direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Franciscus
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De thans geldende bestemmingsplannen voor dit plangebied zijn verouderd. Het opstellen van dit bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma "Actualisering Bestemmingsplannen".

Het accent ligt in dit bestemmingsplan op het vastleggen van de bestaande situatie. Voor het overige geldt dat met dit bestemmingsplan de geldende, maar verouderde bestemmingsplannen worden geactualiseerd. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en plangrenzen

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0002.png"

Figuur: plangebied "Franciscus" met plangrenzen.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Franciscus" gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Deze bestemmingsplannen zijn inmiddels ouder dan 10 jaar en dienen te worden geactualiseerd:

*Bestemmingsplan "Kleiweg en spoorbaan, gronden gelegen tussen de" (395) (vaststellingsdatum: 29-08-1974; goedkeuring: 08-10-1975; onherroepelijk: 04-07-1979)

*Bestemmingsplan "Erasmussingel" (487) (vaststellingsdatum: 28-11-1991; goedkeuring: 07-04-1992)

*Bestemmingsplan "HSL Hillegersberg-Schiebroek" (525) (vaststellingsdatum: 13-01-2000; goedkeuring: 20-04-2000)

*Bestemmingsplan "Randstadrail II" (558) (vaststellingsdatum: 30-09-2004; goedkeuring en onherroepelijk: 14-10-2003)

**Bestemmingsplan "Polder Zestienhoven" (565) (vaststellingsdatum: 28-04-2005; goedkeuring: 31-05-2005 en onherroepelijk: 25-04-2007)

De volgende bestemmingsplannen dateren van voor de invoering van de Wet op de Ruimtelijke Ordening uit 1965 en hebben (vanwege art. 9.3.2 van de Invoeringswet Wro) per 1 juli 2013 hun rechtsgeldigheid verloren als planologisch kader.

*Bestemmingsplan "Noord en noordwestelijk stadsdeel, ubp" (72) (vaststellingsdatum: 26-03-1931; goedkeuring: 16-11-1931)

*Bestemmingsplan "Hillegersberg, groot uitbreidingsplan (85) (vaststellingsdatum: 09-02-1933; goedkeuring: 09-01-1934)

*Bestemmingsplan "Ten zuiden van de Kleiweg en ten westen van het electrische spoor, ubp" (94) (vaststellingsdatum: 29-09-1933; goedkeuring: 21-03-1934)

*Bestemmingsplan "Rozenlaan, omgeving, ubp in onderdelen" (244) (vaststellingsdatum: 26-11-1953; goedkeuring: 01-06-1954)

*Bestemmingsplan "Noorderkanaal-Ceintuurbaan, ubp in onderdelen" (289) (vaststellingsdatum: 11-12-1958; goedkeuring: 07-09-1959)

*Bestemmingsplan "Zestienhovensepolder, ubp in hoofdzaak" (318) (vaststellingsdatum: 15-06-1961; goedkeuring: 07-03-1962)

*Bestemmingsplan "Kleiweg en omgeving, ubp in onderdelen" (317) (vaststellingsdatum: 27-07-1961; goedkeuring: 21-03-1962)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0003.png"

Figuur: vigerende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft

1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2. de ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3. de ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4. een efficiënt gebruik van de ondergrond;
5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6. een betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8. het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9. de ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10. de ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11. de ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12. de ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13. een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

In de beleidsvisie 'Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte' van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan en consistent met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M.

Daarnaast geeft het rijk in 'Kiezen voor Karakter'aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar het rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Besluit ruimtelijke ordening

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quick scan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Provinciale structuurvisie "Ruimte en mobiliteit"

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie Ruimte en Mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

De Visie Ruimte en Mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.

Het Programma Mobiliteit en het Programma Ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.

2.2.2 Provinciale Verordening Ruimte

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplan en projectbestemmingsplan. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

2.3.2 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

2.3.3 Ontwikkelingsvisie Contramal (2003)

Vastgesteld op 30 maart 2004 door het college van B&W van de gemeente Rotterdam

De visie is een ruimtelijk beleidskader voor ontwikkelingen in het gebied. De belangrijkste elementen uit de visie zijn:

  • het Contramalgebied wordt getransformeerd van een ligging aan de rand van de stad naar stedelijk gebied;
  • qua programma wordt ingespeeld op de huidige markt: weinig kantoren, ruimte voor hoogwaardig bedrijventerrein, scholen/onderwijsvoorzieningen en woningbouw;
  • de G.K. van Hogendorpweg wordt een stadsas.
2.3.4 Voetbal Vitaal 2010

In de periode 2005 - 2010 heeft een revitalisering en herstructurering plaatsgevonden van het amateurvoetbal in Rotterdam. Efficiënter gebruik van voetbalvelden is mogelijk gemaakt door herplaatsing van sportverenigingen. Daarnaast is intensiever gebruik gemaakt van voetbalvelden doordat een groot deel is vervangen door kunstgrasvelden. Hiermee is, verspreid over heel Rotterdam, ruimte vrijgekomen voor stedelijke ontwikkelingen. In dit bestemmingsplan betreft het Noorderbocht en de AVS Germinallocatie.

2.3.5 Norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woon­omgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

2.3.6 Zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op basis van de in de beleidsnota opgenomen wensen en aangeduide oplossingsrichtingen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten en de verschillende gebieden die binnen de stad zijn te onderscheiden is dit beleid geformuleerd.

2.3.7 Woonwagenbeleid

Het beleidskader voor de Rotterdamse woonwagencentra wordt gevormd door de nota “Niet langer verkeren in de marge; Rotterdams woonwagenbeleid na intrekking van de Woonwagenwet” uit 2000 en de actualisatie van dit beleid uit 2008. Volkshuisvestelijke en sociaal-maatschappelijke normalisatie is het streven. Een belangrijk speerpunt uit het beleid is het verbeteren van de brandveiligheid op de centra. Brandveiligheid wordt deels geborgd door het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit geeft aan dat bij nieuwe woonwagens bij branddoorslag en brandoverslag een weerstand van 30 minuten moet bestaan. Deze weerstand kan worden gecreëerd door brandwerende voorzieningen te treffen, zoals brandwerende schotten in een woonwagen of een stenen muur tussen woonwagens. De weerstand kan ook bereikt worden door voldoende afstand te houden tussen twee woonwagens. Een weerstand van 30 minuten wordt over het algemeen bereikt wanneer twee woonwagens op tenminste 5 meter van elkaar zijn geplaatst. Vanuit het Bouwbesluit kan alleen op de bouwconstructie en niet op afstand worden gehandhaafd. Dat kan wel op basis van het bestemmingsplan.

2.3.8 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.9 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.4 Beleid gebieden Hillegersberg-Schiebroek, Overschie en Noord

2.4.1 Gebiedsvisie Hillegersberg-Schiebroek 2011-2014

Vastgesteld op 10 december 2010 door het dagelijkse bestuur van de (voormalige) deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek

Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkeling is het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het gebied is uitermate geschikt om meer midden en hoge inkomens aan de stad te binden. Bij het ontwikkelen van vrijkomende locaties dient een goede balans te worden gevonden tussen woningbouw en groen. Bij herontwikkeling is ook van belang de identiteit van de verschillende wijken te behouden.

Ten aanzien van bedrijvigheid is geformuleerd dat voor de Frobenstraat en de Ceintuurbaan nader beleid zal worden ontwikkeld, waarbij centraal staat dat werkgelegenheid in de buurt wordt bevorderd.

Voor Hillegersberg-Zuid spelen gaan de volgende ruimtelijke ontwikkelingen op termijn spelen:

  • De herontwikkeling van de RET-locatie (remise) aan de Kleiweg;
  • De uitbreiding van het Sint Franciscus Gasthuisterrein in samenhang met de golfbaan.
2.4.2 Visie Bouwen aan een groen Hillegersberg

Vastgesteld op 9 november 2012 door de deelraad van de (voormalige) deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek

Om te zorgen voor behoud en transformatie van het groen in het gebied zijn regels opgesteld om vorm te geven aan een model, dat zelfs bij maximale druk vanuit het bouwprogramma over een groen gevoel wordt gegarandeerd. De aanwezige groenstructuren in de deelgemeente zijn vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen. Bij nieuwe bouwinitiatieven op groen die niet in het bestemmingsplan passen wordt de nota naast andere afwegingskaders zoals financiële haalbaarheid, bouwbeleid, milieubeleid enz. gebruikt als afwegingskader om te beslissen of al dan niet medewerking aan een initiatief wordt verleend.

2.4.3 Gebiedsvisie Overschie 2010 - 2014

Vastgesteld op 28 juli 2010 door de deelraad van de (voormalige) deelgemeente Overschie

Het gebiedsbeleid voor onder andere het plangebied Overschiese Kleiweg en Zestienhovensekade is vastgelegd in de Gebiedsvisie Overschie 2010 - 2014 dat op 28 juli 2010 door de deelraad van Overschie is vastgesteld. De Gebiedsvisie 2010-2014 kent drie speerpunten:

  • uitvoering van herstructurering en nieuwbouw;
  • sociale versterking en samenhang;
  • versterking van ‘groen en blauw’.

De herstructurering en nieuwbouw moeten leiden tot aantrekkelijk woonmilieus, waardoor ook jonge gezinnen en gezinnen met midden en hogere inkomens naar Overschie komen. Hierdoor stijgt de koopkracht en het draagvlak voor voorzieningen. Fysieke verbindingen moeten vorm krijgen, zodat verbindingen tussen wijken en vanuit Overschie naar het buitengebied aantrekkelijker worden.

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2020 vormt de komende jaren het vertrekpunt voor allerlei plannen op het gebied van bouwen, wonen, verkeer, voorzieningen, groen en milieu. Het belangrijkste middel om deze doelen te bereiken is de olievlekwerking van sterke punten en kansen benutten die al aanwezig zijn. In de documenten 4 op 1 rij van de gemeente Rotterdam en de drie noordelijke gebieden Overschie, Hillegersberg en Prins-Alexander en de gebiedsvisie Overschie is dit vertaald in het uitbreiden van het groene en hoog gewaardeerde woonmilieu van Hillegersberg in het gebied van Park Zestienhoven en omgeving.

De visie geeft de ruimtelijke kaders aan voor de kern van Overschie. Daarnaast worden ook de ontwikkelingen rond om de kern in beschouwing genomen Met de ruimtelijke kaders in deze visie wordt een duurzame ontwikkeling van woningbouw, voorzieningen en buitenruimte mogelijk gemaakt. Er wordt ingezet op woningen in het duurdere segment waarmee Overschie een draagkrachtige doelgroep van midden en hogere inkomens kan aantrekken.

Het doel van de visie is het zoveel mogelijk bewaken van het landschappelijk waardevolle en cultuurhistorische lint Zestienhovensekade en Overschiese Kleiweg. Het plangebied kent een herstructureringsopgave die al in Stofkamactie woningbouwplannen Overschie 2002 is vastgelegd. Voor deze woningbouwlocaties zijn per bouwlocatie de stedenbouwkundige randvoorwaardennota's nader geformuleerd en vastgesteld.

Bij de inpassing van nieuwe woningbouw kan in het plangebied een onderscheid worden gemaakt tussen een oostelijk en een westelijk deel. In het oostelijk deel gaat het dan om de inpassing van een aantal kleine woningbouwlocaties waarmee de rand van Park Zestienhoven extra wordt geaccentueerd. Het groene wonen in het lint is het bindende element. Goede oost-west verbindingen (voor zowel auto en langzaam verkeer) zijn dus van groot belang voor dit gebied.

2.4.4 Groenvisie Overschie 2009-2020

Vastgesteld op 23 april 2009 door de deelraad van de (voormalige) deelgemeente Overschie

In de Groenvisie Overschie 2009-2020 die in 2009 is vastgesteld is het kerndoel het duurzaam in standhouden van het groene karakter in Overschie in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen.

