direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Overschie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Overschie wordt opgesteld in het kader van het Meerjarenprogramma actualisering bestemmingsplannen.

De huidige bestemmingsplannen voor het plangebied "Overschie" moeten worden geactualiseerd. De meeste van de geldende bestemmingsplannen in het plangebied zijn ouder dan 10 jaar en voor een deel is er momenteel geen bestemmingsplan.

Het accent ligt in dit bestemmingsplan op het vastleggen van de bestaande situatie. Veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en nieuw beleid van de gemeente en andere overheden zijn meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen binnen het gebied Overschie en omvat de wijken Overschie en Kleinpolder. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Schielaan, in het westen door de Delftse Schie en een klein deel van de Overschieseweg, in het oosten door de Kedichemstraat, een deel van de A13 en de Rotterdamse Schie en in het zuiden door het Schie- Schiekanaal. De onderstaande kaart 1.1 geeft de ligging en de plangrenzen weer.

Kaart 1.1 Ligging en plangrens bestemmingsplan Overschie

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0002.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

Overschie-Dorp (503)

vastgesteld d.d. 29-06-1995

goedgekeurd d.d. 29-09-1995

De Lugt (549)

vastgesteld 27-10-2005

goedgekeurd 02-02-2006

Voor een deel van het plangebied is géén bestemmingsplan van kracht.

Op onderstaande kaart 1.2 is de ligging van genoemde bestemmingsplannen weergegeven. De grenzen van het bestemmingsplangebied zijn aangegeven met een stippellijn.

Kaart 1.2 Ligging geldende bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0003.png"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het mininsterie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.
2.2.2 Overig

Overige relevante documenten zijn:

  • Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
    Deel a vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b vastgesteld op 23 maart 2005 door Provinciale Staten
  • Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2003-2020.
    Vastgesteld op 17 december 2003 door de Regioraad

2.3 Gemeentelijk beleid

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies in ontwikkeling: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de dienst Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

Voor het plangebied komen de volgende thema's aan de orde.

Het doel van de gemeente Rotterdam is om woonmilieus te creëren die selectieve migratie tegengaan. De stad dient daarom zo aantrekkelijk te worden gemaakt dat jonge gezinnen, sociale stijgers, (ex-)studenten niet uit de stad wegtrekken.

De jonge gezinnen zijn met name op zoek naar eengezinswoningen in gebieden, die een groenstedelijk, rustig-stedelijk en/of centrumstedelijk woonmilieu, kennen. Overschie is zo'n groen stedelijk woonmilieu.

Voor (ex-)studenten en werkers in de creatieve sector is juist de historische kern van Overschie aantrekkelijk. Dit gebied met een hoge cultuurhistorische waarde kan voor deze groep aantrekkelijker worden gemaakt door onder andere huurwoningen te verkopen, particuliere woningverbetering te stimuleren, de buitenruimte te verbeteren en meer ruimte te bieden aan horecavoorzieningen en creatieve economie.

Overschie is een zoekgebied voor groen stedelijke woonmilieus. In deze wijk is ruimte voor kleinschalige herstructurering binnen hetzelfde groenstedelijke woonmilieu. Het gebied kent reeds een aantrekkelijk kwalitatief hoogwaardig voorzieningenpakket en de nieuwe woningen zullen de kritische massa ten behoeve van de voorzieningen vergroten.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020

Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 tot 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- we plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- we baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- de vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- de gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- we investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- we verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- de parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het VVPR sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.

2.3.4 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op basis van de in de beleidsnota opgenomen wensen en aangeduide oplossingsrichtingen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten en de verschillende gebieden die binnen de stad zijn te onderscheiden is dit beleid geformuleerd.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0004.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0005.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0006.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.6 Nota Detailhandel Rotterdam

Vastgesteld op 14 mei 2013 door het College van Burgemeester en Wethouders

Deze stedelijke detailhandelsnota "Detailhandel Rotterdam, Een stad waar winkelen een plezier is!" sluit aan op het stadsregionale detailhandelsbeleid en "WNKLN N RTTRDM" (gericht op de Binnenstad). De nota biedt een stedelijk kader voor de detailhandel voor de overige winkelgebieden in Rotterdam. De ambities en beleidsuitgangspunten betreffen, onder andere:

  • keuze voor toekomstbestendige winkelgebieden;
  • winkelcentra zijn compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar;
  • concentratie en clustering van winkelvoorzieningen;
  • focus op de Binnenstad, waaraan overige en complementair en niet concurrerend voor de Binnenstad;
  • vernieuwing in winkelgebieden faciliteren als deze zorgen voor versterking van de stedelijke structuur en niet ten koste van toekomstigebestendige winkelgebieden;
  • kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit;
  • supermarkten in of nabij winkelgebieden;
  • solitaire vestiging van winkels (en supermarkten) wordt afgewezen;
  • ruimte voor innovaties;
  • er is geen behoefte aan nieuwe perifere winkelconcentraties buiten de bestaande perifere (Alexandrium Woonmall, Bigshops Parkboulevard, Stadionweg/Veranda) en grootschalige detailhandelsconcentraties (Alexandrium Megastores);
  • voor tuincentra en bouwmarkten is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden bespreekbaar;
  • geen vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen;
  • winkels in kringloopartikelen kunnen worden toegestaan op een bedrijventerrein of een pdv-locatie;
  • internethandel zonder bezoekersfunctie kan zich overal vestigen waar bedrijven zich mogen vestigen;
  • internethandel met een bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op knooppuntlocaties.

De nota betekent voor het bestemmingsplan dat de bestaande winkels verspreid door de wijk zonder meer blijven toegestaan, net als in het vorige bestemmingsplan. De bestemming "Gemengd" maakt het mogelijk dat ook een ander gebruik is toegestaan, zodat nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn en leegstand voorkomen wordt.

2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.8 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.4 Gebiedsbeleid

2.4.1 Gebiedsplan Overschie 2015-2018

Het gebiedsplan Overschie geeft de twee gezichten van Overschie weer: het stedelijke en het groene landelijke, het stadse en het dorpse, het grootse in bijvoorbeeld de luchthaven en het kleinschalige in de buurten. Overschie is ook sterk naar buiten toe georiënteerd: het is onderdeel van de Rotterdamse noordrand, maar ook van de zuidvleugel van de Randstad. Ook dit bepaalt het perspectief in dit gebiedsplan.

In het gebiedsplan Overschie zijn een aantal doelen geformuleerd die binnen deze bestuursperiode gerealiseerd zullen worden.

2.4.2 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2007-2020 Kansen voor Overschie, Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2020

Vastgesteld op 13 mei 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad

Overschie staat op de drempel van grote veranderingen. De ontwikkelingsvisie (voormalige deelgemeenteraad Overschie, 26 juni 2008) omschrijft hoe het bestaande woongebied zich tot 2020 ontwikkelt. Overschie zal uitgroeien tot een gewilde plek in de noordrand van Rotterdam. Ruim en groen, met nog steeds het rustige, gemoedelijke karakter. Alleen de Overschiese gebieden binnen de huidige bebouwde woonkern vallen onder deze visie. De visie onderscheidt een viertal gebieden met elk een eigen identiteit. Te weten Historisch Overschie, Exclusief Wonen en Werken rond de Rotterdamse Schie, Het Groene Dorp en ten slotte Tuinstad en Centrum.

2.4.3 Visie Groen Overschie 2009-2020

In deze visie wordt gestreefd naar een integrale benadering van de groenstructuur van Overschie. Drie ambities vormen hierin de kern:

  • Van scherven naar structuren;
  • Meer samenhang en differentiatie;
  • Schakelen en verbinden.
2.4.4 Horecagebiedsplan Overschie 2017-2019

Vastgesteld door B&W op 27 juni 2017

Het horecagebiedsplan heeft als doel de ontwikkeling van horeca te laten aansluiten bij de ambities uit het gebiedsplan. Tevens dient het als leidraad bij vergunning verlening. Hoewel iedereen positief staat tegenover goed functionerende horecaondernemingen, brengen deze risico's met zich mee die met behulp van het horecagebiedsplan worden ingeperkt. Daarmee bieden de horecagebiedsplannen rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners en biedt het sturingsmogelijkheid op de ontwikkeling van gebieden.

Per wijk wordt aangegeven wat wordt toegestaan aan horeca activiteiten. Voor de wijken waar dit nog niet of slecht beperkt duidelijk is wordt de term consolideren gebruikt.

Per wijk wordt ook aangegeven welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied/wijk, straat of aan een plein. Daarnaast kan vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door middel van het verlenen van de exploitatievergunning) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met de begrippen ontwikkelen, consolideren en verminderen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van economische, fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

  • Ontwikkelen: uitbreiding van het aantal horeca inrichtingen alsmede de uitbreiding van het aantal m² terras van bestaande inrichtingen is mogelijk. Een verdere differentiëring is mogelijk door specifieke exploitatie categorieën en/of activiteiten te benoemen.
  • Consolideren: er zijn geen nieuwe horeca inrichtingen toegestaan. Ook is een verzwaring van activiteiten en/of categorieën niet mogelijk en kan het vloeroppervlakte en terras van bestaande inrichtingen in principe niet toenemen. Dit tenzij het een gering aantal m² inpandig betreft of eisen worden gesteld in landelijke wetgeving waardoor ondernemers gedwongen worden aanpassingen in het pand aan te brengen.
  • Verminderen: bij het wijzigen of beëindigen van een horeca-exploitatie wordt ingezet op het terugdringen van het aantal horeca-inrichtingen, vloeroppervlakte en terras of het terugdringen van specifieke exploitatiecategorieën en activiteiten. Indien is gekozen om een bepaalde exploitatiecategorie te verminderen, dan geldt voor al het overige de ontwikkelrichting consolideren, tenzij expliciet anders bepaald. Daar de basis voor een verminderingsbeleid altijd gelegen is in het feit dat de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat zwaar onder druk staan, kan bij beëindiging van een exploitatie, een nieuwe ondernemer zich slechts vestigen met horeca van maximaal exploitatievergunning categorie 1. Ook zal in een dergelijk geval met de pandeigenaar gesproken worden over een alternatieve invulling (anders dan horeca) van het pand.

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting wordt aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+.

Plangebied

De komende jaren zal inzet worden gepleegd om het voorzieningenniveau in Overschie te versterken. Horeca kan bijdragen aan de ontwikkeling van een gunstig ondernemersklimaat en kan het voorzieningenniveau daarmee omhoog trekken. De wens is om met name in de oude dorpskern en het noordelijke deel van Overschie nieuwe horeca mogelijk te maken conform de in het beleid toegestane categorieren.


Met de komst van winkelcentrum De Hoge Schie is het voorzieningenaanbod op de Burgemeester Baumannlaan versterkt. Alsnog is het dringend nodig om ook het voorzieningenaanbod op het noordelijke gedeelte van de Burgemeester Baumannlaan te versterken. Ook winkelgebied Hoornwijck is toe aan een verdere ontwikkeling en uitbreiding van het voorzieningenaanbod. Behoudens de Abtsweg daargelaten, zal daarom de komst van nieuwe horeca-inrichtingen in dit hele gebied worden verwelkomd.

Aan de Abtsweg is voorlopig de uitbreiding van horeca niet wenselijk. Echter is uit onderzoek door een extern bureau gebleken dat een eigen investeringsbereidheid aanwezig is onder een enkele bestaande ondernemers aan de Abtsweg, waarbij de oostzijde transformeert naar horecafuncties en de westzijde naar zorg- en dienstverleningsfuncties, terwijl de winkels aan de oostzijde met basale dagelijkse boodschappen eveneens blijven bestaan. Voor wat betreft de bijdrage die horeca-inrichtingen aan deze transformatie kan leveren, is in samenwerking met de gemeente voor de Abtsweg oostzijde een terrassenplan in de maak die de buitenruimte van de Abtsweg middels de komst van terrassen kan tillen naar een hoger niveau. Daarnaast heeft in ieder geval één horeca-inrichting aan de oostzijde bekend gemaakt uitbreiding te wensen in oppervlakten.







 





 


Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Algemeen

Het gebied Overschie is te verdelen in een veenweidegebied en het stedelijke gebied met de wijken Kleinpolder en overig Overschie. Het stedelijke gebied is in tweeën gesneden door de A13. Centraal in het gebied ligt, grenzend aan de A13, het Sidelingepark.
Overschie en Kleinpolder zijn wijken die binnen een relatief klein gebied een grote verscheidenheid aan bebouwingsvormen kennen. Historische bebouwing, vrijstaande villa´s en flats wisselen elkaar af. De oudere bebouwing ligt in de wijk Overschie e.o. Hier zijn voornamelijk eengezinswoningen gebouwd. Het gebied bestaat uit de oude kern. De wijk Kleinpolder bestaat vrijwel geheel uit de naoorlogse uitbreidingen. Een uitzondering hierop vormt de Rotterdamse Rijweg. Deze loopt vanaf het oude centrum naar Rotterdam. De kern van Overschie wordt gevormd door het oude dorp in de bocht van de Schie. Parallel aan de Schie loopt de Overschiese Dorpsstraat waar aan weerszijden bebouwing gelegen is. Door deze verkaveling is de Schie vanaf de openbare ruimte nauwelijks zichtbaar. De kwaliteiten van het gebied worden vooral ontleend aan de uitstraling van de historische structuur en bebouwing.

Voor de oorlog is een start gemaakt met de eerste uitbreidingen rondom de dorpskern. Ten noorden van de Rotterdamse Schie is een kleine deelwijk gebouwd in de stijl van de Amsterdamse school. Ook ten zuiden van de kern is een planmatige uitbreiding gebouwd. Deze uitbreiding bestaat uit blokken grondgebonden woningen in een stratenplan. Een deel van deze uitbreiding is na WOII voltooid volgens het oude stedenbouwkundige plan. Ook aan de overzijde van de Rotterdamse Schie is een woonbuurt
gebouwd. Deze is in latere jaren aangevuld met nieuwe bebouwing.
Vanaf het oude centrum van Schiedam loopt de Rotterdamse Rijweg richting Rotterdam. Aan deze weg zijn individuele woonhuizen op losse kavels gebouwd. Het betreffen vooral vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen. De Rotterdamse Rijweg en de luxueuze bebouwing op grote kavels geven dit deel van Overschie bijna een suburbaan woonklimaat.

Behoudens de bebouwing van de Rotterdamse Rijweg bestaat het deelgebied Kleinpolder vrijwel geheel uit naoorlogse uitbreidingen. Deze uitbreidingen bestaan uit collectieve woongebouwen die geplaatst zijn in een open ruimte. Het betreffen voornamelijk portiekflats van vier verdiepingen. Daarnaast zijn er ook enkele hogere flats gebouwd, met name langs de Schie. Bij de bouw van de portiekflats is veel geëxperimenteerd met vormen van systeembouw. De kwaliteit van veel van deze woningen voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Zo hebben veel woningen een oppervlak van circa 55 m2. Een deel van de portiekwoningen is inmiddels gesloopt en vervangen door grondgebonden woningen. Echter, vanwege de milieuproblematiek rond de A13 is het niet overal mogelijk geweest woningen terug te bouwen. Dit resulteert in braakliggende gronden. Behalve sloop heeft er ook renovatie plaatsgevonden, waarbij kleine woningen werden samengevoegd tot grotere woningen. De openbare ruimte bestaat voornamelijk uit gemeenschappelijke tuinen tussen de bebouwing. Dit geeft de buurt een groen uiterlijk.

Ruimtelijke opbouw

Het bebouwde woongebied bestaat grofweg uit de historische kern in de bocht van de Schie met de daaraan vastzittende linten Rotterdamse rijweg en Zestienhovense kade, Delftweg en Overschiese Kleiweg/(Oude) Bovendijk. Deze structuren lopen door de later bebouwde gebieden heen. De vooroorlogse uitbreidingen zijn het gebied tussen de Schielaan en De Lugt en het gebied ten noorden van de 2de Hogenbanweg. De naoorlogse woonwijken, Kleinpolder west en oost, zijn als één plan ontworpen en uitgevoerd. Dit plan van Lotte Stam Beese wordt ook wel tuinstad genoemd. Het woongebied wordt in west-oost richting in tweeën gedeeld door rijksweg A13. Het gebied ten westen van de A13 is zeer divers met oude lintbebouwing, een winkelcentrum en naoorlogse strokenbouw. Het gebied ten oosten kan worden getypeerd als een rustige woonwijk op geringe afstand van het centrum van Rotterdam met een groen en dorps karakter. Het gebied ten noorden van het Zestienhovensepad heeft verschillende functies, wonen, werken, bedrijven en voorzieningen. De verbinding tussen het westelijke gedeelte en het oostelijke gedeelte van Overschie is moeizaam, met name de routes Zestienhovense kade en Baanweg. De verbinding vanaf het bedrijventerrein Spaanse Polder richting Zestienhoven loopt via de 2e Hogenbanweg en is in de oorspronkelijke plannen uit 1952 al doorgetrokken over de rijksweg A13.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

3.2.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.


