direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Blijdorpsepolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen 2008 – 2013. Verschillende bestemmingsplannen binnen het plangebied zijn ouder dan 10 jaar. De Wet Ruimtelijke Ordening verplicht gemeenten om bestemmingsplannen iedere tien jaar te actualiseren. Dit is dan ook de reden dat dit plan nu opgepakt wordt.

1.2 Gekozen planopzet

In het nieuwe bestemmingsplan zijn betrokken de vigerende bestemmingsplannen, de vrijstellingsprocedures die doorlopen zijn en de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is er gekeken naar nieuw beleid dat van invloed is op de planologische en juridische regeling in dit bestemmingsplan. Aangezien het bestemmingsplan voor een deel tevens een beschermd stadsgezicht is , is dit deel van het bestemmingsplan gedetailleerd van aard en is bestemd als Waard-cultuurhistorie.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in de gebied Noord en wordt in het noorden begrensd door de Rijksweg A20 en het Schie-Schiekanaal, in het oosten door de Vroesenlaan, Stadhoudersweg, Van Aerssenlaan en de Diergaardesingel, in het zuiden het spoortraject van de Nederlandse Spoorwegen en in het westen door de Delfshavense Schie.

De plangrens is bepaald op basis van de grens van het gebied Noord en de grenzen van de omringende bestemmingsplannen, waarbij het Vroesenpark is meegenomen in dit nieuwe plan. De omliggende bestemmingsplannen waarop aangesloten wordt, zijn: Blijdorp-Bergpolder, Middelland/Het Nieuwe Westen, Overschiese Kleiweg en Zestienhovensekade, het nu nog in procedure zijnde Spaanse polder en Franciscus en het nog op te stellen plan Overschie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01_0002.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

554 Blijdorp-Bergpolder

Vastgesteld d.d.08-12-2005 Goedgekeurd d.d. 21-03-2006 Onherroepelijk d.d. 15-08-2006

Uit dit plan wordt alleen het deel ten westen van de Vroesenlaan (het Vroesenpark) meegnomen in het nieuwe plan.

564 Abraham van Stolk

Vastgesteld d.d. 07-11-2006 Goedgekeurd d.d. 12-02-2007 Onherroepelijk d.d. 13-04-2007

529 Klaverblad Zuid

Vastgesteld d.d. 08-06-2000 Goedgekeurd d.d. 12-09-2000 Onherroepelijk d.d. 12-12-2000

466 Het Nieuwe Westen

Vastgesteld d.d. 20-12-1984 Goedgekeurd d.d. 08-04-1986 Onherroepelijk d.d. 25-03-1988

Alle plannen van voor de Wet op de Ruimtelijke Ordening tijdperk (1965) zijn per 1 juli 2013 komen te vervallen. Het betreft nummer 289 en nummer 72 op het onderstaande plaatje. Ter plaatse van de bouwgebieden (de rood, groen en gele gebieden) is ook geen bestemmingsplan van toepassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01_0003.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het mininsterie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De visie Ruimte en mobiliteit: omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het programma mobiliteit en het programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan bevat de volgende provinciale onderwerpen:

Ladder voor duurzame verstedelijking

De stedelijke ontwikkelingen genoemd in paragraaf "4.3 Ontwikkelingen" dragen bij aan een actuele behoefte en vinden plaats binnnen het bestaande stadsgebied door benutting van beschikbare gronden door herstructuering, transformatie of anderzins.

Bedrijven

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven tot uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerein. De bedrijven op het bedrijventrrein Kleinpolder krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming "Bedrijf". Binnen deze bestemming is het toegestaan om bedrijven te vestigen tot en met een milieucategorie 3. In het vorige bestemmingsplan was nog niet overal een milieucategorie 3.2 toegestaan. Deze verruiming van de milieucategorie is in lijn met het bestemmen van andere bedrijventerreinen in de stad en is passend gelet op de functies in de omgeving.

Ruimtelijke kwaliteit

De ontwikkelingen passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Regionale waterkeringen

De regionale waterkeringen ter hoogte van het Noorderkanaal hebben een dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering gekregen ter bescherming van de waterkering.

Archeologie

In het bestemmingsplan worden de archeologische waarden beschermd met een dubbel bestemming Waarde-Archeologie. We verwezen hier tevens naar 3.2 Archeologie.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Een van de drie wegen voor het versterken van de economische structuur is het benutten van vrije tijd als aanjager van de stedelijke economie met als doel vergroten van het aantal bezoekers aan de stad en stimuleren van een langere verblijfsduur. De dierentuin is een belangrijke vrijetijdsfunctie met een bovenregionale aantrekkingskracht op bezoekers.In het plangebied biedt het bedrijventerrein Kleinpolder verder werkgelegenheid voor de stad. Het plangebied bevat daarnaast veel recreatieve- en groenvoorzieningen en kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van de omliggende woongebieden in dit deel van Rotterdam.

2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam

Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad

De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het geeft de ambities aan om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Dit gebeurt zowel door het toevoegen van nieuwe woningen als door het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

Wonen is slechts zeer beperkt aanwezig in de Blijdorpsepolder. Het plangebied kenmerkt zich wel door functies die ondersteunend zijn aan een prettig woonmilieu voor de omliggende woonwijken, zoals recreatie. Uitbreiding van de functie wonen binnen het gebied is niet van toepassing.

2.3.3 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

Gebied Noord kent in de huidige situatie 6 detailhandelsgebieden. De grote winkelgebieden zijn 'Het Oude Noorden' en de 'Benthuizerstraat' en daarnaast telt gebied Noord een viertal buurt- en kleine wijkcentra. Deze centra zijn de plekken voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Het merendeel van de winkelgebieden in de huidige structuur van gebied Noord heeft een heldere functie.

In gebied Noord zijn er enkele locaties met grootschalige detailhandel buiten de detailhandelsgebieden. Op het bedrijventerrein Kleinpolder aan de Abraham van Stolkweg liggen enkele van deze vestigingen. Deze huidige detailhandelsvestigingen zijn met een maatbestemming op adres toegestaan. Het bestemmingsplan maakt vestiging van nieuwe detailhandel niet mogelijk.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016

Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders

Doel

Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.

Visie

Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:

  • kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
  • dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
  • horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.


Stedelijke focusgebieden

Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. De Blijdorpsepolder is geen stedelijk focusgebied.

Horecagebiedsplannen

Bij de vergunningverlening is naast de bestemmingsplanregeling ook het horecagebiedsplan (van de voormalige deelgemeente) van kracht. Hiervoor verwijzen we naar het Horecagebiedsplan 2012-2014. In deze horecagebiedsplannen wordt per gebied de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.

2.3.5 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het plangebied van de Blijdorpsepolder ligt in deze visie in de "kennis en dienstenzone" van Rotterdam Het betreft geen ontwikkelgebied voor werklocaties. De bestaande werklocaties blijven gehandhaafd.

2.3.6 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur versterkt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.8 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.9 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.4 Gebiedsgericht beleid

Algemeen

Het gebiedsgerichte beleid geeft de belangen weer van een specifiek gebied. Gebiedscommissies hebben een adviesrol bij het totstandkomen van Rotterdamse bestemmingsplannen.

 

2.4.1 Gebiedsplan Noord 2014-2018

Vastgesteld door gebiedscommissie Noord op 10 juli 2014

De aantrekkelijkheid van Noord kan verder versterkt worden door een combinatie van drie verschillende zaken: vergroening, het verbeteren van de kindvriendelijkheid en de luchtkwaliteit. De Blijdorpsepolder kent een aantal waardevolle recreatieve voorzieningen voor een groot publiek zoals Diergaarde Blijdorp, het Vroesen- en Roel Langerakpark, de stadscamping en diverse volkstuincomplexen. Het Noorderkanaal biedt plaats verschillende woonboten.

Het Vroesenpark en ook het Roel Langerakpark, worden zeer druk bezocht, het zijn de tuinen van veel Noorderlingen. Het behouden en versterken van de kwaliteit (groen, paden enz.) van de parken is noodzakelijk gezien de grote hoeveelheid bezoekers uit Noord en omliggende gebieden. Een kindvriendelijke inrichting van de buitenruimte, mogelijkheden te spelen op pleintjes en brede trottoirs en goede veilige routes zijn belangrijk om het gebied aantrekkelijk te houden voor gezinnen.

2.4.2 Horecagebiedsplan 2012-2014

Het horecagebiedsplan (van de voormalige deelgemeente Noord) benoemt een aantal voorkeursgebieden voor de vestiging voor horeca in Noord. De focus voor horeca ligt niet in de Blijdorpsepolder, maar toch zijn er vanuit het horecagebiedsplan drie ontwikkelingen in het gebied mogelijk

1. De mogelijkheid tot het toevoegen van een nieuwe horecavoorziening bij jachthaven, ook bestaat de mogelijkheid van uitbreiding van de bestaande horeca;

2. De mogelijkheid van de komst van een theehuis in het Vroesenpark;

3. Bij een overname van het tenniscomplex net buiten Vroesenpark, mag het complex worden uitgebreid wordt tot een op zichzelf staand sportcomplex met bovenwijkse en bovenstedelijke aantrekkingskracht. Voor de horeca zijn er meer mogelijkheden toegestaan, in de vorm van ruimere openingstijden, mogelijkheden tot het verstrekken van maaltijden en een terras.

2.4.3 Waterplan Noord 2010-2015

Het Waterplan Noord is een gezamelijk plan van de voormalige deelgemeente Noord en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het plan is een strategisch beleidsplan met een integrale visie op water in Noord, zowel kwantitief als kwalitatief, en geeft richtlijnen voor toekomstige plannen en investeringen voor het water in gebied Rotterdam Noord. Het is tevens een operationeel plan met concrete maatregelen voor de komende jaren. Op korte termijn is er een aantal basismaatregelen en op langere termijn aantal wensen. Er is de algemene wens om het waterstelsel klimaatproof te maken. Andere wensen zijn waar mogelijk stromen scheiden (relatief schoon hemelwater versus vuil afvalwater) en het robuust maken van het huidige rioolstelsel. Het bestemmingsplan staat het realiseren van bovenstaande wensen niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het gebied

3.1 Cultuurhistorie

3.1.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenaamde Beeldbepalende Objecten. Ook heeft Rotterdam cultuurhistorisch waardevolle gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

Plangebied

In het bestemmingsplan is sprake van een rijksbeschermd Stadsgezicht, een rijksmonument en een gemeentelijk monument. Deze worden beschreven in de volgende paragrafen.

3.1.2 UNESCO erfgoed Van Nellefabriek (invloedsgebied)

De Rotterdamse Van Nelle fabriek is op 21 juni 2014 benoemd tot UNESCO Cultural World Heritage Site. Dit rijksmonument ligt buiten de plangrenzen, maar binnen de invloedsfeer van het bestemmingsplan Blijdorpsepolder. In de onderstaande figuur is de plangrens van het bestemmingsplan Blijdorpsepolder weergegeven onder D. Te zien is dat het blauwe invloedsgebied deels over het bestemmingsplangebied valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01_0004.png"

In dit bestemmingsplan worden de bouwhoogten binnen het invloedsgebied tot de huidige feitelijke bouwhoogten beperkt. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid in de regels kunnen Burgemeester en Wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte wanneer de monumentale en cultuurhistorische waarden van het Van Nelle complex niet worden geschaad. Afgeweken kan worden tot

- een maximale bouwhoogte van 15 meter binnen de bestemming "Bedrijf",

- een maximale bouwhoogte van 15 meter voor het stadion binnen de bestemming "Sport-1" en voor de overige bebouwing binnen de bestemming "Sport-1" tot 7 meter.