2.4.5 Natuurwaarden in Noord

Vastgesteld op 26 januari 2012 door de deelraad van de (voormalige) deelgemeente Noord

Deze rapportage betreft een quick scan naar de (potentiële) natuurwaarden in het gebied Noord. De rapportage bevat aanbevelingen voor het aanwijzen van een hoofdstructuur van kerngebieden en ecologische routes daartussenin, en voor het via inrichting en beheer behouden en ontwikkelen van natuurkwaliteit binnen en buiten de ecologische structuur.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied "Franciscus" maakte oorspronkelijk deel uit van een (klei-op-)veengebied dat in de 11e-12e eeuw is ontgonnen. In het noordelijk deel van het plangebied, ruwweg ten noorden van de Kleiweg, is het veen na de Middeleeuwen afgegraven om als brandstof (in de vorm van turf) te worden benut. De door de turfwinning ontstane meren werden aan het einde van de 18e eeuw drooggemaakt. In 1772 ontstond zo de Schiebroekse Polder, gevolgd door de Laag Zestienhovense Polder en Oudendijksche Polder in 1786. De Bovendijk die voor een deel nog in het gebied aanwezig is, vormde de scheiding tussen de twee poldergebieden. In deze nu relatief laag gelegen gebieden liggen oudere prehistorische landschappen, met voormalige wad- en kwelderkreken, uit de periode voor de veenvorming aan de oppervlakte. In de diepere ondergrond (vanaf circa 9 meter beneden NAP) bevindt zich onder het hele plangebied een stelsel van fossiele rivier-stroomgordels uit de periode van circa 6.000 tot 8.000 jaar geleden.

Het zuidelijk deel van het plangebied "Franciscus" maakte vanaf de Middeleeuwen deel uit van de Hoog-Oudendijkse Polder en de Bergpolder. De structuur van het gebied is bepaald door de middeleeuwse ontginningen en het verloop van de Kleiweg. De ligging van de Kleiweg gaat oorspronkelijk waarschijnlijk terug op het verloop van een geul die rond het begin van de jaartelling in het veen is ingesneden. Uit recent archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de HSL is gebleken dat de geul in meerdere fasen watervoerend en sedimenterend is geweest: in de late prehistorie, de Romeinse tijd en mogelijk de Late Middeleeuwen. Bij het onderzoek zijn tientallen palen van een gebouw uit de IJzertijd aangetroffen juist ten noorden van voornoemde geul. De geul is uiteindelijk opgevuld met zand en klei. Er vormde zich zo een stroomgordel die later in het middeleeuwse ontginningslandschap zichtbaar is gebleven en waarop mogelijk een dijk en een weg (de Kleiweg) zijn aangelegd. Aan de Kleiweg concentreerde zich de bebouwing, waardoor een bewoningslint ontstond. Aan de Erasmussingel, gelegen ten noorden van de Kleiweg en aansluitend op de al aanwezig kern Schiebroek, ontstond juist na het droogmaken van de Schiebroekse Polder een nieuw bebouwingslint.

Hedentendag wordt een groot gedeelte van het plangebied ingenomen door moderne infrastructuur, zoals de spoorlijn Rotterdam-Gouda, de tracés van RandstadRail en HSL en veel wegen zoals de G.K. van Hogendorpweg. Het Sint Franciscus Gasthuis is gebouwd op de ophogingen van een voormalige vuilnisbelt, die deels weer is afgegraven. Recentelijk zijn enkele terreinen aan de noordzijde van het plangebied opgehoogd.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Archeologische verwachting

In het plangebied "Franciscus" kunnen vondsten en bewoningssporen uit heel verschillende periodes aanwezig zijn. In de diepere ondergrond (tussen circa 9 en 13 meter beneden NAP) kunnen zich op de fossiele stroomgordelafzettingen vondsten en bewoningssporen uit de Steentijd bevinden (circa 6.000 tot 4.000 voor Christus, Laat Mesolithicum tot Midden Neolithicum). In de laag liggende, uitgeveende delen van het gebied kunnen vondsten en bewoningssporen uit de periode van circa 4.000 tot 2.000 voor Christus (Midden-Laat Neolithicum) dicht aan de oppervlakte aanwezig zijn. In de omgeving van de Kleiweg en het ten zuiden er van gelegen deel van het plangebied zijn jongere kleiafzettingen en veenlagen aanwezig. Vondsten en bewoningssporen kunnen in dit gebied behalve uit de Steentijd dus ook uit de jongere periodes Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen-Nieuwe Tijd dateren. Langs de Kleiweg en in de oude bewoningskern van Schiebroek is een verhoogde kans op de aanwezigheid van vondsten en bewoningssporen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

NB: in het onderzoek is ook een gedeelte van het HSL-tracé ter hoogte van Park Zestienhoven meegenomen. Inmiddels maakt dit geen deel meer uit van het plangebied, zie voor de plangrenzen paragraaf 1.2.

In de regels is aangegeven dat het vergunningvereiste niet geldt voor bestaande weg- en leidingcunetten. In dit gebied geldt dat eveneens voor de grote spoortracés.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0004.png"

Figuur: Archeologische verbeelding.

Aanbevelingen
Waarde - Archeologie 1

Voor het gebied waar het oude klei-op veen landschap nog aanwezig is en niet is overbouwd (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een aanlegvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,30 meter beneden maaiveld en tevens een oppervlakte beslaan groter dan 100 m².

Waarde - Archeologie 2

Voor het gebied waar het oude klei-op-veen landschap nog aanwezig is, maar dat wel is overbouwd of aangetast en tevens het gebied waar turfwinning heeft plaats gevonden (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,50 meter beneden maaiveld en tevens een oppervlakte beslaan groter dan 100 m².

Waarde - Archeologie 3

Voor het gebied waar de bovenste lagen zijn verstoord of waar dikke ophogingen aanwezig zijn (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2 meter beneden maaiveld en tevens een oppervlakte beslaan groter dan 100 m².

3.3 Cultuurhistorie

Oude kreekrug

De Oude Kleiweg-Zestienhovensekade-Overschiese Kleiweg-Kleiweg-Kootsekade is een eeuwenoude, doorlopende route die vanaf Overschie naar Hillegersberg loopt. Van oorsprong ligt de route op een oude kreekrug, een hogere zone in het veenlandschap die duizenden jaren geleden is gevormd door afgezette rivierklei. Tijdens de inklinking van het veen waren kreekruggen geschikt voor occupatie. De Zestienhovensekade en de Oudendijkse Schiekade voeren langs de Rotterdamse Schie; het kanaal dat in de 14e eeuw werd gegraven toen Rotterdam stadsrechten kreeg en haar scheepvaartverbindingen met het achterland wilde verbeteren.

Ontginningen

De Kleiweg en de Rotterdamse Schie dienden in de Middeleeuwen als basis voor de ontginning van het veenmoeras waarbij onder meer de Oudendijkse Polder, de Berch Polder en de polder Sestienhoven werden aangelegd. De nieuwe vruchtbare akkerbouwgronden werden met windmolens drooggemalen en verdeeld in langgerekte kavels die haaks op de ontginningsbasis lagen. Vanuit de stenen huizen en boerderijen op het platteland namen boeren het land in gebruik. Overschie en omgeving werd een welvarende agrarische regio dankzij de groeiende afzetmarkt in Rotterdam en Delft.

Veenplassen en droogmakerijen

In de 17e eeuw vormde het winstgevende turfsteken een belangrijke bron van inkomsten in Schieland, maar door de 'veenhonger' verveende het landschap tot grote waterplassen. Daarom werden in de 18e eeuw nieuwe polders drooggemaakt, zoals bijvoorbeed de Laag Oudendijkse, de Laag Zestienhovensche en de Schiebroekse polder. Kenmerkend voor deze polders is de aanleg van een ringdijk, een ringvaart en een molengang met vijzelmolens. De droogmakerijen kwamen lager te liggen dan de oudere veenpolders en moesten voortdurend bemaald worden. Vanaf de 19e eeuw werd het kwelwater met behulp van stoommachines weggemalen en zijn tal van windmolens gesloopt. In de periode 1860-1890 kende Overschie opnieuw een welvarende periode toen het zich ontwikkelde tot het centrum van het 'spoelingdistrict'. Het jonge vee werd in deze tijd snel vetgemest met graanafval uit de jeneverindustrie, vee en zuivelproducten werden goed verkocht in de omliggende, groeiende steden. Bij tal van boerderijen verrezen nieuwe schuren, stallen of extra woningen, vaak opgemetseld met de bakstenen die afkomstig waren van de sloop van oude bijgebouwen. Typisch voor Schieland zijn de hallehuisboerderijen waarbij de woning, de veestallen en de ruimtes voor de zuivelbereiding als kaas en boter, zich allemaal in een groot langgerekt volume onder hetzelfde dak bevinden. Ook de variant waarbij de veestallen in een aparte schuur zijn ondergebracht komt voor. Een veel voorkomend woningtype voor personeel is het dwarse huis, een breed pand van één bouwlaag met een lagere achteraanbouw.

Industriële ader

De Rotterdamse Schie was in de 18e en 19e eeuw een bedrijvige verkeersader. Langs het water lagen tal van houtzagerijen met zaagmolens, scheepswerven en andere fabrieken. In de dorpskern Overschie en in de gehuchten Kouwenhoek en De Schans lagen (arbeiders)woningen, winkels en kleine bedrijfjes. In de loop van de 20e eeuw verbeterden de woonomstandigheden voor de arbeiders. Door particuliere bouwers werden diverse woningbouwprojecten ontwikkeld zoals de woningen langs de Oudendijkse Schiekade en de Oude Kleiweg. Uiteindelijk groeiden de gehuchten aan elkaar vast.

Stadsontwikkeling

De toenemende verstedelijking van de stad Rotterdam leidde tot de aanleg van moderne infrastructuur en in de jaren 1920 tot de bouw van het Kleiwegkwartier/ Hillegersberg-Zuid. De Kleiweg in dit stadsdeel kreeg een stedelijk karakter. Ten westen van de spoorlijn (Schiebroek/Overschie) behield de Kleiweg wel haar landelijke karakter. Het lange lint trok in de 20ste eeuw verschillende particuliere opdrachtgevers aan die er een landhuis of dijkwoning lieten bouwen, soms gecombineerd met een (tuinders)bedrijf. De individuele bouw heeft door de jaren heen een grote diversiteit opgeleverd waarin contemporaine bouwstijlen als de Amsterdamse School met de karakteristieke expressieve baksteendecoraties, houttoepassingen en robuuste dakvormen of juist de boerderijen uit de omgeving inspiratiebron zijn geweest. Opvallend zijn de grote rietgedekte landhuizen met hoge dakkap met twee of drie woningen en de panden die op boerderijen lijken; langgerekte, diepe panden met een hoge mansardekap en enig siermetselwerk, soms met een bedrijfsloods of schuur.

Concluderend kan gesteld worden dat de historische linten een rijke cultuurgeschiedenis kennen waarin de ontwikkeling van de stad Rotterdam een grote rol heeft gespeeld.

De wegen zijn cultuurhistorisch waardevol vanwege de volgende constateringen:

Overschiese Kleiweg – Kleiweg

  • de historische route over de oude kreekrug is grotendeels intact waarbij het kronkelige tracé en het dijklichaam karakterisitiek zijn
  • de ontginningsbases van de middeleeuwse polders en een deel van de middeleeuwse verkaveling is nog zichtbaar in het landschap kenmerkend aan dijklichamen, vaarten en weilanden met sloten.
  • langs het westelijke deel van de landelijke route liggen diverse laat 19e eeuwse boerderijen en woningen in typerende bouwstijl die herinneren aan de agrarische bloeiperiode
  • langs de route liggen landhuizen die karakteristiek zijn voor de 20ste eeuwse invulling van de rafelige stadsrand
  • de planmatige ontwikkeling van het Kleiwegkwartier valt buiten het onderzoek naar de historische linten, wel bevinden zich diverse agrarische overblijfselen in de vorm van enkele laat 19e eeuwse panden. Het zijn geen beeldbepalende objecten.

Cultuurhistorische waardenkaart

De Cultuurhistorische Verkenning Kleiweggebied (januari 2014) benoemt cultuurhistorisch waardevolle structuren, landschappelijke elementen, ensembles en beeldbepalende objecten (panden). Deze zijn op de cultuurhistorische waardenkaart van het gebied opgenomen.

Zowel bij de landschappelijke elementen als bij de objecten geldt dat er in alle gevallen slechts sprake is van restanten uit vervolgen tijden, waarbij de onderlinge samenhang tussen object, dijk, waterpartij etc het meest interessant en cultuurhistorisch waardevol is. Afzonderlijke objecten die geheel op zichzelf waardevol zijn, kent dit gebied eigenlijk niet. Op de waardenkaart zijn daarom ensembles aangewezen waarin de objecten en de landschappelijke elementen tezamen een beeldbepalend geheel vormen. De meeste gebouwen zijn in deze zones beeldondersteunend. De panden die qua architectuur en situering meer kwaliteit vertonen, zijn aangemerkt als beeldbepalend. Bij de selectie van de objecten is getracht om zoveel mogelijk een afspiegeling te geven van de verschillende bouwtypes en bouwstijlen die in het gebied zijn aangetroffen. In de bijlage van de Cultuurhistorische verkenning Kleiweggebied zijn van deze objecten waarderingen opgenomen, gebaseerd op een waarderingsmatrix.