De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.


Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.2.2 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied Overschie maakte in de prehistorie lange tijd deel uit van een groot veengebied dat achter de strandwallen bij de kust, buiten de directe invloed van de zee of van de rivieren was ontstaan. De veengroei werd in de laatste eeuwen voor de jaartelling onderbroken door toegenomen rivier- en /of zee-invloed. Daarbij werden kreekjes gevormd, die het veen ontwaterden en van waaruit sedimentatie van klei op het veen plaatsvond, onder andere in het noordelijk deel van het plangebied, maar ook in nabijheid van de Schie, die mogelijk al in de Romeinse tijd bestond, en in een strook ter weerszijden van de Rotterdamse Rijweg. De oevers van de kreken en in de Romeinse tijd ook de dichtgeslibde kreekbeddingen werden door de mens in cultuur gebracht en intensief bewoond. De restanten van een woonplaats uit de Romeinse tijd bevinden zich in het noordelijke gedeelte van de Oost-Abtspolder.
De middeleeuwse ontginning van de veengebieden en de klei-op-veen gebieden waar ook
Overschie in ligt begint al in de 10e eeuw, met als oudste centrum Vlaardingen. Rond 1040 kreeg de bewoningskern die toen "Skie" heette een eigen kapel, die later parochiekerk werd. Er zijn aanwijzingen dat de kerk in de tweede helft van de 12e eeuw uit tufsteen was opgebouwd. De middeleeuwse kerk brandde in 1899 af. Een belangrijke rol bij de ontginningen was weggelegd voor de familie Van Rodenrijs, die al in 1156 wordt vermeld. De familie was onder andere eigenaar was van het kasteel Rodenrijs, gelegen in de omgeving van de Terpstraat.De huidige loop van de Schie in het plangebied is mogelijk geheel of gedeeltelijk gegraven in oudere afzettingen van de Schie.

Circa 1200 werd de Schie afgedamd. Over de locatie van de dam bestaat discussie. Een mogelijkheid voor de locatie is de plaats van de voormalige boerderij 's Gravenhuize, tegenover de monding van de Delfshavense Schie in de Schie. Een andere mogelijke locatie is juist ten oosten van de kerk van Overschie. De dam sloot op de linkeroever van de Schie aan op een al aanwezig ouder dijkstelsel van de Overschiese Dorpsstraat en mogelijk de Rotterdamse Rijweg en een aftakking richting de Spaanse Polder. Aan de overkant van de Schie sloot de dam aan op een dijk die westwaarts richting Vlaardingen werd aangelegd. Vanaf het moment van de afdamming is er sprake van Schiedam, een naam die later (na 1240) overgegaan is op het huidige Schiedam. In de oude nederzetting werd de dam opgeheven en veranderde de naam in Ouderschie, wat later verbasterde tot Overschie.

Rond 1280 moet de waterhuishouding in het gebied problematisch zijn geworden. Een van de maatregelen die werden getroffen was de aanleg van een nieuwe dam in de Schie in 1281, ter hoogte van de Doenkade. Tussen die dam en de locatie van de oude dam, en aansluitend op de dijk naar Vlaardingen, werd langs de Schie in de Oost-Abtspolder een smalle kade gelegd, die nu nog in de weilanden zichtbaar is. De Kethelse Kade, die dichter langs de Schie ligt, dateert uit later tijd. De dam bij de Doenkade vormde een extra obstakel in de Schiedamse vaarroute en later (toen de Rotterdamse Schie was gegraven circa 1340-1347) ook in de Rotterdamse vaarroute naar Delft. De dam werd uiteindelijk opgeheven, maar dat had wel een lange lijdensweg wat betreft de boezemgemeenschap Delfland-Schieland tot gevolg.

Door het graven van de Delfshavense Schie aan het einde van de 14e eeuw, kwam Overschie uiteindelijk strategisch op het kruispunt van de drie Schieën te liggen. Behalve het boerenbedrijf werden toen bijvoorbeeld ook de handel en de scheepvaart, en later ook de scheepmakerij van belang voor het dorp. Vanaf 1579 wordt de westzijde van de Schie (de Kethelse Kade) als jaagpad benut om de schepen voort te trekken met paarden. Vanaf 1632 gaat de stad Delft er tol heffen. In 1661 wordt op de kade het Stads Tolhuis gebouwd, dat nu is verdwenen. Langs en op de kade was nog andere bebouwing, zoals het in 1767 gebouwde Veerhuis, dat nu een rijksmonument is.

3.2.3 Archeologische waarden en verwachtingen

In het hele plangebied kunnen vindplaatsen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen
aanwezig zijn. Een grote kans op bewoningssporen en vondsten uit de Late Middeleeuwen geldt voor
zones op en ter weerszijden van (voormalige) dijken. In de terreinen van de kerk van Overschie en van het voormalige kasteel in de omgeving van de Terpstraat bevinden zich belangwekkende funderingen en andere bewoningssporen. Het terrein van het 13e-eeuwse kasteel is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS) als terrein van hoge archeologische waarde (monumentnummer 10511). Voor dit terrein geldt conform de provinciale Verordening Ruimte 2014 (Artikel 2.4.4, Lid 2) een verbod op het roeren van de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld. De bodem van het dorp Overschie, in de omvang van circa 1850, vormt een nog onbekend, maar vermoedelijk rijk bodemarchief voor de bewoningsgeschiedenis van Overschie en omgeving vanaf de 10e eeuw. Na circa 1340 vormen ook de oevers van de Rotterdamse Schie een aantrekkelijke bewoningszone. Kaart 3.1 geeft de verschillende archeologisch waardevolle gebieden weer.

Kaart 3.1 Kaart archeologisch waardevolle gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0007.png"

3.2.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1
Voor het voormalige kasteel van Rodenrijs bij de Terpstraat dat op de landelijke Archeologische
Monumentenkaart staat aangegeven als terrein met hoge archeologische waarde, monumentnummer
16119 (Waarde - Archeologie 1) geldt in principe een verbod op het roeren van de bodem. Het terrein
is tevens opgenomen in de lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen van de gemeente Rotterdam.
Een vergunning voor grondroerende werkzaamheden binnen de grenzen van het archeologisch monument dient bij de gemeente te worden aangevraagd voor alle grondroerende werkzaamheden
die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte. De marge van toegestane verstoringsdiepte is ten opzichte van de provinciale eis aangepast, omdat de diepteligging van het archeologisch monument door archeologisch onderzoek bekend is.


Waarde - Archeologie 2
Voor het terrein van de kerk van Overschie staat eveneens behoud van de archeologische waarden in
de bodem voorop. Dit terrein is opgenomen in de lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen van de
gemeente Rotterdam. Voor dit terrein (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een
omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte.


Waarde - Archeologie 3
Voor het oude dorpsgebied langs de Delfshavense en de Rotterdamse Schie en stroken ter weerszijden van de voormalige dijktracés (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 vierkante meter beslaan.


Waarde - Archeologie 4
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.


Waarde - Archeologie 5
Voor het watergedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 5) geldt dat bij bagger- en andere werkzaamheden (uitgezonderd het op normale diepte houden van de vaarwegen), een archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor het gehele watergedeelte van het plangebied geldt daarom een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.

3.3 Huidig gebruik

In Overschie wonen ongeveer 16.570 mensen (7.910 huishoudens). De leeftijdcategorie 25 t/m 44 jaar is met 28% het sterkst vertegenwoordigd. Wat betreft leeftijdsopbouw wijkt Overschie niet sterk af van het stedelijk gemiddelde. Het percentage ouderen (65+) ligt iets hoger dan voor de stad als geheel (17% tegen 15%) en het aandeel jongeren (tot 20 jaar) iets lager (22 % resp.23%). Het aandeel etnische minderheden ligt in Overschie aanzienlijk lager dan het Rotterdamse gemiddelde. Stedelijk is het percentage 46%, in Overschie 36%. De afgelopen tien jaar is het aantal inwoners afgenomen van ruim 17.000 naar het huidige niveau van 16.570. Dit komt vooral door de sloop van woningen in de jaren negentig, maar ook door een afname van het aantal personen per huishouden. Tot halverwege de jaren negentig was een zekere vergrijzing van Overschie zichtbaar, maar daar is in de laatste jaren verandering in gekomen. Wellicht dat dit veroorzaakt wordt doordat veel (jonge) starters zich in Overschie vestigen. Door de lage (koop/huur)prijzen zien zij in Overschie kansen op de woningmarkt.

Het grootste deel van de woningvoorraad bestaat uit appartementen. Deze zijn met name te vinden in de buurt Kleinpolder in de vorm van naoorlogse portiekflats. Dit zijn voor een groot deel sociale huurwoningen. De grondgebonden woningen (woningen met een eigen voordeur op de begane grond) zijn vooral te vinden in Overschie-Dorp. Deze woningen zijn voor het grootste deel particulier bezit.

Het belangrijkste winkelgebied in Overschie is de Burgemeester Baumannlaan. Hier is eind 2010 het centrumcomplex Hoge Schie geopend. Op de begane grond van Hoge Schie bevindt zich een winkelcentrum, met georiënteerd op de Burgemeester Baumannlaan twee supermarkten en diverse winkels voor de dagelijkse boodschappen. Op de hoek van het winkelcentrum aan de zijde van de Baanweg is de bibliotheek van Overschie gevestigd.

Boven het winkelcentrum bevinden zich vier woonlagen met in totaal 62 appartementen. Alle appartementen beschikken over een terras op het dak van de winkels. Aan de zijde van de bibliotheek vormt een lint van 10 stadswoningen en 8 drive-in woningen een markante afbakening van een nieuw stadspleintje. Het bouwblok aan de overzijde van het plein omvat 12 ruime gezinswoningen. Onder het complex ligt een parkeerkelder met 250 parkeerplaatsen en circa 70 bergingen.

In Kleinpolder en Overschie-Dorp bevinden zich in totaal drie basisscholen verdeeld over zes locaties. Tevens is er een school voor speciaal basisonderwijs.

Op de Duyvesteynstraat (hoek) Burgemeester Baumannlaan, Van Noortwijkstraat hoek Hoornweg is er elke vrijdag de weekmarkt.

In Overschie zijn verhoudingsgewijs veel sociaal-culturele voorzieningen aanwezig. Het gaat hierbij om onder meer: het filiaal van de gemeentebibliotheek Rotterdam, kerkgebouwen inclusief pastorieën, de wijkaccommodatie Musica, voormalige schoolgebouwen verhuurd aan een of meer instellingen, gymnastiekzalen, het wijkrecreatiebad Overschie, peuterspeelzalen en ouderenvoorzieningen.

Overschie is in oppervlakte een gebied met veel groen. Het openbaar groen vormt een belangrijk, beeldbepalend onderdeel van de buitenruimte. Het groen is opgebouwd uit afzonderlijke plantsoenelementen en het bomenbestand; tezamen vormt dit de groenstructuur.
Er bestaat onderscheid tussen elementen op stedelijk, wijk-, buurt- en woonomgevingsniveau. Op ieder niveau kent het groen zijn eigen karakteristiek.

De buitenruimte in de kern van Overschie is te onderscheiden in een noordelijk vooroorlogs deel, waar veelal sprake is van een bouwblokstructuur met veel privé groen en een zuidelijke naoorlogs deel, waar juist veel openbaar groen aanwezig is. In het naoorlogse deel is het meest opvallend het Sidelingepark, dat is aangelegd in de geest van de romantische tuinaanleg. Dit park werd gezien als het groene hart van Overschie, dat via groene ‘vingers’ verbonden werd met de randen. Deze vingerstructuur bestaat uit een singelstructuur en is niet overal even sterk uitgewerkt. Het park ligt nu verscholen achter het
wijkcentrum aan de Baumannlaan, weggedrukt tegen de snelweg. Bovendien wordt het doorsneden
door de oost-westverbinding Baanweg- Ruggeweg. Een belangrijke kwaliteit van de Overschiese buitenruimte is het water. De randen van Overschie grenzen aan de Delftse Schie, de Delfshavense Schie en het Schie-Schiekanaal. Aan de oostzijde is de Rotterdamse Schie een duidelijke lijn.

In het gebied Overschie is een groot aantal sportfaciliteiten aanwezig zoals sportvelden, waaronder een voetbalveld en een schoolsportveld. Verder is er een zwembad, een wielerbaan en meerdere gymzalen. Aan de Delfshavense Schie is de tennisvereniging Overschie gevestigd.

Het verkeersbeeld in Overschie is divers. Een verscheidenheid aan wegcategorieën, doorkruist
door snelwegen, bebouwd gebied, buitengebied en de historische dorpskern maken Overschie tot een dynamisch gebied.

3.4 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Het plangebied

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.

Beschermd stadsgezicht

In het plangebied is geen gebied aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Monumenten en panden

Binnen het bestemmingsplangebied liggen de volgende monumenten en/of beeldbepalende objecten:

Delftweg 5-7   Woonhuis   1710   RM  
Delftweg 13   Rk Kerk   1830   RM  
Delftweg 15   Pastorie   1860 (ca)   RM  
Delftweg 94   Woonhuis   1875 (ca)   BO  
Delftweg 96   Woonhuis   1910 (ca)   BO  
Delftweg 122   Boerderij   1750 (ca)   RM  
Overschieseweg 2   Brugwachtershuis   1653   RM  
Overschieseweg (Hogebrug)   Brug   1665 (ca)   RM  
Overschieseweg 14-16   Boerderij   1675 (ca)   RM  
Overschiese Dorpsstraat 134   Woonhuis   18e eeuw   RM  
Overschiese Dorpsstraat 138   Thans museum, was woonhuis   Voorgevel grotendeels 17e eeuw, 18e eeuw aanpassing beneden   RM  
Overschiese Dorpsstraat 95 bij Toren   Kerktoren en kerk   1900/1901   RM  
Overschiese Dorpsstraat (Bij Lage Brug)   Brug   1662 (recent geheel vernieuwd behalve hekwerk)   BO  
Overschiese Dorpsstraat 95   Nederlands Hervormde Kerk   1900   RM  
Overschiese Dorpsstraat 100   Pastorie   1882   BO  
Overschiese Dorpsstraat 98   Vroegere Catechisatielokaal van de kerk   1900/1901   BO  
Overschiese Dorpsstraat 64   Raadhuis   1725 (ca)   GM  
Overschiese Dorpsstraat 33   Woonhuis met bedrijfspand (stal)   1870 (ca)   BO  
Overschiese Dorpsstraat 21   Woonhuis   1885 (ca)   BO  
Overschiese Dorpsstraat 29   Woonhuis   1900 (ca)   BO  
Overschieseweg 10-12   Bedrijfspand   1908   BO  
Rotterdamse Rijweg 1   Woonhuis   1902   BO  
Burgemeester Baumannlaan 169-171   Kerk   Wederop-
bouwperiode  
BO  
Rotterdamse Rijweg 86   Woonhuis   1926   BO  
Rotterdamse Rijweg 21   Oude burgemeesterswoning   1880 (ca)   BO  
Rotterdamse Rijweg 29   School   1951   BO  
Schielaan 3-5   Woonhuis   1950   BO  

De beeldbepalende objecten op deze lijst hebben in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cutuurhistorie' gekregen. In de planregels is hiervoor geregeld dat een vergunning vereist is voor het slopen en onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Werelderfgoed "Van Nellefabriek"

Een klein deel van het plangebied valt binnen de bufferzone van het werelderfgoed "Van Nellefabriek". Binnen dit gebied, met de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Bedrijf - 2' zijn in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat het zicht op de Van Nellefabriek niet nadelig beïnvloed kan worden.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een actueel planologisch en juridisch kader te bieden voor Overschie voor de komende tien jaar. In hoofdzaak is de bestaande situatie vastgelegd en op een aantal locaties zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor de delen van het plangebied waar nu een bestemmingsplan voor geldt, is dat bestemmingsplan leidend geweest voor de manier waarop de gronden in dit plan bestemd zijn. Met name voor de historische kern van Overschie is zoveel mogelijk het detailniveau van het geldende bestemmingsplan overgenomen. Voor de gebieden Kleinpolder-west en -oost, waar geen bestemmingsplan voor gold, is het bestaande gebruik bestemd, met op een aantal plekken een verruiming van het huidige gebruik. Daarnaast zijn alle reeds vergunde bouwplannen bestemd.

In paragraaf 4.2 worden de verschillende locaties beschreven.

4.2 Wijze van bestemmen van aantal locaties

Binnen de bestemmingsplanperiode zijn aantal bouwplannen in zicht voor woningbouw en op een aantal locaties is de verwachting dat er binnen de bestaande panden invulling gegeven zal gaan worden aan andere gewenste functie(s), naast de huidige functie.

