direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kralingse Zoom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De thans geldende bestemmingsplannen voor dit plangebied zijn verouderd. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

Het accent ligt in dit bestemmingsplan op het vastleggen van de bestaande situatie. Voor het overige geldt dat met dit bestemmingsplan de geldende, maar verouderde bestemmingsplannen worden geactualiseerd. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Gekozen planopzet

Het bestemmingsplangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied met kantoren- en bedrijvengebied Brainpark, universiteitscampus Woudestein, woningbouw Noordelijk en Midden Niertje en het openbaar vervoersknooppunt Kralingse Zoom. Het gebied ligt direct aan de autosnelweg A16.

1.3 Ligging en begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0002.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende bestemmingsplannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk bestemmingsplan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

375 Kralingse Zoom tussen Hertoginneweg en 's-Gravenweg vastgesteld: 21-06-1973

518 Kralingse Zoom vastgesteld: 23-01-1997; onherroepelijk: 28-01-1999

545 Noordelijk en Midden Niertje vastgesteld: 14-04-2005; onherroepelijk: 23-09-2005

555 Brienenoord Corridor (N en Z) vastgesteld: 13-04-2006; onherroepelijk: 22-09-2006

2009 Campus Woudestein vastgesteld: 07-04-2011; onherroepelijk: 01-07-2011

Aangezien het projectbestemmingsplan "Noordelijk Niertje" (vastgesteld: 26-11-2015 en onherroepelijk: 13 april 2016) recent pas onherroepelijk is geworden is het niet geactualiseerd met dit bestemmingsplan "Kralingse Zoom".

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0003.jpg"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 14 december 2016)

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 14 december 2016 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld.

De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

De provinciale belangen zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, zijn verankerd in de Verordening Ruimte. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant:

De volgende provinciale belangen komen in het plan aan de orde:

Kantoren

In het plangebied ligt een drietail kantorenparken Brainpark I en II en Victoria. Voor alle drie de kantorenparken is de vigerende bestemming opnieuw opgenomen. Dat betekent dat Brainpark II een kantoorbestemming heeft gekregen. De andere twee kantorenparken hebben een gemengde bestemming gekregen, waar ook lichte bedrijvigheid mogelijk is.

In het vorige bestemmingsplan was ter plekke van openbaar vervoersstation Kralingse Zoom een mogelijkheid opgenomen voor het kantorenpark Brainpark Centrum bestaande uit 40.000 m2 b.v.o. In dit bestemmingsplan is deze mogelijkheid niet meer opgenomen. Dit is in lijn met de door Provinciale Staten aanvaarde Regionale Kantorenvisie van de Metropoolregio RDH (april 2016).

Op Campus Woudestein is binnen de maatschappelijk bestemming ook kantoorontwikkeling mogelijk gemaakt. Hierbij wordt aangesloten bij het Programma Ruimte, waarin staat dat op een aantal scienceparken (o.a. EUR Woudestein) nieuwe kantoren mogelijk zijn ten behoeve van verdere versterking van de Kennisas. De locaties vormen, samen met de kenniscentra een onderdeel van de Kennisas. De specifieke kantoren ten behoeve van de scienceparken worden niet meegerekend in de planvoorraad van de betreffende regio. De provincie wil de ontwikkeling van bedrijvigheid op de kenniscentra en scienceparken optimaal faciliteren om zo clustervorming te stimuleren en de economie te versterken. Het gaat om specifieke segmenten van de vastgoedmarkt, zeker op de scienceparken, met een internationale dimensie. In vrijwel alle gevallen gaat het om een combinatie van laboratorium- of testfaciliteiten in combinatie met kantoren. Over de aard en toelaatbaarheid van bedrijven op deze kenniscentra bestaan afspraken of kunnen deze worden gemaakt.

Aan de 's-Gravenweg ligt een kantoor. Dit kantoor heeft de bestemming "Kantoor" gekregen, maar het pand heeft tevens de mogelijkheid om een andere functie te hebben, te weten wonen en dienstverlening.

Detailhandel

Op Campus Woudestein is maximaal 2.600 m2 b.v.o. aan gemakswinkels toegestaan waarvan de aard een functionele relatie moet kennen met de Campus. In de planregels is als voorwaarde opgenomen dat het vloeroppervlak per vestiging niet meer mag bedragen dan 300 m2 b.v.o. Deze detailhandel was al mogelijk in het vorige bestemmingsplan "Campus Woudestein".

Ook op het openbaar vervoersstation Kralingse Zoom is de mogelijk geboden voor een maximale oppervlakte van 500 m2 b.v.o. aan ondersteunende detailhandel, net zoals in het vorige bestemmingsplan.

Externe veiligheid

Het groepsrisico is beschreven in paragraaf 6.7. Het groepsrisico is 0,7 maal de oriëntatiewaarde en is daarmee niet in strijd met het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het Cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.

2.3.4 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.5 Horecanota Rotterdam

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

2.3.6 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.7 Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020

Vastgesteld op 22 december 2016 door het Rotterdamse college van Burgermeester en Wethouders

De Erfgoedagenda zet de koers-, en schetst de concrete activiteiten rond het gebouwde en aangelegde cultuurhistorisch waardevolle erfgoed van Rotterdam tot 2020. Drie pijlers vormen de basis voor het beleid en de activiteiten op het gebied van het gebouwde en aangelegde cultuurhistorisch erfgoed: bescherming en instandhouding, kennisontwikkeling en kennisoverdracht. Vanuit de projecten die binnen deze 3 pijlers zijn ondergebracht, wordt het erfgoed verder in kaart gebracht en - bij bijzonder belang- beschermd, wordt instandhouding nagestreefd en gestimuleerd en wordt erfgoed zo veel mogelijk ingezet als aanjager bij transformaties en gebiedsontwikkelingen. Met deze op dynamiek gerichte erfgoedagenda wil het college de dialoog blijven voeren over het cultuurhistorisch besef van de stad.

2.3.8 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte

Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders

Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woon­omgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.

2.4 Beleid gebied Kralingen Crooswijk

Gebiedsplan Kralingen Crooswijk

Vastgesteld in de vergadering van de gebiedscommissie Kralingen-Crooswijk van 24 juli 2014

Dit gebiedsplan geeft op hoofdlijnen de ambities en de doelen weer voor het gebied Kralingen-

Crooswijk.

In het Gebiedsplan is voor Kralingen Oost de volgende ambitie geformuleerd: Kralingen Oost blijft een waardevolle wijk voor stad en regio. Een groen, rustig en stedelijk woongebied. Een wijk die in 2030 naast wonen ook stedelijke en regionale sterke functies vervult op het gebied van groen, recreatie, onderwijs en economie.

De strategie om dit te bereiken is de volgende:

  • Investeren in een aantrekkelijke buitenruimte;
  • Aandacht voor funderingsproblematiek;
  • Beter benutten en versterken laagdrempelige sociale voorzieningen;
  • Beter benutten capaciteiten van bewoners uit de wijk voor anderen.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is te zorgen voor:

  • 1. het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • 2. de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • 3. de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese "Verdrag van Malta" is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

De bewoningsgeschiedenis van het plangebied hangt nauw samen met de landschapsontwikkeling van het kust- en rivierengebied. Aan het einde van de laatste ijstijd (rond 12.000 jaar voor Christus) ontstonden langs de toenmalige rivieren reeksen van zandlichamen; rivierduinen waarvan het zand afkomstig was van de drooggevallen en later uitgewaaide rivierbeddingen. De vaak metershoge toppen van deze rivierduinen zijn soms nog zichtbaar in het huidige landschap, als zogenaamde 'donken'. Ongeveer 10.000 jaar geleden, aan het begin van het Holoceen, steeg de zeespiegel als gevolg van een klimaatverbetering. De rivierduinen vormden net als bewoonbare plaatsen langs rivieren en geulen aantrekkelijke plekken voor de prehistorische mens. Het gaat om jagers, verzamelaars en vissers uit de Midden-Steentijd, gevolgd door de eerste, beginnende boerengemeenschappen vanaf circa 5.000 voor Christus uit de Nieuwe Steentijd. In het derde millennium voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen. Het landschap erachter verzoette, er ontstonden moerassen waarin veen werd gevormd. De beginnende veenvorming zette zich ook in de Bronstijd (2.100 - 800 voor Christus) onverminderd voort. De bewoningsmogelijkheden voor de mens werden hierdoor tijdelijk zeer beperkt. De (randen van de) veengebieden in de wijdere omgeving van het plangebied werden pas weer bewoond vanaf late IJzertijd en de Romeinse tijd. Het gebied wordt in de middeleeuwen ontgonnen vanaf de 10e-12e eeuw. Er komt een strookvormige verkaveling met boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten. Door het plangebied loopt een ontginningsgrens uit deze periode, namelijk de huidige 's-Gravenweg, met kans op bewoningsresten vanaf de 12e-13e eeuw. Als gevolg van overstromingen in de 12e eeuw gingen grote delen van de ontginningen weer ten onder. Ze werden afgedekt met een kleilaag. In het plangebied reikte deze kleilaag tot ten noorden van de huidige 's-Gravenweg.