De landschappelijke structuren zijn in de kaart aangegeven volgens de legenda zoals die reeds is ontwikkeld voor de Cultuurhistorische Waardenkaart Rotterdam. De elementen die in het onderzoeksgebied voorkomen zijn als volgt verder gespecificeerd:

  • middeleeuws kanaal/vaart
  • middeleeuwse polder
  • middeleeuwse dijk/kreekrug
  • 18e eeuwse ringvaart/molengang
  • 18e eeuwse ringdijk
  • 18e/19e eeuwse polder/landgoed

Cultuurhistorie in het plangebied

Het plangebied kent geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Een aantal beeldbepalende panden is gelegen in het plangebied. Beeldbepalende objecten hebben, in tegenstelling tot monumenten, geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

In de planregels van dit bestemmingsplan zijn de beeldbepalende objecten opgenomen met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" (zie 4.2.15 van de toelichting en Artikel 32). Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0005.png"

Het deel van de historische linten met hun cultuurhistorische waarden in het Kleiweggebied die in het plangebied zijn gelegen.

Beeldbepalende panden binnen het bestemmingsplan Franciscus:

Aan de Kleiweg liggen enkele landhuizen, soms met brug, zoals een landhuis in expressieve bouwstijl (Kleiweg 441), een woning met timmermanswerkplaats in traditionele stijl (Kleiweg 395-397) en een boerderij type hallehuis (Kleiweg 375) die beeldbepalend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0006.png"

3.4 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in drie gebieden, te weten Hillegersberg-Schiebroek, Noord en Overschie. Het plangebied wordt doorkruisd en/of begrensd door (grootschalige) infrastructuur. Ten zuiden van het plangebied ligt de autosnelweg A20 met het Schieplein (gelegen buiten het plangebied). Tevens ligt parallel aan de autosnelweg de spoorlijn Rotterdam-Gouda. De westelijke plangrens wordt grotendeels gevormd door de provinciale weg G.K. van Hogendorpweg (N471) en de oostelijke plangrens wordt grotendeels gevormd door de RandstadRail met een tweetal haltes (Melanchtonweg, Meijersplein). Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een gedeelte van het tracé van de Hogesnelheidslijn.

In het plangebied liggen enkele grootschalige functies. In de oosthoek ligt een RET-remise voor stalling en reparatie van trams en bussen. Aangrenzend ligt het ziekenhuis Sint Franciscus Gasthuis. Ten noorden van het ziekenhuis ligt een 9-holes golfbaan. Ten noorden hiervan ligt een strook met diverse functies. Het meest noordelijk ligt een terrein van de NAM met jaknikkers. Ten zuiden van dit terrein ligt een milieustraat, de gemeentewerf van Overschie/Hillegersberg, een woonwagencentrum en het bedrijventerrein Frobenstraat.

Ten westen van de G.K. van Hogendorpweg ligt de Overschiese Kleiweg met lintbebouwing. Aan deze weg ligt tevens het geriatrisch centrum Stadzicht met grote tuin. Ten zuiden van de Overschiese Kleiweg ligt een volkstuinencomplex.

In de nabijheid, grenzend aan het plangebied ligt de luchthaven Rotterdam - The Hague Airport.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is situatie conform het vorige bestemmingsplan weer op te nemen. Hoewel niet opgenomen in dit bestemmingsplan is er sprake van enkele ontwikkelingen in het plangebied. Voor deze ontwikkelingen is er echter voor gekozen om die via een zelfstandige planprocedure te realiseren. Voor de volledigheid worden deze ontwikkelingen hieronder nader toegelicht.

Stadzicht

Het woonzorgcentrum Stadzicht aan de Overschiese Kleiweg wenst het complex uit te breiden met een apart gebouw voor palliatieve zorg (maximaal 2 bouwlagen, een bebouwingsoppervlak van 1.800 m2 en een b.v.o. van maximaal 4.000 m2). Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid.

Randvoorwaarde voor de realisatie van het nieuwe gebouw is dat het alleen mogelijk is als geluidsmaatregelen worden getroffen. Bron- en/of overgangsmaatregelen zijn geen realistische mogelijkheden, omdat deze voor onvoldoende reductie van de geluidsbelasting zorgen, te hoge kosten met zich meebrengen en/of stedenbouwkundig onwenselijk zijn. Als maatregel aan de ontvangstkant is het toepassen van dove gevels op de oost- en zuidgevel van het gebouw mogelijk, of als alternatief daarvoor het toepassen van een vliesgevel, loggia of binnenbalkon.

Sportvelden AVS Germinal

Na het vertrek van de voetbalvereniging AVS Germinal hebben de sportvelden thans geen functie meer. Gezocht wordt naar een nieuwe functie op deze locatie. In het beleidsstuk "Overschiese Kleiweg e.o. Toekomstvisie " (d.d. 2 juli 1997, bestuurlijk vastgesteld door de toenmalige deelgemeente Overschie), zijn diverse opties voor herontwikkeling van dit terrein geschetst. Qua mogelijke bestemmingen zijn benoemd: wonen, maatschappelijke voorzieningen en groen/recreatie, al dan niet in combinatie.

Op dit moment is er nog geen concreet nieuw initiatief voor deze locatie. Voor de gemeente heeft herontwikkeling van deze locatie op dit moment nog geen prioriteit. Daarom is ervoor gekozen de locatie te bestemmen overeenkomstig de huidige situatie namelijk als "Groen".

Als zich nieuwe initiatieven aandienen waarvoor deze locatie in principe geschikt zou kunnen zijn, zal daarvoor een apart projectbestemmingsplantraject worden doorlopen. Omwonenden zullen in de vroege planfase worden betrokken bij het opstellen van het ruimtelijk/programmatisch kader.

RET-remise Kleiweg

Voor het RET-terrein (werkplaatsen, remise, kantoren) aan de Kleiweg 242-246 zijn plannen om de gebouwen op de locatie te slopen en te vervangen door nieuwe gebouwen. De RET onderzoekt de mogelijkheden voor herindeling van het terrein, waarbij ook het aangrenzende terrein aan de westzijde (de zogenoemde Franciscus-driehoek) wordt meegenomen. In de Franciscus-driehoek zal ruimte worden geboden voor een parkeerterrein voor circa 100 bussen. Verder zullen hierbij aanvullende voorzieningen, zoals een wachtruimte voor het buspersoneel en een werkplaats mogelijk worden gemaakt.

4.2 Juridische planbeschrijving

4.2.1 Bedrijf

De gronden voor bedrijven hebben de bestemming "Bedrijf" gekregen. In het bestemmingsplan is een onderverdeling gemaakt naar verschillende bestemmingen bedrijven op basis van categorie-indeling of op basis van de specifieke vorm van bedrijfsactiviteiten. Om voldoende flexibiliteit te behouden is de bestemming "Bedrijf" niet aan de (huidige) bebouwing op de bedrijfskavel toegekend, maar aan de gehele kavel. Hierbij is geen maximaal bebouwingspercentage gegeven dus in principe kan de gehele kavel worden volgebouwd. Wel is de maximale bouwhoogte opgenomen. Bij het bedrijventerrein Schiebroek is rekening gehouden met de ligging onder de aanvliegroute van Rotterdam - The Hague Airport.

De gronden die de bestemming Bedrijf - 1 hebben gekregen zijn bedoeld voor bedrijven met bedrijfsactiviteiten die behoren tot de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De gronden met deze bestemming zijn vooral in de nabijheid van woningen gelegen, zoals aan de Erasmussingel (zuidzijde Frobenstraat), de Overschiese Kleiweg en de Kleiweg. De volgende bedrijven hebben een maatbestemming gekregen, omdat hun activiteiten tot een hogere bedrijfscategorie behoren:

-de Petristraat 239/241 (bedrijf in carroserieherstel in categorie 3.2);

-de Korte Kleiweg 40 (bedrijf in electrotechniek (milieucategorie 3.1);

-de Overschiese Kleiweg 581 (bedrijf in carrosserieherstel (milieucategorie 3.2);

-de Kleiweg 242-246 (tramremise en busstalling met het daarbij behorende erf en werkterrein in categorie 3.2). Voor deze gronden is een bouwvlak opgenomen, zodat de toekomstige doortrekking van de Ceintuurbaan niet wordt belemmerd.

De gronden die de bestemming Bedrijf - 2 hebben gekregen zijn bedoeld voor bedrijven met bedrijfsactiviteiten die behoren tot een maximale milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De gronden met deze bestemming zijn o.a. gelegen op het bedrijventerrein Frobenstraat en aan de Ratelaarsweg, behorende tot het bedrijventerrein Schiebroek op voldoende afstand van woonfuncties. Een maatbestemming hebben de brandweerkazerne (Frobenstraat 8) en het atelier voor kunstenaars (Melanchtonweg 137) gekregen.

De gronden met de gemeentewerf en de milieustraat aan de Melanchtonweg hebben de bestemming Bedrijf - 3 gekregen.

Het terrein van de Nederlandse AardolieMaatschappij (NAM) heeft de bestemming Bedrijf - Energiewinning en -verwerking gekregen. Op deze gronden zijn voorzieningen voor energiewinning en -verwerking toegestaan. Deze maatbestemming is aan deze gronden gegeven, omdat de huidige bedrijfsactiviteiten tot een van de hogere milieucategorieën behoren, terwijl het ongewenst is om in deze woonomgeving nieuwe bedrijfsactiviteiten, die tot een hoge milieucategorie behoren, opnieuw toe te laten. Gedurende de planperiode zullen de activiteiten van de NAM op dit terrein worden afgebouwd. Na deze afbouwperiode bestaat de mogelijkheid om het gebied in te richten als gemeentewerf of bomendepot.

4.2.2 Bedrijf - Nutsvoorziening

In dit bestemmingsplan is aantal voorzieningen van openbaar nut als Bedrijf - Nutsvoorziening bestemd. Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen na het voeren van een vrijstellingsprocedure overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 60 m3.

Ter plekke van de tunnelmond van de RandstadRail ligt tevens een gelijkrichterstation ten behoeve van de Randstadrail (hoogte 5 meter). Deze voorziening heeft de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening gekregen.

4.2.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen Verkeer - Wegverkeer en Verkeer - Verblijfsgebied.

Het park bij Stadzicht heeft de bestemming "Groen" gekregen. Het koetshuis en de portierswoning hebben een bouwvlak op de verbeelding gekregen. Het verenigingsgebouw van de postduivenvereniging aan de Overschiese Kleiweg 629 is opgenomen in de planregels.

4.2.4 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve, levensbeschouwelijken en publieke voorzieningen verstaan. Het betekent dat een voorziening die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende voorziening.

Op de verbeelding zijn voorzieningen met "Maatschappelijk" bestemd, waarbij geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, kinderdagverblijven (sinds Wgh 1-7-2012), ziekenhuizen en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een buurthuis of kerkgebouw toegestaan zijn.

Het ziekenhuis Sint Franciscus Gasthuis heeft de bestemming "Maatschappelijk - 1" gekregen.

De bestemming "Maatschappelijk - 1" is een verzamelbestemming en is inhoudelijk geheel toegespitst op de functies die in het Sint Franciscus Gasthuis zijn gehuisvest. Naast medische voorzieningen kent het ziekenhuis ook ondergeschikte, ondersteunende functies zoals bijvoorbeeld horeca en detailhandel. Deze functies worden dan ook tot een bepaalde omvang mogelijk gemaakt binnen de bestemming "Maatschappelijk". Daarnaast is ruimte geboden aan zorggerelateerde functies, zoals kantoren, bedrijven en een zorghotel eveneens kleinschalige horeca en (zorggerelateerde) detailhandel. Door toepassing van de bestemming "Maatschappelijk - 1" ontstaat voldoende flexibiliteit voor het gebruik van een duurzaam ziekenhuis.

Het Examencentrum van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de Noorderbocht 25 heeft de bestemming "Maatschappelijk - 2" gekregen.

4.2.5 Recreatie - Volkstuin

De gronden van het volkstuinencomplex "Helpt Elkander" aan de Overschiese Kleiweg 590 hebben de bestemming Recreatie - Volkstuin gekregen.