Het gaat om de volgende locaties:

Locatie A: plan ten noordwesten van Burgemeester de Josselin de Jonglaan (vergunning verleend)

Locatie B: plan ten noordoosten van Burgemeester de Josselin de Jonglaan (deels vergunning verleend)

Locatie C: Kleinpolder Oost

Locatie D: Overschieseweg 6-8 (vergunning verleend)

Locatie E: Pieter Postlaan 6 (vergunning verleend)

Locatie F: Rodenburgstraat 59

Locatie K: Rotterdamse Rijweg 1

De locaties zijn op figuur 4.1 weergegeven. De aanduidingen van de locaties (A t/m F) komen overeen met de aanduidingen die gebruikt zijn in het milieuhoofdstuk van deze plantoelichting. Hieronder wordt omschreven op welke wijze deze locaties in het bestemmingsplan bestemd zijn.

De locaties G, H, I, J en L worden beschreven onder paragraaf 4.2.6 "Overige locaties".

Figuur 4.1 Ligging locaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0008.png"

4.2.1 Vergunde locaties
4.2.1.1 Plannen ten noordwesten en noordoosten van Burgemeester de Josselin de Jonglaan

In 2011 is het stedenbouwkundig plan Burgemeester de Josselin de Jonglaan vastgesteld door het dagelijks bestuur van de toenmalige deelgemeente Overschie. De plannen ten noordwesten en ten noordoosten van de Burgemeester de Josselin de Jonglaan maken onderdeel uit van dat stedenbouwkundig plan. Dit zijn de locaties A en B op figuur 4.1.

Op locatie A zijn 7 laagbouwwoningen (was in eerste instantie 9 woningen) gepland en op locatie B zijn 43 laagbouwwoningen gepland. De voormalige schoolpand op locatie B zal worden gesloopt. In het bestemmingsplan is de schoollocatie om die reden al meebestemd in de woonbestemming. Op beide locaties zijn woningen mogelijk gemaakt met 2 bouwlagen en een kap en hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. De tuinen behorende bij de woningen hebben de bestemming 'Tuin'.

Voor de locaties A, voor fase 1 en 2 van locatie B is een omgevingsvergunning verleend. Deze bouwplannen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen, met uitzondering van de uitbreiding van de groenbestemming tengevolge van het amendement voor locatie A..

Amendent
Tijdens de gemeenteraadsvergadering van 14 december 2017 is bij de behandeling van dit bestemmingsplan voor vaststelling een amendement aangenomen (bij locatie A). Op grond van dit amendement is de zuidelijke grens van het speelveld bij Burgemeester Wijnaendtslaan, grenzend aan huisnummer 9, teruggelegd op de oorspronkelijke kadastrale grens en heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Door het vervallen van het voetpad is de westelijke grens opgeschoven tot aan het trottoir (comform onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0009.png"

Aanpassing bestemmingsplan nav tussenuitspraak Raad van State (bestuurlijke lus)

Tegen het vastgestelde plan is beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad van State heeft op 22 augustus 2018 een tussenuitspraak gedaan in deze zaak (www.raadvanstate.nl, zaaknummer 201802770/1/R6) (zie bijlage 3 bij de toelichting Uitspraak van de Raad van State)

In beroep hebben appellanten aangegeven dat ze het niet eens zijn met het feit dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de groenbestemming bij de Burgemeester Wijnaendtslaan is verruimd (ten gevolge van een amendement) waardoor de vergunde woningen van appellanten niet meer in zijn geheel als zodanig zijn bestemd.

De Raad van State heeft de gemeenteraad opgedragen om nader te motiveren waarom het belang bij de beoogde groenbestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, dan wel een nieuw besluit te nemen waarbij het gebrek wordt hersteld.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de gemeenteraad op 29 november 2018 een nieuw besluit genomen over het bestemmingsplan met betrekking tot de groenbestemming bij de Burgemeester Wijnaendtslaan. Met het nieuwe besluit is de bestemming "Groen" bij de Burgemeester Wijnaendtslaan verkleind naar het bestemmingsvlak, zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan en hebben de betreffende woningen weer geheel de bestemming "Wonen" en "Tuin" gekregen.


 afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0010.png"

4.2.1.2 Overschieseweg 6-8

De Overschieseweg 6-8 (locatie D op figuur 4.1) is gelegen aan de achterzijde van de woningen aan de Overschieseweg met huisnummers 2 t/m 8. Aan de noordzijde van de locatie stroomt de Schiedamse Schie en aan de oostzijde de Delfshavense Schie.

Het voornemen is om hier 3 nieuwe woningen in twee bouwlagen (met een maximale bouwhoogte van 8 meter) te realiseren. De bestaande woningen met huisnummers 6 en 8 zullen worden gerenoveerd.

De Overschieseweg 6-8 is gelegen binnen de 20 Ke contour van Airport Rotterdam the Hague. Op grond van de motie Beynen geldt hiervoor het volgende:

"Slechts bij uitzondering wordt nog medewerking verleend m.b.t. woningen in bouw- en bestemmingsplannen binnen de 20 Ke-contour van het RA-voorkeursalternatief, en wel slechts in geval van:

a. woningen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing (vervangende nieuwbouw) of woningen die een open plaats in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen, doch uitsluitend indien sprake is van zwaarwegende belangen en bebouwing op kleine schaal;

b. woningen die om redenen van bedrijfs- of grondgebondenheid dringend noodzakelijk zijn, doch uitsluitend in incidentele gevallen (in bestemmingsplannen met agrarische of bedrijfsbestemmingen zijn of worden hiertoe dikwijls enige mogelijkheden geboden)”.

De woningbouwlocatie “Overschieseweg 6-8 betreft voornamelijk de vervanging van verouderde bedrijfsgebouwen en draagt bij aan het versterken van de omgeving. Ook de stedenbouwkundige opbouw van het gebied kan door de ontwikkeling verbeteren. De nieuwe woningen grenzen aan reeds aanwezige woonbebouwing. Er is dus sprake van een inbreiding in een gemengd stedelijk gebied. Hiermee past deze ontwikkeling binnen de motie Beynen.

Voor dit bouwplan is reeds een omgevingsvergunning verleend en kan er dus al gebouwd worden. In dit bestemmingsplan hebben de drie woningen de bestemming 'Wonen', met de bestemming 'Tuin' voor de bijbehorende tuinen. Bij de woningen worden op eigen terrein 5 parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.2.1.3 Pieter Postlaan 6

Op 6 juli 2016 is een omgevingsvergunning verleend op grond van art. 2.1 en 2.2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), voor het verbouwen van het gebouw (Huis ter Schie) aan de Pieter Postlaan 6 (locatie E op figuur 4.1) tot een woonzorggebouw met 26 zorgappartementen, 29 zelfstandige woonappartementen en algemene voorzieningen. Er worden 27 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. In het bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Gemengd - 3', waarbinnen zowel de woonfunctie als maatschappelijke functies zijn mogelijk gemaakt.

4.2.2 Kleinpolder Oost

Op 21 februari 2013 is door de toenmalige deelgemeente Overschie het stedenbouwkundig plan Kleinpolder Oost vastgesteld. Het stedenbouwkundig plan omvat de herstructurering van Kleinpolder Oost waarbij in totaal circa 350 portiekwoningen gesloopt zullen worden en circa 150 grondgebonden woningen gebouwd zullen worden. Kleinpolder Oost wordt ook wel aangeduid als het Abtsweggebied. De Abstsweg is één van de entrees van Overschie. Het gebied ligt langs de snelwegen A13/A20 en wordt ontsloten door een drukke entreeweg. Het huidige beeld van het gebied wordt bepaald door een serie gelijksoortige (gestempelde) portiekflats uit de wederopbouwperiode (1945-1955). De ontwikkelingslocatie ligt naast het hart van Oost, eengezinswoningen uit de jaren '90 en tuindorpwoningen gebouwd met Amsterdamse School kenmerken langs de Strijpesingel. De te slopen portiekwoningen uit de jaren '50 zijn extern en intern sterk verouderd en trekken kansarme huurders aan met een hoge mutatie. De verouderde wooncomplexen liggen langs de centrale Abtsweg en ontnemen daarmee het zicht op eerder gerealiseerde verbeteringen.

Het vervangen van portiekflats door grondgebonden woningen resulteert in een vermindering van het aantal woningen in het gebied . Dit gaat gepaard met een versterking van de openbare ruimte en het ontstaan van meer groen in het gebied.

Een deel van de herstructureringvan Kleinpolder Oost is reeds gerealiseerd. Het nog niet gerealiseerde deel, locatie C op figuur 4.1, is in dit bestemmingsplan meegenomen. Er is hier sprake van vervangende nieuwbouw. De te slopen portiekwoningen zullen worden vervangen door maximaal 67 grondgebonden woningen in twee bouwlagen met een kap. Omdat het nog niet duidelijk is hoe de verkaveling van het gebied er uit zal gaan zien, is ervoor gekozen om het gebied de globale bestemming 'Woongebied' te geven. Hierin is bepaald dat maximaal 67 grondgebonden woningen mogen worden gerealiseerd in twee bouwlagen met een kap, dat de minimale diepte van de voortuinen 2,5 meter dient te bedragen en dat de minimale diepte van de achtertuinen minimaal 9 meter dient te bedragen.

4.2.3 Rodenburgstraat 59

Voor de voormalige schoolpand aan de Rodenburgstraat 59 (locatie F op figuur 4.1) is het wenselijk om naast de huidige maatschappelijke bestemming, ook de woonfunctie mogelijk te maken. Dit pand leent zich ook goed voor kleine ateliers en kleine bedrijfjes in milieucategorie 1 en 2. Om dit mogelijk te maken heeft de locatie de bestemming "Gemengd - 3" gekregen, met op de verbeelding de aanduiding 'bedrijf'.

Deze locatie is gelegen binnen de 20 Ke contour van Airport Rotterdam the Hague. Op grond van de motie Beynen geldt hiervoor het volgende:

"Slechts bij uitzondering wordt nog medewerking verleend m.b.t. woningen in bouw- en bestemmingsplannen binnen de 20 Ke-contour van het RA-voorkeursalternatief, en wel slechts in geval van:

a. woningen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing (vervangende nieuwbouw) of woningen die een open plaats in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen, doch uitsluitend indien sprake is van zwaarwegende belangen en bebouwing op kleine schaal;

b. woningen die om redenen van bedrijfs- of grondgebondenheid dringend noodzakelijk zijn, doch uitsluitend in incidentele gevallen (in bestemmingsplannen met agrarische of bedrijfsbestemmingen zijn of worden hiertoe dikwijls enige mogelijkheden geboden)”.

Dit voornemen past binnen de motie Beynen omdat hier sprake is van inbreiding in een gemengd stedelijk gebied. Het pand grenst aan reeds aanwezige woonbebouwing en de woningen die mogelijk gemaakt worden dienen ter vervanging van de reeds aanwezige leegstaand schoolgebouw.

4.2.4 Rotterdamse Rijweg 1

Voor het pand aan de Rotterdamse Rijweg 1 (locatie K op figuur 4.1) is een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend om de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. In de huidige situatie wordt er al gewoond en wordt het pand op de begane grond mede voor andere functies gebruikt, zoals een atelierruimte, een berging, een yogastudio en kleine bedrijfjes. In het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning is er milieuonderzoek verricht en hieruit is gebleken dat de woonbestemming hier mogelijk is. In het bestemmingsplan heeft het de bestemming 'Wonen', waarbinnen ook de overige bestaande functies is toegestaan. In de regels is daarvoor opgenomen dat op dit adres op de begane grond tevens ateliers, alsmede bedrijven, een yogastudie en bergruimte is toegestaan. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is dit met de aanduiding 'bedrijf' weergegeven.

4.2.5 Winkelgebieden Abtsweg, Hoornwijck en Burgemeeser Baumannlaan

In het detailhandelsbeleid in Overschie is de Burgemeester Baumannlaan benoemd als het nog verder te versterken hoofdwinkelcentrum voor heel Overschie en zijn 3 nevencentra benoemd als transformatiegebieden: Abtsweg, Hoornwijck en Baumannlaan noord (ten noorden van de 2e Hogenbanweg).

Wat betreft de transformatie van winkelgebieden heeft de gemeente slechts een faciliterende rol. De werkelijke actoren zijn ondernemers en pandeigenaren. Het bestemmingsplan is daarbij een middel om op de gewenste plekken de huidige bestemming of gebruik te verruimen'.

Abtsweg

De Abtsweg (locatie H op figuur 4.1) bevindt zich in een transitieproces. Terugloop van het aantal bewoners van Kleinpolder Oost in de afgelopen decennia heeft geleid tot terugloop van het detailhandelaanbod. Een analyse van de huidige situatie en de mogelijke toekomstperspectieven heeft geleid tot de volgende uitgangspunten:

  • In de beide noordelijke blokken bevindt zich nog een substantieel aantal detailhandelwinkels met een redelijk toekomstperspectief gedurende de bestemmingsplanperiode. De bestemming blijft daarom gericht op publieksfuncties in de vorm van detailhandel, dienstverlening en horeca. Mochten zich in de loop van de bestemmingsplanperiode tekenen van leegloop voordoen dan is het aan de gemeente om de regie te nemen en in gezamenlijkheid met de ondernemers en pandeigenaren een nieuwe koers te bepalen;
  • In de beide zuidelijke blokken is de detailhandelfunctie veel minder aanwezig. De bestemming voor beide blokken blijft gericht op publieksfuncties in de vorm van detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke functies.

In het bestemmingsplan hebben genoemde blokken aan de Abtsweg de bestemming 'Gemengd-1'. Binnen deze bestemming zijn naast de woonfunctie (op alle lagen) tevens toegestaan, dienstverlening, maatschappelijke functies en detailhandel. In de noordelijke blokken is horeca toegestaan met de aanduiding 'horeca' in de regels (per adres benoemd) en op de verbeelding.

Burgemeester Baumannlaan

De Burgemeester Baumannlaan (locatie J op figuur 4.1) is de hoofdwinkelstraat van Overschie. De meeste winkels in de vorm van detailhandel zijn gevestigd aan het zuidelijke deel (ten zuiden van de 2e Hogenbanweg). Aan de Burgemeester Baumannlaan noord is er meer een mix van functies zoals horeca, medische, maatschappelijke functies en dienstverlening. Ook zit hier op een enkele plek detailhandel.

Zowel het noordelijke als het zuidelijke deel hebben in het bestemmigsplan een gemengde bestemming. De blokken bij burgemeester Baumannlaan noord hebben de bestemming 'Gemengd - 1'. Binnen deze bestemming is toegestaan: wonen, dienstverlening, maatschappelijke functies en detailhandel. De bestaande horeca en kantoor zijn bestemd met een aanduiding op de verbeelding. Gelet op de verwachte transformatie van het gebied in de nabije toekomst is aan de oostzijde van de Burgemeester Baumannlaan noord ook nieuwe horeca mogelijk gemaakt met een aanduiding op de verbeelding. In de planregels is op adres aangegeven waar horeca mogelijk is. Overal op de Burgemeester Baumannlaan is de woonfunctie toegestaan, behalve in de westelijke plinten. In de westelijke plinten is de woonfunctie slechts toegestaan op de verdiepingen. In de regels behorende bij de bestemming 'Gemengd - 1' is opgenomen op welke adressen geen woonfunctie is toegestaan op de begane grond.

Hoornwijck

Het winkelgebied Hoornwijck (locatie I op figuur 4.1) omvat ook een mix van verschillende functies. De wens is om in ieder geval het bestaande winkelaanbod hier in stand te houden. Gelet op de transformatie is hier tevens flexibiliteit gewenst met betrekking tot invulling met verschillende functies. In het bestemmingsplan heeft dit winkelgebied de bestemming 'Gemengd -1'. Binnen deze bestemming zijn de functies wonen, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De aanwezige horeca is op de verbeelding bestemd met een aanduiding 'horeca'.

4.2.6 Van Noortwijckstraat 30

Voor het gebouw aan de Van Noortwijckstraat 30 (bestemming "Maatschappelijk-2") is een uitbreiding met een tweede bouwlaag mogelijk van maximaal 270 m2. Hierbij dient ook te worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

  • de extra verdieping krijgt een terugliggende gevel van minimaal 2 meter aan de Van Noortwijckstraat;
  • Aan de achterzijde en bij de zijgevels krijgt de opbouw een terugliggende gevel van minimaal 1,5 meter.
4.2.7 Rotterdamse Rijweg 193 en 195

Voor de Rotterdamse Rijweg 193 en 195 is een uitbreiding over twee bouwlagen aan de achterzijde van de woning mogelijk gemaakt.

4.2.8 Loods Overschieseweg 2k004

Achter de woning op het perceel Overschieseweg 2k004 is een oud bedrijfsloods gelegen die momenteel leegstaat. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om hier een woning te realiseren, met een maximale hoogte van 8 meter.