3.1.3 Rijksbeschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder
3.1.3.1 Inleiding

Op 5 november 2014 hebben de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Infrastructuur en Milieu het beschermde stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder aangewezen. Binnen het bestemmingsplangebied Blijdorpsepolder ligt een deel van dit vastgestelde beschermd stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01_0005.png"

Het beschermd stadsgezicht Blijdorp/Bergpolder omvat de gelijknamige stadswijken van Rotterdam. Deze uitbreidingswijken zijn grotendeels tot stand gekomen op basis van het Uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijk Stadsdeel, dat ir. W.G. Witteveen in samenwerking met de architect W. Kromhout Czn. heeft ontworpen en dat in 1931 werd vastgesteld. Het poldergebied kwam via annexatie(s) in 1902/1903 binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam te liggen en is op harmonieuze wijze bebouwd met halfhoge, merendeels gesloten blokken met etagewoningen voor arbeiders en middenstand, hoofdzakelijk in de jaren dertig en veertig. De hoofdstructuur van het gebied wordt bepaald door twee noordzuid- lopende hoofdwegen (Statenweg en Schieweg/Schiekade) en de oost-westlopende verbinding hiertussen, de Stadhoudersweg. In het noorden wordt het gebied afgesloten door de Gordelweg. Deze wegen ontsluiten niet alleen de wijken zelf, maar vormen tevens de entree vanuit het noorden tot het centrum van Rotterdam. De bebouwing bestaat uit etagewoningen in hoofdzakelijk gesloten bouwblokken en enkele stroken van drie tot vijf bouwlagen. De afzonderlijke bouwblokken zijn als een compositorisch geheel ontworpen en verschillende bouwblokken samen vormen grotere architectonische eenheden, die in symmetrische ensembles rond de hoofdwegen zijn gerangschikt. De detaillering van de bouwblokken bestaat uit een opvallend harmonieuze melange van meer traditionele tot zakelijke architectuur, waarbij de schaal en het karakter van de bebouwing de wijken een stedelijke allure verschaffen. Tegelijkertijd zorgt de royale groenvoorziening, in de vorm van groenstroken, lanen en de prominente Statensingel voor een lommerrijk karakter. Westelijk vindt het gebied een bijzondere groene begrenzing in de vorm van diergaarde Blijdorp en het Vroesenpark. Het zijn deze kenmerken en kwaliteiten die de hoofdmotieven hebben gevormd voor het voorstel om de samenhangende uitbreidingswijken Blijdorp en Bergpolder aan te wijzen als beschermd stadsgezicht.

3.1.3.2 Vroesenpark

Het naar ontwerp van Kromhout-Witteveen aangelegde noordelijke deel van het stadspark wordt in 1934 voltooid. Het zuidelijke deel is afgestaan ten behoeve van de aanleg van Diergaarde Blijdorp. Tijdens de laatste oorlogswinter werd door houtkap zoveel schade aangericht in het park, dat er in feite van algehele verwoesting sprake was. In 1949 werd door J.T.P. Bijhouwer een 'restauratieplan' getekend, dat in 1950 kon worden uitgevoerd dankzij financiële steun van het rijk.

Dit Vroesenpark is niet langer uitsluitend een representatief wandelen sierpark zoals het Kromhoutpark, maar biedt veel meer ruimte voor actieve recreatie. De bestaande waterpartijen van Kromhout, die het park in tweeën splitsten, werden gewijzigd. De zuidelijke vijver is gedempt ten behoeve van een grote speelweide. Grond voor de demping werd verkregen door een sloot rondom het park te graven. Aan de kant van de Vroesenlaan ligt deze sloot meer binnenwaarts. Noordelijk in het park werd een speelterrein met zandbakken en een schoolsportveld aangelegd en ruimte voor een openluchtschool.

In het westen ligt een zonneweide en in het midden was in de plannen een theehuis met terras aan een van de waterpartijen gepland, dat helaas niet werd gerealiseerd. Noordoostelijk ligt een wandelplantsoen en aan de Vroesenlaanzijde ligt over de gehele lengte van het park een boomrijke wandelroute. De verschillende onderdelen van het park zijn gescheiden door paden. Hoewel de oorspronkelijke parkaanleg van Kromhout nog slechts ten dele is te herkennen, vormt het Vroesenpark een belangrijke groenvoorziening in de wijk, met een hoge belevingswaarde.

3.1.3.3 Diergaarde Blijdorp

In 1937 werd besloten de vanaf 1855 aan de Diergaardesingel aangelegde dierentuin te verplaatsen naar het terrein ten westen van de Van Aerssenlaan. Hiermee werd Blijdorp een prominente groen- en recreatievoorziening rijker. De Koninklijke Rotterdamse Diergaarde Blijdorp is aangelegd in de periode 1939-1941 naar een ontwerp in mengvorm van functionalistische en neobarokke stijl van de architect S. van Ravesteyn en vervult tot op heden een belangrijke bovenwijkse functie

3.1.3.4 Waardering

De wijken Blijdorp/Bergpolder zijn (grotendeels) in de periode 1932- 1942 aangelegd volgens het in 1931 aangenomen Uitbreidingsplan voor het Noord- en Noordwestelijk stadsgedeelte, ontworpen door stadsarchitect W.G. Witteveen in samenwerking met architect W. Kromhout Czn.

Het stadsdeel is vooral van belang als geslaagd voorbeeld van zowel esthetisch als functioneel/civieltechnisch georiënteerde stedenbouw, sterk gericht op het realiseren van een adequate hoofdverkeersstructuur, optimale centrale, recreatie- en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor arbeiders en middenstand. Tevens heeft een strikte regie van de architectonische uitvoering - door de particuliere bouwondernemers - geleid tot een grote mate van architectonische en visuele eenheid en een grootstedelijk karakter.

Het stadsdeel wordt gekenmerkt door de functionele hoofdverkeersstructuur en de daar omheen in symmetrische ensembles van gesloten bouwblokken en stroken gegroepeerde monumentale bebouwing van etagewoningen van drie tot vijf bouwlagen, uitgevoerd in een opvallend harmonieuze melange van meer traditionele tot zakelijke trant naar ontwerp van een keur van zowel landelijk bekende als Rotterdamse architecten.

Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van het stadsdeel in belangrijke mate bepaald door de royale groenstructuur in de vorm van plantsoenen, het Vroesenpark, laanbeplanting, groenstroken, de Statensingel, diergaarde Blijdorp en de noordelijke zoom van volkstuinen.

Als zodanig is Blijdorp/Bergpolder van algemeen belang vanwege de bijzondere stedenbouwkundige, cultuur- en architectuurhistorische waarden, alsmede vanwege het beeldbepalende karakter als 'entree' tot het centrum van Rotterdam. Daarnaast is Blijdorp/Bergpolder van belang als een van de weinige gerealiseerde stedenbouwkundige ontwerpen van W.G. Witteveen en W. Kromhout Czn. en heeft de ontwikkeling van de wijk ook een belangrijke rol gespeeld in de oeuvres van verschillende architecten waaronder J.H. van den Broek en W. van Tijen. Diverse onderdelen zijn dan ook als afzonderlijke monumenten beschermd.

3.1.3.5 Bestemmingsplanregeling

Het rijksbeschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder wordt voor het deel dat binnen het bestemmingsplan Blijdorpsepolder valt beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.

3.1.4 Rijksmonument Diergaarde Blijdorp

In het bestemmingsplangebied ligt één rijksmonument, namelijk de Diergaarde Blijdorp. De 'Koninklijke Rotterdamse Diergaarde Blijdorp' kwam tot stand tussen 1939-1941. De dierentuin werd aangelegd in de polder Blijdorp naar het ontwerp van ir. S. van Ravesteyn, die daarvoor in 1938 de opdracht kreeg. Van Ravesteyn ontwierp niet alleen de gebouwen maar ook de aanleg in een stijl die zowel functionalistische als neobarokke kenmerkende vertoont. Niet het hele grondgebied van dierentuin Diergaarde Blijdorp is een rijksmonument. Het deel ten westen van het spoor en de buitenschil langs het spoor zijn niet beschermd. Hieronder is het beschermde deel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01_0006.jpg"

Bestemmingsplanregeling

In het bestemmingsplan is met betrekking tot de bouwmogelijkheiden binnen dierentuin Diergaarde Blijdorp een onderscheid gemaakt tussen het rijksmonument en het overig deel.

Rijksmonument

Binnen het rijksmonument is enkel een uitbreiding van olifantenverblijf en de herbouw van de uitkijktoren behorende bij de Rivierahal mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Uitbreidingslocaties monument Diergaarde Blijdorp van de regels is de ligging van het olifantenverblijf als de voormalige uitkijktoren binnen het park aangegeven, waar een uitbreiding mogelijk is (op dit kaartje is niet aangegeven hoe de uitbreiding moet plaatsvinden). In de regels is in Artikel 7 Cultuur en ontspanning - Dierentuin opgenomen wat de uitbreiding precies mag inhouden.

Overige deel

Het overige deel van de dierentuin dat geen onderdeel uit maakt van het rijksmonument kent een bebouwingspercentage van 40% en een bouwhoogte van 20 meter.

3.1.5 Gemeentelijk monument Van Aerssenbrug

Er ligt één gemeentelijk monument in het gebied, de Van Aerssenbrug. De brug “Van Aerssenbrug” over de wetering van de Statensingel ter hoogte van de Van Aerssenlaan is in 1931 gebouwd naar ontwerp van Gemeentewerken in een stijl die verwant is aan de Amsterdamse School. De Van Aerssenbrug maakt deel uit van een reeks van vier bruggen over de wetering van de Statensingel.

Het gemeentelijk monument hoeft niet in het bestemmingsplan beschermd te worden omdat het reeds beschermd is middels de gemeentelijke monumenten verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1061Blijdorpsepl-va01_0007.jpg"

3.2 Archeologie

3.2.1 Algemeen

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

In het uiterste zuidoostelijk puntje van het plangebied bevinden zich rivierduinafzettingen in de diepere ondergrond. Rivierduinen werden gevormd aan het einde van de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden. De rivierduinen werden later, toen door de zeespiegelrijzing een groot deel van westelijk Nederland vernatte, als woonplaats benut. Bewoningssporen uit de Midden Steentijd op rivierduinafzettingen zijn ontdekt bij onderzoek in het kader van de aanleg van RandstadRail, onder het emplacement van het Centraal Station van Rotterdam. Het gaat om vuursteen, zaden, bot en visresten uit de periode van circa 6200-4800 voor Christus, aangetroffen op 7,5 meter beneden NAP en dieper.

Het plangebied maakte daarna - in de latere prehistorie - lange tijd deel uit van een uitgestrekt klei-op-veengebied met kans op het aantreffen van bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Mogelijk doorkruisen enkele riviertakken (fossiele stroomgordels) met voor bewoning geschikte oevers het gebied.

Het gebied werd in de Middeleeuwen vanaf de 10e eeuw ontgonnen, mogelijk vanuit iets oudere nederzettingen, die direct bij de Rotte op de oevers vanaf de 8e/9e eeuw waren gesticht. Het gaat dan om de nederzetting 'Rotta', die in de 11e eeuw voor het eerst historisch is vermeld. De laatste 25 jaar zijn in de binnenstad van Rotterdam regelmatig bewoningssporen en vondsten gedocumenteerd van deze nederzetting. Het is mogelijk dat ook in het plangebied ontginning en bewoning in de 10e-11e eeuw heeft plaatsgevonden. Duidelijke vindplaatsen zijn echter niet bekend. In de 12e eeuw gaan er grote delen van de dan ontgonnen gebieden verloren door overstromingen. Het land werd door middel van bedijkingen opnieuw in cultuur gebracht. De oudste dijk wordt gedacht ter plaatse van de Kleiweg, ten noorden van het plangebied. De volgende bedijking was de Beukelsdijk, ten zuiden van het plangebied, uit circa 1200. In de 13e eeuw werd de Rotterdamse Schie gegraven. Tussen Rotterdamse Schie en Beukelsdijk ontstond zo de Blijdorpsepolder. De verkaveling uit die periode was tot in de 20e eeuw nog intact. Direct ten oosten van het plangebied is een boerderij uit de periode 1170-1240 opgegraven. De boerderij was aangelegd op de dunne kleilaag die door de 12e-eeuwse overstromingen was ontstaan. Mogelijk zijn er veel meer van dergelijke boerderijen in de Blijdorpsepolder geweest. De boerderijen zijn in dat geval op zeker moment naar de dijken en naar de kade van de Rotterdamse Schie verplaatst.