4.2.6 Sport

Aan de Ratelaarweg is een sporthal toegestaan met een bouwhoogte van 8 meter.

4.2.7 Sport - Golfbaan pitch & putt

De golfbaan aan de Kleiweg 480 heeft de bestemming Sport - Golfbaan pitch & putt gekregen. De gronden zijn bestemd voor een golfbaan, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een afslaggebouw, een restaurant met terras (met een b.v.o. van 300 m2), een overdekte driving range, onderhoudsgebouwtjes, met de daarbij behorende ontsluitingswegen, en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterlopen.

4.2.8 Sport - Sport- en speelterrein

Het terrein in de Noorderbocht heeft de bestemming "Sport - Sport- en speelterrein" gekregen.

Deze gronden zijn bestemd voor sportvelden en speelterreinen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals tribunes, clubgebouw/kantine, kleedruimtes e.d. En voor lichtmasten en vlaggenmasten e.d.

De maximale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt een hoogte van 6 meter. Voor een clubgebouw geldt dat deze niet groter mag zijn dan 1.000 m2. Tribunes mogen niet hoger zijn dan 10 meter.

4.2.9 Verkeer

Autosnelweg

De rijksweg A20 heeft de bestemming Verkeer - Autosnelweg gekregen. Binnen deze bestemming zijn de bij een autosnelweg behorende kunstwerken en voorzieningen toegestaan. Onder kunstwerken worden onder andere bruggen, tunnels en viaducten verstaan. De voorzieningen, die zijn toegestaan betreffen lichtmasten, wegportalen e.d. Tevens zijn in deze bestemming andere functies, zoals groenvoorzieningen en waterlopen mogelijk gemaakt. De realisering van een geluidsscherm is ook mogelijk binnen deze bestemming.

Erf

Enkele gronden aan de Overschiese Kleiweg hebben de bestemming Verkeer - Erf gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen en waterlopen. De bebouwing binnen deze bestemming is vastgelegd in de planregels.

In de Franciscus-driehoek zal ruimte worden geboden voor een parkeerterrein voor circa 100 bussen. Verder zullen hierbij aanvullende voorzieningen, zoals een wachtruimte voor het buspersoneel en een werkplaats mogelijk worden gemaakt.

Metro/sneltram

Het tracé van de RandstadRail heeft de bestemming Verkeer - Metro/sneltram gekregen. Binnen deze bestemming zijn de metro/tramspoorbanen toegestaan. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt de sneltram nog in een tunnel.

De tunnel is op de verbeelding aangeduid met een functieaanduiding "tunnel". Tevens is in de Algemene aanduidingsregels opgenomen, dat aan weerszijden van de tunnel voor een vrijwaringszone met een breedte van 5 meter is geregeld dat niet zo maar gebouwd kan worden in de zone. Er is wel ontheffing mogelijk, waarvoor advies van de railbeheerder nodig is.

In de bestemming Verkeer - Metro/sneltram zijn tevens andere functies, zoals groenvoorzieningen en waterlopen mogelijk gemaakt. Binnen deze bestemming zijn de bestaande RandstadRailstations Melanchtonweg en Meijersplein met bijbehorende voorzieningen, zoals perrons en stationsgebouwen, mogelijk gemaakt.

Spoorverkeer

De tracés van de spoorlijnen Rotterdam - Gouda en de HogeSnelheidsLijn (HSL) hebben de bestemming Verkeer - Spoorverkeer gekregen. Binnen deze bestemming zijn de bij een spoorbaan behorende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn in deze bestemming andere functies, zoals groenvoorzieningen en waterlopen mogelijk gemaakt.

Verblijfsgebied

De ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Ook pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke hebben deze bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Wegverkeer

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Wegverkeer gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn de 50-km/u wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km/u wegen zullen blijven.

4.2.10 Wonen

De woningen hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen deze bestemming zijn woningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals (inpandige) bergingen en aanbouwen, toegestaan.

De bouwhoogte van de woningen is twee bouwlagen met kap. tenzij de bouwhoogte op de verbeelding is weergegeven. Voor erfafscheidingen geldt een maximale hoogte van 2 meter, met uitzondering van de erfscheidingen voor de voorgevelrooilijn, waarvoor geldt dat die niet hoger dan 1 meter mogen zijn.

Lintbebouwing Overschiese Kleiweg

Deze lintbebouwing betreft een cluster met als hoofdfunctie de woonfunctie. In de huidige situatie gebruiken enkele bewoners de opstallen achter hun woning voor bedrijfsactiviteiten. Deze bedrijfsactiviteiten overstijgen qua omvang en uitstraling (milieucategorie 2 en 3) de activiteiten die kunnen worden geschaard onder het beroep aan huis. In het vorige bestemmingsplan hadden de gronden een bestemming gekregen, waarbij eengezinswoningen met werkplaatsen/bergingen mogelijk waren. In het verleden heeft dit voor veel onduidelijkheid en overlast geleid. In dit bestemmingsplan zal de bestemming als uitgangspunt de gerealiseerde feitelijke situatie hebben, zodat nieuwe ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen. Bedrijfsactiviteiten zijn met mate toegestaan, zolang er een relatie bestaat met de bewoner van de woning op het desbetreffende perceel.

Op deze percelen is een maatbestemming voor de huidige bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze bedrijfsactiviteiten of daaraan gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden op de genoemde percelen (artikel 25.1.b)

Deze huidige bedrijfsactiviteiten (voornamelijk autobedrijfjes) zijn toegestaan op de gronden, die de bestemming "Wonen" hebben gekregen en hebben een maatbestemming met een aanduiding "bedrijf (b)" gekregen. In de planregels is geregeld dat de huidige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan zolang er een duidelijke relatie bestaat tussen de hoofdbewoner van de woning en de bedrijfsactiviteiten op het perceel dat bij zijn woning hoort. Dat betekent dat in ieder geval de hoofdbewoner van de woning de bedrijfsactiviteiten op het betreffende perceel uitoefent. De huidige bedrijfsactiviteiten kunnen ook worden voortgezet door een nieuwe hoofdbewoner van het betreffende adres. Nieuwe en afwijkende bedrijfsactiviteiten, die omvattender zijn dan het beroep aan huis, zijn niet toegestaan.

Ten behoeve van de stedenbouwkundige uitstraling van de lintbebouwing is voor deze gronden een voorgevelrooilijn, die het verloop van de Overschiese Kleiweg volgt, opgenomen. Woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Voor deze voorgevelrooilijn mag niet worden gebouwd. Wel mogen deze gronden voor parkeren op eigen erf worden gebruikt. Eén uitzondering betreft een woning op het terrein ten noorden van de adressen Overschiese Kleiweg 619 - 625. Deze woning heeft een apart bouwvlak gekregen.

Voorts is een achtergevelrooilijn opgenomen, die het verloop van de huidige achtergevels van de hoofdgebouwen (inclusief aanbouwen) volgt. Dit betekent dat bebouwing voor niet-woonfuncties (garages, bergingen e.d.) niet binnen de achtergevelrooilijn valt. Buiten deze achtergevelrooilijn gelden de regels van het omgevingsvergunningvrije bouwen. Enkele percelen bevatten thans al meer bebouwing dan volgens het omgevingsvergunningvrije bouwen zou mogen worden gebouwd. Voor deze adressen is de oppervlakte van de huidige bebouwing in bijlage 3 behorende bij de regels vastgelegd.

Werken aan huis

In de planregels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Wonen - Berging

Enkele gronden aan de Overschiese Kleiweg hebben de bestemming Wonen - Berging gekregen. Deze bergingen zijn uitsluitend bestemd voor het gebruik als huishoudelijke berging, alsmede voor de niet bedrijfsmatige stalling van (motor)voertuigen.

4.2.11 Wonen - Bijzonder woongebouw

In het plangebied ligt een aantal bijzondere woongebouwen. Het betreffen gebouwencomplexen, gebouwen of delen van gebouwen die zijn bestemd voor permanente bewoning door een institutioneel huishouden, zoals bejaardenoorden, verpleeghuizen of gezinsvervangende tehuizen). De gronden van deze voorzieningen hebben de bestemming Wonen - Bijzonder woongebouw gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen t.b.v. bewoning en/of zorgverlening, met gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners, zoals keuken- en horecafaciliteiten, recreatie- en verpleegruimten, dagverblijven, een winkelruimte (175 m2) en inpandige bergingen, alsmede een dienstencentrum t.b.v. sociale en/of medische doeleinden.

Het betreffen de volgende adressen: Overschiese Kleiweg 555 (Stadzicht), Petristraat 245 en Kleiweg 314.

Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Het woonzorgcentrum Stadzicht aan de Overschiese Kleiweg wenst het complex uit te breiden met een apart gebouw voor palliatieve zorg. Het plan is thans in de maak en zal via een zelfstandige planprocedure worden vergund. Zodra de omgevingsvergunning is verleend dan zal de ontwikkeling in dit bestemmingsplan worden opgenomen als bestaande situatie. Omdat de zelfstandige procedure is gestremd wordt deze ontwikkeling in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid. Randvoorwaarde voor de realisatie van het nieuwe gebouw alleen mogelijk is als er maatregelen worden getroffen. Bron- en/of overgangsmaatregelen zijn geen realistische mogelijkheid omdat deze voor onvoldoende reductie van de geluidsbelasting zorgen, te hoge kosten met zich meebrengen en/of stedenbouwkundig onwenselijk zijn. Als maatregel aan de ontvangstkant is het toepassen van dove gevels op de oost- en zuidgevel van het gebouw mogelijk, of als alternatief daarvoor het toepassen van een vliesgevel, loggia of binnenbalkon.

4.2.12 Wonen - Woonwagenstandplaats

De gronden van het woonwagenterrein aan de Melanchtonweg hebben de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats gekregen. In deze bestemming is een maximum aantal woonwagens van elf aangegeven. Voor de woonwagens is een maximum oppervlakte opgenomen, afgestemd op de omvang van de grootste woonwagen. Voorts is een regeling opgenomen voor het plaatsen van bergingen bij de woonwagens.

Gekozen is voor een regeling waarbij het op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige bebouwd oppervlak per bouwvlak (standplaats) niet mag toenemen. Dit houdt verband met de brandveiligheidssituatie op het terrein. Bekend is dat enige woonwagens te dicht bij elkaar staan, terwijl van andere woonwagens niet bekend is of de gevels ervan voldoende brandwerend vermogen hebben. Ten einde de situatie niet verder te laten verslechteren, is gekozen voor een bevriezing van de huidige situatie.

Om de brandveiligheid te borgen is gekozen voor een regeling waarbij het opstelvlak voor de woonwagens altijd aan één zijde van de standplaats is gelegen. Dit is in overeenstemming met de indeling op basis waarvan het centrum Melanchtonweg in het verleden is gerealiseerd. Met de gekozen indeling ontstaat naar verwachting voldoende afstand tussen twee woonwagens om branddoorslag en brandoverslag te vertragen. Om bij brand de vluchtmogelijkheden van het centrum te borgen en tevens de openheid richting de omgeving blijvend te garanderen hebben de groenstrook in het hart van het centrum de bestemmingen Groen en Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Hierop mogen geen woonwagens worden geplaatst.

Zie onderstaande tabel voor de oppervlakte per bouwvlak (standplaats) ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan:

Standplaatsnummer / Adres   Oppervlakte standplaats   Bebouwingspercentage  
101   172 m2   79%  
103   172 m2   70%  
105   172 m2   78%  
107   172 m2   67%  
109   172 m2   61%  
111   172 m2   99%  
113   226 m2   66%  
115   198 m2   52%  
117   237 m2   66%  
119   164 m2   67%  
123   523 m2   41%  

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0007.png"

overzicht met de standplaatsen.

4.2.13 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.2.14 Parkeerregeling

Algemeen

Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.

Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling

In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering

Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling

In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.2.15 Waarde - Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden krijgen naast hun hoofdbestemming (bijvoorbeeld de bestemming "Wonen"), de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bebouwing zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

4.2.16 Regels t.a.v. Rotterdam The Hague Airport

Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. De maximum bouwhoogte mag binnen de toetsingsvlakken niet meer bedragen dan bij de op de verbeelding aangegeven hoogtelijnen is aangeven. Tussen die hoogtelijnen mag gebouwd worden tot een hoogte die wordt bepaald door de fictieve rechte lijn tussen de aangegeven hoogtelijnen. In het bestemmingsplan is een ontheffing opgenomen om hoger te kunnen bouwen. Voordat burgemeester en wethouders kunnen beslissen over het verlenen van een ontheffing dient de aanvrager van de ontheffing een schriftelijk advies van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) te overleggen op de vraag of de voorgenomen bouwactiviteiten gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer.