4.2.9 Delftweg 56

Bij de woning aan de Delftweg 56 is aan de achterzijde de woonbestemming uitgebreid met 4,5 meter.

4.2.10 Overige locaties

Naast de hiervoor omschreven locaties is een tweetal locaties in het plangebied waarvoor in het kader van dit bestemmingsplan een besluit hogere waarden is genomen. Feitelijk wijzigt er niets op deze locaties en wordt ook niet meer mogelijk gemaakt dan de bestaande functies. Hieronder worden beide situaties beschreven.

4.2.10.1 Woonschepen

In het plangebied zijn 5 (maximaal toegestaan) woonschepen gelegen (locaties G op figuur 4.1) in het Schie-Schiekanaal. Deze liggen aan de Kleinpolderplein 2, Kleinpolderplein 7, Kleinpolderplein 1, Taludweg 20 en Taludweg 22.

Naar aanleiding van de jurisprudentie (m.n. uitspraak Raad van State juni 2014) is duidelijk geworden dat woonschepen als bouwwerken moeten worden aangemerkt en daardoor getoetst moeten worden aan de bepalingen van de Woningwet, de Wabo en de Wro. Consequentie is dan ook dat de woonschepen moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan met een bestemmingsregeling en bebouwingsbepalingen. De woonschepen binnen het plangebied zijn in het bestemmingsplan bestemd met een aanduiding 'woonschepenligplaats' (wl) op de verbeelding.

Inmiddels is door de eerste en tweede kamer het wetsvoorstel "Wet verduidelijking voorschriften woonboten" aangenomen. De wijziging van het Bouwbesluit wordt voorbereid en zal naar verwachting in januari 2018 in werking treden.

De ligplaatsen van deze woonschepen zijn op grond van de gemeentelijke 'Verordening woonschepen 2013' aangewezen door het college van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam in het 'Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013'. Het betreft hier dus bestaande woonschepen.

Verder wordt met de vaststelling van dit bestemmingsplan geregeld dat deze locatie niet langer onderdeel uitmaakt van het industrieterrein Spaanse Polder, conform uitgangspunten van het bestemmingsplan “Spaanse Polder, waarin het gewenste industrieterrein is bestemd.

Deze woonschepen komen, met de vaststelling van dit bestemmingsplan, binnen de geluidzone te liggen van het industrieterrein Spaanse Polder. Dit betekent dat conform artikel 42 van de Wet Geluidhinder akoestisch onderzoek verricht dient te worden naar de huidige geluidbelasting door het industrieterrein. Indien de huidige geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarden 50 dB(A), dient deze vastgesteld te worden in een besluit hogere waarden (tot maximaal 55 dB(A)).

Voor de woonschepen is akoestisch onderzoek uitgevoerd en hieruit is gebleken dat de geluidbelasting door het industrieterrein 53 dB(A) bedraagt. Het besluit hogere waarden is als bijlage toegevoegd aan deze plantoelichting.

4.2.10.2 Bestaande woningen Overschieseweg 2-16

De bestaande woningen aan de Overschieseweg 2-16 (locatie L op figuur 4.1) zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan Overschie Dorp in 1995 formeel onttrokken aan het gezoneerde industrieterrein Spaansepolder/'s-Gravelandsepolder. Daarmee is de zone rond het industrieterrein, zoals eerder vastgesteld met Koninklijk Besluit van 21-12-1990 zodanig gewijzigd dat de woningen in de zone van het industrieterrein zijn komen te liggen. Omdat bij de sanering van het industrieterrein in 1998 voor deze woningen geen maximale toelaatbare geluidbelastingen zijn vastgesteld, geldt hier de wettelijke grenswaarde van 50 dB(A). Voor de exploitatie van het industrieterrein is het gewenst dat bij vaststelling van dit bestemmingsplan hogere waarden van 55 dB(A) worden vastgesteld voor deze woningen. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de huidige geluidbelasting op genoemde woningen 55 dB(A) bedraagt. Om voorgaande reden wordt bij vaststelling van dit bestemmingsplan een hogere waarde van vastgesteld. Het hogere waardenbesluit is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting.

4.3 Gewijzigde vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Overschie is op 14 december 2017 gewijzigd vastgesteld, mede naar aanleiding van een aantal zienswijzen die op het ontwerpbestemmingsplan waren ingediend.

De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Voor het gebouw aan de Van Noortwijckstraat 30 heeft de gemeenteraad ingestemd met een tweede bouwlaag van maximaal 270 m2;
  • De bestaande loods met een bedrijfsbestemming achter de woning op het perceel Overschieseweg 2k004, heeft de bestemming 'Wonen' gekregen met een maximale bouwhoogte van 8 meter;
  • Aan de achterzijde van de woningen aan de Rotterdamse Rijweg 193 en 195 is binnen de bestemming "Wonen" een uitbreiding in twee bouwlagen mogelijk gemaakt;
  • De kerk aan de Burgemeester Baumannlaan en het pand op de Rotterdamse Rijweg 1 zijn in het bestemmingsplan aangemerkt als beeldbepalend object. Op de verbeelding is dit weergegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
  • Aan de Delftweg 56 is aan de achterzijde van de bestaande woning een uitbreiding mogelijk gemaakt van 4,5 meter diep;
  • In de bestemming 'Gemengd-1" (deel van de winkelgebieden in het bestemmingsplan) is wonen ook op de begane grond mogelijk gemaakt.Uit geluidonderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarden ligt. Daarom is voor deze bestemming een besluit hogere waarde genomen. Het besluit hogere waarde is toegevoegd aan bestemmingsplan. Tevens is uit onderzoek gebleken dat op de westelijke plinten op Burgemeester Baumannlaan-Noord de geluidbelasting te hoog is. De woonfunctie op de begane grond is hier om die reden niet mogelijk gemaakt.

Verder is er tijdens de gemeenteraadsvergadering van 14 december 2017 een amendement aangenomen. Op grond van dit amendement is de zuidelijke grens van het speelveld bij Burgemeester Wijnaendtslaan, grenzend aan huisnummer 9, teruggelegd op de oorspronkelijke kadastrale grens en heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Door het vervallen van het voetpad is de westelijke grens opgeschoven tot aan het trottoir.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.4.2 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.

De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor).

Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.

4.4.3 Wonen

Het grootste deel van Overschie heeft de bestemming "Wonen". In de regels van deze bestemming is opgenomen dat de bouwhoogte maximaal 2 bouwlagen is met een kap. De woningen met een hiervan afwijkende bestaande bouwhoogte zijn apart op de verbeelding opgenomen. Voor de gebieden waar een bestemmingsplan geldt zijn de daarin geldende maximale hoogten overgenomen. Voor de gebieden waar geen bestemmingsplan geldt zijn de feitelijke bouwhoogten opgenomen.

Voor wat betreft de historische kern van Overschie zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. Hierin was heel specifiek en gedetailleerd aangegeven wat de minimale en maximale hoogte is en of er een hoge of lage kap is toegestaan. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om de woningen in de historische kern onder te brengen in twee verschillende woonbestemmingen, " Wonen-1" en " Wonen-2". Het verschil tussen genoemde bestemmingen is dat in de bestemming "Wonen-1" een hoge kap is toegestaan en in de bestemming "Wonen-2" en lage kap. Op de verbeelding zijn in beide bestemmingen minimale en maximale goothoogten opgenomen, omdat dit per pand verschillend is. Tevens is binnen deze bestemmingen op de verbeelding met aanduidingen vastgelegd op welke plekken bijvoorbeeld detailhandel of een andere functie is toegestaan.

Naast deze bestemmingen heeft één locatie de bestemming "Woongebied". Het betreft hier een woningbouwplan waarvan de verkaveling niet defintief is. Om die reden is ervoor gekozen om hier een globale bestemming op te leggen. In de regels in voor de gronden met deze bestemming het volgende geregeld:

  • a. niet meer dan 67 grondgbonden woningen zijn toegestaan;
  • b. de maximum bouwhoogte van de woningen bedraagt niet meer dan 2 bouwlagen;
  • c. voortuinen dienen minimaal 2,9 meter diep te zijn;
  • d. achtertuinen dienen minimaal 9 meter diep te zijn;
  • e. erfafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 meter, met uitzondering van de erfafscheidingen in de voortuinen, die niet hoger mogen zijn dan 1 meter;
  • f. voor gronden welke als tuin zullen fungeren behorende bij grondgebonden woningen, is ten aanzien van de toegestane bebouwing het bepaalde in artikel Tuin van overeenkomstige toepassing;
  • g. de woningen dienen te beschikken over minimaal één geluidluwe zijde.

Tenslotte zijn er ook woningen die binnen een gemengde bestemming zijn opgenomen. Dit zijn met name de woningen binnen de winkelgebieden Abtsweg, Burgemeester Baumannlaan en Hoornwijck.

4.4.4 Bedrijven

Binnen het plangebied zijn een aantal kleine bedrijven gevestigd in de milieucategorie 1 of 2. Deze bedrijven hebben de bestemming "Bedrijf - 1". Binnen deze bestemming zijn slechts bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 2 die opgenomen zijn in de lijst met bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen. Tevens is de mogelijkheid opgenomen om met ontheffing andere bedrijfsactiviteiten toe te staan, dan die primair zijn toegelaten. Het gaat hierbij om bedrijfsactiviteiten die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de activiteiten uit de bedrijvenlijst. Voor het verlenen van ontheffing dient eerst de milieudeskundige gehoord te worden.

Er bevinden zich in het plangebied twee tankstations, waar geen LPG wordt verkocht. Beiden hebben de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen". In de regels is bepaald dat de verkoop van LPG hier niet is toegestaan.

De nutvoorzieningen hebben de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening".

Het gronden die in gebruik zijn van de Roteb aan het Kleinpolderplein hebben de bestemming 'Bedrijf - 2", waarbinnen het milieupark is toegestaan, met reparatieplaats en opleidingscentrum. Tevens zijn bedrijfsgebonden kantoren toegestaan tot maximaal 50% van het bruto vloeroppervlak van de toegestane bebouwing.

Buiten de bedrijfsbestemmingen zijn in de bestemmingen "Gemengd - 2", "Gemengd - 3" en "Gemengd -6" kleine bedrijfjes toegestaan.

4.4.5 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, parkeerplaatsen, alsmede voor wandel- en fietspaden. Daarnaast zijn kleine gebouwen en bouwwerken ten behoeve van deze functies toegestaan. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, groen, water, speeltoestellen, bergingen/garageboxen ten behoeve van de aanwezige woonschepen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit o.a. vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.4.6 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn o.a. ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit o.a.vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.4.7 Voorzieningen van openbaar nut

In dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn ook opgenomen in de verkeersbestemmingen en in de bestemming "Groen". Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.4.8 Gemengde functies

Een aantal panden binnen het plangebied hebben een gemengde bestemming gekregen, omdat hier meerdere functies aanwezig en gewenst zijn. Er is een onderscheid gemaakt in 'Gemengd - 1, 2, 3, 4, 5 en 6'.

De winkelgebieden Abtsweg, Hoornwijck en de Burgemeester Baumannlaan noord hebben de bestemming "Gemengd - 1". Binnen deze bestemming zijn de functies wonen, detailhandel (uitsluitend op de begane grond), maatschappelijke voorzieningen (uitsluitend op de begane grond) en dienstverlening (uitsluitend op de begane grond) toegestaan. Op de adressen die in de planregels zijn genoemd en die tevens op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn aangeduid met de aanduiding 'horeca', is tevens horeca toegestaan (uitsluitend op de begane grond).

Het zuidelijke deel van de Burgemeester Baumannlaan heeft de bestemming "Gemengd - 5". Hier is op de begane grond slechts detailhandel aanwezig en op de verdiepingen de woonfunctie. Dit is als zodanig bestemd.

Voor een aantal panden in het plangebied is het wenselijk om de huidige bestemmingsmogelijkheden te verruimen. Sommige van deze panden hebben de bestemming 'Gemengd - 3' gekregen, zoals bijvoorbeeld het voormalige schoolpand aan de Rodenburgstraat 59. Binnen deze bestemming zijn de functies wonen, maatschappelijke voorzieningen, sport en kantoren toegestaan. Bij de Rodenburgstraat 59 zijn tevens kleine bedrijfjes toegestaan tot milieucategorie 1. In de panden met de bestemming 'Gemengd -2' zijn maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, sport en horeca toegestaan.

De bestemming 'Gemengd - 4' is gegeven aan de woonzorglocatie van Laurens aan de Van der Sasstraat. Binnen deze bestemming is wonen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Het zuidelijke gedeelte van de Burgemeester Baumannlaan heeft de bestemming 'Gemengd - 5'. Hier is op de begane grond detailhandel toegestaan en wonen op de verdiepingen.

Tenslotte hebben de panden aan de Rammelandstraat 10, Rotterdamse Rijweg 29 en een deel van bebouwing aan Raadsdeel de bestemming 'Gemengd - 6'. Hier zijn maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, dienstverlening, sportvoorzieningen en bedrijven toegestaan.

4.4.9 Horeca

In het horecagebiedsplan worden de hoofdlijnen van het horecabeleid voor het gebied Overschie beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan. De horeca is in de huidige panden bestemd met een aanduiding "horeca" op de verbeelding. In de regels zijn de adressen opgenomen waarvoor deze aanduiding geldt.

4.4.10 Detailhandel

De detailhandel binnen het plangebied zit verspreid over meerdere plekken, met de grootste concentratie op de Burgemeester Baumannlaan. In de meeste gevallen zit de functie detailhandel op de begane grond en wordt er op de verdiepingen gewoond. Om die reden is de detailhandel op de winkelstraten opgenomen in een gemengde bestemming. Ook bevindt zich in de verschillende buurten kleine detailhandel tussen de woonfunctie. Op deze plekken is naast de woonbestemming op adres de aanduiding 'detailhandel' opgenomen in de regels en op de verbeelding. De grote supermarkt aan de Jan Steenstraat heeft de bestemming "Detailhandel".

4.4.11 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie. Dit is de ruimste definitie, op de verbeelding met "Maatschappelijk - 1" bestemd, wat inhoudt dat er geluidsgevoelige voorzieningen toegestaan zijn. De bestemming "Maatschappelijk - 2" houdt in dat er geen geluidsgevoelige voorzieningen zijn toegestaan.

4.4.12 Bouwhoogte in verband met Rotterdam The Hague Airport

Het plangebied bevindt zich in diverse toetsingsvlakken behorende bij de cns apparatuur van de LVNL (Luchtverkeersleiding Nederland) op en nabij luchthaven Rotterdam - The Hague Airport. Op onderstaande figuur zijn deze toetsingsvlakken weergegeven. In beginsel mag de maximum bouwhoogte niet meer bedragen dan op figuur 4.2 per hoogtelijn staat vermeld. Tussen die hoogtelijnen mag gebouwd worden tot een hoogte die wordt bepaald door de fictieve rechte lijn tussen de aangegeven hoogtelijnen.

Figuur 4.2 Hoogtebeperking Rotterdam - The Hague Airport

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0012.png"

In het bestemmingsplan zijn de bestaande bouwhoogten vastgelegd en wordt er binnen de toetsingsvlakken geen hogere nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.

4.4.13 Woonschepen

In het plangebied liggen 5 woonschepen. De locaties zijn in het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013, dat gebaseerd is op de Verordening woonschepen 2013, als locaties voor ligplaats van in totaal 5 woonschepen aangewezen. Enige tijd geleden heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over woonschepen. Uit die uitspraak blijkt dat woonschepen aangemerkt moeten worden als bouwwerken. Dat betekent onder meer dat voor het bouwen of verbouwen van een woonschip een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Als gevolg van de uitspraak zullen op korte termijn de Woningwet, Wabo en Wro worden aangepast, in die zin dat woonschepen bouwwerken zijn. Gelet op deze nieuwe inzichten is het wenselijk om in het bestemmingsplan een regeling voor woonschepen op te nemen. De regeling maakt het gebruik ter plaatse van de ligplaats van de bestaande woonschepen mogelijk en geeft regels voor het bouwen. De bouwregels zijn gebaseerd op de bestaande situatie.

In het bestemmingsplan is in de bestemming "Water - 2" met de aanduiding 'woonschepenligplaats' aangegeven waar wonen op woonschepen is toegestaan.

In de bebouwingsregel is de maximale hoogte en oppervlakte van de woonschepen (drijvende bouwwerken) opgenomen.