3.2.3 Archeologische verwachting

In het hele plangebied is de diepere ondergrond kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen uit de Midden Steentijd. Op het veen en op mogelijk aanwezige fossiele stroomgordels kunnen bewoningssporen vanaf de IJzertijd aanwezig zijn.

Vanaf de 19e eeuw heeft het gebied een complete metamorfose ondergaan. Er zijn wegen en spoorlijnen aangelegd, er is het sterk opgehoogde bedrijventerrein Kleinpolder, het gebied is ingericht met volkstuinen, sportvelden en parken en tot slot is er de dierentuin Blijdorp. Toch kunnen plaatselijk, ondanks al deze ingrepen, Middeleeuwse en jongere bewoningssporen en vondsten nog aanwezig zijn.

3.2.4 Archeologische regeling

Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Voor de binnen het plangebied gelegen waterpartijen en singels geldt de onderwaterbodem als marge van toegestane ontgravingsdiepte, hiervan uitgezonderd de werken in het kader van het normale onderhoud van de singels.

3.3 Huidig gebruik

Het gebied wordt door de in het gebied aanwezige spoorwegen en de Stadhoudersweg (toegangsweg van de A13 richting het centrum) grofweg opgedeeld in vijf gebieden met verschillende functies.

De meest bijzondere functie in het gebied bevindt zich in het zuidelijke deel van het plangebied en betreft de dierentuin Diergaarde Blijdorp. De dierentuin is in te delen in een monumentaal deel (eerste helft vorige eeuw) gelegen in de zuidoostelijke hoek en een nieuwer deel, gelegen in de zuidwestelijke hoek. De afgelopen jaren heeft de dierentuin veel nieuwe dierenverblijven en groeninrichting in het westelijk deel gerealiseerd. In dit deel is ook een grote parkeervoorziening en een nieuwe entreevoorziening voor de dierentuin gevestigd. De dierentuin deelt het gebruik van het driehoekige gebied gelegen tussen de spoorlijnen. Hier zijn enkele quarantaineverblijven gevestigd.

Naast de dierentuin bevinden zich in de zuidwestelijke hoek van het plangebied een complex met volkstuinen, een fitnesscomplex, een dierenasiel en is er een hotel gevestigd. In dit hotel is een restaurant ten behoeve van de gasten van het hotel gevestigd. Verder zijn in het gebied enkele sportvelden, te weten een atletiekbaan, een honkbalstadion, een honkbalveld en een voetbalveld.

De noordwestelijke hoek kenmerkt zich door bestemmingen in recreatieve hoek. Dit betreft volkstuinen, een manege, de stadscamping, een vestiging van de Rotterdamse scouting en een voetbalveld. Aan de noordzijde van het gebied ligt het Schie-Schiekanaal. Dit kanaal wordt gebruikt voor de binnenvaart, maar delen van het kanaal bieden ook een ligplaats aan woonboten.

In het noordoostelijke deel van het gebied zijn eveneens met name recreatieve functies aanwezig. Het betreft hier een aantal tennisvelden en het Vroesenpark. Dit park heeft een belangrijke functie voor de omliggende woonwijken en is een populaire plek om te spelen, ontspannen en te barbecueën.

Ten slotte bevindt zich aan de westkant van het plangebied het bedrijventerrein Kleinpolder, waar in beperkte mate ook enkele detailhandelfuncties gevestigd zijn. In dit gebied is eveneens de Schiegevangenis gevestigd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Blijdorpsepolder. In paragraaf "4.2 Ontwerpkader" worden de uitgangspunten van het plan beschreven, in paragraaf "4.3 Ontwikkelingen" zijn de nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied ten opzichte van het oude bestemmingsplan beschreven, in paragraaf "4.4 Juridische planbeschrijving" wordt ingegaan op de juridische regeling.

4.2 Ontwerpkader

Het bestemmingsplan Blijdorpsepolder bouwt voort op de vorige bestemmingsplannen in het gebied.De vorige bestemmingsplannen waren vrij globaal van aard. Dit is de reden dat het nieuwe bestemmingsplan een vrij globaal karakter heeft gekregen. Het plangebied kent relatief grote gebieden in specifieke thema's, zoals de dierentuin, bedrijventerrein, sportgebieden, volkstuinen en recreatiegebieden etc. Binnen deze gebieden is enige flexibiliteit mogelijk gemaakt.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Beperking van bouwhoogten i.v.m Van Nellefabriek UNESCO werelderfgoed

De Rotterdamse Van Nelle fabriek is op 21 juni 2014 benoemd tot UNESCO Cultural World Heritage Site. Het positieve oordeel betekent dat de Van Nellefabriek onvervangbaar en van uitzonderlijk belang geacht wordt. Het is van groot belang het zicht op dit voor Rotterdam belangrijke monument in stand te houden.

De vigerende bestemmingsplannen 'Abraham van der Stolk” en “Klaverblad-Zuid” bieden nog uitbreidingsmogelijkheden aan bedrijven en sportfaciliteiten waar het betreft de bouwhoogten. Ten behoeve van het behoud van het zicht op de Van Nellefabriek zullen de bouwhoogten in het invloedsgebied van de Van Nelle fabriek in het nieuwe bestemmingsplan teruggebracht worden tot de feitelijke aanwezige bouwhoogten. Hiervan kan afgeweken worden (tot een hoogte van maximaal 15 meter), mits de monumentale en cultuurhistorische waarden van de Van Nellefabriek niet worden geschaad. Zie ook paragraaf "3.1.2 UNESCO erfgoed Van Nellefabriek (invloedsgebied)".

4.3.2 Uitbreiding functiemogelijkheden ter plaatse van het dierenasiel

In het plangebied is op het adres Roel Langerakweg 33 een dierenasiel aanwezig en toegestaan. Dit is een niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorziening als bedoeld in de Wet geluidhinder. Ten behoeve van een flexibel bestemmingensplan worden ter plaatse nu ook andere niet-geluidsgevoelige maatschappelijke functies mogelijk gemaakt. Daarnaast blijven ook de reeds toegestane functies op het gebied van sport en recreatie op dit adres mogelijk. Planologisch is er geen bezwaar om de gebruiksmogelijkheden in deze zin te verruimen, gelet op het ruimtelijke beleid.

Volgens de Wet geluidhinder zijn de volgende (maatschappelijke) functies geluidsgevoelig: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven). Hiertegenover staat de restcategorie van "niet-geluidsgevoelige maatschappelijke functies" op het gebied van religie, maatschappelijke en publieke dienstverlening. Te denken valt aan o.a. een buurt- of clubhuis, brandweerkazerne, politiebureau, ruimte voor religieuze bijeenkomsten of aan een consultatiebureau.

Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, poliklinieken en kinderdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.

4.3.3 Verruiming milieucategorie bedrijventerrein Kleinpolder

De bedrijven op het bedrijventrrein Kleinpolder krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming "Bedrijf". Binnen deze bestemming is het toegestaan om bedrijven te vestigen tot en met milieucategorie 3.2. In het vorige bestemmingsplan was nog niet overal een milieucategorie 3.2 toegestaan. Deze verruiming van de milieucategorie is in lijn met het bestemmen van andere bedrijventerreinen in de stad, is passend gelet op de functies in de omgeving en zorgt voor een flexibeler bestemmingsplan.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Bedrijven

Binnen het plangebied zijn meedere plekken waar bedrijven voorkomen. Deze bedrijven zijn opgenomen in de volgende bestemmingen:

"Bedrijf"

De bedrijven die gevestigd zijn op het bedrijventerrein Kleinpolder aan de Abraham van Stolkweg hebben de bestemming Bedrijf. In lijn met de mogelijkheden op andere bedrijventerreinen in de stad zijn op dit bedrijventerrein bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Dit is een verruiming ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, waarin deels bedrijvigheid in een lagere milieucategorie was toegestaan. In paragraaf 6.3 Milieuzonering is uiteengezet waarom deze verruiming van mogelijkheden vanuit het oogpunt van milieu als passend wordt gezien. Op het bedrijventerrein is een aantal grootschalige detailhandelsvestigingen aanwezig. Het betreft een bouwmarkt op het adres Houtstraat 30, detailhandel in woninginrichting en meubels op het adres Houtstraat 20 / Abraham van Stolkweg 46 en detailhandel in sportartikelen op de adressen Abraham van Stolkweg 62, 64, 66 en 68. Deze detailhandelsvestigingen hebben een maatbestemming op adres gekregen. Omdat het bedrijventerrein Kleinpolder niet is aangewezen als locatie voor perifere detailhandel is detailhandel op andere adressen en andere detailhandel op de genoemde adressen niet toegestaan. De sportschool die aanwezig is op Abraham van Stolkweg 50 heeft eveneens een maatbestemming op adres gekregen.

"Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen (met lpg)"

Er zijn drie verkooppunten voor motorbrandstoffen in het gebied aanwezig. Voor twee van de verkooppunten geldt dat hier verkoop van lpg is toegestaan, waardoor deze de bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg krijgen, het andere verkooppunt krijgt de bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen.

"Bedrijf - Nutsvoorziening"

De grotere nutsvoorzieningen binnen het plangebied, zoals gemalen en elektriciteitsgebouwen, hebben de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" gekregen.

"Gemengd"

Ter plaatse van de Vroesenkade 160 is een kleinschalige, ambachtelijke scheepsreparatiewerf gevestigd, die is opgenomen in de bestemming "Gemengd", tevens is ook een bedrijf tot en met milieucategorie 2 mogelijk.

4.4.2 Belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam wordt in menig gebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. 

Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (in werking 10 juli 2008) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan komt een dergelijke bestemming niet voor en zijn belwinkels derhalve niet toegestaan.

4.4.3 Dierentuin

De dierentuin Blijdorp heeft de bestemming "Cultuur en ontspanning - Dierentuin" gekregen. Binnen deze bestemming zijn zowel de gebouwen (bijvoorbeeld het entreegebouw en de dierenverblijven), als de buitenruimte opgenomen.

Horeca is in de dierentuin toegestaan inclusief bijbehorende terrassen.

De parkeerterreinen van de dierentuin krijgen de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein".

4.4.4 Detailhandel

In het bestemmingsplan Blijdorpsepolder is perifere detailhandel binnen de bestemming “Bedrijf” op het bedrijventrerrein Kleinpolder toegestaan met een maatbestemming op adres. Het betreft hier de adressen Abraham van Stolkweg 46, 62, 64, 66, 68, Houtstraat 20 t/m 30. Slechts de huidige vormen van detailhandel zijn toegestaan. Er is verder geen extra ruimte voor perifiere detailhandel in het plangebied mogelijk gemaakt.

Handel in scheepsbenodigdheden is toegestaan aan de Vroesenkade 160 (Jachtwerf 'de Hudson').

4.4.5 Dubbelbestemmingen

"Waarde - Archeologie"

In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied de dubbelbestemming waarde - archeologie opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig. Zie voor een beschrijving van de archeologische waarden 3.2 Archeologie.