Het niet met klei bedekte deel van het plangebied ten noorden van de Ringvaart werd in de 18e-19e vergraven voor de winning van turf. Na de drooglegging van de ontstane plassen kwamen hier de oude, prehistorische landschappen aan of direct onder het oppervlak te liggen. In de 19e eeuw is een deel van de bewoning van het dorp Kralingen naar het bewoningslint langs de huidige 's-Gravenweg verplaatst.

Het zuidelijk deel van het plangebied is in de moderne tijd opgehoogd, waardoor het betreffende gebied op enkele meters boven NAP is komen te liggen.

In Bijlage 1 is een beeld van de Archeologische kaart opgenomen.

Archeologische verwachting

Gelet op het voorgaande kunnen op verschillende plaatsen in het plangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen uit het de Midden-Steentijd (8.000 - 5.300 voor Christus), het begin van de Nieuwe Steentijd (5.300 - 2.000 voor Christus), de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. Vooral in stroken ter weerszijden van het bewoningslint van de huidige 's-Gravenweg kunnen bewoningssporen aanwezig zijn vanaf de 12e-13e eeuw. Deze zijn direct gelieerd aan de locatie van de weg.

In de planregels en op de verbeelding is dit als volgt verwerkt:

"Waarde - Archeologie 1"

Voor de stroken grond aan weerszijden van het laatmiddeleeuwse bewoningslint langs de huidige 's-Gravenweg met mogelijke bewoningssporen vanaf de 12e-13e eeuw (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm beneden maaiveld, die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

"Waarde - Archeologie 2"

Voor het hogergelegen gebied in het zuiden van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,0 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

"Waarde - Archeologie 3"

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm beneden maaiveld, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

3.2 Huidig gebruik

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het gebied Kralingen. Het betreft een gemengd gebied aan de snelweg A16. Een groot gedeelte van het plangebied betreft de campus van de Erasmus Universiteit. Verder ligt in het gebied de kantorenlocatie Brainpark I en II. Tussen beide locaties ligt het openbaar vervoerknooppunt en park&ride Kralingse Zoom. Het westelijke gedeelte van het plangebied bestaat voornamelijk uit woonbebouwing van de woonwijk Kralingen-Oost.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet ruimtelijke ordening).

Het plangebied grenst aan de westzijde aan het Beschermd Stadsgezicht Kralingen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten behoeven niet in bestemmingsplannen worden opgenomen, omdat die hun eigen wettelijke beschermingskaders kennen en geen planologische bescherming behoeven.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Het plangebied

Binnen het plangebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen.

In het plangebied ligt één rijksmonument:

  • Villa Diepenveen aan de 's-Gravenweg 305.

In het plangebied liggen de volgende gemeentelijke monumenten:

  • Villa Landzicht aan de 's-Gravenweg 262;
  • Hoeve Nooitgedacht aan de 's-Gravenweg 190;
  • Op Campus Woudestein liggen de A-, C-, H- en B-gebouwen (Cornelis Elffers).

In het vorige bestemmingsplan gold voor de twee beeldbepalende panden een sloopverbod, te weten 's-Gravenweg 344 en 348. Tevens is uit de Cultuurhistorische Verkenning gebleken dat het pand aan de 's-Gravenweg 212 aangemerkt kan worden als beeldbepalend pand.

De twee beeldbepalende panden, die een dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" hebben gekregen zijn:

  • 's-Gravenweg 212;
  • 's-Gravenweg 344;
  • 's-Gravenweg 348.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan is met name een actualisering van de huidige bestemmingsplannen. Daarbij zijn de oude planregels zo goed mogelijk omgezet naar de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Nieuwe ontwikkelingen worden in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Ontwikkelingen

Campusontwikkeling

In 2010 heeft het college van B&W ingestemd met het Masterplan "Campus Woudestein". De ontwikkelingen, zoals opgenomen in dit Masterplan, zijn nog steeds actueel en mogelijk.

De eerste fase, die is gerealiseerd door middel van het projectbestemmingsplan "Campus Woudestein" (2011) is ongewijzigd opgenomen in dit bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de andere ontwikkelingen conform het Masterplan "Campus Woudestein" opgenomen. Zoals de plannen voor het noordoostelijk deel van de Campus waar in plaats van de huidige lagere bebouwing in een grotere dichtheid, een viertal gebouwen van maximaal 45 meter in een parkachtige setting kan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0004.jpg"

Masterplan Campus Woudestein

Ontwikkelingen, die reeds zijn afgerond of die een aparte procedure volgen

De volgende ontwikkelingen speelden in en om het plangebied de afgelopen jaren. Deze ontwikkelingen zijn beide mogelijk gemaakt met een zelfstandige procedure. Hieronder staat beschreven op welke wijze deze ontwikkelingen een relatie met dit bestemmingsplan hebben.

Burgemeester Oudlaan / tramkeerlus - fase 1

In de loop van 2016 is de ontwikkeling voor de studentenwoningen (één bouwblok) ten zuiden van de tramkeerlus mogelijk gemaakt met een afwijkingsprocedure (volgens artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) van het vorige bestemmingsplan "Kralingse Zoom". Deze vergunde situatie is als bestaande situatie opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan "Kralingse Zoom".

Woonwijk Noordelijk Niertje

Voor de strook tussen de Leendert Butterstraat en de Kralingse Zoom is het projectbestemmingsplan "Noordelijk Niertje" in 2016 onherroepelijk geworden. Vanwege de recente zelfstandige procedure voor deze locatie is het niet noodzakelijk dit plan opnieuw te actualiseren. Omdat deze ontwikkeling al mogelijk was gemaakt met een bestemmingsplan is het plangebied uit dit bestemmingsplan "Kralingse Zoom" "geknipt".

4.2 Juridische planbeschrijving

4.2.1 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

Het LPG-tankstation aan de Abram van Rijckevorselweg heeft de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen met LPG, met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, en in combinatie hiermee, voor detailhandel. De bouwhoogte van gebouwen en de bijbehorende voorzieningen is geregeld in de bouwregels.

4.2.2 Gemengd

Er is een onderscheid gemaakt in Gemengd - 1" en "Gemengd - 2". In beide bestemmingen zijn kantoren en bedrijven t/m milieucategorie 2 toegestaan. In "Gemengd - 2" zijn tevens woningen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Brainpark I en Park Victoria

Het Brainpark I en Park Victoria hebben de bestemming "Gemengd - 1" gekregen. Om dezelfde flexibiliteit en groenkwaliteit te waarborgen die het vorige bestemmingsplan "Kralingse Zoom" had voor dit kantorenpark is ervoor gekozen niet de feitelijke situatie vast te leggen, maar opnieuw dezelfde regeling toe te passen, dus de hoeveelheid bebouwing te laten bepalen door de bebouwingsindex.

Deze bebouwingsindex waarborgt de openheid van het gebied, doordat het de verhouding van de bruto vloeroppervlakte van gebouwen op de totale terreinoppervlakte van een bouwperceel weergeeft (in een decimaal getal).

Een Bebouwingsindex geeft daarmee dus de verhouding van het totale aantal aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte van een gebouw (dus inclusief alle verdiepingen) tot het totale grondoppervlak (zowel bebouwd als onbebouwd) van een bouwperceel.

In artikel 1 van de planregels (begripsomschrijvingen) is het begrip Bebouwingsindex gedefinieerd. De ervaring leert dat het begrip bebouwingsindex een zeer bruikbaar sturingsinstrument is. Onderstaand wordt dit aan de hand van een voorbeeld nader toegelicht.

Bebouwingsindex rekenvoorbeeld

Een bebouwingsindex van 2.0 betekent dat het b.v.o. van een gebouw twee keer het totale grondoppervlak van het bouwperceel mag beslaan. Dit zal dan gebeuren in de vorm van gestapelde bebouwing.

Een bebouwingsindex van 1.0 betekent dat bijvoorbeeld op een perceel van 50.000 m2 een gebouw met een b.v.o. van maximaal 50.000 m2 mag worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0005.png"

Enkele gronden aan de 's-Gravenweg hebben de bestemming "Gemengd - 2" gekregen en naast kantoren en bedrijvigheid t/m milieucategorie 2 zijn hier ook woningen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.2.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

De grotere speelvoorziening aan de Schultz van Hagenstraat heeft een aanduiding "speelvoorziening" gekregen.

4.2.4 Horeca

Horeca definitie en afbakening

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0006.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0007.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0008.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

Op de Campus van de Erasmus Universiteit zijn enkele horecavoorzieningen gelegen. Deze horecavoorzieningen hebben geen horecabestemming gekregen vanwege hun ondersteunende functie.