Verder is in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', direct grenzend aan het water waarin de woonschepen zijn gelegen, opgenomen dat per woonschip één berging/garagebox is toegestaan, met oppervlak van maximaal 20 m2 en een hoogte van maximaal 3 meter, eea met dien verstande dat op moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande bergingen/garageboxen mogen blijven staan,

4.4.14 Begrenzing industrieterrein Spaanse Polder

Voor het gebied tussen de A20, de Delfshavense Schie, het Schie-Schiekanaal en het Kleinpolderplein is bij vaststelling van het bestemmingsplan Spaanse Polder bepaald dat dit gebied niet meer onderdeel zal uitmaken van het industrieterrein Spaanse Polder. Hier zijn immers geen grote lawaaimakers gevestigd en ook niet gewenst. Deze aanpassing van de begrenzing van het industrieterrein, zoals verbeeld in figuur 4.3,  is in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan vastgelegd met de bestemmingen  'Bedrijf – 2', 'Sport – Sport en speelterrein' en 'Groen'. Hiermee maken deze gronden niet meer deel uit van het industrieterrein Spaanse Polder.

Figuur 4.3 Industrieterrein Spaanse Polder

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0013.png"

4.4.15 Parkeerregeling

Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking
meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst. Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014. Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.


Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen.
Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.


Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de
aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.


Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling. Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.
Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.
Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.
Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan
(een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst
vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een
bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.

4.4.16 Overig

Om de belangen van de belangrijkste waterleidingen in het plangebied te borgen is op de plaatsen waar een belangrijke waterleiding zit, op de verbeelding de dubbelbestemming "Leiding - Water" opgenomen. De hierbij behorende regels zijn opgenomen in artikel 37 van de bestemmingsplanregels.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader (incl. eventueel waterplan)

5.1.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 2.1.1.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

Waterbergingsopgave

In Waterplan 2 is aangegeven dat er in Overschie een waterbergingsopgave is van 37.000 m3, oplopend tot 50.000 m3 in 2050. Deze opgave geldt voor de kern Overschie (tussen de Delftse en Rotterdamse Schie). De opgave wordt voornamelijk bepaald door enkele laaggelegen op staal gefundeerde woningen.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Overschie zijn het Hoogheemraadschap van Delfland (verder HHD) voor een deel van het plangebied nabij locatie 2 en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK). Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het bestemmingsplangebied ligt grotendeels binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Een klein gedeelte ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. De Schie vormt de grens tussen beide hoogheemraadschappen. Het plangebied valt binnen verschillende peilgebieden met waterpeilen uiteenlopend van NAP -3,35 m tot NAP -0,43 m. Via het gemaal aan de Taludweg wordt water uitgemalen uit Kleinpolder. In Overschie kan water ingelaten worden vanuit Delfshavense Schie.

In onderstaande kaart 5.1 is een overzicht weergegeven van het oppervlaktewatersysteem in en rondom het bestemmingsplangebied.

Kaart 5.1 Oppervlaktewatersysteem bestemmingsplangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0014.png"

5.3.2 Grondwater

De maaiveldhoogte varieert in het gebied tussen NAP -3,0 en NAP +1,5 m. Ook is er een groot verschil in het boezempeil van de Schie van NAP -0,40 m en het waterpeil van NAP -2,45 m van het lagerliggende woongebied. Door dit hoogteverschil is er sprake van grondwaterstroming door de dijklichamen richting het lagerliggende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0015.png"

Kaart 5.2 Overzicht locatie peilbuizen

In bovenstaande kaart wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde ontwateringsdiepte in het gebied. Op de meeste locaties wordt de minimale ontwateringsdiepte in bestaande situaties van minimaal 80 cm gehaald. Alleen aan de noordkant zijn een aantal locaties waar de ontwateringsdiepte kleiner is. Voor nieuwbouw is een ontwateringsdiepte van 120 cm gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0016.png"

Kaart 5.3 Funderingsrisicogebieden (percentage panden dat risico loopt)

Doordat er verschillende funderingstypen naast elkaar voorkomen ontstaan er problemen in het gebied. Er is sprake van droogval van de houten funderingspalen, waardoor de paalfunderingen gaan rotten. Ook zijn er woningen op staal gebouwd die meezakken met de bodemdaling. Hierdoor ontstaan problemen met grondwateroverlast. Andere problematiek wordt veroorzaakt door woningen op staal die tegenover woningen die op palen staan. De woningen op staal zakken met de bodem mee, terwijl de huizen op palen blijven staan. Dit zorgt o.a. voor scheuren, scheefstaande huizen en maaiveldverschillen. De bovenstaande kaart 5.3 geeft de funderingsrisicogebieden weer.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen

Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0017.png"

Kaart 5.4 Overzicht waterkeringen

Kaart 5.4 geeft een overzicht van de waterkeringen die zich in het plangebied bevinden. Het plangebied wordt bijna in zijn geheel omsloten door boezemkades.

Waterveiligheid

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke delen van de provincie onder water lopen bij het doorbreken van een primaire kering, en welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. In de onderstaande figuur is de overstromingsdiepte bij een eventuele doorbraak weergegeven.

Uit kaart 5.5 blijkt dat het grootste gedeelte van het plangebied bij een eventuele doorbraak van de primaire kering, nauwelijks onder water komt te staan. Alleen in het noorden van het plangebied zal het gebied onder water komen te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0018.png"

Kaart 5.5 Potentiele waterdiepte bij doorbraak primaire kering

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 8 (Overschie), en voor een klein gedeelte binnen rioleringsdistrict 12 (Spaanse Polder), zie de onderstaande figuur. Rioleringsdistrict 8 voert het afvalwater via district 7 (Blijdorp) en district 3 (Westen) naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Dokhaven (AWZI) af. Rioleringsdistrict 12 voert via district 3 (Het Westen) af naar de AWZI Dokhaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0019.png"

Kaart 5.6 Overzicht rioleringsdistrict en overstorten

Binnen het plangebied ligt voornamelijk een gemengd stelsel, wat betekent dat afval- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. Er liggen ook enkele stukken gescheiden stelsel, waarbij hemelwater via een regenwaterriool op het oppervlaktewater wordt afgevoerd.

Er bevinden zich in het plangebied meerdere vuilwateroverstorten die er bij hevige regen voor zorgen dat wateroverlast op straat beperkt wordt.

5.4 De wateropgave

Voor de wateropgave zijn de locaties onderzocht die in figuur 5.7 zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0020.png"

Figuur 5.7 Onderzochte locaties

Deze paragraaf beschrijft per wateraspect de effecten die de locaties hebben op de waterhuishouding.

5.4.1 Oppervlaktewater

Wateropgave plangebied
Het bestemmingsplangebied kent een grote waterbergingsopgave. Een aantal jaar geleden is een waterplein gerealiseerd onder het knooppunt Kleinpolderplein. Dit plein draagt voor een deel bij aan de wateropgave in het gebied. Dit waterplein is in het bestemmingsplan bestemd met de aanduiding 'water' op de verbeelding binnen de bestemming 'Verkeer - Autosnelweg'.


Watercompensatie bouwlocaties
Bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van het verhard oppervlak moet
compenserende waterberging worden gerealiseerd. Tabel 5.1 geeft de toename van het verhard
oppervlak en de hoeveelheid compenserende waterberging per locatie weer.
De locaties A en B zorgen naar verwachting voor een toename van het verhard oppervlak. Deze locaties zijn echter inmiddels vergund en kunnen al gerealiseerd worden.

Op locatie C wordt de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Het verharde oppervlak blijft hier ongeveer gelijk. Bij definitieve planontwikkeling zal nagegaan moeten worden of er watercompensatie nodig is. Locatie D zorgt niet voor een toename van het verharde oppervlak. Deze locatie is nu al geheel verhard. Ook de veranderde bestemming van de Rodenburgstraat 59 en de Pieter Postlaan 6 leiden niet tot verandering van het verharde oppervlak. Een indicatie van de benodigde compensatie is aangegeven door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Voor Overschie geldt een standaard compensatie-eis van 15%. Voor iedere hectare aan toename verhard oppervlak moet er dus 1.500 m2 open water of 600 m3 extra waterberging worden gerealiseerd. In Tabel 5.1 is deze eis vertaald naar de compensatie per locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0021.png"

Tabel 5.1: Toename verhard oppervlak per ontwikkeling

5.4.2 Grondwater

Voorheen was op de locaties bebouwing en verharding aanwezig. De toename van het verhard oppervlak heeft naar verwachting geen grote gevolgen op de grondwaterstand. Er is niet voorzien in ondergrondse objecten.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

In het plangebied zijn meerdere boezemkades aanwezig. Locatie D ligt in de directe nabijheid van een boezemkade. Bij de nadere uitwerking van de plannen moet, in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland, nagegaan worden of de ontwikkeling binnen de beschermingszone valt en of er nadere eisen gelden. De overige locaties bevinden zich niet in de directe nabijheid van een kering en hebben geen invloed op de waterveiligheid.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

De bouwlocaties in het bestemmingsplan zullen leiden tot een toename van het aantal woningen en voorzieningen. Dit houdt in dat er een toename is te verwachten van de hoeveelheid afvalwater die geproduceerd wordt. Op basis van het aantal woningen en het aantal vierkante meters voorzieningen is een inschatting te maken van de toename van de afvalwaterbelasting als gevolg van de ontwikkelingen.

Woningen:
- In een woning zijn gemiddeld 2,5 personen aanwezig;
- Per persoon wordt gemiddeld 12 liter afvalwater per uur geproduceerd.
- Toename aantal woningen * 2,5 persoon per woning * 12 liter per uur = toename productie afvalwater in m3/uur

Ontwikkeling:   Toename ontwikkeling:   Productie afvalwater [m3/uur] :  
A en B Woningbouw Kleinpolder Zuid-west   7 + 43 woningen   1,6  
C herstructurering Kleinpolder Zuid-oost   67 woningen (vervangende nieuwbouw)   geen toename  
D Overschieseweg 6-8   7 woningen   0,2  
Overige ontwikkelingen (Rodenburgstraat 59, Pieter Postlaan 6)   Geen nieuwbouw, alleen een andere bestemming voor bestaande panden   geen toenamen  

Tabel 5.1 Toename aantal woningen en productie afvalwater per locatie

Hemelwater

De waterweg verplicht het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. Wel moet per locatie bepaald worden of en hoe gescheiden afvoeren op een effectieve manier uitgevoerd kan worden, ook gezien de geohydrologische eigenschappen van het gebied. Alle locaties zijn potentiële locaties om hemelwater gescheiden af te voeren. Bij ontwikkeling C kan het water naar het zuidelijk gelegen oppervlaktewater worden afgevoerd. Bij ontwikkelingen A en B kan hemelwater afgevoerd worden naar de waterberging die er gegraven
zal worden en bij ontwikkeling D kan hemelwater op de Schie afgevoerd worden (wel beperkingen vanwege de aanwezigheid van een polderkade). Ook zijn de locaties A, B en C potentiële locaties om infiltratievoorzieningen aan te brengen, aangezien de ontwateringsdiepte hier groot genoeg is. Rotterdam heeft hiervoor een hemelwatermatrix ontwikkeld. Hiermee kan een keuze gemaakt worden voor de juiste hemelwatervoorziening. De matrix is op te vragen bij cluster Stadsbeheer, afdeling Watermanagement. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater moet altijd in overleg met het Hoogheemraadschap. Aanbevolen wordt ook om voor de locaties A, B en C de toepassing van groene daken te onderzoeken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan. Groene daken worden echter niet meegeteld als compensatie voor de verharding.

Waterkwaliteit

Binnen de ontwikkelingen liggen ook kansen voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Natuurvriendelijke oevers zijn goed voor de waterkwaliteit. Voor de nadere uitwerking van de plannen wordt het aanleggen van natuurvriendelijke oevers in overweging gegeven.

Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.

Opstellen rioolplan

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt. De onderzochte locaties A t/m F zijn terug te vinden op kaart in paragraaf 4.1 van deze plantoelichting. De milieurapporten per thema zijn als bijlage toegevoegd aan deze plantoelichting.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Overschie niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf begin jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar afstandswaarden gegeven. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met indicatieve afstanden bij het omgevingstype rustige woonwijk en een tabel voor het omgevingstype gebied met functiemenging. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand in de regel aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

In het bestemmingsplan vallen functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie niet onder de bestemming bedrijven. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel op dezelfde wijze gebruik gemaakt van de VNG-uitgave. In de VNG-uitgave wordt uitgegaan van gemiddelden. Voor het inpassen van functies is daarom vaak maatwerk nodig.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als "gemengd gebied". Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën tot 3.1 zijn toegestaan. Op basis hiervan kunnen de VNG afstanden voor gemengd gebied worden gebruikt. Dit houdt in dat voor de milieucategorieen één afstandstap kan worden teruggegaan.

Bedrijven met een hogere milieucategorie krijgen een maatbestemming.

In het bestemmingsplan zijn de functies kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid, lucht, en externe veiligheid. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de hiernavolgende paragrafen.

Het bedrijventerrein "Spaanse Polder" grenst aan het plangebied. Hierop zijn bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 5 toegestaan. De milieucontouren van dit bedrijventerrein liggen over het westelijke gedeelte van het plangebied. De locaties liggen niet binnen deze contouren.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

Onderzochte locaties in het bestemmingsplan

In het kader van dit bestemmingsplan zijn voor een aantal locaties milieuonderzoeken verricht. Deze locaties, A tot en met F, zijn weergegeven in figuur 6.1. De locaties en de verwachte veranderingen zijn omschreven in hoofdstuk 4 van deze plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0022.png"

Figuur 6.1 Onderzochte locaties

Op een aantal van deze locaties zullen nieuwe woningen gebouwd worden en op een aantal locaties is een bredere invulling naast de huidige functies wenselijk. Voor de locaties A, B (fase 1), D en E zijn inmiddels omgevingsvergunningen verleend. Op deze locaties kan dus al gebouwd en/of de vergunde functies ingevuld worden. Dit betekent dat de onderzoeksresultaten voor deze vergunde locaties geen consequenties hebben. Omdat echter de milieuonderzoeken verricht waren voordat de omgevingsvergunningen verleend waren, wordt in het navolgende volledigheidshalve toch alle onderzoeksresultaten beschreven.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

In verband met geluid als gevolg van het luchtverkeer van Rotterdam The Hague Airport (RTHA) heeft de gemeenteraad de motie Beynen aangenomen. Volgens de motie Beynen mogen binnen de 20 Ke-contour van RTHA geen woningen worden gebouwd, behalve indien sprake is van vervangende nieuwbouw, het opvullen van een open plaats of dat een woning noodzakelijk is vanwege bedrijfs- of grondgebondenheid. In die gevallen zijn de landelijke regels van toepassing.

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In tabel 6.1 is de zonebreedte aangegeven.

Tabel 6.1 Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Voor het wegverkeerslawaai vanwege de buitenstedelijke wegen zijn de rijkswegen A13 en A20 van belang. De Rijkswegen A13 en A20 zijn buitenstedelijke wegen bestaande uit 5 rijstroken of meer. Aan weerszijden van deze rijkswegen geldt daarom een geluidzone van 600 meter breed. De overige relevante wegen zijn stedelijke wegen bestaande uit 2 of meer rijstroken. De relevante stedelijke zoneplichtige wegen voor de onderzochte locaties zijn met hun zonebreedte in tabel 6.2 weergegeven.

Als een bestemming als geluidgevoelig is aangemerkt gelden de regels uit de Wgh. In de Wgh worden woningen als gevoelig aangemerkt. Ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven worden als andere geluidgevoelige gebouwen aangemerkt.

In dit bestemmingsplan worden op een aantal locaties woningen mogelijk gemaakt.

In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd.

Ten aanzien van de geluidsinvloed van omliggende wegen op de 'nieuwe' situatie in het bestemmingsplan Overschie heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. De relevante onderzochte wegen zijn in onderstaande tabel 6.2 weergegeven. De overige wegen in het plangebied zijn niet relevant.

De verwachte etmaalintensiteiten van de binnenstedelijke wegen voor het jaar 2026 zijn verstrekt door Stadsontwikkeling, bureau Verkeer en Vervoer.

Voor de Rijkswegen A13 en A20 zijn de gehanteerde intensiteiten overgenomen uit het online geluidregister van Rijkswaterstaat.