"Waarde - Cultuurhistorie"

De bestemming Waarde-Cultuurhistorie is opgenomen ten behoeve van het Beschermd stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder. In de regels is een regeling opgenomen die het groen en het water beschermd in het gebied. Diergaarde Blijdorp is een rijksmomument, waardoor hier in het kader van het Beschermd Stadsgezicht geen regels meer nodig zijn. Zie met betrekking tot cultuurhistorie ook de paragraaf 3.1 Cultuurhistorie in de toelichting.

"Waterstaat - Waterkering"

De dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkeringen in het plangebied. Ter plaatse is bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met de dijkbeheerder.

"Waterstaat - Waterstaatkundige functie"

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie is opgenomen ter bescherming van de oever van hoofdwatergangen zodat o.a. onderhoud kan worden gepleegd. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met het betreffende Waterschap.

"Leiding - Hoogspanning"

In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding ten behoeve van de electriciteitsvoorziening gelegen. Deze leiding met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning" is met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden aangegeven op de verbeelding.

4.4.6 Gemengde bebouwing

Aan de Vroesenkade 160 is een kleinschalige Scheepswerf gevestigd die de bestemming "Gemengd" heeft gekregen. Naast een scheepswerf zijn op de begane grond de functies bedrijven (in de milieucategorieën 1 en 2) en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Handel in scheepsbenodigdheden is tevens toegestaan aan de Vroeskade 160. Door de ligging aan de snelweg en dichtbij diverse spoortracés worden uitsluitend niet-geluidsgevoelige maatschappelijke functies toegestaan.

4.4.7 Groen en Tuin

Groen

Het structurele openbaar groen, zoals het Vroesenpark en Roel Langerakpark, heeft op de verbeelding de bestemming "Groen" gekregen. Binnen deze bestemming zijn o.a. ook voet- en fietspaden en watergangen toegestaan.

Tuin - 1

De bestemming "Tuin - 1" is toegekend aan enkele woonlocaties met normale tuinen. Deze bevinden zich aan de aan de Vroesenkade. Doordat het plangebied - afgezien van enkele dienstwoningen - geen andere woningen herbergt, komt deze bestemming dan ook nergens anders voor.

Tuin - 2

De bestemming "Tuin - 2" is toegekend aan de strook grond langs het Gordelpad Schie-Schiekanaal/Noorderkanaal en de Vroesenkade. Binnen deze bestemming zijn onder voorwaarden bergingen toegestaan die ten dienste staan van de ter plaatse aanwezige woonschepen.

Per woonschip wordt een berging toegestaan, met een maximale oppervlakte van 20 m2 waarbij een maximum bouwhoogte van 3 meter geldt. Uiteraard is hiervoor omgevingsvergunning vereist. De berging mag eveneens al dan niet gedeeltelijk worden gesitueerd op de aangrenzende woonschepenligplaats. Dit is ook beschreven in de hiermee samenhangende paragraaf 4.4.24 die handelt over woonschepen. In de loop der jaren is op deze locatie een aantal bergingen en andere bouwwerken geplaatst zonder de daartoe vereiste bouw- of omgevingsvergunning. De bergingen voldoen in de meeste gevallen ook niet in alle opzichten aan de vergunningvereisten. In het bestemmingsplan is geregeld dat deze bergingen en overige bouwwerken - mits reeds aanwezig ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan - in stand mogen blijven totdat sloop gevolgd door nieuwbouw plaatsvindt. De nieuwbouw zal wel moeten voldoen aan het vereiste dat per woonschip slechts 1 berging van 20 m2 b.v.o. en 3 meter hoogte is toegestaan.

Erfafscheidingen

De erfafscheidingen grenzen aan openbaar toegankelijk gebied, zodat een bouwhoogte van maximaal 1 meter passend is in het gebied. De erfafscheidingen zijn thans echter vaak hoger dan 1 meter, met name langs de Kanaalweg. Evenals bij bergingen mogen deze erfafscheidingen blijven bestaan. Na het slopen gevolgd door nieuwbouw is uitsluitend één erfafscheiding toegestaan met een maximum bouwhoogte van 1 meter.

4.4.8 Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. In het bestemmingsplan is ter plaatse van de Rivierahal van Diergaarde blijdorp een bouwhoogte toegestaan van 47 meter ten behoeve van een uitkijktoren. Deze bouwhoogte doorkruist de hoogtebeperkingen van de aanvliegroute. In de regels is opgenomen dat een omgevingsvergunning enkel kan worden verleend na advies van de Luchtverkeersleiding Nederland. Dit ter voorkoming van gevaar of hinder voor het luchtverkeer.

4.4.9 Hoogtebeperkingen door aanvliegroute Rotterdam The Hague Airport

Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de "obstakelvrije zones" (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld.

In het bestemmingsplan is ter plaatse van de Rivierahal van Diergaarde blijdorp een bouwhoogte toegestaan van 47 meter ten behoeve van een uitkijktoren. Deze bouwhoogte doorkruist de hoogtebeperkingen van de aanvliegroute. In de regels is opgenomen dat een omgevingsvergunning enkel kan worden verleend na advies van de Luchtverkeersleiding Nederland. Dit ter voorkoming van gevaar of hinder voor het luchtverkeer.

4.4.10 Hotel

In het bestemmingsplan is de bestemming "Horeca - Hotel" opgenomen voor het hotel nabij de dierentuin "Diergaarde Blijdorp". Naast een hotel is hier ook zelfstandige horeca toegestaan.

4.4.11 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.

Exploitatievergunning nodig

Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.

Horeca in het plangebied

In het bestemmingsplan zijn op verschillende locaties horeca toegestaan:

  • de bestemming horeca is opgenomen ten behoeve van een horecapaviljoen in het Vroesenpark;
  • de functie horeca is toegestaan binnen de bestemming "Cultuur en ontspanning - Dierentuin";
  • de functie horeca is toegestaan binnen de bestemming "Recreatie - Jacht- en passantenhaven", ter plaatse van de functie aanduiding "horeca";
  • de functie horeca is toegestaan binnen de bestemming "Horeca-Hotel" (Energieweg 2), op de begane grond;
  • de functie horeca is toegestaan binnen de bestemming "Recreatie", ter plaatse van de functieaanduiding "horeca".

Terrassen

Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens terrassen toegestaan ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.

4.4.12 Kantoren

Binnen het bestemmingsplan wordt de bestaande kantoorruimte aan de Abraham van Stolkweg 140 bestemd met de bestemming "Kantoor".

4.4.13 Leidingen en beschermingszone

In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding ten behoeve van de electriciteitsvoorziening gelegen. Deze leiding met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning" is met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden aangegeven op de verbeelding.

4.4.14 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Binnen het bestemmingsplan is een onderscheidt in de bestemmingen Maatschappelijk-1 en Maatschappelijk-2.

"Maatschappelijk - 1"

Aan de Roel Langerakweg is een kinderdagverblijf met natuurspeeltuin gevestigd, dat de bestemming Maatschappelijk-1 heeft gekregen.

"Maatschappelijk - 2"

Binnen de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alle maatschappelijke voorzieningen toegestaan zoals in de bestemming Maatschappelijk -1, met uitzondering van geluidsgevoelige functies als bedoeld in artikel "1.29 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)" van de regels. Het gebouw van de scouting aan de kanaalweg 90 heeft de bestemming Maatschappelijk-2 gekregen.

Binnen de bestemming 'Gemengd' is aan de Vroesenkade een niet-geluidgevoelige maatschappellijke voorziening toegestaan (de huidige kleinschalige scheepswerf).

Binnen de bestemming 'Sport - 1' wordt ter plaatse van het dierenasiel aan de Roel Langerakweg ook een niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorziening toegestaan.

"Maatschappelijk - Justitiele inrichting"

De gevangenis "de Schie" heeft inclusief de binnenhoven en het omliggende erf, de bestemming “maatschappelijk-justitiële inrichting” gekregen.

4.4.15 Parkeren

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar Bijlage 3 Parkeren. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan.De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.4.16 Recreatieve voorzieningen

Camping

Binnen de bestemming "Recreatie" is de aanwezige camping geregeld. Op de camping zijn functies toegestaan ten behoeve van het kamperen. Daarnaast zijn op het terrein twee bedrijfswoningen van maximaal 450m³ toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning.

Volkstuinen

De volkstuinen binnen het bestemmingsplangebied hebben de bestemming "Recreatie - Volkstuin" gekregen. In het plangebied zijn twee volkstuincomplexen aanwezig, de volkstuinvereniging "Tot nut en Genoegen" en de volkstuinvereniging "Streven naar verbetering".

De twee volkstuinen hebben een zelfde juridische regeling in het bestemmingsplan. Voor de volkstuinencomplexen als geheel geldt een bebouwingspercentage van 15%. Per volkstuinperceel mag voor ten hoogste 20% worden bebouwd, met dien verstande dat per perceel maximaal een tuinhuisje met een bruto oppervlak van maximaal 25m² mag worden gebouwd. Voor de precieze regeling verwijzen we naar "Artikel 18 Recreatie - Volkstuin" van de regels.

Recreatiehaven

De haven heeft de bestemming "Recreatie - Jacht- en passantenhaven". De Fokhaven aan het Schiekanaal wordt gebruikt als recreatiehaven voor de pleziervaart. Bijbehorende voorzieningen zoals een botenloods, een botenhelling en een clubgebouw zijn toegestaan. Daarnaast is 200m² horeca toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding horeca.

4.4.17 Sport

Binnen de bestemming "Sport - 1" en "Sport - 2" zijn functies gericht op sporten aanwezig, zoals sportvelden, indoor sportvoorzieninngen en stadions, ten behoeve van sportwedstrijden toegestaan.

"Sport - 1"

De bestemming "Sport - 1" is gegeven aan de sportvoorzieningen rond het Roel Langerakpark. Binnen deze bestemming vallen de gebouwde voorzieningen voor het honkbalstadion, de fitnesshal aan de Abraham van Stolkweg, parkeerruimte van de sportvoorzieningen, verschillende sportvelden en clubhuizen.

Binnen "Sport - 1" is een dierenasiel opgenomen conform het huidig gebruik. Ter plaatse van het dierenasiel zijn ook sportfuncties toegestaan en andere niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen.

"Sport - 2"

Binnen de bestemming "Sport - 2" zijn de sportvelden gelegen ten noorden van de Stadshoudersweg, de sport- en speelvelden ten behoeve van de aanwezige tennisverenigingen en de aanwezige parkeervoorzieningen bestemd.

Sport - Manege

Binnen de bestemming "Sport - Manege" is het gebruik als manege geregeld. De bijbehorende bedrijfswoning (maximaal 450m³) is met een aanduiding aangegeven op de verbeelding.

4.4.18 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

4.4.19 Verkeers- en verblijfsgebied

"Verkeer - Wegverkeer"

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

"Verkeer - Verblijfsgebied"

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke.

Binnen beide bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Ook is het mogelijk om meer groen toe te voegen in de openbare ruimte, ten behoeve van de vergroeningsopgave in de stad. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Kunstobjecten vallen binnen de standaardregeling en zijn niet specifiek benoemd.

"Verkeer - Parkeerterrein"

De parkeerterreinen rond de dierentuin krijgen de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein". Deze bestemming is bedoeld voor parkeerplaatsen voor auto`s en bussen met de daarbijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is het ook mogelijk meer groen toe te voegen in de openbare ruimte, t.b.v. de vergroeningsopgave van de stad. Het parkeerterein van de dierentuin, aan de Stadhoudersweg is gelegen onder het snelwegviaduct van de A13. Op de verbeelding is ter plaatse van dit viaduct de aanduiding "viaduct" opgenomen binnen de bestemming "Verkeer - Parkeerterrein".

"Verkeer - Spoor- en wegverkeer"

In het plangebied komen diverse spoorlijnen voor, die de bestemming "Verkeer - Spoor- en wegverkeer" hebben gekregen.