Aanvliegroutes luchtverkeer

Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de "obstakelvrije zones" (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld. Anticiperend op dit besluit is in dit bestemmingsplan gekozen voor een beperking van de bouwhoogte. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de aanvliegroute van Rotterdam - The Hague Airport. In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken.

Voor de bebouwing van het bedrijventerrein Schiebroek betekent dit dat de maximale bouwhoogte 8 meter bedraagt. Die maximale bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding. Ditzelfde is geregeld in het aangrenzende bestemmingsplan "Schiebroekse Park e.o." voor de rest van het bedrijventerrein.

Geluidscontouren

De 35-Ke-contour is geprojecteerd over het plangebied. Binnen deze geluidscontour is de oprichting van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

(Herijking) Waterplan 2 Rotterdam

De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de stad. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol.

In juni 2013 is de herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.

Deelgemeentelijk Waterplan

In het Deelgemeentelijk Waterplan is een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 van Rotterdam. Hierin zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is voor de watergangen in het gebied de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn concrete maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden.

Binnen het plangebied gelden de volgende Deelgemeentelijk Waterplannen:

  • DGWP Hillegersberg-Schiebroek 2009,
  • DGWP Overschie 2013,
  • DGWP Noord 2009.

Er is geen waterbergingsopgave binnen het plangebied. Er ligt wel een ambitie om de waterkwaliteit van bestaande watergangen te verbeteren door generieke maatregelen zoals aanleggen van natuurvriendelijke oevers en optimaliseren van het beheer en onderhoudsprogramma.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Franciscus is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK). Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

Waterbeheerplan 2010-2015

Het beleid van het HHSK is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van HHSK, peilbesluiten en de leggers. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het waterbeheerplan van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. Het waterbeheerplan beschrijft hoe HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het watersysteem een watervergunning nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak.

5.3 Huidige watersysteem

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de huidige waterhuishouding binnen het plangebied. Ingegaan wordt op de aspecten oppervlaktewater, afval- en hemelwater, grondwater, waterkeringen en waterveiligheid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over klimaatbestendigheid.

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in vier peilgebieden:

  • 1. Het gebied ten westen van de Overschiese Kleiweg ligt in peilgebied GPG-404 met een vast streefpeil van NAP -2,75 m. Binnen dit peilgebied ligt een aantal onderbemalingen.
  • 2. Het gebied ten zuiden van de Kleiweg en de Overschiese Kleiweg ligt in peilgebied GPG-407 met een vast streefpeil van NAP -3,10 m.
  • 3. Het gebied begrensd door de Erasmussingel, de Kleiweg, RET-tramremise en de N471 ligt in peilgebied GPG-408 met een vast streefpeil van NAP -2,85 m.
  • 4. Het gebied begrensd door de Doenkade, RandstadRail, de Erasmussingel en de N471 (G.K. van Hogendorpweg) ligt in peilgebied GPG-410 met een vast streefpeil van NAP -5,80 m.

De onderstaande figuur geeft een overzicht weer van de peilgebieden en het oppervlaktewatersysteem in en rondom het bestemmingsplangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0008.png"

Figuur Oppervlaktewatersysteem plangebied

Peilgebieden GPG-404 en GPG-407 maken deel uit van het watersysteem polder Overschie. Het oppervlaktewater in peilgebied GPG-404 wordt gevoed met water vanuit de Delftsche Schie. Het peilgebied GPG-404 fungeert als tussenboezem en heeft een aanvoerfunctie voor de lager gelegen polders Zestienhoven en Schiebroek en aan/afvoerfunctie voor peilgebied GPG-407. Het overtollige water vanuit de tussenboezem wordt via gemaal Achterdijk op de Rotterdamse Schie geloosd. Het water van peilgebied GPG-407 kan zowel vanuit het Noorderkanaal als de tussenboezem worden aangevoerd. Het overtollige water van peilgebied GPG-407 wordt via de gemalen Bergpolder en Eigenhof naar de tussenboezem langs de Overschiese Kleiweg afgevoerd. De oosthoek van peilgebied GPG-407 watert via het gemaal Noorderkanaalweg af op het Noorderkanaal.

Peilgebieden GPG-410 en GPG-408 maken deel uit van het watersysteem polder Schiebroek. Het oppervlaktewater in peilgebied GPG-410 wordt gevoed met water vanuit de Strekvaart. De afvoer vindt plaats via gemaal Ringdijk op de Bergse plassen. De Bergse plassen maken deel uit van peilgebied GPG-408. Het overtollige water vanuit de Bergse plassen wordt via gemaal Berg en Broekseverlaat op de Rotte geloosd.

Uit (Herijking) Waterplan 2 blijkt dat er geen waterbergingsopgave is voor deze peilgebieden.

Binnen het plangebied is vanuit het watersysteem één knelpunt genoemd in het deelgemeentelijk waterplan Overschie. De sportvelden aan de Overschiese Kleiweg hebben een geringe drooglegging (het verschil tussen maaiveldhoogte en oppervlaktewaterpeil).

Hoofdwatergangen

In en rond het plangebied liggen hoofdwatergangen in beheer bij HHSK. De Erasmussingel en de watergangen langs de Overschiese Kleiweg zijn hoofdwatergangen. Aan weerszijden van de hoofdwatergangen ligt een onderhoudsstrook van 5 meter breed die vrij moet zijn en blijven van obstakels. Ook moeten de onderhoudsstroken toegankelijk zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. Om deze stroken vrij en toegankelijk te houden, dienen de stroken een dubbelbestemming Waterstaatswerk'' of gelijkwaardig te krijgen en moeten benoemd worden in de toelichting en de planregels van het bestemmingsplan.

5.3.2 Grondwater

Via een netwerk van freatische grondwaterpeilbuizen worden de grondwaterstanden in Rotterdam regelmatig gemeten. Binnen het plangebied zijn 3 peilbuizen gelegen. Metingen uit twee peilbuizen geven voldoende ontwateringsdiepte aan (0,80 m of groter) en één niet (ca. 0,63 m). De peilbuis die onvoldoende ontwateringsdiepte aangeeft, ligt in hetzelfde peilgebied als de Ringvaart, waar het peilbeheer 0,25 m hoger is dan het peilgebied vlak ten zuiden van deze peilbuis.

De ontwateringsdiepte binnen de plangrens wordt op de volgende manier geschat. De drooglegging binnen het peilgebied GPG-410 begrensd door de Doenkade, RandstadRail, de Erasmussingel en de N471 (G.K. van Hogendorpweg) is gemiddeld 1,08 m. In combinatie met een geringe afstand tot de watergangen langs de RandstadRail en de N471 wordt er binnen dit gebied een voldoende ontwateringsdiepte (0,80 m of groter) verwacht. Dit geldt ook voor het gebied ten zuiden van de Kleiweg en de Overschiese Kleiweg (peilgebied GPG-407). De gemiddelde drooglegging in dit gebied bedraagt 1,40 m. Een uitzondering daarvan is de zuidoosthoek van het volkstuincomplex "Eigen Hof". Daar is de drooglegging lokaal klein, 30 cm.

Voor het deel van het plangebied ten westen van de Overschiese Kleiweg (peilgebied GPG-404) is de gemiddelde drooglegging minder dan 0,80 m. Op dit deel van het plangebied wordt een onvoldoende ontwateringsdiepte (< 0,80 m) verwacht.

Op basis van deze analyse wordt er in groot deel van het plangebied voldoende ontwateringsdiepte (0,80 m of groter) verwacht, behalve in het deel van het plangebied ten westen van de Overschiese Kleiweg (peilgebied GPG-404) en de zuidoosthoek van het volkstuincomplex "Eigen Hof".

5.3.3 Waterkeringen en waterveiligheid

Waterkeringen

In en rond het plangebied liggen diverse waterkeringen in beheer bij HHSK. Aan de noordelijke plangrens ter hoogte van de Doenkade ligt de Landscheiding die de grens vormt met het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Delfland. Langs hoofdwatergangen Erasmussingel en Overschiese Kleiweg ligt de Ringkade en langs het Noorderkanaal aan de zuidelijke plangrens, de boezemkade.In de figuur is de ligging van de waterkeringen in en langs het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0009.png"

Figuur Waterkeringen in en langs het plangebied

Binnen de invloedzone van de waterkeringen gelden restricties op grond van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Voor werkzaamheden binnen deze zone is toestemming van het hoogheemraadschap vereist. De waterkeringen dienen bestemd te worden als 'Waterkering' of gelijkwaardig en moeten benoemd worden in de toelichting en de planregels van het bestemmingsplan.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland).
Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 jaar is.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden.In de onderstaande figuur is dit voor het plangebied weergegeven.

Figuur Poteniële waterdiepte bij doorbraak primaire kering

Ui de figuur blijkt dat bij een dijkdoorbraak het noordelijke deel van het plangebied (vanaf de Doenkade tot aan het werfterrein Melanchtonweg) onder water kan komen te staan. Er zijn waterdieptes mogelijk tot 2,0 meter (indicatief). Het zuidelijke deel van het plangebied, waar de ontwikkellocaties zijn gelegen, is beperkt gevoelig voor de overstroming bij een dijkdoorbraak

5.3.4 Riolering

Het plangebied valt binnen 4 rioleringsdistricten: 6 (Noorden), 7 (Blijdorp), 8 (Overschie) en 13 (Schiebroek). Het rioolstelsel van deze districten is overwegend een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Districten 7 en 8 voeren het afvalwater af naar AWZI Dokhaven en Districten 6 en 13 naar AWZI Kralingseveer. In de figuur is het huidige rioleringssysteem ter hoogte van het plangebied weergegeven.afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0010.png"

Binnen het plangebied zijn riooloverstorten aanwezig. Een riooloverstort is een voorziening die bij een zware regenval het teveel aan hemelwater (vermengd met afvalwater) dat niet in het rioolstelsel geborgen kan worden op het oppervlaktewater loost. Hierdoor wordt wateroverlast op terreinen door uittreding van hemelwater uit riolering beperkt gehouden. De lozing van rioolwater op oppervlakte water kan leiden tot een tijdelijke daling van de zuurstofconcentratie en mogelijke waterkwaliteitsproblemen zoals vissterfte en stank. Volgens de deelgemeentelijke waterplannen vormen de riooloverstorten binnen het plangebied geen waterkwaliteitsknelpunt.

5.3.5 Klimaatbestendigheid

Uit de hiervoor beschreven paragrafen valt het volgende te concluderen met betrekking tot de klimaatbestendigheid van het plangebied:

Het plangebied kent een robuust gemengd rioolstelsel voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater. Door meer hemelwater af te koppelen worden er minder overstortingen uit het gemengd stelsel verwacht. Er is voldoende oppervlaktewater beschikbaar in het gebied voor het vasthouden en bergen van regenwater. Dit draagt bij in het verminderen van kans op water-op-straat situatie bij toenemende intensievere neerslag.

Het gebied kenmerkt zich door veel oppervlaktewater, veel lage gebouwen en veel groen. Deze factoren verminderen de kans op hittestress bij kwetsbare groepen (ouderen).

5.4 De wateropgave

Dit hoofdstuk beschrijft per wateraspect de effecten die de ontwikkellocaties hebben op de waterhuishouding. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf 'klimaatkansen'.

Wateropgave in relatie tot de verbeelding en de planregels

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. De waterkeringen zijn op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

Indien van toepassing: Voor de uitvoering van werken binnen de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.

Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen verwacht binnen de planperiode. Hierdoor worden de effecten van ontwikkelingslocaties op de waterhuishouding niet verder beschreven.

5.4.1 Klimaatkansen

Binnen het gebied zijn er onder andere de volgende kansen voor klimaatadaptatie:

  • vergroenen of minimaal verharden voor het infiltreren van hemelwater en tegengaan van hitte;
  • begroeide daken/gevels voor het vertragen van de afvoer van hemelwater en tegengaan van opwarming van de daken;
  • maken van natte gevels (hemelwater laten afstromen langs gevel) voor afkoeling van gebouwen;
  • buitenruimte klimaatbestendig maken door bijvoorbeeld waterberging onder de weg (waterpasserende verharding) of water oppervlakkig afvoeren naar oppervlaktewater (verkoeld straatoppervlak).