Tabel 6.2 Verkeersgegevens relevante wegen

Nr.1)   Straatnaam   tussen   en   Etmaalint.2026   Snelheid[km/uur]   Wegdektype   Geluidzone [m]  
1   Kleinpolderplein   Stadhoudersweg oz   afrit A20 o-w richting   9.275   50   DAB2)   200  
2   Kleinpolderplein   afrit A20 o-w richting   Abtsweg   16.100   50   DAB   200  
3   Kleinpolderplein   Abtsweg   A13 oprit z-n richting   15.550   50   DAB   200  
4   Kleinpolderplein   A13 oprit z-n richting   A13 afrit n-z richting   12.225   50   DAB   200  
5   Kleinpolderplein   A13 afrit n-z richting   Burg de Josselin de Jonglaan   17.250   50   DAB   200  
6   Kleinpolderplein   Burg de Josselin de Jongln   afrit A20 w-o richting   12.125   50   DAB   200  
7   Kleinpolderplein   afrit A20 w-o richting   Stadhoudersweg wz   17.650   50   DAB   200  
8   Kleinpolderplein   Stadhoudersweg wz   Stadhoudersweg oz   6.750   50   DAB   200  
9   Giessenbaan/
Giessenweg  
Burg de Josselin de Jongln   Industrieweg   8.150   50   DAB   200-  
10   Burg de Josselin de Jongln   Giessenweg   Kleinpolderplein   14.900   50   DAB   350  
115)   Burg de Josselin de Jongln   Giessenweg   Burg Koningssingel   11.700   50   DAB   200  
12   Burg de Josselin de Jongln   Burg Koningssingel   Duyvesteynstraat   10.000   50   DAB   200  
13   Stadhouders
weg  
Kanaalweg   Kleinpolderplein   8.425   50   DAB   200  
14   Stadhouders
weg  
Kleinpolder
plein  
Abraham van Stolkweg   11.200   50   DAB   350  
15   Stadhouders
weg  
Abraham van Stolkweg   Daltonlaan   5.750   50   DAB   350  
16   Stadhouders
weg  
Kanaalweg   Daltonlaan   2.975   50   DAB   350  
17   Abtsweg   Kleinpolder
plein  
Ziedewijstraat   7.225   50   DAB   200  
18   Abtsweg   Ziedewijstraat   Ruggeweg/
Weerlanerstraat  
5.050   50   DAB   200  
19   Delftweg   Schielaan   Doenpad   2.825   50   KV   200  
20   Van Noordtwijcksingel   Van Sasstraat   Br Noletlaan   825   50   KV3)   200  
21   Overschieseweg   Matlingeweg   Overschiese Dorpsstraat   825   50   DAB/KV4)   200  
22   Van Sasstraat   Van Noordtwijcksingel   Burg Josselin de Jongln   825   50   KV   200  
23   Abtsweg   Ruggeweg   Kedichemstraat   5.200   50   KV   200  

1) Nummers komen overeen met de wegvaknummers in bijlage 3 van het akoestisch onderzoek

2) DAB = Dicht Asfalt Beton
3) KV = Elementenverharding in keperverband

4) Op de brug DAB, overige delen KV

30 km/uur-wegen

Een 30 km/uur weg is relevant indien de weg direct langs een ontwikkellocatie ligt en een relatief hoge verkeersintensiteit verwerkt. De 30 km/uur wegen de Burgemeester Wijnaendtslaan, Hondsdijkstraat, Weerlanerstraat, Cronesteinstraat, Pieter Postlaan, Rodenburgstraat en Ziedewijstraat liggen direct langs één of meerdere locaties en kunnen daarom voor het geluidonderzoek relevant zijn. Echter, door SO/afdeling Verkeer en Vervoer is aangegeven dat de verwachte intensiteiten op al deze wegen voor het jaar 2026 onder 900 mvt/etm liggen. Het wegdek van deze wegen bestaat nu en in de toekomst uit klinkers in keperverband. De geluidbelasting vanwege deze wegen is in het akoestisch onderzoek wegens hun lage intensiteiten buiten beschouwing gelaten.

Artikel 110g Wgh

De toe te passen aftrek conform artikel 110g Wgh bedraagt (afhankelijk van de berekende geluidbelasting) 2 dB, 3 dB of 4 dB voor de Rijksweg (A13/A20), aangezien de maximum snelheid op deze wegen 70 km/uur of hoger is, zie paragraaf 1.1.2 van bijlage 1 van het akoestisch onderzoek. De toe te passen aftrek voor de overige wegen bedraagt 5 dB, aangezien de maximum snelheid op deze wegen lager is dan 70 km/uur.

Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai zoneplichtige wegen

De geluidbelasting vanwege alle relevante zoneplichtige wegen is op de gevels van de locaties onderzocht en weergegeven in bijlage 5 van het akoestisch onderzoek. De geluidbelasting vanwege de Delftweg, Van Noortwijcksingel, Van der Sasstraat, Giessenbaan, Kleinpolderplein, Overschieseweg en Stadhoudersweg is onderzocht en ligt ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB. Omwille van de overzichtelijkheid van het akoestisch rapport zijn deze rekenresultaten niet in de genoemde bijlage 5 opgenomen.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat bij de locaties A en B de geluidbelasting vanwege de rijksweg (A13/A20), de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Tevens wordt bij deze locaties de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor nieuwe woningen (53 dB), en de voorkeursgrenswaarde (48 dB) vanwege het wegverkeer op de Burgemeester Josselin de Jonglaan overschreden. Daarbij wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen (63 dB) vanwege deze weg op de genoemde locaties overschreden.

Bij locatie C (vervangende nieuwbouw) overschrijdt de geluidbelasting vanwege de rijksweg (A13/A20) en de Abtsweg, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting vanwege de Rijksweg (A13/A20) en vanwege de Abtsweg voldoet op locatie C aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor vervangende nieuwbouw (63 dB).

De geluidbelasting op locatie D voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Tevens is gebleken dat op de locaties E (vervangende nieuwbouw) en F de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt ten gevolge van de geluidbelasting vanwege de rijksweg (A13/A20). De maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor vervangende nieuwbouw wordt bij locatie F niet overschreden en bij locatie E wel.

Verleende omgevingsvergunningen

De bouwplannen op de locaties A en B zijn inmiddels met een omgevingsvergunning vergund en kan er dus al gebouwd worden. De bouwplannen voldoen aan de minimale eisen uit het Bouwbesluit (niveau nieuwbouw). Op basis van het voor de bouwplannen verrichte geluidonderzoek worden de volgende geluidwerende voorzieningen toegepast in de gevels:
– Beglazing met een geluidisolatie RA,weg van 29 t/m 35 dB(A).
– Conform planontwerp Houten kozijnen.
– Dubbele kierdichting in alle gevels (binnen- en buitendichting).
– (Geluidgedempte)ventilatieroosters Ducomax Corto 10 ‘ZR’, Ducomax Corto 20 ‘ZR’ en Ducomax Alto 10 ‘ZR’.

Tevens is bij deze bouwplannen op woningniveau rekening gehouden met het realiseren van buitenruimten/tuinen aan de geluidsluwe zijde van de woningen. De voorgevels zijn op begane grondniveau niet voorzien van ventilatieroosters. De ventilatie wordt geheel uit de geluidluwe achtergevel gehaald. Op de eerste verdieping worden waar nodig geluidswerende ventilatievoorzieningen geplaatst. Tevens zijn in basis op de tweede verdieping geen slaapkamers gesitueerd.

Voor locatie E is ook inmiddels een omgevingsvergunning verleend. Hier vindt geen nieuwbouw plaats. De nieuwe vergunde functie kan al ingevuld worden.

6.4.2 Luchtvaartlawaai

Met ingang van 1 november 2009 is de Lvw gewijzigd en tegelijkertijd zijn het Besluit burgerluchthavens en de Regeling burgerluchthavens in werking getreden. Conform de "Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regeling burgerluchthavens en militaire luchthavens)" van 18 december 2008 valt RTHA onder het regime van het Besluit burgerluchthavens. Dit betekent echter niet dat de gewijzigde Wet luchtvaart en het daarop gebaseerde Besluit burgerluchthavens per 1 november 2009 in volle omvang van toepassing zijn voor RTHA. In de wijzigingswet is namelijk een overgangsrecht opgenomen dat in een gefaseerde invoering van het nieuwe wettelijke regime voor luchthavens, waaronder RTHA, voorziet. Conform dit overgangsrecht zou uiterlijk vóór 1 november 2014 voor onder andere RTHA een luchthavenbesluit moeten zijn vastgesteld waarmee de geluidcontouren van 48 dB(A), 56 dB(A) en 70 dB(A) in Lden-waarden zouden worden vastgesteld. Dit is echter nog niet gebeurd. Het niet vaststellen van de geluidcontouren in de genoemde Lden-waarden is in de wet niet gesanctioneerd. Tot het tijdstip waarop de geluidcontouren van 48 dB(A), 56 dB(A) en 70 dB(A) in Lden-waarden worden vastgesteld blijft het regime van de Lvw van vóór 1 november 2009 van kracht.


Huidige vigerende geluidcontouren

Thans geldt voor RTHA de Luchtvaartwet (Lvw) zoals die gold vóór 1 november 2009. Conform deze wet gelden voor deze luchthaven het Besluit Geluidbelasting Grote Luchtvaart (BGGL) en het Besluit Geluidbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL) als wettelijk kader.
Middels het "Wijzigingsbesluit van de Aanwijzing luchtvaartterrein RTHA" van 22 september 2010 zijn de huidige vigerende 35, 40, 45, 50 en 55 Ke-geluidcontouren conform variant 4c uit de MER Rotterdam Airport 2008 vastgesteld. De huidige vigerende 47 en 57 BKL-geluidcontouren zijn middels het "Aanwijzingbesluit luchtvaartterrein Rotterdam Airport", 17 oktober 2001, vastgesteld. Ruimtelijke plannen dienen van rechtswege te worden getoetst aan deze geluidcontouren. De vastgestelde Ke- en BKL-geluidcontouren zijn in bijlage 7 van het akoestisch onderzoek weergegeven.
Aangezien de 47 BKL-contour in het uiterste noorden van het plangebied (langs de zuidzijde van de Schielaan) ligt en er binnen deze contour geen ontwikkelingen zijn gepland, is deze contour niet relevant voor dit bestemmingsplan en wordt derhalve niet verder ingegaan op de gevolgen van deze contour voor de beoogde ontwikkelingen.


Toekomstige Lden-geluidcontouren

In de eerder genoemde MER van 2008 zijn ter informatie de Lden-contouren opgenomen. In de MER zijn voor onder andere variant 4c de 48 dB(A), 56 dB(A) en 70 dB(A) Lden-contouren berekend. Deze dB(A)-geluidcontouren zijn weergegeven in bijlage 8 van het akoestisch onderzoek. Omdat het hiervoor genoemde wijzigingsbesluit op grond van de Lvw van vóór 1 november 2009 in procedure is gebracht en in deze wet dB(A)-waarden niet behandeld worden, konden deze contouren niet worden vastgesteld. Recent zijn deze contouren, onder andere door (geluid)modelveranderingen, opnieuw onderzocht en bepaald. Omdat deze contouren nog niet zijn vastgesteld, zijn ze voor het onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet beschikbaar (gesteld). De in bijlage 8 van het akoestisch onderzoek opgenomen geluidcontouren, die in de MER van 2008 zijn bepaald, geven bij benadering een goede indicatie van vorm en omvang van de nieuwe geluidcontouren die nog moeten worden vastgesteld. De dosismaat dB(A), van de nog vast te stellen geluidcontouren, vervangt de dosismaten Ke en BKL . In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing van dit bestemmingsplan wordt hier ingegaan op deze toekomstige ontwikkeling. Er is echter geen toetsing aan de orde.


Voorkeurswaarde conform BGGL

In het BGGL is een voorkeurswaarde van 35 Ke aangegeven.


Maximaal toelaatbare geluidbelastingen conform BGGL

Binnen de 35 Ke-geluidcontour zijn woningen mogelijk
1) tot 40 Ke indien de woningen:
- een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
- zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.
2) tot 45 Ke indien de woningen ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid.
3) tot 65 Ke indien de woningen zullen dienen ter vervanging van geluidgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone rond de luchthaven binnen die geluidzone aanwezig of in aanbouw waren mits de vervanging niet zou leiden tot:
a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;
b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden, of
c. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidbelasting.
Binnen deze geluidcontouren zijn voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geen hogere waarden (met ontheffing) nodig en ook niet mogelijk: noch de Lvw noch de Wgh voorzien in hogere waarden. Gemotiveerd moet worden waarom de nieuwe woningen binnen de geluidzone noodzakelijk zijn en dat het bestemmingsplan aan de genoemde voorwaarden voldoet. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt de geluidbelasting vanwege de grote luchtvaart bij de locaties door het college van Burgemeester en Wethouders in overweging genomen.


Motie Beynen

Naar aanleiding van een motie van de gemeenteraad van Rotterdam (bekend als motie Beynen, 12 februari 1998, nr. 28) hebben B&W toegezegd om alle mogelijke inspanningen te verrichten om geen nieuwbouw (van woningen) binnen de 20 Ke-contour van RTHA plaats te laten vinden. Slechts bij uitzondering kan in incidentele gevallen en bij zwaarwegende belangen medewerking aan de bouw in overweging worden genomen. Deze gevallen zullen ter afweging worden voorgelegd aan de betrokken raadscommissies. Voorts heeft het college de omliggende gemeenten in overweging gegeven ook af te zien van dergelijke plannen. In het Rotterdamse beleid t.a.v. woningbouw en luchtvaartlawaai is dit als volgt uitgewerkt:

Slechts bij uitzondering wordt nog medewerking verleend met betrekking tot woningen in bouw-bestemmingsplannen binnen de 20 Ke-contour, en wel in geval van:
a. woningen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing (vervangende nieuwbouw) of woningen die een open plaats in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen, doch uitsluitend indien sprake is van zwaarwegende belangen en bebouwing op kleine schaal;

b. woningen die om redenen van bedrijfs- of grondgebondenheid dringend noodzakelijk zijn, doch uitsluitend in incidentele gevallen (in bestemmingsplannen met agrarische of bedrijfsbestemmingen zijn of worden hiertoe dikwijls enige mogelijkheden geboden.).

Voor RTHA zijn 2 situaties inzichtelijk gemaakt: vigerende en toekomstige geluidcontouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0023.png"

Figuur 6.2: Huidige Ke- en BKL-geluidcontouren RTHA over plangebied

Toekomstige Lden-contouren conform variant 4c uit MER 2008

De nieuwe nog vast te stellen dB(A)-geluidcontouren zijn bij benadering weergegeven in figuur 5.2. Alle locaties vallen buiten de 56 dB(A)-geluidcontour. De locaties D en F vallen binnen de 48 dB(A)-geluidcontour. Deze waarden zijn thans geen wettelijke normen voor de luchthaven RTHA. Er is derhalve geen toetsing aan de orde. Opgemerkt wordt dat de waarden 48 dB(A) en 56 dB(A) te vergelijken zijn met 20 Ke respectievelijk 35 Ke.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0024.png"

Figuur 6.3:Toekomstige dB(A)-geluidcontouren RTHA over plangebied.

De geluidbelasting vanwege het luchtvaartlawaai afkomstig van RTHA is bij alle locaties lager dan de voorkeurswaarde van 35 Ke. De locaties D en F vallen binnen de 20 Ke-geluidcontour. De eventueel op locatie F te realiseren woningen zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing. De woningen op locatie D (reeds vergund) vullen een open plaats op tussen de bestaande bebouwing. Hiermee voldoen deze locaties aan de motie Beynen.

6.4.3 Industrielawaai

In het Rijnmondgebied zijn reeds in de jaren 90 rond meerdere industieterreinen waarop de zogenaamde grote lawaaimakers zich bevinden een geluidcontour van 50 dB(A) vastgesteld. Deze vastgestelde geluidcontour mag door de op het industrieterrein gelegen bedrijven niet worden overschreden. Het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de daaromheen vastgestelde 50 dB(A)-geluidcontour is de geluidzone.

Het plangebied ligt voor een deel binnen de geluidzone van het industrieterrein Spaanse Polder/'s-Gravenlandsepolder. Dit industrieterrein is derhalve relevant voor dit bestemmingsplan. De ligging van de vastgestelde 50 dB(A)-geluidcontour rond dit industrieterrein die door het plangebied loopt is in bijlage 6a van het akoestisch onderzoek opgenomen.

Locatie D ligt deels binnen de geluidzone van het industrieterrein Spaanse Polder/'s - Gravenlandsepolder. Dit industrieterrein is derhalve relevant voor ontwikkellocatie D. Uit de rekenresultaten, zoals in bijlage 6c van het akoestisch onderzoek is opgenomen, blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van ontwikkellocatie D vanwege het industrieterrein Spaanse Polder/'s-Gravenlandsepolder aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) voldoet.

Industrielawaai is tevens relevant voor twee locaties (zoals beschreven in par. 4.2.6 van de plantoelichting) die liggen in de zone van het industrieterrein: de bestaande woonschepen in het Schie-Schiekanaal en de bestaande woningen Overschieseweg 2-16. In het akoestisch onderzoek is bepaald wat de maximale geluidbelasting is op de aanwezige woningen aan de Overschieseweg 2-16 en op de grens van de woonschepenligplaatsen in het Schie-Schiekanaal. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein Spaansepolder/'s-Gravelandsepolder op vrijwel alle locatie, uitgezonderd W2 en WB1 (zie akoestisch onderzoek) de voorkeurswaarde van 50 dB(A) overschrijdt, maar voldoet aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 55 dB(A) voor woningen en aanlegplaatsen voor woonschepen.

6.4.4 Conclusie

Wegverkeerslawaai

Uit het voorgaande blijkt dat bij een aantal onderzochte locaties sprake is van een overschrijding van de geldende voorkeursgrenswaarde.