4.4.20 Voorzieningen van openbaar nut

Deze voorziening is toegestaan ten behoeve van gebouwen voor de elektriciteitsvoorziening en de watervoorziening. Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn toegestaan binnen de verkeersbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes/voorzieningen met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan zijn de grotere voorzieningen van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd. Het gaat dan om voorzieningen zoals het gemaal in het Roel Langerakpark en elektriciteitsgebouwen aan de Abraham van Stolkweg.

4.4.21 Water

De bestemming "Water - 1" is toegekend aan de hoofdwatergangen van het Roel Langerakpark, het Vroesepark en de dierentuin. Binnen "Water - 1" zijn overal bruggen toegestaan.

De bestemming "Water - 2" is van toepassing op de Delfshavense Schie, het Schie-Schiekanaal en het Noorderkanaal. Ter plaatse van de functieaanduiding brug is een brug toegestaan. Binnen de bestemming "Water - 2" zijn zones opgenomen met de aanduiding "Woonschepenligplaats". Hier zijn woonschepen toegestaan.

4.4.22 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.4.23 Wonen

Binnen het plangebied zijn verschillende bestemmingen met de functie wonen aanwezig. Het gaat om de bestemmingen "Wonen" (slechts enkele), "Recreatie" (bedrijfswoning), "Sport - 2" (bedrijfswoning) en "Water - 2". (woonschepenligplaats).

Wonen

De woningen ter plaatse van de Vroesenkade 162, 163 en 165 krijgen de bestemming "Wonen". Op de Vroesenkade 5 bevindt zich een locatie voor een woonwagenstandplaats. De gemeente Rotterdam wil deze locatie aanmerken als een gewone woonlocatie. Daarom krijgt de locatie in dit bestemmingsplan de bestemming "Wonen" en "Tuin - 1". De huidige woning past hier binnen.

Bedrijfswoningen

De bestemming "Sport - 2" laat de mogelijkheid van één bedrijfswoning toe ter plaatse van de manege en de bestemming "Recreatie" laat 2 bedrijfswoningen toe op de camping. De bedrijfswoningen zijn aangegeven met de functieaanduiding "bedrijfswoning".

4.4.24 Woonschepenligplaats

Aan het Gordelpad, de Kanaalweg en Vroesenkade liggen in het Noorderkanaal en Schie-Schiekanaal verschillende woonschepen. De woonschepen zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming "Water - 2". De zone waarbinnen de woonschepen zijn toegestaan heeft op de verbeelding de functieaanduiding “woonschepenligplaats” gekregen. Daarnaast mag per woonschip tevens een berging worden gebouwd. Deze kan geheel of gedeeltelijk worden gesitueerd op de ligplaats, maar dit kan ook geheel of gedeeltelijk op de aangrenzende bestemming "Tuin - 2". Derhalve kan een berging deels drijvend zijn en overigens op de wal staan. Maar een situatie waarin de berging geheel op de wal staat of geheel een drijvend bouwwerk is, is dus ook mogelijk. Zie tevens paragraaf 4.4.7 Groen en Tuin.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

In 2009 is het Waterplan Noord 2010-2015 van de voormalige deelgemeente Noord vastgesteld. In het gebiedsgerichte waterplan wordt per deelgebied een visie gegeven op de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Ook is een concreet uitvoeringsprogramma opgenomen waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven. Het doel van het gebiedsgerichte waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op de gezamenlijke visie van de gemeente en het hoogheemraadschap op een duurzame watrerhuishouding. Waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied. In het gebiedsgerichte Waterplan zijn binnen het plangebied twee maatregelen voorzien.

  • Waterhuishoudkundige situatie camping aanpassen in overleg tussen het hoogheemraadschap en gemeente;
  • Nieuw gemaal bij de Schie, aanpassen afvoer/aanvoerroutes.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van de hoofdwatergangen in Blijdorpsepolder is het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Aan de west- en noordkant van het plangebied zijn de Delfhavense Schie en het Schie- Schiekanaal gelegen, van deze watergangen is het hoogheemraadschap van Delfland de beheerder. De overige watergangen worden tevens beheerd door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn enkele hoofdwatergangen aanwezig, ook is er overig water in het Vroessenpark, het Roel Langerakpark en het volkstuinencomplex. In diergaarde Blijdorp is water aanwezig, dit water wordt beheerd door de diergaarde, wel staat dit water deels in open verbinding met het stedelijk water. De vijver grenzend aan het parkeerterrein van de diergaarde, langs de Stadhoudersweg, is inmiddels gedempt t.b.v. de uitbreiding van het parkeerterrein. Aan de west- en noordkant van het plangebied lopen de Delfhavense Schie en het Schie- Schiekanaal met de Fokhaven.

In het plangebied liggen vier peilgebieden, deze peilgebieden vallen onder het bemalingsgebied Vroessenpark. Uitzondering hierop is een klein gebied ten noorden van het Noorderkanaal.

5.3.2 Grondwater

In het gebied is er op veel plaatsen sprake van een beperkte drooglegging (ontwateringsdiepte), dit wil zeggen dat de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het maaiveld beperkt is. Bij de volkstuinen ten zuiden van de diergaarde en de volkstuinen, sportvelden en de camping is de ontwateringsdiepte vaak minder dan 50 centimeter. Bij een ontwateringsdiepte van meer dan 80 centimeter is de kans op wateroverlaast beperkt. Om wateroverlast in de genoemde gebieden tegen te gaan is het wenselijk dat terreineigenaren hun terrein op hoogte brengen.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Langs de Delfhavense Schie, de Abraham van Stolkweg en het Schie- Schiekanaal ligt een boezemkade. Het industrieterrein aan de Abraham van Stolkweg ligt buiten de boezemkades.

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit betekent dat deze waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 10.000 jaar.

De gevolgen van een overstroming binnendijks (bij een dijkdoorbraak) zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat bij een dijkdoorbraak delen van het plangebied maximaal een halve meter onder water komen te staan. De grootste waterdiepten treden op in de diergaarde en in het Vroessenpark. Ten westen van het spoor zal bij een dijkdoorbraak in een beperkt deel van het gebied sprake zijn van maximaal 20 centimeter water op het maaiveld.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen twee rioleringsdistricten: district 3 (Westen) en district 7 (Blijdorp). In het plangebied is grotendeels sprake van een gemengd stelsel, dit betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Zowel district 3 als district 7 (via district 3) voert het water af naar AWZI Dokhaven van Waterschap Hollandse Delta. In het Vroesenpark is een rioolwateroverstort aanwezig.

Aan de Stadhoudersweg is nu een tijdelijk gemaal, dat daar is geplaatst bij realisatie van de HSL-spoorlijn. In 2015 wordt dit gemaal naar verwachting vervangen door een definitief gemaal op de kop van de Essenburgsingel nabij de Schie, net buiten het plangebied.

5.4 De wateropgave

5.4.1 De wateropgave

Het bestemmingsplan Blijdorpsepolder voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak of in het dempen van water. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op het oppervlaktewatersysteem. Gezien de wateropgave en de geringe ontwateringsdiepte in delen van het gebied is het wenselijk dat extra oppervlaktewater wordt aangelegd. Omdat ondergrondse functies niet mogelijk worden gemaakt en omdat de verharding niet toeneemt en het oppervlaktewater niet afneemt heeft het bestemmingsplan geen invloed op het grondwater. Het bestemmingsplan zorgt niet voor extra afvalwater en de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt evenmin beïnvloed.

5.4.2 Water in relatie tot de verbeelding en de regels

De watergangen in het plangebied hebben de bestemming "Water - 1" gekregen, bestemd voor waterberging en de aan- en afvoer van oppervlaktewater. Een aantal van deze watergangen is een hoofdwatergang. Een zone van 5 meter vanaf de hoofdwatergang heeft de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen. Omdat deze zones zijn bedoeld ter bescherming en voor het onderhoud van de hoofdwatergangen mag hier niet in worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming. B&W kunnen met een omgevingsvergunning van het bouwverbod afwijken als het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad. Daarbij wordt eerst advies gevraagd aan de beheerder van de watergang, het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

De Delfhavense Schie en het Schie- Schiekanaal hebben de bestemming "Water - 2" gekregen, naast waterberging en de aan- en afvoer van oppervlaktewater eveneens bestemd voor vervoer te water. Langs deze hoofdwatergangen is eveneens een zone "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" gelegen. De boezemkade langs de Delfhavense Schie, de Abraham van Stolkweg en het Schie- Schiekanaal heeft de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen. Binnen deze dubbelbestemmingen moet bij afwijking van het bouwverbod advies worden gevraagd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de beheerder van de betreffende waterkeringen.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Ondanks het overwegend conserverende karakter van het bestemmingsplan is het met het oog op de gewenste flexibiliteit in de voorgenomen bestemmingen noodzakelijk om ten behoeve van dit bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling en een zogenaamde planm.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het plangebied zijn reeds meerdere bedrijven en organisaties aanwezig die activiteiten uitvoeren die voorkomen op de D-lijst van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en waarvan eventuele m.e.r.-beoordelingsplicht bij wijziging of uitbreiding is gekoppeld aan de besluitvorming over het bestemmingsplan. Het betreft voornamelijk recreatieve activiteiten die kunnen worden geschaard onder de volgende categorieën van het Besluit m.e.r.:

  • D10 aanleg, wijziging of uitbreiding van (...), b. jachthavens (Watersportvereniging Blijdorp), (...), d. permanente kampeer- en caravanterreinen (de Stadscamping Rotterdam), of e. themaparken (Diergaarde Blijdorp);
  • of D11.3 aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (bedrijventerrein Kleinpolder).

Voor eventuele toekomstige wijzigingen of uitbreidingen van deze activiteiten die mogelijk worden gemaakt binnen het bestemmingsplan Blijdorpsepolder is sprake is van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Hieronder wordt voor de vier genoemde activiteiten onderbouwd dat geen sprake is van een mogelijke wijziging of uitbreiding danwel dat een mogelijke wijziging of uitbreiding onder de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsprocedure blijft. In dat laatste geval zal een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Dit betekent dat wordt gemotiveerd dat er geen sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft geen aparte procedure te worden doorlopen, de onderstaande motivering volstaat.