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. Er zijn geen ontwikkelingen die liggen in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien zijn er geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Franciscus niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als "gemengd gebied". Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën tot 3.1 zijn toegestaan. Op basis hiervan kunnen de VNG afstanden voor "gemengd gebied" worden gebruikt. Dit houdt in dat voor de milieucategorieën één afstandstap kan worden teruggegaan. Bedrijven met een hogere milieucategorie krijgen een maatbestemming.

De bedrijfsgronden in de nabijheid van woningen gelegen, zoals aan de Erasmussingel (zuidzijde Frobenstraat), de Overschiese Kleiweg en de Kleiweg, hebben een maatbestemming gekregen, omdat hun bedrijfsactiviteiten tot een hogere bedrijfscategorie behoren:

-de Kleiweg 242-246 (tramremise en busstalling met het daarbij behorende erf en werkterrein in categorie 3.2);

-de Petristraat 239/241 (bedrijf in carroserieherstel in categorie 3.2);

-de Korte Kleiweg 40 (bedrijf in electrotechniek (milieucategorie 3.1);

-de Overschiese Kleiweg 581 (bedrijf in carrosserieherstel (milieucategorie 3.2);

In het bestemmingsplan zijn de functies zoals bijvoorbeeld; kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig bestemd en met een bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.

In het gebied liggen onder andere grootschalige bedrijvigheid (NAM), een gemeentewerf, een milieustraat, een woonwagencomplex, een tankstation, het Sint Franciscus Gasthuis, een golfbaan, een woonzorgcentrum Stadzicht, een bedrijventerrein (Frobenstraat), een Humanitaslocatie, volkstuinen, het CBR, voormalige sportvelden en remises voor tram en bus van de RET.

Op dit moment is de NAM niet meer in bedrijf en wordt de installatie ontmanteld.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met aspecten als geluid, lucht, en externe veiligheid. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de hiernavolgende paragrafen.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

In het bestemmingsplan wordt één nieuwe geluidsgevoelige bestemming met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

Het woonzorgcentrum Stadzicht aan de Overschiese Kleiweg wenst het complex uit te breiden met een apart gebouw voor palliatieve zorg. Het plan is thans in de maak en zal via een zelfstandige planprocedure worden vergund. Zodra de omgevingsvergunning is verleend dan zal de ontwikkeling in dit bestemmingsplan worden opgenomen als bestaande situatie. Omdat de zelfstandige procedure is gestremd wordt deze ontwikkeling in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid.

De locatie voor het gebouw is reeds akoestisch onderzocht. De geluidbelasting op deze locatie overschrijdt de voorkeurswaarde vanwege het wegverkeer op de G.K. van Hogendorpweg en de Rijksweg A20. Daarnaast wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting (53 dB) op deze locatie vanwege de Rijksweg A20 overschreden (de plandrempel van 63 dB wordt niet overschreden).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat realisatie van het nieuwe gebouw alleen mogelijk is als er maatregelen worden getroffen. Bron- en/of overgangsmaatregelen zijn geen realistische mogelijkheid omdat deze voor onvoldoende reductie van de geluidsbelasting zorgen, te hoge kosten met zich meebrengen en/of stedenbouwkundig onwenselijk zijn. Als maatregel aan de ontvangstkant is het toepassen van dove gevels op de oost- en zuidgevel van het gebouw mogelijk, of als alternatief daarvoor het toepassen van een vliesgevel, loggia of binnenbalkon.

De locatie beschikt over een geluidsluwe zijde. Bij een stedenbouwkundige uitwerking van deze locatie is de realisatie van geluidsluwe gevels of buitenruimtes mogelijk.

In het stadium van het ontwerpbestemmingsplan worden geen hogere waarden aangevraagd. Dit betekent dat tegelijk met de procedure voor het wijzigingsplan een procedure hogere waarden moet worden gevolgd. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het akoestisch onderzoek dat voor het bestemmingsplan is uitgevoerd. Tenzij sprake is van een andere stedenbouwkundige invulling dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan, in dat geval zal bij het wijzigingsplan een nieuw akoestisch onderzoek moeten worden verricht.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;

Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, daardoor is er geen verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan voldoet daarmee een de Wet Luchtkwaliteit.

De Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing omdat dergelijke nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt.

Er komen geen woningen, daardoor is het Rotterdamse beleid ten aanzien van nieuwe woonfuncties niet van toepassing.

Ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied 

Cumulatie met andere plannen in de directe omgeving is niet aan de orde omdat dit plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt.

6.5.2 Conclusie

In deze analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan Franciscus voldoet aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Besluit Gevoelige Bestemmingen en aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.

Beschrijving bodemsituatie

Al in de dertiger jaren worden de eerste sportvelden aangelegd. Hiervoor worden sloten gedempt en lagen zand en teelaarde aangebracht, zodat een zandige, beter te ontwateren bovengrond ontstaat.

In de zestiger jaren begint men het aantal sportvelden uit te breiden, waarbij opnieuw wordt gedempt en opgehoogd. Dit gaat door tot in de zeventiger jaren. Tussen 1970 en 1975 worden een aantal buiten gebruik zijnde sportvelden en de bermen langs de Mokweg benut voor het bergen van sloot-/singelbagger uit het zuidelijke deel van de polder Zestienhoven. Dit slib is verontreinigd door lozingen door bedrijven langs de Overschiese Kleiweg. Circa 1976 werd het slib uitgespreid en vond heraanleg van sportvelden plaats.

In de vijftiger jaren vestigen zich steeds meer bedrijven in het bebouwingslint, die veelal bodemvervuilend zijn. Het gaat hierbij om een vatenspoelbedrijf, garagebedrijven, ambulante handel en/of op-/overslag van afvalstoffen. Deze bedrijven lozen op het slotensysteem van de polder. Rond 1970 wordt ook het woonzorgcentrum Stadzicht gebouwd.

Conclusie

Aanzienlijke delen van het gebied zijn diffuus verontreinigd door het opbrengen van vervuilde sloot-/singelbagger. Daarnaast zijn er grote en kleine puntbronnen. Voor de locatie ter hoogte van Overschiese Kleiweg 595 geldt dat er sprake is van zeer ernstige bodemverontreiniging.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

De bodemkwaliteit is naar verwachting niet beperkend, omdat er in dit bestemmingsplan geen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Over de A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De EV-risico’s worden bepaald door een incident met een LPG-tankwagen (BLEVE), een tankwagen geladen met toxische stoffen (vrijkomen toxische wolk) of een tankwagen geladen met brandbare vloeistoffen (plasbrand).
Van belang voor de planvorming in de omgeving van deze weg is de ligging van de veiligheidszone, het plasbrandaandachtsgebied (PAG) en het groepsricico.

Veiligheidszone 
Voor de A20 nabij Franciscus gelden de volgende veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg):
-Traject Z125, Knooppunt Terbregseplein -afrit 14 (Rotterdam Centrum): 11 meter;
-Traject Z50, Knooppunt Kleinpolderplein -afrit 14 (Rotterdam Centrum): 10 meter.
Omdat deze zones voor de A13 binnen de weg vallen hebben zij geen betekenis.

Plasbrandaandachtsgebied (< 30m)
In het plasbrandaandachtsgebied (PAG), het gebied tot 30 meter vanaf de rand van de weg, moet bij de realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen die de omvang van de plas beperken, zoals bezinkputten. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt,heeft het PAG geen betekenis.

Groepsrisico A20
Voor Basisnet zijn de cijfers voor 2020 vermenigvuldigd met een factor 2, met uitzondering voor GF3 waarvoor de waarde uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (c-Rnvgs, 20 juli 2012) geldt.

Resultaten

Situatie transport   Hoogste over- of onderschrijdingsfactor van het groepsrisico   Aantal slachtoffers bij de hoogste overschrijding van het groepsrisico met bijhorende frequentie   Maximum aantal slachtoffers
met bijhorende frequentie  
Basisnet   0,80   1075 (6,9x10-9/jr)   1490 (1,4x10-9jr)  

Tabel Resultaten berekeningen groepsrisico autosnelweg A20

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Transport

Het maximale aantal transporten van gevaarlijke stoffen per categorie en per traject is vastgelegd in de circulaire Basisnet (c-Rnvgs, juli 2012) Het betreft het traject 30100 Rotterdam Lombardijen- Breukelen. In de tabel zijn de transportintensiteiten weergegeven. Het transport van brandbaar gas vindt warme-bleve vrij plaats.

Stofcategorie   Omschrijving   Transportintensiteit (wagons/jr)  
A   Brandbaar gas   1440  
B2   Giftige gassen   910  
B3   Zeer giftige gassen   0  
C3   Zeer brandbare vloeistof   6020  
D3   Acrylonitril   1110  
D4   Zeer toxische vloeistof   180  

Tabel Transportintensiteiten gevaarlijke stoffen conform circulaire Basisnet

Plaatsgebonden risico

Het 10-6 per jaar plaatsgebonden risico van dit traject, ter hoogte van het plangebied Franciscus, bedraagt volgens de laatste wijziging van de circulaire Rnvgs (juli 2012) 7 meter uit het hart van de spoorbundel. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat het 10-6 per jaar plaatsgebonden risico geen belemmering vormt omdat nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt.

Plasbrandaandachtsgebied

In het plasbrandaandachtsgebied (PAG), het gebied tot 30 meter vanaf de rand van het spoor, moet bij de realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen die de omvang van de plas beperken, zoals bezinkputten. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt heeft het PAG geen betekenis.

Groepsrisico

De basisnet transportcijfers en rekenparameters conform de c-RNVGS zijn gebruikt voor de berekening van het groepsrisico met RBM-II (v.2.2). De aanwezigheidsgegevens in het gebied komen uit gegevensbestanden van de gemeente.


De berekende groepsrisico’s zijn weergegeven in de onderstaande tabel en figuur.

Situatie
transport  
Hoogste over- of onderschrijdings-
factor van het groepsrisico  
Aantal slachtoffers bij de hoogste
overschrijding van het groepsrisico
met bijhorende frequentie
 
Aantal slachtoffers bij de hoogste
overschrijding van het groepsrisico
met bijhorende frequentie
 
Basisnet   0,16   1199 (1,1x10-9jr)   1199 (1,1x10-9jr)  

Tabel Groepsrisico's

Er is geen toename van het groepsrisico.

6.7.3 Vliegverkeer

Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Nationaal Lucht-en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) heeft een nieuw rekenmodel ontwikkeld voor de berekening van het plaatsgebonden-en groepsrisico rondom regionale en kleine luchthavens. In het kader van een aanvraag voor een nieuwe aanwijzing voor Rotterdam The Hague Airport is dit rekenmodel toegepast in het nieuwe MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport 2007. Doordat er een ander risicoberekeningsmodel is gebruikt en er recentere gegevens verwerkt zijn over de vliegveiligheid, zijn de PR-contouren uit het nieuwe MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport aanzienlijk kleiner dan die uit het oude MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport. Tot het van kracht worden van de nieuwe aanwijzing toetst de Provincie Zuid-Holland de ruimtelijke ontwikkelingen rond Rotterdam The Hague Airport nog aan de gegevens uit het oude MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport (NIRA) van 1999.
Op basis van de informatie uit het nieuwe MER zal de Minister van Verkeer en Waterstaat een besluit
nemen aangaande de aanwijzing van het vliegveld. In deze paragraaf wordt uitgaande van de huidige inzichten, aangenomen dat dat besluit zal worden gebaseerd op het Voorkeursalternatief (3B), zoals in het MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport van 2007.

Nu geldende gegevens 

De onderstaande figuur geeft de plaatsgebonden risicocontouren weer voor de huidige situatie, tevens autonome gebiedsontwikkeling, verbonden aan de huidige aanwijzing. Hiervoor is uitgegaan van de contouren van het alternatief VA+KRL uit het MER NIRA 1999. Dit is het alternatief dat uiteindelijk als basis voor de besluitvorming voor de aanwijzing van het luchtvaartterrein is gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0011.png" Figuur Geldende gegevens contouren externe veiligheid Rotterdam The Hague Airport

Nieuwe inzichten

De onderstaande figuur geeft de plaatsgebonden risicocontouren voor de huidige situatie, tevens autonome gebiedsontwikkeling, weer zoals op basis van nieuwe inzichten aan de orde is. Deze contouren zijn overgenomen uit het MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport, deelrapport Externe Veiligheid (NLRCR-2006-028), alternatief 2D en 3B [Rdam Airport 2007].