Zoals eerder aangegeven is voor een aantal van de onderzochte locaties (A, B, D en E) inmiddels een omgevingsvergunning verleend. Daarom zijn alleen de locaties C en F nog relevant voor het akoestisch onderdeel van het bestemmingsplan.

Bij de locaties C en F overschrijdt de geluidbelasting vanwege de Rijksweg (A13/A20) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar voldoet aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor vervangende nieuwbouw (63 dB). Op grond van het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder kan voor deze locaties een besluit hogere waarden genomen worden.Voor locatie C is in de bestemmingsplanregels in de bestemming 'Woongebied' aanvullend opgenomen dat de woningen over minimaal 1 geluidluwe zijde dienen te beschikken. Bij locatie F is sprake van een bestaand pand waar geen nieuwbouw plaatsvindt.

Industrielawaai
Industrielawaai is alleen voor locatie D relevant. De geluidbelasting vanwege het industrieterrein Spaanse Polder/'s - Gravenlandsepolder overschrijdt op locatie D de voorkeurswaarde voor woningen (50 dB(A)) niet en voldoet daarmee aan de bepalingen van de Wet geluidhinder. Voor deze locatie is echter inmiddels een omgevingsvergunning verleend (op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ( Wabo) . Hierbij is, gelet op de korte afstand tot het industrieterrein, op grond van de Wet geluidhinder een hogere waarde vastgesteld voor 53 dB(A). Het besluit hogere waarde is als bijlage toegevoegd aan deze plantoelichting.

Luchtvaartlawaai
De geluidbelasting vanwege het luchtvaartlawaai afkomstig van RTHA is bij alle locaties lager dan de voorkeurswaarde van 35 Ke.
Locaties D en F vallen binnen de 20 Ke-geluidcontour, maar voldoen aan de motie Beynen (zie paragraaf 6.4.2).


Hogere waarde
Voor of bij de locaties waarbij de voorkeurswaarde overschreden worden, is het niet mogelijk om bron- en/of overdrachtsmaatregelen te treffen om de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde te beperken. In dit geval worden daarom de maximaal berekende geluidbelastingen voor de locaties C en F als hogere waarden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in tabel 6.4 weergegeven. Deze waarden worden bij het college van Burgemeester en Wethouders ten behoeve van dit bestemmingsplan als hogere waarden aangevraagd.

Locatie   Bestemming   Zoneplichtige bron
 
LDEN
Wegverkeer
(incl. aftrek art. 110g Wgh)
[dB]
 
C   Wonen   Rijksweg
Abtsweg  
60
59  
F   Wonen   Rijksweg   61  
W1   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   53  
W2   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   53  
W3   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   55  
W4   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   55  
W5   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   55  
W6   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   52  
W7   Wonen (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   53  
WB2   Woonschepenligplaats (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   53  
WB3   Woonschepenligplaats (aanwezig)   Spaansepolder/’s–Gravenlandsepolder   53  

Tabel 6.4 Aan te vragen hogere waarden voor het bestemmingsplan Overschie

Op de locaties C en F is sprake van vervangende nieuwbouw.

Tevens worden hogere waarden vastgesteld op de locaties van de bestaande woningen aan de Overschieseweg 2-16 en de bestaande woonschepenligplaatsen in het Schie-Schiekanaal.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid

Het Rotterdams beleid schrijft voor dat er binnen de contouren van de grenswaarden geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd. Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn. Deze beleidsregel is niet van toepassing op dit plan omdat nieuwe scholen niet mogelijk worden gemaakt.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Het bestemmingsplan maakt 99 nieuwe woningen mogelijk (inclusief de locaties A, B en D die inmiddels al vergund zijn) dat is veel minder dan volgens de Regeling NIBM [3] mogen worden 57 gebouwd, zijnde maximaal 1.500 woningen bij een eenzijdige ontsluiting van het verkeer. Het plan is daarmee NIBM en voldoet daardoor aan de Wet luchtkwaliteit. De nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdams beleid (bron: monitoringstool-2014 van NSL).

Ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied

Cumulatie met andere plannen in de directe omgeving die een effect hebben op luchtkwaliteit is niet aan de orde omdat dergelijke plannen zich niet voordoen.

6.5.2 Conclusie

In deze analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan Overschie geen, dus in niet-betekenende mate (NIBM), bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De Bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) in Kleinpolder west licht is verontreinigd. In het gebied Kleinpolder Oost, de historische lint en het gebied ten noorden van Kleinpolder West is de contactzone matig verontreinigd. Ten zuidwesten van het plangebied is een gebied waar de contactzone zwaar verontreinigd is. Bij de bodem dieper dan 1 meter beneden het maaiveld is de bodemkwaliteit hetzelfde als bij de contactzone. Het bestemmingsplan voorziet in nieuwbouw van woningen in de gebieden waar de bodem licht verontreinigd is. Ten tijde van de bouw van de woningen zal nader bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op-en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spooren buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden\ veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Over de rijkswegen A13 en A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Rijksweg A13

Veiligheidszone

Voor de A13 nabij Overschie geldt het volgende PR-plafond (gemeten vanaf het midden van de weg):
afrit 11 (Berkel en Rodenrijs) - knooppunt Kleinpolderplein: 6 meter.
Omdat deze zone voor de A13 binnen het asfalt van de weg valt, heeft dit plafond geen praktische betekenis.

Plasbrandaandachtsgebied (< 30m)

In het plasbrandaandachtsgebied, het gebied tot 30 meter vanaf de rand van de weg, moet bij de realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen die de omvang van de plas te beperken, zoals bezinkputten.

Groepsrisico

Gerekend is met en zonder de nieuwe ontwikkelingen, hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat het effect is van het nieuwe bestemmingsplan. Dit inzicht is nodig voor de bestuurlijke verantwoording groepsrisico.

Transportgegevens

Gebruik is gemaakt van de maximale transportcijfers van het Basisnet Weg. Voor de GF3 is het transportcijfer uit de Regeling basisnet gebruikt. De berekeningen laten zien dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. Het groepsrisico bedraagt 0,65 maal de oriënterende waarde. De ontwikkelingen hebben geen invloed op het groepsrisico.

Rijksweg A20

Voor de A20 nabij Overschie gelden volgens de Regeling basisnet de volgende PR-plafonds (gemeten vanaf het midden van de weg):

  • 6. Knooppunt Kethelplein - knooppunt Kleinpolderplein (wegvak Z49): 20 meter;
  • 7. Knooppunt Kleinpolderplein – afrit 14 Rotterdam centrum (wegvak Z50): 10 meter.

Omdat deze contouren binnen het asfalt van de wegvakken valt hebben zij geen praktische betekenis.

Plasbrandaandachtsgebied (< 30m)

In het plasbrandaandachtsgebied, het gebied tot 30 meter vanaf de rand van deze wegvakken, moet bij de realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen die de omvang van de plas beperken, zoals bezinkputten.

Groepsrisico

Gebruik is gemaakt van de maximale transportcijfers van het Basisnet Weg. Voor de stof GF3 is het transportcijfer uit de Regeling basisnet gebruikt.

De berekeningen (tabel 4.3 en 4.4 in de risicoanalyse externe veiligheid) laten zien dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft en is er geen planbijdrage. In de figuren 4.2 en 4.3 in de risicoanalyse externe veiligheid zijn de grafieken van de groepsrisico's weergegeven.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Over de spoorlijn Rotterdam - Utrecht worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In de Risicoatlas Spoor (juni 2001), die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door DHV Milieu en Infrastructuur b.v., zijn indicatieve berekeningen gedaan met betrekking tot externe veiligheid langs het spoor.

Plaatsgebonden Risico

De norm geeft aan dat binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico geen nieuwe bestemmingen zijn toegestaan. De PR 10-6 contour bedraagt 7 meter (c-Rnvgs). Deze norm levert gelet de ligging van de nieuwe ontwikkelingen woningen geen ruimtelijke beperking op omdat de contour direct naast het spoor ligt.

Groepsrisico

De berekeningen laten zien dat de oriënterende waarde van het groepsrisico in alle varianten niet wordt overschreden. De ontwikkelingen hebben geen invloed op het groepsrisico. In de onderstaande figuur wordt het groepsrisico grafisch weergegeven

6.7.3 Luchtvaart

Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het Nationaal Lucht-en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) heeft een nieuw rekenmodel ontwikkeld voor de berekening van het plaatsgebonden-en groepsrisico rondom regionale en kleine luchthavens. In het kader van een aanvraag voor een nieuwe aanwijzing voor Rotterdam The Hague Airport is dit rekenmodel toegepast in het nieuwe MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport 2007. Doordat er een ander risicoberekeningsmodel is gebruikt en er recentere gegevens verwerkt zijn over de vliegveiligheid, zijn de PR-contouren uit het nieuwe MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport aanzienlijk kleiner dan die uit het oude MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport. Tot het van kracht worden van de nieuwe aanwijzing toetst de Provincie Zuid-Holland de ruimtelijke ontwikkelingen rond Rotterdam The Hague Airport nog aan de gegevens uit het oude MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport (NIRA) van 1999.
Op basis van de informatie uit het nieuwe MER zal de Minister van Verkeer en Waterstaat een besluit
nemen aangaande de aanwijzing van het vliegveld. In deze paragraaf wordt uitgaande van de huidige inzichten, aangenomen dat dat besluit zal worden gebaseerd op het Voorkeursalternatief (3B), zoals in het MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport van 2007.

Plaatsgebondenr risico

Het plaatsgebonden risico van het vliegverkeer is weergegeven in onderstaande figuur (bron: notitie Groepsrisicobeleid vanwege luchtvaart in de omgeving van Rotterdam The Hague Airport van 16 december 2014 van PZH). De rode en oranje contour in deze figuur vertegenwoordigen respectievelijk de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 en 10-7 per jaar. De locaties vallen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar en vormen daardoor geen belemmering voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0025.png"

Figuur 6.1

Groepsrisico

Op het groepsrisico is van toepassing het in par.3.2.1 genoemde Groepsrisicobeleid vanwege luchtvaart in de omgeving van Rotterdam The Hague Airport, 16 december 2014 van PZH). In dit beleid is voorgeschreven dat het groepsrisico in de omgeving van de luchthaven wordt bepaald voor vierkante kavels van 250 meter bij 250 meter met behulp van de Airport Risk Tool (ART). In de beleidslijn is tevens een kaart van het verantwoordingsgebied groepsrisico opgenomen (Figuur .7). Deze kaart is afkomstig uit bijlage 3 van het Groepsrisicobeleid. Het lichtblauwe gebied in figuur 4.6 markeert het verantwoordingsgebied van het groepsrisico van RTHA. De rode en oranje contour vertegenwoordigen respectievelijk de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 en 10-7 per jaar. Het plangebied valt volgens deze kaart grotendeels buiten het verantwoordingsgebied. Van de locaties valt alleen nr.D binnen het verantwoordingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0026.png"

Figuur 6.2

Op verzoek van het gemeentelijk Ingenieursbureau heeft PZH het groepsrisico berekend voor de kavels waarin de ontwikkelingslocatie nr. D ligt en de herontwikkeling van de Rodenburgstraat 59, de berekening (factor t.o.v. de oriëntatiewaarde) is per kavel van 250x250 meter weergegeven in onderstaande figuur. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 10% (<0,01) van de oriëntatiewaarde.
Weliswaar is de nacht-aanwezigheid in de plansituatie hoger dan in de huidige situatie maar omdat er niet (nauwelijks) gevlogen wordt gedurende de nacht-uren, heeft dat geen effect op het groepsrisico.


afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0027.png"

Figuur 6.3

Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde en niet verandert door dit bestemmingsplan.

6.7.4 Groepsrisicoverantwoording

Het Rotterdams groepsrisicobeleid wordt vormgegeven door een uitgesproken ambitie over het groepsrisico, heldere procesafspraken tussen partijen, een afwegingskader in relatie tot de hoogte van het groepsrisico inclusief een Externe Veiligheidskaart voor Rotterdam.

De algemene ambitie van Rotterdam met betrekking tot het groepsrisico is als volgt.
Rotterdam streeft voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreidingen van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is, en waarbij tevens geldt dat, bij voorkeur, de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Uitgangspunt van het beleid is dat er voldoende ruimte is voor de ruimtelijke-en economische ambities van de stad en de haven, maar dat initiatiefnemers het noodzakelijke doen om de risico’s als gevolg van die ontwikkelingen zo laag mogelijk te houden. Het is niet de bedoeling om ruimtelijke ontwikkelingen of activiteiten van bedrijven op voorhand tegen te houden of te beperken.

Rotterdam probeert deze ambitie in drie stappen te bereiken.

  • 1. Door te streven naar een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.
  • 2. Als dat niet haalbaar is wordt er naar gestreefd het GR niet toe te laten nemen.
  • 3. Indien dit niet realistisch is wordt bezien of het mogelijk is om door middel van maatwerk tot een zo verantwoord mogelijk GR te komen.

Inhoudelijke afweging groepsrisico

De kerngedachte bij de verantwoording is: hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording en daarmee ook de inhoudelijke betrokkenheid van het bestuur en de omvang van de te nemen maatregelen.

Bij de verantwoording groepsrisico worden drie categorieën onderscheiden: licht, middel en zwaar. De zwaarte uit zich in de omvang van de onderbouwing, de inzet van betrokken partijen, de mate van betrokkenheid van het bestuur en de voorgeschreven maatregelen ten behoeve van hulpverlening en rampvoorbereiding. De hoogte van het groepsrisico bepaalt in welke categorie een besluit wordt geplaatst. Het vernieuwende in deze aanpak is een directe koppeling tussen de ernst en de omvang van risico’s en de zwaarte en uitgebreidheid van het verantwoordingsproces en de bestuurlijke afweging.
Ten behoeve van een goede beoordeling moet ook gekeken worden naar de omvang van de stijging van het groepsrisico, het maatgevende ongevalscenario, kenmerken van de populatie en de capaciteit van hulpverlening. Een zware en middelzware verantwoording worden uitgewerkt in een CHAMP-advies cf. de richtlijnen van de Provincie Zuid-Holland waarvan het bestuur in het kader van de besluitvorming expliciet op de hoogte wordt gebracht.
Bij de categorie ‘lichte’ verantwoording gelden uitsluitend enkele generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid. De verantwoording wordt verwoord met een standaard passage in de toelichting bij het bestemmingsplan of in de omgevingsvergunning. De betrokkenheid van het bestuur is, vanwege het zeer beperkte risico, minimaal.
Voor de onderverdeling in licht, middel en zware verantwoording worden de volgende grenzen gehanteerd voor de waarde van het groepsrisico (GR) ten opzicht van de oriënterende waarde van het groepsrisico (OW):

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1025Overschie-va03_0028.png"

Plangebied

Rijksweg A13

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben een geringe invloed op het groepsrisico: het groeprisico neemt toe van 0,24 maal de oriënterende waarde tot 0,29 maal de oriënterende waarde

Rijksweg A20

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben een verwaarloosbare invloed op het groepsrisico: het groeprisico neemt toe van 0,106 maal de oriënterende waarde tot 0,107 maal de oriënterende waarde.

Spoorlijn Rotterdam - Utrecht

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico: het groeprisico bedraagt 0,07 maal de oriënterende waarde.

Rotterdam The Haque Airport

Voor wat betreft het groepsrisico van Rotterdam The Hague Airport liggen de locaties buiten
het verantwoordingsgebied voor het groepsrisico (concept Beleidslijn groepsrisico van de provincie Zuid-Holland).

6.7.5 Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor de nieuwe ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt.
De plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) van het vervoer van gevaarlijke stoffen (autosnelwegen A13, A20 en het spoor) en het vliegverkeer van Rotterdam The Hague Airport leveren geen beperkingen op aan de nieuwe ontwikkelingen.
De groepsrisico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijk stoffen (autosnelwegen A13, A20, het spoor en het vliegverkeer van RTHA) zijn kleiner dan de oriëntatiewaarde en nemen door dit bestemmingsplan niet toe.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

6.8.1 Plangebied

Het bestemmingsplangebied bestaat uit het historische dorp Overschie. Rond dit dorp liggen wijkjes met vooral vooroorlogse bebouwing. Deze gedeelten van het gebied hebben een zeer afwisselende structuur en bebouwing en daardoor naar verwachting goede ecologische waarden. In het zuiden van het plangebied is ook bebouwing uit de wederopbouwperiode aanwezig. Het gebied wordt aan de zuidkant begrensd door de A20 en wordt doorsneden door de A13. Deze snelwegen zijn zeer grote ecologische barrières. Aan de westkant wordt het gebied begrensd door de Delfhavense Schie. Deze waterloop fungeert naar alle waarschijnlijkheid als een belangrijke regionale ecologische verbindingszone. Ook aan de oostzijde wordt het bestemmingsplangebied begrensd door een ecologische verbindingszone; de Rotterdamse Schie. De verbinding tussen de Rotterdamse Schie en de Delfhavense Schie via de Zestienhovense Kade zal in ecologisch opzicht suboptimaal functioneren door de kruising met de A13 en het stenige karakter in de omgeving van die kruising.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

Er lopen geen gedeelten van de provinciale ecologische hoofdstructuur door het bestemmingsplangebied. Er zijn ook geen onderdelen van de PEHS binnen het gebied gepland. Het dichtstbijgelegen onderdeel van de PEHS is (zoekgebied) Polder Schieveen. Deze is ongeveer 1,5 kilometer van het dichtstbijgelegen gedeelte van het plangebied gelegen. Het is onwaarschijnlijk dat de beperkte ontwikkelingen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt invloed kunnen hebben op de provinciale ecologische hoofdstructuur.