Watersportvereniging Blijdorp: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven met 100 of meer ligplaatsen is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Watersportvereniging Blijdorp heeft ruim 100 ligplaatsen. Het bestemmingsplan maakt echter geen wijziging of uitbreiding van deze jachthaven mogelijk. Het huidige terrein heeft de bestemming 'recreatie -Jacht- en passantenhaven' gekregen, zodat uitbreiding van het terreinoppervlak of wijziging/verruiming van de gebruiksmogelijkheden niet mogelijk is. Voor uitbreiding van het aantal ligplaatsen op het huidige terrein is geen ruimte. Omdat geen sprake is van een wijziging of uitbreiding is het bestemmingsplan vanwege deze activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Stadscamping Rotterdam: De camping heeft een oppervlak van circa 3 hectare en blijft daarmee ruim onder de m.e.r.-beoordelingsgrens van 25 hectare. Het bestemmingsplan maakt geen uitbreiding of gebruikswijziging van het terrein mogelijk. Maximaal 5% van het terrein mag bebouwd zijn, dit maakt slechts een beperkte uitbreiding van de huidige bebouwing mogelijk. Gezien het bovenstaande maakt het bestemmingsplan geen uitbreidingen of wijzigingen van deze activiteit mogelijk die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Diergaarde Blijdorp: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een themapark met meer dan 250.000 bezoekers per jaar is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Diergaarde Blijdorp moet worden gezien als themapark en trok in 2011 circa 1,5 miljoen, in 2012 circa 1,4 miljoen en in 2013 circa 1,45 miljoen bezoekers. Als het bestemmingsplan Blijdorpsepolder een wijziging of uitbreiding van de diergaarde mogelijk maakt moet daarom voor het bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Diergaarde Blijdorp heeft de bestemming 'Cultuur en ontspanning-Dierentuin' gekregen, en is daarmee bestemd voor terreinen en bouwwerken ten dienste van een dierentuin. Van een wijziging is sprake als de gebruiksmogelijkheden van het terrein worden gewijzigd of verruimd, waardoor er (ook) andere activiteiten dan een dierentuin zijn toegestaan. De Rivièrahal in de dierentuin wordt ook buiten de openingstijden van de dierentuin ingezet voor feesten en zakelijke bijeenkomsten. Dit ondergeschikte gebruik wordt als passend bij een dierentuin gezien. Aangezien dit gebruik ten dienste van de dierentuin moet blijven is een significante intensivering niet mogelijk. Gezien het voorgaande maakt het bestemmingsplan geen wijziging van de activiteit dierentuin mogelijk. Van een mogelijke uitbreiding van de diergaarde is sprake als het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat het terreinoppervlak toeneemt of dat door een intensivering van het gebruik van het bestaande terrein het aantal bezoekers toeneemt. De bestemming 'Cultuur en ontspanning-Dierentuin' is gegeven aan het huidige terrein van Diergaarde Blijdorp, het bestemmingsplan maakt geen uitbreiding van dit terrein mogelijk. In het oostelijk deel van de diergaarde is vanwege de cultuurhistorische waarde slechts beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing mogelijk. Voor het westelijk deel geldt een bebouwingspercentage van maximaal 40. De huidige bebouwing maakt circa 27% van dit gebied uit, zodoende kan nog 13% van dit gebied (circa 14.000 m2) aan bebouwing worden toegevoegd. De vraag is of deze bouwmogelijkheid moet worden gezien als een uitbreiding van de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit dierentuin. Daarbij overweegt de gemeente het volgende: Het streven naar kwaliteitsverbetering en het bij de tijd houden van de dierentuin (bv. grotere dierenverblijven) past bij het gebruik van de gronden als dierentuin. Dit geldt eveneens voor het oprichten van bebouwing ten behoeve van de bedrijfsvoering. Bovendien kan niet worden gesteld dat een toename van de bebouwing tot een intensivering van het gebruik leidt. Op het onbebouwde terrein bevinden zich de buitenverblijven van de dieren en de ruimte voor de bezoekers om die te bekijken. Gezien het voorgaande wordt gesteld dat het bestemmingsplan geen uitbreiding van de dierentuin als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage mogelijk maakt.

Bedrijventerrein Kleinpolder: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein van 75 hectare of meer is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Het bedrijventerrein Kleinpolder heeft een oppervlakte van circa 7,5 hectare, ruim onder de grens van de m.e.r.-beoordelingsplicht. Het thans geldende bestemmingsplan maakt op circa 60% van het bedrijventerrein bedrijven tot en met milieucategorie 3 en op 40% bedrijven in milieucategorie 1 en 2 mogelijk. Het bestemmingsplan Blijdorpsepolder maakt overal bedrijven in milieucategorie 3 mogelijk, zodat sprake is van een wijziging van het bedrijventerrein. Er moet worden nagegaan of deze wijziging belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bedrijven in milieucategorie 2 hebben weinig effect op het milieu. Bedrijven in milieucategorie 3 kunnen een grotere milieubelasting hebben, daarbij gaat het om bedrijven van een gemiddelde omvang. Het bedrijventerrein en de daarop gelegen bedrijfseenheden zijn van beperkte omvang. Nieuwe bedrijven in milieucategorie 3 zullen daarom wat gevolgen voor het milieu betreft met bedrijven in categorie 2 te vergelijken zijn. Op terreinen met kleine eenheden is er doorgaans een hogere dichtheid aan personen en vormt het gemotoriseerd verkeer een grote component van de veroorzaakte milieubelasting. De milieubelasting door verkeer is bij categorie 2 bedrijven niet lager dan bij categorie 3 bedrijven. Om voornoemde redenen wordt gesteld dat de verruiming van de op het bedrijventerrein Kleinpolder toegestane milieucategoriën geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Planm.e.r.-beoordeling

Door de voorgenomen wijze van bestemmen van bedrijvigheid in het bestemmingsplan (m.n. op bedrijventerrein Kleinpolder), waarbij overal op het bedrijventerrein milieucategorie 3 mogelijk wordt gemaakt, valt niet uit te sluiten dat bedrijven in de toekomst (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in het plangebied zullen gaan uitvoeren. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarom is er voor gekozen om dergelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. uit te sluiten door middel van een specifieke bedrijvenlijst en voor activiteiten onder de drempelwaarden door middel van een planm.e.r.-beoordeling te onderbouwen dat er door deze activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op zullen treden. Net als voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft hiervoor geen aparte procedure te worden doorlopen en volstaat een gemotiveerde afweging in de toelichting bij het plan.

Op het bedrijventerrein Kleinpolder zijn de volgende bedrijfsactiviteiten toegestaan die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (de toegestane activiteit is daarbij teruggebracht tot onder de in het Besluit aangegeven drempelwaarde): D18.7 een installatie bestemd voor de verbranding of chemische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen; D20.1 een installatie voor het vervaardigen van papierpulp; D20.2 een installatie voor het vervaardigen van papier of karton; D22.1 een installatie bestemd voor de productie van electriciteit, stoom en warm water; D22.2 een windturbinepark; D28 intensieve aquacultuur van vis; D32.3 een installatie voor de oppervlaktbehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé; D32.5 een installatie voor het vervaardigen of assembleren van automobielen; D33 een installatie voor het vervaardigen van glas en glasvezels; D34.2 een installatie voor het vervaardigen van farmaceutische producten; D35 een installatie voor het vervaardigen van dierlijke of plantaardige oliën of vetten, vismeel of visolie, conserven van dierlijke of plantaardige producten; D38.3 een suikerwarenfabriek; D39.1 een installatie voor het slachten van dieren.

De bovenstaande bedrijfsactiviteiten kunnen, vanwege de beperkte omgang die zij bij vestiging op het bedrijventerrein Kleinpolder kunnen krijgen, geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Het bestemmingsplan is daarom niet planm.e.r.-plichtig.

Conclusie

Het plangebied ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Blijdorpsepolder niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig. Het bestemmingsplan is eveneens niet kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten, zodat het bestemmingsplan niet planm.e.r.-plichtig is.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het grootste deel van het plangebied heeft het gebiedstype overgangsgebied, hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3 toegestaan. Het bedrijventerrein Kleinpolder valt onder gebiedstype industriegebied I, hier zijn in principe bedrijven tot en met milieucategorie 4 toegestaan. In 'Bedrijven en milieuzonering' wordt uitgegaan van indicatieve afstanden tussen (bedrijfs)activiteiten en woningen. Nabij het bedrijventerrein zijn geen woningen gesitueerd. Wel ligt ten westen van het bedrijventerrein de gevangenis 'de Schie', de gevangenis wordt vanuit milieuzonering op dezelfde manier beschouwd als woningen. Op het bedrijventerrein zijn thans zowel bedrijven in milieucategorie 2 als 3 aanwezig, en deze zijn in het geldende bestemmingsplan als zodanig bestemd. De dichtst bij de gevangenis gelegen bedrijfsbestemming is thans aangewezen voor bedrijven in milieucategorie 3. Het bestemmingsplan Blijdorpsepolder maakt het mogelijk dat zich overal op het bedrijventerrein bedrijven in milieucategorie 3.2 kunnen vestigen. De VNG-uitgave geeft aan deze categorie bedrijfsactiviteiten een indicatieve afstand van 100 meter vanaf een bedrijf van gemiddelde omvang tot een (rustige) woonwijk. De bedrijfseenheden op het bedrijventerrein zijn van beperkte omvang, van een gemiddeld bedrijf in milieucategorie 3.2 zal daarom geen sprake kunnen zijn. De gevangenis moet als onderdeel van een gemengd gebied worden gezien, waarin een hogere milieubelasting acceptabel is dan bij een woonwijk. De bedrijfsbestemming in milieucategorie 3.2 komt niet dichter bij de gevangenis te liggen dan thans het geval is. Bovendien is de gevangenis een solide gebouw met een dichte buitenwand waarvan mag worden aangenomen dat deze meer bescherming tegen milieubelasting biedt dan bij woningen het geval is. Daarom vindt de gemeente het acceptabel dat zich een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan vestigen op minimaal 33 meter vanaf de gevangenis.

Aan de Vroesenkade, ten noorden van het Schie-Schiekanaal, is een scheepswerf van beperkte omvang gevestigd. Een scheepswerf is een bedrijfsactiviteit in milieucategorie 3. Op korte afstand (minder dan 10 meter) van de scheepswerf zijn drie woningen gesitueerd. Gezien deze korte afstand is een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 hier meer passend. Daarom staat het bestemmingsplan hier naast de bestaande scheepswerf ook bedrijven in maximaal milieucategorie 2 toe.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt maar dit wel kunnen zijn, zoals een gevangenis.

Rotterdams beleid

Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Er zijn weinig geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied aanwezig: drie woningen en een woonwagenstandplaats ten noorden van het Schie-Schiekanaal en Noorderkanaal en ligplaatsen voor woonschepen aan weerszijden van deze kanalen.

De woning aan de Vroesenkade 162 is conform de feitelijke situatie bestemd, anders dan in het vorig bestemmingsplan het geval was. De betreffende locatie is ten tijde van het tracebesluit HSL-Zuid onderzocht. De locatie is beschouwd en er heeft een geluidsonderzoek plaatsgevonden. Op de tracekaarten is te zien dat er geluidswerende voorzieningen zijn toegepast. Daarmee is de woonbestemming aan de Vroesenkade 162 verantwoord.

Gevangenissen zijn in de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelige functies aangemerkt, maar de gevangenis 'de Schie' moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel als zodanig worden beschouwd. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt, en evenmin voorziet in de realisatie of reconstructie van een wettelijke geluidsbron, behoeft in het kader van het bestemmingsplan geen berekening en beschouwing van de geluidsbelasting plaats te vinden.

Het bedrijventerrein Kleinpolder is geen (onderdeel van) een gezoneerd industrieterrein (een terrein met rondom een vastgestelde toetsingszone industrielawaai). Inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (grote lawaaimakers) zijn daarom op het bedrijventerrein Kleinpolder niet toegestaan.

Ten westen van het plangebied ligt het gezoneerde industrieterrein Spaanse Polder. Een deel van het plangebied, grofweg het deel ten westen van de Abraham van Stolkweg, is binnen de toetsingszone van dit industrieterrein gelegen. Omdat het bestemmingsplan Blijdorpsepolder geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt heeft de aanwezigheid van deze toetsingszone geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen (de zogenoemde NIBM-projecten). Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Op een deel van het bedrijventerrein Kleinpolder wordt de toegestane milieucategorie verruimd van 2 naar 3.2, het oppervlak van de bedrijfsbestemming blijft gelijk. Er bestaat geen om te veronderstellen dat bedrijven in een zwaardere milieucategorie meer verkeer genereren, deze verruiming heeft derhalve geen effect op de luchtkwaliteit. De locatie van het dierenasiel heeft een bredere bestemming gekregen, waardoor ook (niet geluidsgevoelige) maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Een functieverandering naar een maatschappelijke voorziening kan leiden tot een beperkt aantal extra verkeersbewegingen. Bij een toename van het verkeer door het bestemmingsplan moet worden nagegaan of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM- projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime. De beperkte toename van het verkeer die het bestemmingsplan mogelijk maakt ligt ruim onder de hoeveelheid verkeer die door 1.500 nieuwe woningen wordt gegenereert. Het bestemmingsplan Blijdorpsepolder draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, daarmee wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan het Besluit Gevoelige Bestemmingen en aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat in het plangebied wat betreft bodemverontreiniging vier gebieden zijn te onderscheiden: Ten oosten van het spoor en in de spoordriehoek is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) matig verontreinigd. De laag daaronder, van 1 meter tot 2 meter beneden het maaiveld, is licht verontreinigd. Ten westen van het spoor is de contactzone eveneens matig verontreinigd. De laag daaronder is zeer licht verontreinigd. Tussen de Abraham van Stolkweg en het Schie- Schiekanaal is de contactzone licht verontreinigd en de laag daaronder matig verontreinigd. Ten noorden van het Schie-Schiekanaal is de contactzone licht verontreinigd, de laag van 1 tot 2 meter beneden maaiveld is schoon.

