam - Gouda) zodanig te construeren dat het bouwwerk beschermd is tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een plasbrand. Hierbij kan voor de gevels gericht naar de risicobron gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en/of het glasoppervlak die gericht zijn naar de risicobron behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel en het dak.

Eventuele herontwikkeling binnen de 1% letaliteitscontour van het plasbrandscenario (30 meter vanaf de buitenste rijbaan van de Rijksweg A20 en 30 meter vanaf het buitenste spoor van het spoortraject Rotterdam - Gouda) zodanig te construeren dat aanwezigen bij een plasbrand meer tijd en gelegenheid hebben om te vluchten. Voor het ontvluchten van de voorziene objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af te richten en alle (nood)uitgangen in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.

Reactie

In paragraaf 6.7 Externe veiligheid is aangegeven dat binnen het plasbrandaandachtsgebied geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. De berekende groepsrisico's betreffen 0,2 (spoor) en 0,8 (weg) maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die voor een toename van dit lage risico zorgen. Het bestemmingsplan zorgt daarom niet voor een toename van de effecten van een plasbrand.

Het wordt gezien het voorstaande niet nodig geacht om in de regels van het bestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder voorschriften op te nemen ten aanzien van brandwerendheid en ontvluchting binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Voorlichtingscampagne

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.

Reactie: 

Dit wordt gezien als een algemeen advies aan de gemeente. Omdat het advies geen directe relatie heeft met het bestemmingsplan wordt het in dit kader voor kennisgeving aangenomen.

9.1.4 NGU, NV. Nederlandse Gasunie

De NGU geeft aan dat het concept-ontwerpbestemmingsplan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor aardgastransportleidingen van de NGU, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komt NGU tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van NGU valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

Van deze opmerking wordt kennisgenomen.

9.1.5 KPN, Telecom

KPN geeft aan dat het concept ontwerpbestemmingsplan Blijdorp-Bergpolder geen gedetailleerd inzicht geeft in de werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden. Voor zover KPN kan beoordelen aan de hand van de plannen die vernoemd staan op pagina 40 en 41 van het concept zijn er geen consequenties voor het netwerk van KPN, behalve punt F: uitbreiding voormalige bibliotheek aan het Stadhoudersplein.

Hier liggen belangrijke kabeltracés van KPN die mogelijk van invloed kunnen zijn op de uitbreiding van het gebouw. KPN verzoekt voordat wordt begonnen met de planontwikkelingen gegevens op te vragen bij de KLIC om de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond in beeld te brengen.

Reactie:

Van deze opmerking wordt kennisgenomen.

9.2 Participatie

Dit input van dit bestemmingsplan is mede tot standgekomen op basis van het gebiedsplan Noord dat is vastgesteld door de gebiedscommissie Noord op 10 juli 2014. Bij de tot standkoming van deze visie is er met burgers en bedrijven in de omgeving gesproken en hebben zij input kunnen leveren op deze plannen. Op basis van deze visie, de andere gemeentelijke visies en het vorige bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

Binnen het bestemmingsplantraject zal het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd en kunnen bewoners en geïnteresseerden zienswijzen indienen. Tegelijkertijd met deze terinzageleggingsperiode zal een een inloop/informatieavond worden georganiseerd in samenwerking met de gebiedscommisie Noord, waarbij een ieder de gelegenheid worden gesteld om vragen te stellen over het ontwerpbestemmingsplan.

Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via het gebruikelijke huis-aan-huisblad en via de informatie op de website van de gemeente Rotterdam.