Horeca - Hotel

Het hotel aan de K.P. van der Mandelelaan 150 heeft de bestemming "Horeca - Hotel" gekregen. Met een bebouwingsindex van 1.5 is bepaald welke hoeveelheid bebouwing op deze gronden mag worden gerealiseerd (zie voor wijze van berekenen, Gemengd).

In Brainpark II aan de 's-Gravenwegzijde zat reeds een vigerende mogelijkheid om een horecafunctie met een b.v.o. van 500 m2 te realiseren. Deze mogelijkheid is opnieuw opgenomen in de bestemming "Kantoor".

4.2.5 Kantoor

Brainpark II

Het verkavelingsbeeld van het Brainpark II bestaat uit een strakke verkaveling van twee rijen kantoren gegroepeerd rond een centraalgelegen laan. De randen van het Brainpark II bestaan uit brede singels en taluds, die het gebied een eiland-karakter geven.

Ook voor dit kantorenpark is een bebouwingsindex (zie voor uitleg Gemengd) opgenomen. De bebouwingsindex geeft de verhouding van de bruto vloeroppervlakte van gebouwen op de totale terreinoppervlakte van een perceel, of in voorkomend geval van de in een project betrokken percelen weer.

's-Gravenweg

Aan de 's-Gravenweg ligt een tweetal kleinschalige solitaire kantoren. De kantoren hebben de bestemming "Kantoor" gekregen, maar beide panden hebben tevens de mogelijkheid om een andere functie te hebben, te weten wonen en dienstverlening.

4.2.6 Maatschappelijk

Maatschappelijk - 1

In dit bestemmingsplan hebben de gronden van Campus Woudestein de bestemming "Maatschappelijk - 1" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke, en meer specifiek, onderwijsvoorzieningen. Tevens zijn de gronden bedoeld voor bij een universiteitscampus (onderwijs) behorende voorzieningen, zoals ondersteunende kantoren, detailhandel, horeca e.d.

Campus Woudestein is een sciencepark. Dat betekent dat naast onderwijsvoorzieningen ook andere aanvullende en ondersteunende functies zijn toegestaan. Tevens is het geval dat verschillende functies door elkaar heen lopen, zoals bijvoorbeeld een kantoor met laboratoriumfuncties.

In het gedetailleerde deel, dat overeenkomt met het plangebied van het projectbestemmingsplan "Campus Woudestein (eerste fase)" zijn niet-onderwijs functies als kantoren, detailhandel, studentenhuisvesting, horeca en hotel vastgelegd met een maximale vloeroppervlakte. Binnen de diverse bouwvlakken wordt flexibiliteit geboden doordat de verschillende functies kunnen schuiven.

Voor de locaties waar studentenhuisvesting is toegestaan zijn aangeduid met de aanduiding "sth (studentenhuisvesting toegestaan)". Voor de locatie aangeduid met "karakteristiek (ka)" geldt dat indien vanaf een bouwhoogte van 20 meter van het gebouw studentenhuisvesting wordt gerealiseerd, een dove gevel aan de oostelijke zijde noodzakelijk is.

In het noordoostelijk deel van de Campus wordt de mogelijkheid geboden om de nieuwbouw te realiseren overeenkomstig het Masterplan. Deze mogelijkheid is op de verbeelding weergegeven met maximale bouwhoogten per pand.

Maatschappelijk - 2

De bestemming "Maatschappelijk - 2" is bedoeld voor de gronden van het scoutingterrein aan de Onderlangs en de gronden van de school aan de Hobbemalaan 2-4.

4.2.7 Tuin

De tuinbestemming is gesplitst in twee verschillende tuinbestemmingen.

Over het algemeen hebben de voortuinen de bestemming "Tuin - 1" gekregen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van één bijgebouw ten behoeve van de berging van fietsen in de voortuin, voorzover het aaneengebouwde laagbouwwoningen (geen hoekpanden) betreft, waarvan de achtertuin niet via een achterpad te bereiken is. Het oppervlak van deze berging mag niet meer bedragen dan 4 m², de bouwhoogte niet meer dan 1,5 meter.

Parkeren in de voortuinen van de woningen is uitsluitend toegestaan als de woning een garage met een oprit heeft. Dit is het geval aan Tijs van Zeventerstraat, Goosse van der Windstraat, Schultz van Hagenstraat, 's-Gravensingel 20-30, Manegelaantje, Laan van Weltevreden, 's Gravenweg 176 t/m 190, Onderlangs en Leendert Butterstraat.

In de voortuinen van de woningen aan de Leendert Butterstraat is tevens een carport toegestaan.

"Tuin - 2" geldt voor de achtertuinen van woningen. In de regel zijn diverse bouwregels opgenomen over aanbouwen.

4.2.8 Verkeer

De autosnelweg A16 heeft de bestemming "Verkeer - Autosnelweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor een autosnelweg met de daarbij behorende kunstwerken, zoals bruggen, tunnels, viaducten, duikers en bijbehorende voorzieningen, zoals lichtmasten, portalen ten behoeve bewegwijzering e.d. En daarnaast ook voor groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen. Geluidswerende voorzieningen zijn ook in deze bestemming opgenomen. Ter plekke van de tunnel van de metrospoorbaan is de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - spoor" opgenomen.

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn doorgaans de 50 km/u-wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

De bestemming "Verkeer - Metro/Sneltram" is opgenomen voor de ondergrondse en bovengrondse spoorbanen ten dienste van de metro/sneltram, met de bijbehorende voorzieningen, alsmede groen, water, ontsluitingswegen en -paden e.d.;

Het openbaar vervoerstation "Kralingse Zoom" heeft de aanduiding "openbaar vervoerstation (ovs)" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor bij een openbaar vervoerstation behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen (park en ride). Bij dit station mogen ook een kleine winkelruimte (500 m2 b.v.o.) en horecagelegenheid (300 m2 b.v.o.) worden gerealiseerd. Tevens is de gebouwde parkeergarage op de verbeelding opgenomen met een aanduiding "parkeergarage".

4.2.9 Wonen

De woonbestemming is gesplitst in vier verschillende woonbestemmingen. Deze woonbestemmingen sluiten aan bij de regeling uit het vorige bestemmingsplan.

Het overgrote deel van de laagbouwwoningen heeft de bestemming "Wonen - 1" gekregen. Binnen de bestemming zijn woningen mogelijk met - onder voorwaarden - beroep of bedrijf aan huis. Gebouwen mogen niet hoger worden dan een goothoogte van 6 meter. Alleen de woonbebouwing ten zuiden van de Onderlangs kent afwijkende bouwhoogten, die op de verbeelding zijn opgenomen. Tevens is een percentage van 55% opgenomen.

Ook binnen deze woonbestemming zijn de gestapelde woningen aan de De Lairesselaan en de studentenwoningen aan de Burgemeester Oudlaan opgenomen.

De woningen ten zuiden van de 's-Gravenweg ten zuiden van De Lairesselaan hebben een globale woonbestemming "Wonen - 2" gekregen. Binnen de bestemming zijn woningen mogelijk met - onder voorwaarden - beroep of bedrijf aan huis. Naast de op de verbeelding aangegeven maximale bebouwingspercentage van 35% zijn de bebouwingsnormen binnen deze bestemming dat de grootte van elk met een woning te bebouwen terrein tenminste 370 m2 dient te bedragen.

De vrijstaande woningen in het gebied rond de Bovenover en Onderlangs hebben de bestemming "Wonen - 3" gekregen. Binnen de bestemming zijn woningen mogelijk met - onder voorwaarden - beroep of bedrijf aan huis. De woonbestemmingen zijn globale vlekken met een aantal bebouwingsnormen: de grootte van elk met een vrijstaande woning te bebouwen perceel moet ten minste 500 m2 bedragen en ten hoogste 30% hiervan mag door bebouwing worden ingenomen. De breedte van de woningen moet ten minste 6 meter bedragen en de afstand tussen twee woningen moet ten minste 10 meter bedragen. De maximale goothoogte bedraagt 4 meter.

De vrijstaande woningen in het gebied Manegelaantje en Laan van Weltevreden hebben de bestemming "Wonen - 4" gekregen. Binnen de bestemming zijn woningen mogelijk met - onder voorwaarden - beroep of bedrijf aan huis. De woonbestemmingen zijn globale vlekken, die vrij zijn in te richten, maar waarbij het van belang is dat de afstand tussen twee woningen ten minste 5 meter dient te bedragen.