De bodemverontreiniging kan zijn ontstaan door ondergrondse brandstoftanks, bedrijfsactiviteiten en ophoging.

Het bestemmingsplan Blijdorpsepolder voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging vormt daarom geen belemmering voor het bestemingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Over de autosnelwegen A13 en A20 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied binnen 200 meter vanaf de rand van deze snelwegen ligt zijn het groepsrisico en het plaatsgebonden risico langs deze wegen beschouwd. Ook is gekeken naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen, in dit geval gaat het om de bevoorrading van de beide LPG-tankstations in het plangebied.

Autosnelweg A20

De A20 ligt direct ten noorden van het plangebied. De veiligheidszone (de 10-6-plaatsgebonden risicocontour) blijft binnen de autosnelweg en ligt zodoende niet over het plangebied. Waar de plangrens op de rand van de A20 ligt valt het plansbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de rand van de snelweg binnen het plangebied. Omdat alleen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' hierbinnen zijn gelegen, en deze bestemmingen geen (beperkt) kwetsbare objecten toestaan, levert het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

Het groepsrisico bedraagt langs de A20 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De (weinige) in het plangebied aanwezige personen hebben een geringe bijdrage aan dit groepsrisico. De mogelijkheid om ter plaatse van het huidige dierenasiel een maatschappelijke functie te vestigen is de enige ontwikkeling in het bestemmingsplan waarbij een toename van de persoonsdichtheid mogelijk wordt gemaakt. Deze locatie ligt zo ver van de A20 dat de daar aanwezige personen geen effect hebben op het groepsrisico.

Voor een groepsrisico kleiner of gelijk aan 0,3 maal de oriëntatiewaarde hanteerd de gemeente een lichte groepsrisicoverantwoording. Omdat het groepsrisico laag is en het bestemmingsplan niet voor een toename van het groepsrisico zorgt vindt de gemeente Rotterdam dit groepsrisico verantwoord.

Autosnelweg A13

De veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied van de A13 liggen niet over het plangebied. Het invloedsgebied groepsrisico vanaf de A13 ligt wel over het plangebied. Binnen dit invloedsgebied bedraagt het groepsrisico 0,3 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan heeft een geringe bijdrage aan dit lage groepsrisico en zorgt niet voor een toename van het groepsrisico. Om voornoemde redenen vindt de gemeente Rotterdam dit groepsrisico verantwoord.

LPG-route

Over de Stadhoudersweg en de Abraham van Stolkweg vindt (vanaf de snelweg naar de LPG-tankstations) vervoer van LPG plaats. Het vervoer van LPG over deze wegen heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) en levert daardoor geen belemmering op voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico langs de LPG-routes is 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het groepsrisico laag is en het bestemmingsplan niet voor een toename van het groepsrisico zorgt vindt de gemeente Rotterdam dit groepsrisico verantwoord.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

De spoorlijnen van Rotterdam Centraal naar Hoek van Holland, Delft, Amsterdam en Gouda doorsnijden het plangebied. Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat vervoer van gevaarlijke stoffen uitsluitend plaatsvindt op het traject Rotterdam Centraal-Gouda. De veiligheidscontour is 7 meter vanaf het hart van het spoor. De veiligheidscontour ligt binnen de spoorbestemming, zodat binnen deze contour geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden opgericht en de veiligheidscontour daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan oplevert. Het plasbrandaandachtsgebied ligt (aan de zuid- en westkant van het oostelijk deel van de diergaarde) voor een deel over de bestemming Dierentuin. Binnen het plasbrandaandachtsgebied is thans in beperkte mate bebouwing aanwezig en het bestemmingsplan staat nieuwe bebouwing ten behoeve van de dierentuin toe. Kwetsbare objecten (gebouwen) zijn binnen het plasbrandaandachtsgebied niet toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen het plasbrandaandachtsgebied wel toegestaan. Gezien het gegeven dat het transport van gevaarlijke stoffen hoofdzakelijk 's nachts plaatsvindt en de lage verblijfstijd en relatief hoge zelfredzaamheid van de personen die hier op de dag verblijven ziet de gemeente onvoldoende grond om het realiseren van nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen het plasbrandaandachtsgebied uit te sluiten.

Het groepsrisico aan weerszijden van het spoor bedraagt 0,3 maal de oriëntatiewaarde, dit groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door de bezoekers van Diergaarde Blijdorp. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling ter plaatsen van het dierenasiel is vanwege de grote afstand tot het spoor niet van invloed op het groepsrisico. Omdat het groepsrisico laag is en het bestemmingsplan niet voor een toename van het groepsrisico zorgt vindt de gemeente Rotterdam dit groepsrisico verantwoord.

6.7.3 LPG-tankstations

Binnen het plangebied bevinden zich twee Bevi-inrichtingen:

  • een LPG-tankstation (Texaco B.E.M. B.V.), gelegen aan de Stadhoudersweg 215;
  • een LPG-tankstation (Fuel Services Nederland V.O.F.) gelegen aan de Abraham van Stolkweg 3.

Bij een LPG-tankstation is er sprake van meerdere veiligheidscontouren (10-6/jaar plaatsgebonden risicocontouren). De grootste veiligheidscontour is gelegen rond het vulpunt waar de tankauto de (ondergrondse) opslagtank vult. Bij een jaarlijkse verkoop van minder dan 1.000 m3 LPG is de veiligheidszone rondom het vulpunt 45 meter. Beiden LPG-tankstations in het plangebied hebben deze veiligheidscontour. Ook hebben beiden tankstations een veiligheidscontour van 25 meter rondom de ondergrondse opslagtank en een veiligheidscontour van 15 meter rondom de afleverzuil. In geen van deze zes veiligheidscontouren zijn thans kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten gelegen, en het bestemmingsplan maakt deze ook niet mogelijk. Het plaatsgebonden risico van deze tankstations levert daarom geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

De tankstations hebben beiden een invloedsgebied groepsrisico van 150 meter rondom. De hoogte van het groepsrisico binnen deze invloedsgebieden is berekend. Het groepsrisico van het LPG-tankstation aan de Stadhoudersweg bedraagt 0,2 maal de oriëntatiewaarde en het groepsrisico van het LPG-tankstation aan de Abraham van Stolkweg is 0,3 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die voor een toename van deze groepsrisico's zorgt. Omdat de groepsrisico's laag zijn en het bestemmingsplan niet voor een toename van de groepsrisico's zorgt vindt de gemeente Rotterdam deze door de LPG-tankstations veroorzaakte groepsrisico's verantwoord.

6.7.4 Conclusie

Binnen de veiligheidscontouren van de snelwegen, het spoor en de LPG-tankstations zijn geen kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten aanwezig en deze maakt het bestemmingsplan hier ook niet mogelijk. Binnen het plasbrandaandachtsgebied langs de A20 zijn eveneens geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of mogelijk. Binnen het plasbrandaandachtsgebied langs de oostkant van het spoor blijven nieuwe beperkt kwetsbare objecten ten behoeve van de dierentuin mogelijk. Waarbij is gemotiveerd waarom de gemeente dit acceptabel vindt. De zes berekende groepsrisico's liggen tussen 0,1 en 0,3 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die voor een toename van dit lage groepsrisico zorgen. Externe veiligheid vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor het bestemmingsplan Blijdorpsepolder.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Algemeen

In het plangebied zijn geen gronden aanwezig die onderdeel zijn van de ecologische hoofdstructuur of die beschermd zijn op basis van de Natuurbeschermingswet. Het plangebied is voor stedelijke begrippen erg groen, het omvat twee parken, twee complexen met volkstuinen, sportvelden, een camping en de diergaarde. Er is relatief weinig bebouwing en voldoende water aanwezig. De natuurwaarde van sportvelden kan variëren. Bij kunstgras, gravel of andere verharding zijn doorgaans zeer lage natuurwaarden aanwezig. Een grasmat is echter voor bepaalde vogelsoorten een aantrekkelijke omgeving op de uren dat er niet wordt gesport . Het in het plangebied gelegen Vroesenpark kent grote ligweiden van gras. Deze worden 's zomers intensief gebruikt. Op de rustige uren zijn deze grasvelden aantrekkelijk voor vogelsoorten die daar graag voedsel zoeken zoals lijsterachtigen en Groene spechten. Volkstuinencomplexen en campings hebben door hun kleinschalig afwisselend landschap doorgaans vrij hoge natuurwaarden. Ze kunnen aantrekkelijk zijn voor de soortgroepen: insecten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en zangvogels. Van de kwaliteit van de dierentuin voor inheemse natuurwaarden valt moeilijk een inschatting te maken. Enerzijds wordt het gebied intensief gebruikt, anderzijds is ook dit een tamelijk kleinschalig geschakeerd landschap en is er veel voedsel voorhanden. Vermoedelijk heeft de dierentuin een bijzonder goede insectenstand en komen er relatief veel grondgebonden zoogdieren voor maar zitten er weinig of geen kritische soorten. Ook de (inheemse) vogelstand zal goed zijn maar voor veel amfibieën is het er waarschijnlijk te onrustig. Tussen de spoorweginfrastructuur zijn stukken aanwezig die vanwege de relatief moeilijke bereikbaarheid en het vermoedelijk extensieve beheer wel een goede amfibieënstand zouden kunnen hebben. Bovendien kunnen hier meer kritische vlinder- en libellensoorten verwacht worden. Omdat er veel oppervlaktewater van allerlei typen in het plangebied aanwezig is kan er een soortenrijke visstand verwacht worden met ook een aantal beschermde of meer kritische soorten zoals Bittervoorn, Kleine modderkruiper en het Vetje.

Vogels

Binnen het plangebied zijn een aantal waarnemingen van de in de flora- en faunawet beschermde Huismus bekend. Deze waarnemingen concentreren zich rond de gebouwen van diergaarde Blijdorp en bij het huidige dierenasiel aan de Roel Langerakweg. Ook de waarnemingen van de Ooievaar zijn gelieerd aan de diergaarde. Deze populatie heeft zich ontwikkeld vanuit de in de diergaarde nestelende ooievaars. Andere in de flora- en faunawet beschermde vogelsoorten die zijn waargenomen in het plangebied zijn de Sperwer en de Buizerd. De volgende aandachtsoorten zijn in het plangebied waargenomen: Kwak, Koekoek, Groene specht en Boerenzwaluw.

Planten

Langs de Stadhoudersweg ten noorden van de diergaarde zijn twee soorten planten waargenomen die door de Flora- en faunawet worden beschermd: de Tongvaren en de zeldzame Schubvaren.

Vleermuizen

De waarnemeningen van vleermuizen in het plangebied beperken zich tot het Vroesenpark, in dit park zijn veel waarnemingen van vleermuizen gedaan. Er zijn twee soorten waargenomen; de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis. De waarnemingen betreffen vooral voorbijvliegende en jagende dieren. Van de Gewone dwergvleermuis zijn ook drie baltsplaatsen bekend. Vleermuizen zijn in de flora- en faunawet strikt beschermd.