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0012.png" Figuur Nieuwe inzichten contouren externe veiligheid Rotterdam The Hague Airport

Voor dit plan hebben deze contouren geen betekenis omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Groepsrisico

Op het groepsrisico is van toepassing de concept Beleidslijn groepsrisico in de omgeving van
Rotterdam – The Hague Airport.

In de Beleidslijn groepsrisico RTHA is voorgeschreven dat het groepsrisico in de omgeving van de
luchthaven wordt bepaald voor vierkante kavels van 250 meter bij 250 meter met behulp van de Airport Risk Tool (ART).
In de concept beleidslijn is tevens een kaart van het verantwoordingsgebied groepsrisico opgenomen waarop te zien is van welk gebied het groepsrisico moet worden verantwoord indien ontwikkelingen plaatsvinden of gepland worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1037Franciscus-va01_0013.png" Figuur Kaart verantwoordingsgebied groepsrisico externe veiligheid luchthaven RTHA

Conclusie

Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord omdat er geen ontwikkelingen plaatsvinden.

6.7.4 Leidingen

Vanuit de boorlocatie "Berkel 4" van de NAM lopen de volgende leidingen (zie figuur 4.3) naar het westen, buiten het plangebied:

  • NAM aardgasleiding, 4 inch, 70 bar;
  • NAM aardolieleiding, 8 inch, 95 bar;
  • NAM aardolieleiding, 6 inch, 70 bar.

Volgens de risicokaart (zie www.risicokaart.nl) heeft de aardgasleiding geen 10-6/jaar Plaatsgebonden risicocontour, de beide aardolieleidingen hebben een 10-6/jaar Plaatsgebonden risicocontour van 11 meter. De aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 70 meter, de aardolieleidingen hebben een invloedsgebied van 31 meter (8 inch leiding) en 29 meter (6 inch leiding).

Uit groepsrisicoberekeningen van de DCMR blijkt dat de groepsrisico's van deze leidingen de oriëntatiewaarde niet overschrijden.

6.7.5 LPG transportroute

In het plangebied ligt een LPG transportroute. Deze transportroute gaat van de Doenkade via de G.K. van Hogendorpweg en dient ter bevoorrading van het LPG tankstation aan de Melanchtonweg.

Op basis van de afgegeven milieuvergunning (Wm vergunning van 11-12-2006 van het DB van de Deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek) geldt een maximale doorzet van 1.000 m3 per jaar en een afzet van 15 m3 per levering. Dit betekent een dat maximaal 133 vervoersbewegingen over de G.K. van Hogendorpweg plaatsvinden.

De G.K. van Hogendorpweg betreft een binnenstedelijke weg buiten de bebouwde kom, met een eenzijdige bebouwing waarvan de dichtheid maximaal 100 personen per hectare bedraagt. Volgens de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport wordt de drempelwaarde voor de overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in deze situatie niet overschreden.

6.7.6 LPG-tankstations

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het REVI zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven.

LPG tankstation Melanchtonweg 151

Plaatsgebonden Risico 

Voor dit te renoveren LPG-tankstation blijft een doorzet van maximaal 1.000 m3 per jaar gelden (conform Wm vergunning van 11-12-2006 van het DB van de voormalige Deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek).

Er moet rekening worden gehouden met de volgende PR10-6 contouren:

  • 45 meter vanaf het vulpunt;
  • 25 meter vanaf het reservoir;
  • 15 meter vanaf de afleverzuil,

waarbinnen geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten zijn toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen deze afstanden alleen toegestaan als sprake is van gewichtige redenen:

In de huidige situatie zijn binnen deze PR10-6 contouren geen kwetsbare objecten en ook geen beperkt kwetsbare objecten aanwezig. In dit bestemmingsplan worden dit soort objecten ook niet mogelijk gemaakt.

Groepsrisico

De invloedsafstand van het vulpunt van de ondergrondse voorraadtank bedraagt een afstand van 150 meter. Binnen deze is de bebouwingsdichtheid gering. Een groot gedeelte van het invloedsgebied wordt ingenomen door een verkeersplein (Van Limburg Stirumplein), het tankstation zelf en een gedeelte van de Melanchtonweg.
Ten oosten van het tankstation liggen binnen een zone van 75-150 meter vanaf het vulpunt een bedrijf (gemeentewerf van het gebied Hilligersberg-Schiebroek) en zes woningen. Het groepsrisico is berekend met de LPG tool en bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Dit groepsrisico neemt door het nieuwe bestemmingsplan niet toe.

6.7.7 Inrichtingen

Het aardolie-en gaswinningsstation "Berkel 4" van de NAM aan de G.K. van Hogendorpweg heeft een PR 10-6 contour van 15 meter, deze contour valt binnen het bedrijfsterrein.

Er zijn geen inrichtingen buiten het plangebied waarvan de plaatsgebonden risico's 10-6/jr over het plangebied vallen.

Ook zijn er geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied van het groepsrisico over het plangebied vallen.

6.7.8 Verantwoording groepsrisico

De groepsrisico's per risicobron betreffen:

  • het groepsrisico van de Rijksweg A20, dit bedraagt in de situatie van het Basisnet 0,8 maal de oriëntatiewaarde;
  • het groepsrisico van het spoor, dit bedraagt in de situatie van het Basisnet 0,2 maal de oriëntatiewaarde;
  • het groepsrisico van het LPG tankstation aan de Melanchtonweg 51, dit bedraagt in de huidige situatie minder dan 0,1maal de oriëntatiewaarde;
  • het groepsrisico van het vervoer van LPG over de G.K. van Hogendorpweg, dit bedraagt in de huidige situatie 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • de groepsrisico's van de aardgasleiding en de aardolieleidingen van de NAM, de groepsrisico's van deze leidingen zijn kleiner dan de oriëntatiewaarde.

Het bestemmingsplan "Franciscus" heeft geen invloed op de groepsrisico's van externe veiligheidsbronnen. Aan het groepsrisico van de rijksweg A20 kan de gemeente Rotterdam niets doen, omdat het Rijk via het Basisnet vaste afspraken heeft gemaakt over het transport van gevaarlijke stoffen. Deze afspraken zijn niet door dit bestemmingsplan aan te passen. De bestaande groepsrisico's nemen niet toe en blijven onder de oriëntatiewaarde. Het gemeentebestuur acht het groepsrisico aanvaardbaar.

6.7.9 Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De bestaande groepsrisico's nemen niet toe en blijven onder de oriëntatiewaarde. De groepsrisico's van het spoor, het LPG tankstation en het transport van gevaarlijke stoffen over de G.K. van Hogendorpweg zijn kleiner dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de A20 bedraagt 0,8 maal de oriëntatiewaarde. Voor wat betreft het groepsrisico van Rotterdam The Hague Airport is er geen verantwoordingsplicht omdat het groepsrisico niet verandert.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Het plangebied vormt geen logische landschappelijke eenheid. Op het zuidelijke stuk van het gebied na wordt het bestemmingsplangebied gedomineerd door infrastructuur. In de lengte van het bestemmingsplangebied liggen de G.K. van Hogendorpweg en de randstadrail. Deze beide verbindingen hebben veel begeleidende groenelementen. Langs delen van de G.K. van Hogendorpweg vindt op bijen gericht natuurvriendelijk bermbeheer plaats. Delen van het talud van de randstadrail hebben matig hoge natuurwaarden. In het noorden doorkruist ook het tracé van de hogesnelheidslijn het plangebied.
In de lengterichting van deze infrastructuur is noord-zuid gerichte migratie van soorten goed mogelijk maar de kruisende Melanchtonweg is een barrière. De G.K. van Hogendorpweg is zelf weer een grote barrière voor uitwisseling in oost-west richting.
Het gedeelte van het bestemmingsplangebied ten zuiden van de Melanchtonweg is iets afwisselender. Ook dit gedeelte is flink versnipperd door infrastructuur. Behalve de al genoemde G.K. van Hogendorpweg en randstadrail wordt dit gedeelte ook doorkruist door de drukke spoorweg van Utrecht naar Rotterdam en door de restanten van de historische polderdijk de (Overschiese-) Kleiweg.

Vooral vanaf de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde dit deel van het plangebied zich tot een typisch rommelige stadsrand. Agrarische functies werden verdrongen door stadsgebonden functies waar in de stad geen plaats voor is zoals: volkstuinen, sportvelden, golfvelden maar ook een ziekenhuis en een bedrijventerrein. Door de vergrote landschappelijke dynamiek zullen in delen van het plangebied vooral plantensoorten en insectensoorten verdwenen zijn. Resten van het oorspronkelijke soortenbestand zullen vooral langs de Kleiweg en de Erasmussingel te vinden zijn. Hier kunnen de bijzondere soorten worden aangetroffen. Ook volkstuincomplexen kunnen door hun kleinschaligheid en afwisselende inrichting hoge natuurwaarden hebben.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Er lopen geen gedeelten van de provinciale ecologische hoofdstructuur door het bestemmingsplangebied. Er zijn ook geen onderdelen van de PEHS binnen het gebied gepland. Het dichtstbijgelegen onderdeel van de PEHS zijn de Ackerdijkse plassen. Deze liggen op 2 kilometer van het dichtstbijgelegen gedeelte van het plangebied. Daarnaast grenst het bestemmingsplangebied aan de noordzijde aan het geplande onderdeel van de PEHS de Vlinderstrik.

Eerder onderzoek
In het plangebied is, voor zover bekend, in het verleden op slechts 1 locatie onderzoek uitgevoerd (M. Kaptein MSc.; Quickscan Halte Meijersplein, Implementatie Flora- en faunawet, Verkenning ecologische waarden. Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam. Rotterdam, januari 2007). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de aanleg van een nieuwe halte aan de RandstadRail.

In verband met de geschiktheid van de locatie voor vleermuizen is in de quickscan geconcludeerd dat nader onderzoek naar deze soortgroep nodig was. Uit de inventarisatieverslagen blijkt dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen.

6.8.1.1 Vleermuizen

In het zuidwestelijke deel van het plangebied is een groot aantal recente waarnemingen van Gewone- en Ruige Dwergvleermuizen (Pipistellus pipistrellus en P. nathussii) in de database opgenomen.

6.8.1.2 Vogels

Verspreid over het plangebied zijn waarnemingen van de in de flora- en faunawet beschermde Buizerd (Buteo buteo) bekend.
In het zuidelijk deel van het plangebied is een aantal recente waarnemingen van de, eveneens beschermde, Sperwer (Accipiter nissus) opgenomen in de database. Hier bevindt zich ook een vaste rust en verblijfplaats van de Sperwer. Deze is jaarrond beschermd, evenals de Buizerd.
Van de Ransuil (Asio otus) zijn waarnemingen in het noordelijkste deel van het plangebied en in het volkstuinencomplex "Helpt Elkander/Tuinderslust" bekend.
In dit volkstuinen complex zijn ook twee recente waarnemingen van de Huismus (Passer Domesticus) in de database opgenomen. De overige waarnemingen van de Huismus liggen allen in de omgeving van de Kleiweg. Daarnaast zijn de volgende aandachtsoorten waargenomen in het plangebied: Bosuil (Strix aluco) en IJsvogel (Alcedo atthis).

6.8.1.3 Vissen

In het plangebied is alleen een waarneming van een aandachtsoort Kroeskarper (Carassius carassius; Rode lijst) opgenomen. Direct aangrenzend aan het plangebied zijn waarnemingen van de beschermde vissoort Bittervoorn (Rhodeus amarus) en de aandachtsoort Vetje (Leucaspius delineatus; Rode lijst) bekend. Het is aannemelijk dat deze vissoorten ook binnen het plangebied voorkomen.

6.8.1.4 Vlinders

In het noordelijk deel van het plangebied zijn recentelijk de volgende aandachtsoorten vlinders waargenomen: Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas; Rode lijst), Icarusblauwtje (Polyommatus icarus; Rode lijst), Bruin blauwtje (Aricia agestis; Rode lijst), Argusvlinder (Lasiommata megera; rode lijst) en Oranjetipje (Anthocharis cardamines; rode lijst).

6.8.1.5 Overige soortgroepen

In het plangebied zijn in de database geen waarnemingen van beschermde- of aandachtsoorten uit de overige soortgroepen (planten, libellen, amfibieën, reptielen en grondgebonden zoogdieren) opgenomen. Zoals al opgemerkt betekent dit niet dat ze ook niet voorkomen. Op basis van de biotoopeisen en de huidige situatie in het plangebied is het echter niet waarschijnlijk dat strikt beschermde soorten uit deze soortgroepen voorkomen.