Het woongebouw aan de 's-Gravenwetering heeft de bestemming "Wonen - Bijzonder woongebouw" gekregen. De bestemming betreft een gebouw ten behoeve van bewoning en zorgverlening, met bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners zoals keuken- en horecafaciliteiten, recreatie- en verpleegruimten, dagverblijven, een kleine winkelruimte en inpandige bergingen, alsmede een dienstencentrum ten behoeve van sociale en/of medische doeleinden;

4.2.10 Werken aan huis

In de planregels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. Bed en breakfast is niet expliciet genoemd in de regels, maar is mogelijk indien deze voldoet aan regels van werken aan huis.

4.2.11 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om een regeling voor het bouwen van aanbouwen op te nemen die ruimer is dan de regeling uit Bijlage II van het Bor. Bijgebouwen die op grond van het voorheen geldende bestemmingplan is toegestaan is niet als bestemmingsplanregeling opgenomen, omdat deze bouwmogelijkheden in de regeling uit Bijlage II van het Bor is geregeld en ruimer is.

4.2.12 Waarde - Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch beeldbepalende panden krijgen naast hun hoofdbestemming (bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'), de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Mogelijke toekomstige sloopplannen voor de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken zijn dan in principe niet mogelijk. Het gemeentebestuur kan echter wel een sloopvergunning verlenen indien maatschappelijke, technische dan wel economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken. Daarbij moet een nieuw bouwplan voldoende rekening houden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

Het gaat om de volgende objecten: 's-Gravenweg 212 en 344

4.2.13 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.

Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.

Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.

Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.

Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.

Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.

Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.

Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.1.4 Hoogheemraadschap

Waterbeheerplan 2016 - 2021 "Met mensen en water"

Op 29 juni 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het hoogheemraadschap voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.

Het Hoogheemraadschap voert de taken uit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het hoogheemraadschap draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied en vergroten de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem. Het Hoogheemraadschap gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van inwoners, bedrijven en partners. We stimuleren particuliere initiatieven, die kunnen bijdragen aan duurzaam waterbeheer, via een bijdrageregeling.

5.1.5 Gemeentelijk beleid

Herijkt Waterplan 2 Rotterdam [Rdam 2013a]

De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de stad. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol. In juni 2013 is een herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.

Gebiedswaterplan Kralingen Crooswijk [Rdam 2008]

Voor het gebied Kralingen Crooswijk is in 2008 het deelgemeentelijk waterplan vastgesteld,
tegenwoordig gebiedswaterplan genoemd. Dit gebiedswaterplan is een gebiedsgerichte uitwerking
van eerder genoemd WP 2. In de directe nabijheid van het plangebied zijn maatregelen voorgesteld,
zoals uitbreiding van oppervlaktewater langs de Burgemeester Oudlaan.

Rotterdamse Klimaatadaptatie Strategie [Rdam 2013]

In 2008 heeft Rotterdam het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof vastgesteld. Eén
van de belangrijkste resultaten van dit programma is het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie
voor Rotterdam. Deze strategie is eind 2013 vastgesteld. Klimaatadaptatie is aanpassing aan de klimaatverandering. De klimaatadaptatiestrategie geeft aan welke aanpak wordt gevolgd om de stad aan te passen aan de klimaatverandering. De strategie geeft aan waarom Rotterdam zich aanpast en welke stappen hiervoor gezet worden. Aanpassing aan de klimaatverandering is een zaak van lange adem die echter nu moet starten, omdat de stad voortdurend verandert en zich verder ontwikkeld.

De effecten van klimaatverandering zijn de toe- en afname van waterhoeveelheden in de rivier, de verhoging van waterstanden in de zee, toe- en afname van neerslag en hogere temperaturen. Deze klimaateffecten hebben gevolgen die van betekenis zijn voor de stad, zoals:

  • een toename van het risico op overstroming en schade als gevolg van een dijkdoorbraak;
  • extra benodigde ruimte voor dijkversterking;
  • vaker wateroverlast op straat en/of in gebouwen als gevolg van hevige neerslag;
  • versterkte inklinking van de bodem en afname van de water- en groenkwaliteit als gevolg van drogere perioden;
  • hittestress als gevolg van hogere temperaturen, met name in verharde gebieden.

De klimaatverandering biedt ook kansen, zoals:

  • mogelijkheden voor nieuwe ontwerpen die de stad aantrekkelijker maken;
  • integratie van dijkversterking en gebiedsontwikkeling;
  • waterpleinen en vergroenen van de buitenruimte;
  • het ontwikkelen van nieuwe producten en deze vermarkten.

In de strategie voor een klimaatbestendig Rotterdam wordt onderscheidt gemaakt in een strategie
voor de ‘stad achter de dijk’ en de ‘stad buiten de dijk’. Het plangebied ligt achter de primaire
waterkering. Hierop is de strategie voor de ‘stad achter de dijk’ van toepassing. Het binnendijkse deel van Rotterdam staat bloot aan de risico’s van overstroming, extreme neerslaggebeurtenissen of juist een tekort aan water en langere perioden met hoge temperaturen.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

Voor dit plangebied gaat het om de volgende beheerders:

  • Waterbeheerder regionaal water: Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard;
  • Rioolbeheerder: Gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water).

Het wateradvies voor dit bestemmingsplan is aan de waterbeheerders aangeboden waarna de adviezen zijn overgenamen.

Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Een groot deel van het plangebied ligt in één peilgebied. Dit peilgebied heeft een
oppervlaktewaterpeil van NAP -2,35 meter. Het zuid-oostelijke deel van het plangebied is relatief
hooggelegen en ligt in een ander peilgebied, het oppervlaktewaterpeil is hier NAP 2,85 m. Het noordelijke deel van het plangebied bestaat uit meerdere peilgebieden met relatief lage waterstanden t.o.v. NAP. Het oppervlaktewater wordt door gemaal Groene Wetering II op peil gehouden. Overtollig water wordt uitgeslagen op de Nieuwe Maas. Daarnaast draagt ook gemaal Fascinatio, ten oosten van de A16, bij aan het op peil houden van dit peilgebied.

Enkele jaren geleden is fase 1 van Campus Woudenstein gerealiseerd. Aangezien hiermee het
verharde oppervlak toenam is een waterpartij gerealiseerd op het terrein van de Campus. Om te garanderen dat hier geen andere functies mogelijk zijn heeft deze waterpartij in het bestemmingsplan de bestemming "Water" gekregen. Water in deze waterpartij wordt ververst door toevoer van regenwater uit de directe omgeving. Deze waterpartij is via de Burgemeester Oudlaan gekoppeld aan het watersysteem. In het plangebied is volgens de Herijking van Waterplan 2 geen sprake van een wateropgave.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater zijn er verschillende peilbuizen in het plangebied. In het plangebied is er één peilbuis met een gemiddelde ontwateringsdiepte kleiner dan de vereiste 0,80 meter.

5.3.3 Waterkering

Waterkeringen

In het plangebied ligt een regionale en een overige waterkering.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-
Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering
bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is.
De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de
locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het
gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele
provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering
onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan
worden.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 2. Dit district voert het
rioleringswater af naar de AWZI Kralingseveer. Aan de oostkant van het plangebied valt een klein
gedeelte van het gebied in de rioleringsdistricten 38 en 40. Het noordelijk deel van het plangebied
heeft een gemengd stelsel, maar in grote delen van het plangebied wordt een deel van het
regenwater afzonderlijk van het afvalwater afgevoerd. In het gebied zijn vier overstorten aanwezig.

5.4 De wateropgave

Dit hoofdstuk beschrijft per wateraspect de effecten die er zijn op de waterhuishouding.

Waterbergingsopgave

Het watersysteem is kwantitatief op orde. Overal in het gebied is voldoende waterberging aanwezig en voldoet het watersysteem aan de bergingseisen van het NBW.

Wateropgave in relatie tot de verbeelding en de planregels

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. De waterkering is op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming "Water - Waterkering".

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

Indien van toepassing: Voor de uitvoering van werken binnen de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.

Oppervlaktewater

De peilgebieden binnen het plangebied kennen geen waterbergingsopgave. Wel zal een toename van de verharding als gevolg van ontwikkelingen gecompenseerd moeten worden binnen hetzelfde peilgebied, bij voorkeur in extra open water. Het hemelwater dat op de extra verharding valt kan niet meer in de bodem zakken en moet nu ook geborgen of afgevoerd worden. Bij een toename van verharding van meer dan 500 m2 en minder dan 10 hectare wordt de compensatie-eis door het Hoogheemraadschap berekend.

Grondwater

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ondergrondse bestemmingen mogelijk.

Riolering

Afvalwater

De studentenwoningen zorgen voor een toename van het afvalwater. Aan de hand van het aantal van 400 te realiseren woningen is een indicatieve berekening gemaakt van de toename.
Uitgangspunten hierbij zijn:

  • In een woning zijn gemiddeld 2,5 personen aanwezig;
  • Per persoon wordt gemiddeld 12 liter afvalwater per uur geproduceerd;
  • Toename afvalwater per woning = 2,5 * 12 = 30 l/uur= 0,03 m3/uur.