Overige soortgroepen

Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen waarnemingen gedaan van beschermde- of aandachtsoorten uit de overige soortgroepen ( libellen, vissen, amfibieën, reptielen en grondgebonden zoogdieren). Wel zijn er enkele waarnemingen van aandachtsoorten vlinders bekend, het gaat om de volgende soorten; het Bruin blauwtje, het Icarusblauwtje en de Kleine vuurvlinder. Deze soorten zijn waargenomen ten westen van het spoor en ten noorden van de Stadhoudersweg. Naast een aantal strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals kleine zoogdieren (egel, mol) en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker, Kleine watersalamander). Hiervoor geldt de Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en Faunawet.

6.8.2 Effect van het bestemmingsplan op flora en fauna

Bij het dierenasiel aan de Roel Langerakweg komen Huismussen voor. Deze dieren leven hier waarschijnlijk omdat bij het dierenasiel de voedselsituatie gunstig is. Het gebouwtje zelf is echter ongeschikt als nestlocatie voor Huismussen. De huismussen broeden dus ergens anders en gebruiken de locatie alleen om te foerageren. Door de mogelijk gemaakte bestemmingsverandering zullen daarom geen jaarrond beschermde nestplaatsen verdwijnen. Het bestemmingsplan staat op een deel van het bedrijventerrein Kleinpolder een zwaardere milieucategorie toe, deze mogelijkheid heeft geen gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten. Aangezien de enige ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geen effect hebben op beschermde soorten is er vanuit de flora- en faunawet geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Ook waar geen verandering is in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt kunnen ruimtelijke activiteiten plaats vinden. De sloop van gebouwen om vervolgens nieuwbouw te realiseren of renovatie kan echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden. De gevolgen voor de aanwezige flora en fauna van werkzaamheden die binnen bestaande bestemmingen plaats gaan vinden (sloop, renovatie, herinrichting) dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden onderzocht te worden.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Programma Duurzaam

De ambitie uit het Programma Duurzaam is dat:

  • Elke ontwikkeling moet leiden tot een meer gezonde, groene, kindvriendelijk en schone leefomgeving;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot waardecreatie en toekomstbestendigheid;
  • Elke ontwikkeling moet leiden tot minimaal 50% CO2-reductie en 100% climateproof in 2025.

Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 “bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling” de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormen een specificering hiervan.

Het gebied de Blijdorpsepolder speelt zowel op fysiek vlak (een meer gezonde, groene en kindvriendelijke leefomgeving) als op sociaal vlak een rol in het verduurzamen van de stad. Op het fysieke vlak zijn er weinig concrete ontwikkelingen voorzien. Het bestemmingsplan geeft echter flexibele bestemmingen aan de diergaarde, de parken, de sportvoorzieningen en de volkstuinen. Dit biedt de mogelijkheid om in deze gebieden zonder planwijziging ontwikkelingen te laten plaatsvinden die leiden tot een meer gezonde, groene en kindvriendelijke leefomgeving. Ook biedt dit de mogelijkheid om de stad meer klimaatbestendig te maken door bijvoorbeeld een toename van het oppervlaktewater.

Op het sociale vlak is met name de dierentuin een belangrijke partner in het vergroten van het draagvlak voor duurzaamheid en verankering van duurzaamheid in onderwijs en onderzoek.

6.9.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in Blijdorpsepolder:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.3 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.4 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (handhavingsbeleidsplan toezicht gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

· Onderzoek of gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan

· Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)

· Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

· Legalisering (vergunningtraject)

· Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom).

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Beperking van bouwhoogten ivm Van Nellefabriek Unesco werelderfgoed

Ten behoeve van het behoud van het zicht op de Van Nellefabriek, sinds 21 juni 2014 Unesco Werelderfgoed, zijn de bouwhoogten in het invloedsgebied beperkt tot de huidige bouwhoogten. Afgeweken kan worden van de bouwhoogte mits hierdoor de monumentale en cultuurhistorische waarden van het Van Nelle complex niet worden geschaad. Het betreft een gebied dat reeds uitontwikkeld is. De verwachting is dat de gewijzigde regeling geen kosten met zich mee brengt.

Uitbreiding functiemogelijkheden ter plaatse van het dierenasiel

Ter plaatse van het dierenasiel aan de Roel Langerakweg zijn naast activiteiten ten behoeve van het dierenasiel ook andere niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De verwachting is dat de uitbreiding van de toegestane functies geen kosten met zich mee brengen.

Verruiming milieucategorie bedrijventerrein Kleinpolder

Deze verruiming van de milieucategorie tot en met categorie 3.2 op het bedrijventerrein is in lijn met het bestemmen van andere bedrijventerreinen in de stad. De verwachting is dat de verruiming geen kosten met zich mee brengt.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverlegreacties

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
  • 2. Gebiedscommissie Noord;
  • 3. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 6. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 7. Rijksluchtvaartdienst;
  • 8. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 9. ProRail;
  • 10. Ministerie van Defensie;
  • 11. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit;
  • 12. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  • 13. Stadsregio Rotterdam;
  • 14. Tennet Zuid-Holland;
  • 15. KPN Telecom;
  • 16. Stedin;
  • 17. N.V. Nederlandse Gasunie, district West.

Van de volgende instanties zijn op het concept ontwerpbestemmingsplan reacties ontvangen.

9.1.1 GS

Gedeputeerde Staten zijn middels het zogenaamde e-formulier geïnformeerd over het bestemmingsplan Blijdorpsepolder. In het e-formulier is vermeld dat het bestemmingsplan in lijn is met het provinciale beleid.

9.1.2 VRR

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De VRR doet dit door middel van een analyse van de omgeving waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd. Voor het beoordelen van het ruimtelijk plan hoort het college van B en W een gemotiveerde afweging te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijke plan. De VRR geeft het volgende advies:

Plasbrand

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour van de A20, de Stadhoudersweg en de Abraham van Stolkweg (35 meter vanuit de rechterrijbaan) of van het spoortraject Rotterdam-Gouda (30 meter vanuit de rechterspoorbaan) zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van een plasbrand. Hierbij kan voor de gevels en daken gericht naar de risicobron gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels, daken en/of glasoppervlaken die gericht zijn naar de risicobron behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op gevel en dak.

Eveneens wordt geadviseerd eventuele (her)ontwikkelingen binnen de bovengenoemde contouren zodanig te construeren dat aanwezigen bij een (dreigende) plasbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de ricicobron af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.

Reactie

Binnen de 1% letaliteitscontouren bij een plasbrand zijn langs de genoemde wegen geen gebouwen met een verblijfsfunctie aanwezig, en het bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling daarvan. Binnen de 1% letaliteitscontour van het spoor zijn gebouwen behorende bij Diergaarde Blijdorp gelegen. Deze gebouwen hebben evenmin een verblijfsfunctie. Bovendien zijn er 's avonds en 's nachts, wanneer het meeste transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, geen mensen aanwezig. Het wordt gezien het voorstaande niet nodig geacht om in de regels van het bestemmingsplan Blijdorpsepolder voorschriften op te nemen ten aanzien van brandwerendheid en ontvluchting binnen de 1% letaliteitscontour van het plasbrandscenario.

Toxische wolk

Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour (120 meter vanuit het hart van de rijksweg A20 of het spoortraject Rotterdam-Gouda) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen, en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.

Eventuele (her)ontwikkelingen van zeer kwetsbare bestemmingen binnen de 1% letaliteitscontour van de rijksweg A20 (400 meter vanuit het hart van de weg) of van het spoortraject Rotterdam-Gouda (750 meter vanuit het hart van de spoorbaan) zodanig in te richten dat aanwezigen de mogelijkheid hebben om te schuilen. Objecten waarvan deuren, ramen, en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden zijn geschikt om enkele uren in te schuilen.

Reactie

Het is in principe mogelijk om in de regels van een bestemmingsplan vast te leggen dat bij (vervangende) nieuwbouw gebouwen geschikt moeten zijn om bij een toxische wolk enkele uren in te kunnen schuilen. Om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven moet echter vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden (het groepsrisico is met 0,1 respectievelijk 0,3 maal de oriëntatiewaarde laag, en neemt niet toe door het bestemmingsplan) kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van nieuwbouw noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.

Voorlichtingscampagne

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Reactie 

Dit wordt gezien als een algemeen advies aan de gemeente. Omdat het advies geen directe relatie heeft met het bestemmingsplan wordt het in dit kader voor kennisgeving aangenomen.

9.1.3 Tennet

Momenteel is TenneT in overleg met het Leidingenbureau van de gemeente Rotterdam inzake de tracering van een nieuwe 150 kV kabelverbinding tussen de hoogspanningsstations Marconistraat-Ommoord en Ommoord-Krimpen aan den IJssel. TenneT is voornemens de netuitbreiding tussen Marconistraat-Ommoord binnen het plangebied van het concept ontwerp bestemmingsplan "Blijdorpsepolder" te realiseren. Graag wordt er ten behoeve van deze leiding aangehaakt op dit bestemmingsplanproces.

Reactie

In een overleg met Tennet naar aanleiding van deze reactie is besloten de kabelverbinding op dit moment niet mee te nemen in het ontwerpbestemmingsplan.

9.1.4 HHSK

Redactionele opmerkingen van het Hoogheemraadschap:

Pagina 33, 5.2

Hierin staat dat water dat geen hoofdwatergang is wordt beheerd door de gemeente. Met uitzondering van het water in Diergaarde Blijdorp, dit is in eigen beheer. Ik veronderstel dat hier bedoeld wordt het onderhoud van de betreffende watergangen. Ook deze watergangen worden door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard beheerd.

Pagina 34, 5.4.2

De boezemkade langs de Delfhavense Schie, de Abraham van Stolkweg en het Schie- Schiekanaal heeft de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen. Ten onrechte wordt aangegeven dat binnen deze dubbelbestemmingen bij afwijking van het bouwverbod advies moet worden gevraagd aan het hoogheemraadschap van Delfland. De betreffende waterkeringen zijn in beheer bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het advies moet dus ook bij Schieland en de Krimpenerwaard worden gevraagd.

Reactie:

Naar aanleiding van deze reactie is de toelichting van het bestemmingsplan aangepast.

9.1.5 Gasunie

Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

9.1.6 BOOR

Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden in de onderwaterbodem van singels en waterpartijen vraagt Boor een aanpassing op te nemen (dikgedrukt) in de regels in het verbod van de archeologische regels:

32.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 32.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,5 meter beneden NAP, respectievelijk de onderwaterbodem, en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter.

Tevens geeft BOOR aan dat de archeologische laag niet aan en uit te klikken is in de meegestuurde digitale verbeelding.

Reactie

In een overleg met BOOR naar aanleiding van deze reactie is geconstateerd dat de bescherming van de onderwaterbodem in de regels van het bestemmingsplan in combinatie met de verbeelding voldoende is geregeld.

Naar aanleiding van de opmerking is de verbeelding met betrekking tot de archeologische laag aangepast. Archeologie is op de verbeelding weer aan en uit te klikken.

9.2 Participatie

Voor het bestemmingsplanproces geldt een speciaal wettelijk traject voor participatie. Het ontwerpbestemmingsplan zal ter inzage gelegd worden, waarbij iedereen (bewoners en geïnteresseerden) in de gelegenheid wordt gesteld om zienswijzen in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. Bewoners en geïnteresseerden worden in de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam.

Om vragen te beantwoorden en informatie te geven zal gedurende de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een inloopavond worden gehouden, waarbij vragen aangenaande het ontwerpbestemmingsplan zullen worden beantwoord. Dit wordt ook gecommuniceerd via een huis-aan-huisblad en de website van de gemeente Rotterdam.