6.8.1.6 Zorgplicht

Naast een aantal strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals kleine zoogdieren (egel, mol) en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker, Kleine watersalamander). Hiervoor geldt de Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en Faunawet.

6.8.2 Ecologische verbindingen

Verbindingen binnen het plangebied

De aan de westzijde van G.K. van Hogendorpweg gelegen bomenrij wordt door vleermuizen als vliegroute gebruikt. De groene zone aan oostzijde van de randstadrail maakt de verplaatsing van veel andere dieren mogelijk. Door deze verbindingen is uitwisseling mogelijk tussen de omgeving nabij de Overschiese Kleiweg in het zuiden van het plangebied en de omgeving van het Schiebroeksepark in het noorden.

Aansluiting op PEHS en andere ecologische verbindingszones

Er liggen geen onderdelen van de PEHS binnen het bestemmingplangebied en zijn geen onderdelen van de PEHS die direct grenzen aan het plangebied. Direct te noorden van het plangebied is de ecologische verbindingszone Vlinderstrik in ontwikkeling. Deze sluit aan op de PEHS. De aansluiting van de ecologische verbinding binnen het plangebied (G.K. van Hogendorpweg / RandstadRail) op de Vlinderstrik is echter slecht. Dit komt door de grote hoeveelheid kruisende infrastructuur. Op de deelgemeentelijke ecologiekaart is dit dan ook als knelpunt aangeduid. De oplossing wordt gezocht in het creëren van een ecologische verbinding over het over de A13-16 aan te leggen recreaduct

6.8.3 Analyse aanvaardbaarheid

In de delen van het bestemmingsplangebied waar sprake is van een conserverende situatie kunnen ruimtelijke activiteiten plaats vinden. De term 'conserverend' heeft betrekking op de bestemmingen in soort en oppervlak die niet wijzigen (bv. wonen blijft wonen, bedrijf blijft bedrijf etc.). De sloop van gebouwen om vervolgens nieuwbouw te realiseren of grootschalige renovatie kan echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden.
De gevolgen voor de aanwezige flora en fauna van werkzaamheden die binnen bestaande bestemmingen plaats gaan vinden (zoals sloopwerkzaamheden, ingrijpende renovatie, het herinrichten van openbaar groen of werkzaamheden aan watergangen) dienen voorafgaand aan de uitvoering van die werkzaamheden onderzocht te worden.

6.8.4 Kansen bij ontwikkelingen

Bij nieuwbouw met platte daken kunnen groene daken toe worden gepast. Bij voorkeur wordt gekozen voor een soortenrijke beplanting. Groene daken dragen zo bij aan een gezonde stedelijke bijenstand en vergroten de soortenrijkdom in de wijk.

Sinds de recente aanpassing van het bouwbesluit is het mogelijk hoger gelegen open stootvoegen een breedte te geven van groter dan 1 centimeter (Bouwbesluit 2012 artikel 3.69 lid 2). Bij een breedte tussen anderhalf en 2 centimeter wordt de er achter gelegen spouwruimte geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Door bij nieuwbouw de hoger gelegen ventilatievoegen deze breedte te geven neemt het aantal voor vleermuizen geschikte verblijfplaatsen in het bestemmingsplangebied toe. Geadviseerd wordt deze bredere stootvoegen toe te passen.

Bij de aanleg van dit compensatiewater kan gekozen worden voor het plaatselijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Behalve gunstig voor de waterkwaliteit en voor de kindveiligheid leveren natuurvriendelijke oevers een positieve bijdrage aan de biologische diversiteit.

Hiaten in doorgaande bomenrijen en laanbeplantingen kunnen worden aangevuld. Dit verbetert de effectiviteit van ecologische verbindingen.

Duurzaamheid

Aan een drietal duurzaamheidsopgaven uit Programma Duurzaam kan vanuit ecologie op de volgende manier een bijdrage worden geleverd:

  • Bevorderen van duurzame gebiedsontwikkeling (duurzaamheidsopgave 10). Bestaande groene gebieden en groenstructuren worden vastgelegd, zoals volkstuinencomplexen en de Groene Loper. De historisch linten, Overschiese Kleiweg, Erasmussingel en Kleiweg worden vastgelegd. Dit leidt tot waardecreatie, waardoor de toekomstbestendigheid van het gebied wordt versterkt.
  • Voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering (duurzaamheidsopgave 9). Bij een grotere binnenstedelijke biodiversiteit neemt de kans op plagen of ziekten door de verandering van het klimaat af omdat het ecologisch systeem dan beter gebufferd is tegen schommelingen. Goede ecologische verbindingen zijn daarom van belang zodat soorten bij klimaatverandering kunnen migreren naar andere plekken in de stad. Bij het ontbreken van ecologische verbindingen kunnen soorten uit het stedelijke ecosysteem verdwijnen omdat ze geen nieuwe biotoop kunnen bereiken.
  • Groener maken van de stad (duurzaamheidsopgave 6). Door, waar mogelijk, te kiezen voor de toepassing van groene daken en gevelgroen met soortenrijke samenstellingen kan zowel een bijdrage geleverd worden aan de vergroening van de stad als aan de biodiversiteit in de stad. Eventueel aan te leggen watercompensatie kan bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers ook een bijdrage leveren aan de groenopgave. Het sparen van bestaand groen bij nieuwe ontwikkelingen kan ook een bijdrage leveren aan deze duurzaamheidsopgave. Reeds langer aanwezige begroeiing heeft doorgaans aanzienlijk hogere ecologische waarde dan nieuw aangebracht groen.
6.8.5 Conclusie
  • Geadviseerd wordt bij nieuwbouw met platte daken soortenrijke groene daken toe te passen (Duurzaamheidsopgave: Groener maken van de stad en voorbereiden op klimaatverandering).
  • Geadviseerd wordt bij de aanleg van het compensatiewater de oevers natuurvriendelijk aan te leggen (Duurzaamheidsopgaven: Groener maken van de stad).

Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is het bestemmingsplan 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden;
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten;
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is;
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet;
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen;
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een begroeid dak.
6.9.2 Gebied Overschie

Actieprogramma milieu Overschie

In januari 2010 is het actieprogramma milieu Overschie vastgesteld door uw college. Hierin zijn de volgende actiepunten benoemd met betrekking tot een duurzame ontwikkeling van Overschie, in relatie tot de opgaven uit het Programma Duurzaam:

  • Groener maken van de stad: Ook wordt ingezet op groene schermen langs de A13.
  • Bevorderen van duurzame producten: In de periode 2010-2011 is voor de aanleg van 3.750 m3 groen dak subsidie verleend. Dit is nog in de aanleg.
  • Verminderen van geluidsoverlast en bevorderen van schone lucht: Bij nieuwe woningbouwplannen wordt naast de wettelijke eisen ten aanzien van geluid en luchtkwaliteit extra aandacht besteed aan duurzaam bouwen en een duurzame inrichting van de buitenruimte. De ambitie is dat iedere woning een positieve bijdrage levert aan het milieu. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd conform de uitgangspunten van het Actieprogramma milieu Overschie.
  • Voor nieuwbouwplannen worden in Overschie de gebouwen op duurzaamheid doorgerekend met de rekentool GPR-gebouw. De duurzaamheid van gebouwen wordt meetbaar gemaakt voor de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde met behulp van rapportcijfers. Het cijfer 6 komt overeen met het geldende Bouwbesluitniveau. Het streven is een GPR van 8 en een energieprestatiecoëfficiënt van 0,6.
6.9.3 Gebied Hillegersberg - Schiebroek

Kansen voor duurzaamheid Hillegersberg - Schiebroek

Het gebied Hillegersberg - Schiebroek wil duurzaamheid een goede plek geven in haar beleid en er stappen in zetten. Niet vanuit de rol van ‘de overheid bepaalt’, maar de overheid als stimulator en inspirator voor partijen die in gezamenlijkheid hieraan werken. Duurzaamheid definiëren zij niet alleen als ‘natuur en milieu’, maar als een thema dat overal in terugkomt in de volle breedte van de samenleving. De ambities zijn verwoord in de Nota "Kansen voor Duurzaamheid in Hillegersberg - Schiebroek". Hierin staat ook met welke projecten zij, samen met bewoners en ondernemers, op het gebied van duurzaamheid aan de slag gaan. In dat kader is een tiental sterprojecten geselecteerd, zoals o.a. vergroening rond het huis, ecologisch groenbeheer, stadslandbouw, isoleren woningen, zonnepanelen en duurzame bedrijvigheid in leegstaande panden.

Een specifiek project in het plangebied betreft het houden van bijen in de berm van de G.K. van Hogendorpweg.

6.9.4 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.5 Begroeide daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van begroeide daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een begroeid dak.

Wanneer begroeide daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Begroeide daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Begroeide daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of erven in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende planologische regime komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks)voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

  • Onderzoek of gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan
  • Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)
  • Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

  • Legalisering (vergunningtraject)
  • Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom)

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.

De locaties die in uitvoering zijn of uitgevoerd zijn op basis van verschillende procedures, zijn minimaal budgettair neutraal verlopen voor de gemeente.

Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat door middel van (toekomstige) gronduitgiften het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is verzekerd. Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder b, van de Wro is niet noodzakelijk en er zijn geen aanvullende eisen, regels of uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder c van de Wro noodzakelijk.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Op 2 juni 2015 is een informatiebijeenkomsten geweest waarop het ontwerpbestemmingsplan is toegelicht.

Het ontwerpbestemmingsplan "Franciscus" heeft van 8 mei 2015 tot en met 18 juni 2015 ter inzage gelegen.

9.2 Vooroverleg

  • 1. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR);
  • 2. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR);
  • 3. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK);
  • 4. KPN Telecom;
  • 5. N.V. Nederlandse Gasunie, district west;
  • 6. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 7. TenneT TSO B.V.;
  • 8. Deltalinqs;
  • 9. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 10. Ministerie van Infrastructuur en Milieu (v/h VROM);
  • 11. Ministerie van Defensie;
  • 12. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 13. N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 14. ProRail;
  • 15. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 16. Rijksluchtvaartdienst;
  • 17. Rotterdam Antwerpen Pijpleiding;
  • 18. Stadsregio Rotterdam;
  • 19. Stedin;
  • 20. VWS Pipeline Control.
  • 21. Rotterdam The Hague Airport
  • 22. RET / RandstadRail
  • 23. Sint Franciscus Gasthuis

Door partijen vermeld onder de nummers 1 tot en met 4 is schriftelijk gereageerd. Daarvan had partij 4 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.

1. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)

1.1 Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitscontour (120 meter vanuit het hart van de weg) van de rijksweg A20 en de N209 zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen worden verbeterd.

Reactie

Binnen een afstand van 120 meter vanuit het hart van de rijksweg A20 en de N209 zijn in het bestemmingsplan geen (her)ontwikkelingen mogelijk.

1.2 Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 15 kW/m2-contour (30 meter vanuit de rechterrijbaan) van de rijksweg A20 of de N209 zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van plasbrand.

Reactie

(Her)ontwikkelingen liggen op een afstand van meer dan 30 meter buiten de rechterrijbaan.

1.3 Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 15 kW/m2-contour (30 meter vanuit de rechterrijbaan) van de rijksweg A20 of de N209 zodanig te construeren dat aanwezigen bij een (dreigende) plasbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben.

Reactie

(Her)ontwikkelingen liggen op een afstand van meer dan 30 meter buiten de rechterrijbaan.

1.4 Het plangebied ligt deels binnen de 10-7-contour van Rotterdam The Hague Airport. Voor bouwplannen die zorgen voor een stijging van het groepsrisico geldt een motivatieplicht.

Reactie

Binnen de invloedssfeer van de luchthaven worden geen bouwontwikkelingen mogelijk gemaakt.

2. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)

BOOR stelt voor om de teksten uit de regels "Waarde - Archeologie - 1", "Waarde - Archeologie - 2" en "Waarde - Archeologie - 3" aan te passen.

Reactie

De planregels voor "Waarde - Archeologie - 1", "Waarde - Archeologie - 2" en "Waarde - Archeologie - 3" zijn aangepast conform voorstel.

3. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK)

HHSK constateert dat niet alle onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen en waterkeringen op de verbeelding staan aangegeven.

Reactie

De onderhoudsstroken langs hoofdwatergangen en waterkeringen zijn op de verbeelding opgenomen.