Uitgaande van deze uitgangspunten neemt de hoeveelheid afvalwater toe met 12 m3/uur. Als er concrete plannen zijn dan zal moeten worden bepaald of de verwachte hoeveelheid extra afvalwater door het bestaande systeem kan worden afgevoerd.

Hemelwater

Binnen het plangebied wordt hemelwater nu nog deels gezamenlijk met het afvalwater door het gemengde stelsel afgevoerd. Op het terrein van Campus Woudestein is met de nieuwbouw al meer
ingezet op het scheiden van waterstromen. Het voorkeur principe is het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Bij nieuwe ontwikkelingen zal daarom gekozen worden voor het afzonderlijk afvoeren van afvalwater en hemelwater.

Waterkeringen

De kern- en beschermingszone van de waterkeringen dienen op de verbeelding opgenomen te worden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Invloed op de waterkering wordt niet verwacht. In de zones van de waterkering worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Waterveiligheid binnendijks

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.


Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan "Kralingse Zoom" niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als rustige woonwijk. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Deze bedrijfsactiviteiten hebben de bestemming "Gemengd" gekregen.

Aan randen van het plangebied, snelweg A16 en Abram van Rijckevorselweg, zijn stedelijke functies (kantoren, bedrijven e.d.) gesitueerd. Het plangebied wordt in oostwestelijke richting doorsneden door het gemengde lint, de 's-Gravenweg.

In het bestemmingsplan zijn de functies zoals bijvoorbeeld; kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering".

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid, lucht en externe veiligheid. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de desbetreffende paragrafen.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

Bij een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  
6.4.2 Voorkeursgrenswaarde

In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd.

Ten aanzien van de geluidsinvloed van omliggende wegen op eventuele 'nieuwe' situaties in het bestemmingsplan dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. De te onderzoeken hoofdwegen zijn de Rijksweg A16, Kralingse Zoom, Abram van Rijckevorselweg en de Burgemeester Oudlaan. De overige wegen in het plangebied zijn niet relevant.

De verwachte etmaalintensiteiten van de binnenstedelijke wegen voor het jaar 2026 zijn verstrekt door SO, afdeling Verkeer en Vervoer. In het akoestisch rapport is een overzicht gegeven van het gehanteerde rekenmodel. Het model is gemaakt met behulp van het programma WinHavik (versie 8.653) van DirActivity software. Het programma maakt bij de berekeningen gebruik van het Royal Haskoning rekenhart voor wegverkeerslawaai (versie 16). De rekenharten rekenen volgens SRMII conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012.

Voor een overzicht opgenomen van de gehanteerde etmaalintensiteiten, zie het akoestisch onderzoek in Bijlage 4.

Ontwikkelingen

In het akoestisch onderzoek is onderzocht of de ontwikkelingen volgens de bepalingen van de Wet geluidhinder kunnen worden gerealiseerd en dus haalbaar zijn. In het rapport is aangegeven welke eventuele maatregelen dienen te worden getroffen, dan wel welke beperkingen door wet- en regelgeving kunnen optreden.

In een eerder stadium, ten tijde van het projectbestemmingsplan "Campus Woudestein, 1e fase" is de eerste fase van het Masterplan akoestisch onderzocht. Dat heeft geresulteerd in de aanduiding "ka" op de locatie waarvoor geldt dat indien vanaf een bouwhoogte van 20 meter van het gebouw studentenhuisvesting wordt gerealiseerd, een dove gevel aan de oostelijke zijde noodzakelijk is.

In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek verricht naar de overige ontwikkelingen uit het Masterplan "Campus Woudestein". Het betreft een viertal locaties, benoemd als O1 t/m O4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1036KralingZoom-va01_0009.png"

Akoestisch onderzochte locaties.

Resultaten akoestisch onderzoek

Op alle ontwikkellocaties (O1 t/m O4) worden zowel de voorkeurswaarde van 48 dB als de maximaal toelaatbare geluidbelasting (met ontheffing) van 53 dB overschreden door de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A16.

Op ontwikkellocatie O2 wordt uitsluitend de voorkeurswaarde overschreden vanwege de geluidsbelasting van de Kralingse Zoom (met maximaal 5 dB). De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB voor onderwijsgebouwen wordt echter niet overschreden.

De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de overige stedelijke wegen voldoet bij alle ontwikkellocaties aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

6.4.3 Conclusie

Rijksweg A16

De geluidbelasting vanwege de Rijksweg A16 overschrijdt bij alle beoogde onderwijsgebouwen zowel de voorkeurswaarde van 48 dB als de maximaal toelaatbare geluidbelasting (met ontheffing) van 53 dB. Maatregelen zijn derhalve noodzakelijk.


Overige zoneplichtige wegen

De voorkeurswaarde van 48 dB voor onderwijsgebouwen wordt op ontwikkellocatie O2 vanwege de Kralingse Zoom met maximaal 5 dB overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting (met ontheffing) van 63 dB voor onderwijsgebouwen wordt daarbij vanwege deze weg niet overschreden. Maatregelen zijn wenselijk.

De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de overige stedelijke wegen voldoet bij alle ontwikkellocaties aan de voorkeurswaarde van 48 dB.


Actieplan geluid

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege de alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij alle ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze ontwikkellocaties overschreden. In het kader van het Actieplan geluid moeten geluidreducerende maatregelen ter beperking van de geluidbelasting worden overwogen.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is
aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Bronmaatregelen: snelheidsverlaging, vermindering (vracht)verkeer en stille wegdekken.

Op de A16 ter hoogte van het plangebied geldt nu een maximum snelheid van 100 km/uur. Naar verwachting is een verlaging van de maximum snelheid op deze weg binnen een afzienbare termijn niet aan de orde. Gelet op de (toekomstige) ontwikkelingen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is een vermindering van (vracht)verkeer op de A16 niet aan de orde. Voor locaties O3 en O4 zou 2-laags ZOAB-fijn afdoende zijn voor een voldoende reductie van de geluidsbelasting. Voor O1 en O2 is dat niet het geval.

Overdrachtsmaatregelen: geluidsschermen en afstandsvergroting.

Gezien de afstanden van de ontwikkellocaties tot de A16 en gelet op de beschikbare ruimte binnen het plangebied van een significante afstandsvergroting niet worden gerealiseerd. Verder zijn er thans langs de A16 ter hoogte van het plangebied geen schermen aanwezig. Door plaatsing van een geluidscherm langs de westzijde van de A16 kan de geluidbelasting bij de ontwikkellocaties, met name bij de lagere bouwlagen, worden gereduceerd. De te behalen geluidreductie is afhankelijk van de afmetingen van het geluidscherm en zal bij de hogere bouwlagen van de ontwikkellocaties minder zijn. Wegens de relatief grote afstand tussen het plangebied en de A16 zal een voor de ontwikkellocaties effectief geluidscherm lang en hoog moeten zijn. Omdat tussen het plangebied en de A16 zich geen geluidgevoelige functies bevinden, zal een dergelijk geluidscherm (alleen ten behoeve van de ontwikkellocaties binnen het plangebied) niet kosteneffectief zijn.

Ontvangermaatregelen:

Door een akoestisch gunstige indeling van onderwijsgebouwen een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Hierbij kan worden gedacht aan de situering van niet-geluidgevoelige functies (b.v. ruimtes bedoeld voor aula, kantine, sanitaire voorzieningen, technische installaties) aan de meest belaste gevels en de situering van geluidgevoelige ruimtes (leslokalen, theorielokalen en vaklokalen) zover mogelijk aan de minst belaste gevels.

Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een weg in een verblijfsgebied 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB in verblijfsgebieden van de beoogde onderwijsgebouwen is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.

Afweging

In het akoestisch onderzoeksrapport is geconcludeerd dat geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelasting tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting te reduceren. Daarom zullen hogere waarden worden aangevraagd bij het College van B&W om een van de onderstaande noodzakelijke maatregelen, eventueel in combinatie met elkaar, te treffen:

  • Dove gevels toepassen bij de relevante gevels van ontwikkellocaties O1 t/m O4 of
  • Vliesgevel toepassen op de hiervoor genoemde gevels.

Procedure hogere waarde

Het aanvragen van hogere waarden bij het College van B&W is mogelijk aangezien het om bovengenoemde redenen niet mogelijk is om maatregelen te treffen aan de bron of in het overgangsgebied om de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer tot de voorkeurswaarde te beperken.

In dat geval dienen de maximaal berekende geluidsbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn (zie ook Bijlage 2):

Locatie   Functie   Weg   Lden [incl. aftrek art. 110g Wgh][dB]
 
O1   Onderwijs   Rijksweg A16   53*)
 
O2   Onderwijs
 
Rijksweg A16
Kralingse Zoom  
53*)
50  
O3   Onderwijs   Rijksweg A16   53*)
 
O4   Onderwijs   Rijksweg A16   53
 

*) De maximaal berekende geluidbelasting op deze locatie is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 voor onderwijsgebouwen vanwege een rijksweg. In het bestemmingsplan moet dan worden opgenomen dat op deze locatie één of meerdere gevels als een dove gevel wordt uitgevoerd of moet middels een nader akoestisch onderzoek worden aangetoond dat eventueel met maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting waarde niet wordt overschreden.


Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het ontheffingsbeleid is niet van toepassing op onderwijsgebouwen.

Voor de realisatie van een onderwijsfunctie op ontwikkellocaties O1 t/m O4 geldt dat dat uitsluitend mogelijk is indien:

  • a. door middel van een nader akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat eventueel door toepassen van maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A16 op deze locaties niet wordt overschreden of
  • b. de gevels met een geluidbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden uitgevoerd als een dove gevel.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied.

Grenswaarden en actuele waarden luchtkwaliteit

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01-01-2015 en is 40 µg/m3. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01-07-2011.

Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Volgens de NSL Monitoringstool-2014 wordt in het plangebied vanaf 2015 aan de grenswaarde voor NO2 in het plangebied voldaan. Ook wordt in 2011 en later aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan.

De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide. De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

Ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied

Cumulatie van de planbijdrage van andere plannen in de omgeving met de bijdrage van dit plan is niet aan de orde omdat dit plan geen (nul) bijdrage aan de luchtkwaliteit geeft.

Toetsing

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend, dat betekent dat er maar een beperkt aantal wijzigingen zal plaatsvinden. De omvang van de ontwikkelingen is dermate gering dat verslechtering van de luchtkwaliteit minder is dan 3%.

Dit valt af te leiden uit :

  • het gegeven dat de bijdrage van dit plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit overeenkomt met het verkeerseffect van 220 woningen;
  • het gegeven dat volgens de Regeling NIBM maximaal 1.500 woningen mogen worden gebouwd bij een eenzijdige ontsluiting van het verkeer.

Het plan draagt in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daardoor aan de Wet luchtkwaliteit.

6.5.2 Conclusie

In deze analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan "Kralingse Zoom" in niet-betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.

Brainpark I

Tot aan de 11e eeuw was er sprake van een buitendijks gebied aan de rand van een veenmoeras. Op bosveen werd rivierklei afgezet. Mogelijk was er al een kade aanwezig vanaf de 9e eeuw, ongeveer ter plaatse van de ‘s Gravenweg. Het transgressieproces werd nog versterkt als gevolg van een aantal grote overstromingen in het begin van de 13e eeuw, waarbij de Nieuwe Maas ontstond en de Hollandse IJssel hierop afwaterde in plaats van op de Waal (nu: Oude Maas en Noord).

Rond 1170 werd daarom de eerste dijkring aangelegd (Oudedijk - ‘s Gravenweg) aangelegd. Het buitendijks gelegen veengebied werd een zoetwatergetijdengebied met rietlanden en moerasbos, waar tegelijkertijd klei werd afgezet en veen gevormd.

Tussen 1250 en 1270 werden de Honingerdijk en Schaardijk aangelegd. Het Ambacht van Kralingen tussen Kortekade en Oost-Kralingsekade (nu IJsselmondselaan) werd ontgonnen volgens het copesysteem, waarbij de oriëntatie van de sloten NNO-ZZW is, net als op het oude land. Er ontstond een natte bosveenpolder, in gebruik voor veeteelt met boerderijen langs de rivierdijk en de ‘s Gravenweg-ZZ. De ‘s Gravenweg werd later ten dele afgegraven.

In 1855 wordt de spoorlijn Gouda-Rotterdam aangelegd. In 1899 komt ook de Ceintuurbaan gereed zodat een spoordriehoek ontstaat. In 1953 worden de spoorlijn en het oostdeel van de Ceintuurbaan buiten gebruik besteld en gesloopt. In de zestiger jaren worden hierop de Van Rijckevorselweg en Kralingse Zoom aangelegd. Begin zestiger jaren werd tevens Rijksweg A16 aangelegd als onderdeel van de Ring om Rotterdam. Hiervoor werd een zanddijk aangelegd, die meerdere jaren moest zetten. Tussen 1961 en 1965 werd de Van Brienenoordbrug gebouwd.

Tussen 1965 en 1970 wordt aan de westzijde van de Rijksweg 6 tot 10 meter onderhoudsbaggerspecie (klasse II, III en IV) opgespoten uit de Rotterdamse havens in de loswal Kralingse Zoom/A. van Rijckevorselweg.

Meldingen, dat ook andere afvalstoffen (o.a. grond uit de metrosleuf door de Kralingse gasfabriek, bouw- en sloopafval) zouden zijn gestort, konden niet worden geverifieerd. De loswal werd afgedekt met een laag (bijna) schone zandige specie van ruim een meter dikte. Nabij het metrostation Kralingse Zoom is een oude stortplaats aanwezig, waarschijnlijk aangelegd in de vijftiger jaren. De metrolijn en het metrostation werden op en direct naast de stortplaats gerealiseerd in de zestiger jaren. Het metrostation wordt verder worden uitgebreid tot een transferium/vervoersknooppunt.

Tussen 1979 en 1991 is op de westelijke loswal grote kantoorgebouwen met veel openbaar groen en een vijver gerealiseerd (Brainpark I). Omdat reeds voldoende (bijna) schone grond aanwezig was, behoefde geen aanvullende sanerende maatregelen te worden getroffen.

Circa 1990 werd de tweede Van Brienenoordbrug opgeleverd, waarbij ook de dijk van Rijksweg A16 verder is verbreed ter vergroting van de wegcapaciteit. Deze verbreding vond plaats aan de westzijde over de baggerspecieloswal, die ter plaatse deels werd afgegraven.

Inschatting bodemkwaliteit op basis historische gegevens:

0-1 meter: De bovengrond van de loswal bestaat uit zandig materiaal. De bodemkwaliteit voldoet waarschijnlijk aan klasse wonen.

> 1 meter: De ondergrond bestaat uit onderhoudsbagger uit de Rotterdamse havens, zodat de bodemkwaliteit wordt ingeschat op klasse niet toepasbaar.

Bovenover/Onderlangs

Tot aan de 11e eeuw was er sprake van een buitendijks gebied aan de rand van een veenmoeras. Op
bosveen werd rivierklei afgezet. Mogelijk was er al een kade aanwezig vanaf de 9e eeuw, ongeveer ter
plaatse van de ‘s Gravenweg.

Het transgressieproces werd nog versterkt als gevolg van een aantal grote overstromingen in het begin van de 13e eeuw, waarbij de Nieuwe Maas ontstond en de Hollandse IJssel hierop afwaterde in plaats
van op de Waal (nu: Oude Maas en Noord).

Rond 1170 werd daarom een eerste dijkring aangelegd (Oudedijk - ‘s Gravenweg). Het gebied werd
onderdeel van de polder Kralingen, die werd ontgonnen volgens het cope-systeem, slootoriëntatie NNOZZW. Er was sprake van een natte kleiige bosveenpolder, in gebruik als veeteeltgebied.

Tussen 1250 en 1270 werden de Honingerdijk en Schaardijk aangelegd. In deze periode begint ook de vervening op gang te komen, zij het aanvankelijk oppervlakkig. Vanaf circa 1530 tot in de 18e eeuw wordt er grootschalig en nat verveend met de Kralingse Plassen als resultaat.

Tussen 1869 en 1878 wordt de droogmakerij “Prins Alexander” aangelegd. De Kralingse Plassen worden hiervoor drooggemalen. Alleen de Noordplas (nu: Kralingse plas) ,direct ten noordwesten van het gebied, blijft over. Direct ten zuiden van het gebied wordt om de droogmakerij een ringvaart aangelegd.

De droogmakerij wordt intensief van sloten voorzien volgens een strokenverkaveling met een oostwestelijke oriëntatie. Direct ten noorden van het gebied wordt een weg vanaf de ringvaart oostwaarts de polder ingelegd met boerderijen erlangs. Het gebied wordt benut voor de veeteelt.

Het gebied wordt met puin opgehoogd, al voor de vijftiger jaren. Waarschijnlijk gaat het om oorlogspuin, dat tussen 1940 en 1945 werd opgereden. De stortperiode is afgeleid uit een nagetrokken melding en de woningbouwperiode, die begin vijftiger jaren lag. Over de kwaliteit van het ophoogmateriaal en de aard en dikte van de afdeklaag (zand/teelaarde) zijn echter geen nadere gegevens bekend.

In de zeventiger jaren is een zandlichaam aangelegd langs de ringvaart, met de bedoeling hierover de Dutilhweg, in de negentiger jaren aangelegd in het uitleggebied Prinsenland, aan te sluiten op de Kralingse Plaslaan. Vermeende stortingen bleken beperkt te zijn gebleven tot kleine illegale stortingen van tuinafval.

Het (oorlogs)puingebied is begin vijftiger jaren volgebouwd met kleine villa’s. De kavels zijn relatief groot en “groen”. Hierbij is waarschijnlijk teelaarde over het puin aangebracht, maar de kwaliteit en herkomst hiervan is onbekend. Mogelijk is deze teelaarde ook verontreinigd geraakt met de onderliggende fijne oorlogspuinfractie.

Tussen 1986 en 1998 is het (schone) zandlichaam langs de Ringvaart, direct ten zuiden van deze RE, geleidelijk door particulieren volgebouwd met luxe villa’s met hierachter ruime tuinen.

0-1 meter: Er zijn er geen gegevens beschikbaar over de herkomst, aard en dikte van de afdeklaag, doch vermoed wordt dat deze bestaat uit zand en/of teelaarde. Ervan uitgaande dat in ieder geval sterk verontreinigd bodemmateriaal is bijgemengd, wordt de bodemkwaliteit ingeschat op klasse industrie (G4).

> 1 meter: Voor zover bekend is de ruimtelijke eenheid opgehoogd met oorlogspuin. Gezien de ervaringen elders met dit type puin, wordt de kwaliteit ingeschat op klasse niet toepasbaar.

Kralingen-Oost

Al in de 12e eeuw werd slot Honingen gebouwd door de Heren van Cralingen. Dit slot werd enige malen verwoest en weer opgebouwd als “luxe kasteel”, maar verviel geleidelijk in de 16e/17e eeuw. Nadat in 1672 de restanten waren gesloopt resteerde Park Honingen. In de 18e/19e eeuw ontstonden ook de buitens Vredenoord, Ypenhof, Trompenburg(-arboretum) en Woudestein. In de loop van de 19e eeuw ontwikkelde zich langs de ‘s Gravenweg een bebouwingslint van boerderijen en luxe buitenhuizen.

In de twintigste eeuw vestigden zich aan de ‘s Gravenweg een touwfabriek (1922-1971) en een autosloperij (<1965-1989) Daarnaast werden er ten zuiden van de ‘s Gravenweg de sportvelden van Excelsior aangelegd en het Erasmus-universiteitscomplex werd vanaf 1960 in fasen gebouwd. Inmiddels is recent een nieuwe verbouwing/uitbreiding van het complex gaande. Begin negentiger jaren werden de laatste open gedeelten langs de Rijksweg opgereden met 1 à 2 meter zand en heringericht als kantorengebied (Brainpark II/III).

Al rond 1880 begint het verstedelijkingsproces, het eerst rond de Hoflaan en Essenlaan, waar luxe woningen worden gebouwd. Er wordt opgehoogd met zand, gerijpt baggerslib en koolassen. Vanaf 1915 wordt ook ten noorden van de Oudedijk - ’s Gravenweg een luxe woonwijk gebouwd, nadat tussen 1905 en 1910 enige meters is opgehoogd/gespoten met zand, waarschijnlijk (net als rond het Kralingse Bos) afkomstig uit de Waalhaven. Nog voor de oorlog worden er woningen bebouwd tot net voorbij de Charlotte de Bourbonlaan.

In de vijftiger en zestiger jaren vinden opnieuw oostwaartse uitbreidingen plaats, waarbij met allerlei, deels vervuilde, bodemmaterialen wordt opgehoogd, voordat er luxe woningen worden gebouwd. Vanaf 1985 worden bijna alle nog open gebieden alsnog ook volgebouwd met luxe woningen. De autosloperij en de touwfabriek aan de ‘s Gravenweg worden hierbij in 1990 gesaneerd.

0-1 meter: De ophooglaag bestaat uit schoon zand, koolas en baggerslibhoudende grond. Ook stond het gebied ten dele onder invloed van de loodwitindustrie. De bodemkwaliteit wordt ingeschat op klasse wonen (G3).

> 1 meter: Evenzo wordt de bodemkwaliteit in de ondergrond ingeschat op klasse wonen (G3).

Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Over de A16 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

Het PR plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten vanuit het midden van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR plafond van wegdeel Z54 (Knooppunt Terbregseplein - afrit 25 Rotterdam Centrum) bedraagt volgens de Regeling Basisnet een afstand van 38 meter.

Aangezien de dichtstbijzijnde bebouwing op een afstand van circa 66 meter van de as van de weg is gelegen, is er in de huidige situatie geen knelpunt ten aanzien van kwetsbare objecten. De ontwikkellocaties bevinden zich buiten dit PR plafond en leveren daardoor geen knelpunten op.

Groepsrisico

Uitgangspunt is het transport van gevaarlijke stoffen conform de Regeling basisnet. Het berekende groepsrisico bedraagt in de huidige situatie 0,7 maal de oriëntatiewaarde. Er hebben zich sindsdien geen ruimtelijke ontwikkelingen voorgedaan binnen het invloedsgebied van dit deel van de A16, daardoor is dit berekende groepsrisico nog steeds geldig. De ontwikkeling van studentenhuisvesting aan de Burgemeester Oudlaan heeft geen invloed op dit groepsrisico.

Plasbrandaandachtgebied

Het plasbrandaandachtgebied van wegdeel Z54 (Knooppunt Terbregseplein - afrit 25 Rotterdam Centrum) bedraagt 30 meter (Regeling basisnet). Omdat binnen dit gebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is het plasbrandaandachtgebied niet van betekenis voor dit plan.

6.7.2 Transport over water

Op enige afstand ten zuiden van het plangebied ligt de Nieuwe Maas. Over het gedeelte van de Nieuwe Maas dat ter hoogte van het plangebied is gelegen, gaat het vervoer van gevaarlijke stoffen uitsluitend per binnenvaart. In de Regeling Basisnet gaat het niet om maximale gebruiksruimten, maar om referentiewaarden. Er geldt dat alleen in het geval dat referentiewaarden worden overschreden een nadere risicoanalyse moet uitwijzen of aan risiconormering wordt voldaan. In het geval dat de berekende transportintensiteiten lager zijn dan de referentiewaarden, mag er zonder meer vanuit worden gegaan dat aan de risiconormering wordt voldaan.

Uit de eindrapportage van Basisnet Water blijkt dat in de huidige situatie in de binnenvaartcorridor van de Nieuwe Maas geen knelpunten zijn en dat er zeer ruim aan de referentiewaarden wordt voldaan. Aan de risiconormering wordt dus voldaan.

Aangezien er in het nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen (bouwwerken) worden mogelijk gemaakt binnen de provinciale veiligheidsafstanden heeft dit provinciaal beleid geen praktische betekenis voor dit plan.

6.7.3 LPG-tankstations

LPG tankstation aan de Jacques Dutilhweg 175

Het tankstation ligt aan de oostzijde en buiten het plangebied, maar de contouren van het plaatsgebonden risico 10-6/jr van het vulpunt en de ondergrondse LPG tank reservoir liggen deels binnen het plangebied.

Plaatsgebonden risico

Binnen de contouren liggen in het plangebied geen kwetsbare objecten. Binnen deze contouren zijn geen knelpunten ten aanzien van bestaande kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan maakt daar ook geen ontwikkelingen mogelijk.

Groepsrisico

Het bestaande groepsrisico bedraagt 0,4 maal de oriëntatiewaarde. Door het ontbreken van ontwikkelingen binnen het invloedsgebied neemt het groepsrisico niet toe. Er hebben zich sindsdien geen ruimtelijke ontwikkelingen voorgedaan in het invloedsgebied van het vulpunt of de ondergrondse tank waardoor dit berekende groepsrisico nog steeds geldig is.

LPG tankstation aan de A. van Rijckevorselweg 75

Dit tankstation ligt in het plangebied. Van het LPG vulpunt en de LPG opslagtank zijn ook de invloedsgebieden (blauwe cirkels) weergegeven. Zowel de risicocontouren als de invloedsgebieden vallen buiten het plangebied. Daarmee is dit LPG tankstation niet relevant voor dit bestemmingsplan.

LPG tankstation aan de Maasboulevard 100

Het tankstation ligt aan de zuidwestzijde en buiten het plangebied. Plaatsgebonden risico

De PR 10-6/jaar risicocontouren vallen deels binnen het plangebied. Binnen deze contouren zijn geen knelpunten ten aanzien van bestaande kwetsbare objecten.

Groepsrisico

Binnen de invloedsgebieden van het LPG vulpunt en de LPG opslagtank vinden geen ontwikkelingen plaats waardoor het bestemmingsplan geen invloed heeft op het bestaande groepsrisico.

Het bestaande groepsrisico bedraagt 0,3 maal de oriënterende waarde. Er hebben zich sindsdien geen ruimtelijke ontwikkelingen voorgedaan in het invloedsgebied van het vulpunt of de ondergrondse tank waardoor dit berekende groepsrisico nog steeds geldig is.

6.7.4 Conclusie

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de A16 zijn niet beperkend voor het plan. Het groepsrisico (0,7 maal de oriëntatiewaarde) ligt tussen 0,3 maal de de oriëntatiewaarde en 1 maal de oriëntatiewaarde dient derhalve verantwoord te worden conform het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam.

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het LPG-station A. van Rijckevorselweg 75 zijn niet beperkend voor het plan. Het groepsrisico van 0,3 maal de oriëntatiewaarde dient verantwoord te worden conform het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam.

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het LPG-station J. Dutilhweg 175 zijn niet beperkend voor het plan. Omdat het tankstation buiten het plangebied ligt hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het LPG-station Maasboulevard 100 zijn niet relevant voor het bestemmingsplan. Verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

Groepsrisicoverantwoording A16

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam vindt de waarde van 0,7 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico voor de bestaande situatie bij de A16 aanvaardbaar. In het bestemmingplan wordt aandacht besteed aan het aspect zelfredzaamheid. Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locaties dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Voor dit plangebied is alleen de Flora- en faunawet relevant. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

Ontwikkelingen die binnen bestaande bestemmingen plaats vinden moeten nog op projectniveau getoetst worden aan de relevante natuurwetgeving. Ondanks dat er in het grootste deel van het bestemmingsplangebied sprake is van een conserverende situatie betekent dit niet dat daar helemaal geen ruimtelijke activiteiten plaats zullen (gaan) vinden. De term 'conserverend' heeft betrekking op de bestemmingen in soort en oppervlak die niet wijzigen (bv. wonen blijft wonen, bedrijf blijft bedrijf etc.). De sloop van gebouwen om vervolgens nieuwbouw te realiseren of grootschalige renovatie kan echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden. Hetzelfde geldt voor het rooien van bomen. Voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering dient dan ook altijd onderzoek te worden verricht aan de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten.

6.8.1.1 Vleermuizen

Alle soorten vleermuizen zijn beschermd in de Flora- en Faunawet. In het plangebied zijn Gewone dwergvleermuizen (Pipistrellus pipistrellus), Ruige dwergvleermuizen (Pipistrellus nathusii), Laatvlieger (Eptesicus serotinus) en Rosse vleermuizen (Nyctalus noctula) waargenomen. Vleermuisverblijfplaatsen zijn bekend van de buurt Noordelijk Niertje en van het Universiteitsterrein. De ligging der vliegroutes is niet bekend. Wel zijn er waarnemingen van foeragerende vleermuizen langs de Burgemeester Oudlaan.

6.8.1.2 Vogels

Verspreid over het plangebied zijn waarnemingen bekend van enkele beschermde vogelsoorten. In de buurt Noordelijk Niertje zijn waarnemingen van Huismussen (Passer domesticus) bekend. In deze buurt zijn ook geschikte nestlocaties voor Huismussen aanwezig. Deze vogel nestelt onder pannendaken. Nesten van deze vogels zijn jaarrond beschermd. Van de eveneens jaarrond beschermde Slechtvalk (Falco peregrinus) is een groot aantal waarnemingen bekend van het Universiteitsterrein. Blijkbaar het ideale jachtgebied voor deze vogel. Aan de Kralingse Zoom en de Rijckevorselweg zijn waarnemingen van de Boomvalk (Falco butteo) bekend. Deze broedt hier ook. Aan de westkant Noordelijk Niertje is ook een waarneming van de IJsvogel bekend. Verspreid over het plangebied zijn er daarnaast nog waarnemingen van de Bosuil.

6.8.1.3 Vissen

Binnen het plangebied zijn waarnemingen van de beschermde vissoort Bittervoorn (Rhodeus cericeus) bekend. Deze soort is aanwezig in de blusvijvers en waterpartijen van het Brainpark. In het uiterste noorden van het plangebied zijn nog twee waarnemingen van de Kroeskarper en het Vetje bekend uit de parallelsloot van de snelweg

6.8.1.4 Flora

In het plangebied is uit eerder onderzoek het voorkomen van de beschermde plantensoort Rietorchis bekend. Deze worden verplaatst van het terrein Noordelijk Niertje Oost naar het gebied tussen de Tijs van Zevensterstraat en de Laan van Nooitgedacht.

6.10.5 Overige soorten

Rond de oppervlaktewateren kunnen algemene soorten amfibieën voorkomen. Over het eventuele voorkomen van beschermde soorten amfibieën is geen informatie beschikbaar. Binnen het plangebied is het voorkomen van inheemse reptielen erg onwaarschijnlijk. Over beschermde soorten libellen en dagvlinders is geen informatie bekend.

6.8.2 Conclusie

Campus Woudestein

Deze ontwikkeling loopt al enige jaren. Uit de uitgevoerde flora- en faunaonderzoeken blijkt dat
de ontwikkelingen naar verwachting geen invloed zullen hebben op het ecologisch functioneren
van de locatie. Aandachtpunten daarbij zijn het voorkomen van een zomerverblijfplaats van
vleermuizen en de zorgplicht artikel 2 van de Flora- en faunawet voor broedvogels en vissen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt overwegend de planologische mogelijkheden vast die in het voorgaande bestemmingsplan al waren opgenomen. De enige wijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande panden. Aangenomen kan echter worden dat er als gevolg van deze verruiming geen sprake zal zijn van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. Voor deze gebruiksverruiming is dan ook geen sprake van een wettelijke verplichting tot kostenverhaal. Bovendien leiden deze bestemmingsverruimingen niet tot financiële risico's voor de gemeente. Gelet daarop is bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, is een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging is een inloopavond georganiseerd waar een ieder vragen kon stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan. Belanghebbenden zijn geïnformeerd over de terinzageleggging via publicaties in een huis-aan-huisblad.

Tevens zijn in het kader van ontwikkelingen omtrent bijvoorbeeld de Campus Woudestein en de Burgemeester Oudlaan (fase 1) informatiebijeenkomsten georganiseerd.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Kralingse Zoom" toegezonden aan:

  • 1. Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard;
  • 2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 3. Gasunie;
  • 4. KPN Telecom;
  • 5. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 6. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
  • 7. Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 8. Ministerie van Defensie;
  • 9. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 10. Ministerie van Landbouw;
  • 11. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
  • 12. Pro Rail;
  • 13. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 14. Rijksluchtvaartdienst;
  • 15. Rijkswaterstaat Zuid-Holland;
  • 16. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
  • 17. Erasmus Universiteit Rotterdam;
  • 18. Metropoolregio Rotterdam Haaglanden;
  • 19. Stedin;
  • 20. TenneT;
  • 21. VWS Pipeline Control.

Door de partijen vermeld onder de nummers 1 tot en met 4 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd.

Daarvan hadden de partijen vermeld onder de nummers 3 en 4 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.

  • 1. Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard

Algemene aandachtspunten

In de waterparagraaf ontbreekt een verwijzing naar het Waterbeheerplan 2016 – 2021 van Schieland en de Krimpenerwaard. Verzocht wordt een passage in de waterparagraaf op te nemen.

Commentaar:

De samenvatting van het Waterbeheerplan is opgenomen in de toelichting.

Waterkeringen en zoneringen

In het plan wordt gesproken van de aanwezigheid van een primaire waterkering. De binnen het plangebied gelegen waterkering is echter een secundaire waterkering.

Commentaar:

De primaire waterkering, die in de toelichting wordt genoemd, betreft de waterkering die buiten het plangebied is gelegen. Uit de tekst blijkt dit voldoende.

Waterkwantiteit

Niet alle wateren zijn op de verbeelding met de bestemming "Water" weergegeven. Verzocht wordt ook de twee bestaande waterpartijen op de Campus Woudestein op de verbeelding op te nemen.

Commentaar:

De opmerking is verwerkt op de verbeelding.

  • 2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

2.1 Verbouwing/herontwikkeling binnen plasbrandaandachtsgebied


Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A16 (30 meter vanaf de rechterrijbaan), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er van rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten.

Commentaar:

In dit bestemmingsplan worden binnen een afstand van 30 meter vanaf de rechterrijbaan van de rijksweg A16 geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Tevens worden zeer kwetsbare objecten op de locaties 's-Gravenweg 399-405, Kralingseweg 253 en Kralingseweg 256/258 uitgesloten vanwege de ligging binnen de effectafstand van de snelweg A16.


2.2 Verbouwing/herontwikkeling binnen 1%-letaliteitscontour

Verbouwing/herontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1% letaliteitcontour (60 meter vanuit het hart van de N210 en 120 meter vanuit het hart van de A16) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.

Commentaar:

De te nemen maatregelen zijn niet ruimtelijk relevant en kunnen niet in het bestemmingsplan worden geregeld. Het VRR-advies wordt wel als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen.


2.3 Voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld valt dit advies niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.