Eerder onderzoek

Binnen het bestemmingsplangebied zijn in het verleden opvallend weinig onderzoeken uitgevoerd. Op één locatie in het bestemmingsplangebied is door IGWR-MRO in het verleden een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze quickscan is uitgevoerd voor de locatie Kleinpolder zuidwest in 2009. Geadviseerd is toen een nader onderzoek naar vleermuizen en vogels met vaste rust of verblijfplaatsen te laten uitvoeren. Dit is onderzoek is uitgevoerd in 2010 (NO Kleinpolderplein). Beide onderzoeken zijn ingezien.
Van de overige drie locaties zijn nog geen ecologische vooronderzoeken bekend.

6.8.1.1 Vleermuizen

Alle soorten vleermuizen zijn beschermd in de flora- en faunawet. In het bestemmingsplangebied zijn Gewone dwergvleermuizen (Pipistrellus pipistrellus) Ruige dwergvleermuizen (Pipistrellus nathusii) en Laatvliegers (Eptesicus serotinus) waargenomen. Ter plaatse van de locaties zijn echter geen vleermuisverblijfplaatsen, vliegroutes of foerageergebieden bekend.
In delen van het plangebied, bijvoorbeeld de ontwikkellocatie C (Kleinpolder Zuidoost), staan flats uit de wederopbouwperiode. Elders in de stad is gebleken dat dit type gebouwen relatief vaak verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen.

6.8.1.2 Vogels

Rond het kruispunt van de Pieter van Aschstraat met de Burgemeester Baumanlaan zijn veel waarnemingen van Huismussen (Passer domesticus) bekend. In deze omgeving zijn ook geschikte nestlocaties voor Huismussen aanwezig. Deze vogel nestelt onder pannendaken.
Voor de eveneens jaarrond beschermde Slechtvalk (Falco peregrinus) en Sperwer (Accipiter nisus) zullen delen van het bestemmingsplangebied fungeren als fourageergebied. Omdat de Slechtvalk in Nederland doorgaans op hoge gebouwen broedt zal ie niet in het plangebied broeden. De Sperwer zou in dichte bosjes in groene parkachtige delen van het plangebied kunnen broeden. Echter niet ter plaatse van de locaties.
Daarnaast is de Buizerd (Buteo buteo) aangetroffen in een bomenrij nabij ontwikkelgebied Kleinpolder zuidwest. Bij het ter plekke uitgevoerde nader onderzoek is vast komen te staan dat deze vogel daar niet broedt.

6.8.1.3 Vissen

Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen van de beschermde vissoorten bekend. De beschermde Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) is in Rotterdam algemeen aanwezig en zou ook in het plangebied voor kunnen komen. Ook de Bittervoorn (Rhodeus cericeus) kan in het plangebied voorkomen.

6.8.1.4 Flora

Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen beschermde plantensoorten bekend.

6.8.1.5 Overige soortgroepen

Rond de oppervlaktewateren kunnen algemene soorten amfibieën voorkomen. Over het eventuele voorkomen van beschermde soorten amfibieën is geen informatie beschikbaar.
De enige binnen de Rotterdamse gemeentegrens voorkomende inheemse reptielensoort is de Zandhagedis. Deze leeft in het duingebied bij Hoek van Holland. Binnen het plangebied is het voorkomen van inheemse reptielen erg onwaarschijnlijk.
Over beschermde soorten libellen en dagvlinders is geen informatie bekend.

6.8.1.6 Zorgplicht

Naast een aantal strikt beschermde soorten zijn ook meer algemene soorten te verwachten, zoals kleine zoogdieren (egel, mol) en algemene amfibieën (Gewone pad, Bruine kikker). Hiervoor geldt de Zorgplicht conform artikel 2 van de Flora- en Faunawet.

6.8.2 Kansen door de ontwikkelingen

Duurzaamheid

Aan een drietal duurzaamheidsopgaven uit Programma Duurzaam kan vanuit ecologie op de volgende manier een bijdrage worden geleverd:

  • Voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Bij een grotere binnenstedelijke biodiversiteit neemt de kans op plagen of ziekten door de verandering van het klimaat af omdat het ecologisch systeem dan beter gebufferd is tegen schommelingen. Goede ecologische verbindingen zijn daarom van belang zodat soorten bij klimaatverandering kunnen migreren naar andere plekken in de stad. Bij het ontbreken van ecologische verbindingen kunnen soorten uit het stedelijke ecosysteem verdwijnen omdat ze geen nieuwe biotoop kunnen bereiken.
  • Groener maken van de stad. Door, waar mogelijk, te kiezen voor de toepassing van groene daken en gevelgroen met soortenrijke samenstellingen kan zowel een bijdrage geleverd worden aan de vergroening van de stad als aan de biodiversiteit in de stad. Eventueel aan te leggen watercompensatie kan bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers ook een bijdrage leveren aan de groenopgave.

Vergroten biodiversiteit

Indien werkzaamheden uitgevoerd gaan worden langs de Zestienhovense kade, met name nabij het viaduct onder de A-13, is het goed deze kade geschikter te maken als ecologische verbinding. Hierdoor zou een betere ecologische uitwisseling mogelijk worden tussen Park Zestienhoven en Midden Delfland.

Bij aanleg van compensatiewater kan gekozen worden voor het plaatselijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Behalve gunstig voor de waterkwaliteit en voor de kindveiligheid leveren natuurvriendelijke oevers een positieve bijdrage aan de biologische diversiteit.

Tegen zeer geringe kosten is nieuwbouw met pannendaken geschikt te maken voor medebewoning door dieren zoals gebouwbewonende vleermuizen, Huismussen, en Gierzwaluwen. Bij gebouwen hoger dan 5 woonlagen, die voor de Huismus minder aantrekkelijk zijn, kunnen nog wel succesvolle voorzieningen voor Gierzwaluwen gerealiseerd worden.

Ook bij de renovatie van bestaande gebouwen zijn voorzieningen voor Huismussen en Gierzwaluwen makkelijk te treffen.

Bij nieuwbouw met platte daken kan bovendien overwogen worden groene daken toe te passen.
Bij voorkeur wordt gekozen voor een soortenrijke beplanting. Groene daken dragen zo bij aan een gezonde stedelijke bijenstand en vergroten de soortenrijkdom in de wijk

6.8.3 Conclusie

  • In het bestemmingsplangebied is in het verleden opvallend weinig onderzoek uitgevoerd in het kader van de flora- en faunawet. De volgende beschermde soorten zijn in het plangebied vastgesteld: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Huismus, Gierzwaluw, Slechtvalk, Buizerd en Sperwer.
  • De snelwegen A-13 en A-20 zijn grote ecologische barrières in het plangebied.
  • Langs het bestemmingsplangebied lopen twee ecologische verbindingszones; de Delftse Schie en de Rotterdamse Schie. Geadviseerd wordt de door het bestemmingsplangebied lopende ecologische verbindingszones te versterken.
  • De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen A en B (Kleinpolder Zuidwest) levert geen conflict op met de flora- en faunawet.
  • Bij de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling C (Kleinpolder Zuidoost) is het voorkomen van in de Flora- en Faunawet beschermde soorten zeer goed mogelijk. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom op deze locatie onderzoek uitgevoerd worden om hier meer uitsluitsel over te krijgen. Omdat de doorlooptijd van ecologische onderzoeken in een ongunstig geval op kunnen lopen tot ruim 15 maanden wordt geadviseerd dit onderzoek tijdig in te zetten om vertragingen te voorkomen.
  • Bij de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling D (Overschieseweg 2-12) is het voorkomen van in de Flora- en Faunawet beschermde soorten zeer goed mogelijk. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom op deze locatie een onderzoek uitgevoerd worden om hier meer uitsluitsel over te krijgen. Omdat de doorlooptijd van ecologische onderzoeken in een ongunstig geval op kunnen lopen tot ruim 15 maanden wordt geadviseerd dit onderzoek tijdig in te zetten.
  • Bij de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling E (Pieter Postlaan 6) is het voorkomen van in de Flora- en Faunawet beschermde soorten goed mogelijk. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet daarom op deze locatie onderzoek uitgevoerd worden om hier meer uitsluitsel over te krijgen.
  • Bij de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling F (Rodenburgstraat 59) is het voorkomen van in de Flora- en Faunawet beschermde soorten zeer goed mogelijk. Voorafgaand aan de verbouwingswerkzaamheden moet daarom op deze locatie een onderzoek in het kader van de flora en faunawet uitgevoerd worden.
  • Het bestemmingsplan is wel 'aanvaardbaar' vanuit het oogpunt van de Flora- en Faunawet omdat een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen naar verwachting mogelijk is. Deze ontheffingen dienen verkregen te zijn voordat met de realisatie van de ontwikkelingen begonnen kan worden.
  • Ontwikkelingen die binnen bestaande bestemmingen plaats vinden moeten nog op projectniveau getoetst worden aan de relevante natuurwetgeving.
  • Geadviseerd wordt bij renovatie of nieuwbouw gebouwen geschikt te maken voor medebewoning door vleermuizen, Huismussen en Gierzwaluwen.

6.9 Duurzaamheid en energie

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.

6.9.2 Duurzame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.3 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

De plannen ten noordwesten en noordoosten van Burgemeester Josselin de Jonglaan zijn inmiddels vergund (omgevingsvergunning) en hebben geen financiële consequenties voor de gemeente omdat deze voor rekening en risico van de toekomstige ontwikkelaar worden gerealiseerd.

De herstructurering van Kleinpolder Oost omvat het vervangen van portiekflats door grondgebonden woningen, dat resulteert in een vermindering van het aantal woningen in het gebied. Dit gaat gepaard met een versterking van de openbare ruimte en het ontstaan van meer groen in het gebied. Deze herstructurering brengt geen financiële verplichtingen voor de gemeente met zich mee omdat de vastgestelde stedenbouwkundige eisen zich richten tot de initiatiefnemers en niet tot de gemeente.

Op een aantal locaties binnen het plangebied die met een gemengde bestemming in het bestemmingsplan zijn opgenomen is de mogelijkheid geschapen om een bredere en flexibelere invulling te geven aan deze locaties. Daarom is voor locaties waar wonen reeds mogelijk is, deze mogelijkheid uitgebreid en waar dit nog niet mogelijk was, die mogelijkheid geschapen in de vorm van een transformatiemogelijkheid van "niet-woonfuncties" naar "wonen". Dit betreft enige locaties aan Pieter Postlaan 6 en Rodenburgstraat 59. Deze locaties hebben een gemengde bestemming. De ontwikkelingen hier verlopen voor de gemeente minimaal budgettair neutraal.

Concluderend heeft dit bestemmingsplan voor de gemeente geen negatieve financiële consequenties.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan Overschie gestuurd naar:

1. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;

2. Tennet Zuid-Holland;

3. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

4. N.V. Nederlandse Gasunie;

5. Luchtverkeersleiding Nederland;

6. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond;

7. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;

8. KPN Telecom;

9. Hoogheemraadschap Delfland;

10. Metropoolregio;

11. Ministerie van Defensie;

12. Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;

13. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

14. VWS Pipeline Control;

15. Stedin;

16. ProRail;

17. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;


Door de partijen die vetgedrukt zijn, is schriftelijk gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.

9.2.1 BOOR

BOOR vraagt de volgende hieronder in vet aangegeven aanpassingen te doen in de planregels:

Artikel 39 (Waarde - Archeologie 1)
39.3.1 Verbod
... of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld , ongeacht de oppervlakte van de ingreep.


Artikel 40 (Waarde - Archeologie 2)
40.3.1 Verbod
... of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld , ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

 
Artikel 41 (Waarde - Archeologie 3)
41.3.1 Verbod
... of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.
schrappen: (gebied PM)
 
Artikel 42 (Waarde - Archeologie 4)
42.3.1 Verbod
... of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.
schrappen: (gebied PM)


Artikel 43 (Waarde - Archeologie 5)
43.3.1 Verbod
... of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.


Reactie

De gevraagde aanpassingen zijn uitgevoerd.

9.2.2 Tennet

Tennet geeft aan dat de in het plangebied aanwezige ondergrondse 150.000 Volt transportverbinding (Rotterdam/Marconistraat - Delft) van Tennet inmiddels buiten bedrijf is gesteld.
Deze hoogspanningsverbinding zal geen functie meer vervullen voor de elektriciteitsvoorziening en zal op termijn (in gedeelten) door Tennet worden verwijderd. Tennet laat aan de gemeente de keus om deze kabelverbinding nog met een bestemming "Leiding - Hoogspanning" in het bestemmingsplan Overschie op te nemen.


Reactie

Genoemde transportverbinding is van de verbeelding afgehaald en in de regels verwijderd.

9.2.3 Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Het Hoogheemraadschap Schieland wijst erop dat er een vergunningplicht geldt voor het dempen van watergangen, het aanbrengen van werken in en nabij watergangen en waterkeringen en voor het aanbrengen van verharding.


Reactie

Dit hebben dit wij voor kennisname aangenomen.


Het Hoogheemraadschap verzoekt de beschermingszones van de waterkeringen op te nemen op de verbeelding.


Reactie

De beschermingszones van de waterkeringen zijn op de verbeelding opgenomen.

Het Hoogheemraadschap verzoekt de onderhoudsstroken aan weerszijden van de in het plangebied aanwezige hoofdwatergangen op de verbeelding op te nemen met de dubbelbestemming 'Waterstaatswerk', en deze te benoemen in de plantoelichting en regels.

Reactie

Op de verbeelding is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen (artikel 44 van de planregels) voor de onderhoudsstroken.

9.2.4 N.V. Nederlandse Gasunie

De gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van hun dichtstbij gelegen leiding valt en dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.


Reactie

Wij hebben dit voor kennisname aangenomen.

9.2.5 Luchtverkeersleiding Nederland

De luchtverkeerleiding Nederland (LVNL) geeft aan dat het plangebied zich bevindt in diverse toetsingsvlakken behorende bij de cns apparatuur op en nabij luchthaven Rotterdam The Hague Airport, en verzoekt in het bestemmingsplan rekening te houden met de toetsingsvlakken van de cns apparatuur van LVNL. Tevens verzoekt LVNL om te borgen dat, indien de maximale hoogte van een bouwplan een toetsingsvlak doorsnijdt, advies wordt ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de cns apparatuur.

Reactie

In het bestemmingsplan zijn de bestaande bouwhoogten vastgelegd en binnen de toetsingsvlakken is geen hogere nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Om die reden is het niet nodig om een ontheffingsregeling op te nemen in de regels.

9.2.6 Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond

De VRR geeft aan dat verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van de Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A13 of A20 (30 meter vanaf de buitenste rijbaanstreep), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2013 als er van rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR de verbouwing/herontwikkeling conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 uit te voeren.

Reactie

Het bestemmingsplan maakt geen herontwikkeling mogelijk van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A13 of A20.


De VRR adviseert eventuele (her)ontwikkelingen van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1% letaliteitcontour (120 meter vanuit het hart van de rijksweg A20 of 60 meter vanuit het hart van de rijksweg A13) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.


Reactie

Het bestemmingsplan maakt geen (her)ontwikkelingen mogelijk van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitscontour van de rijksweg A20 of A13.


De VRR geeft aan dat het plangebied gedeeltelijk binnen het verantwoordingsgebied van RTHA valt en verwijst voor eventuele maatregelen binnen het verantwoordingsgebied naar de brief (en bijbehorende bijlage) die de VRR de gemeente op 26 februari 2015 heeft gestuurd.


Reactie

Wij hebben hiervan kennis genomen. Binnen het verantwoordingsgebied van RTHA zijn in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.


Tenslotte adviseert de VRR om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".


Reactie

Wij danken voor de reactie.

9.2.7 Rijkswaterstaat

Externe veiligheid
Rijkswaterstaat merkt op dat de verwijzing naar de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in paragraaf 6.7 "Externe veiligheid" onjuist is omdat met de inwerkingtreding van het Basisnetbeleid per 1 april 2015 deze circulaire is vervallen. Rijkswaterstaat verzoekt deze tekst aan te passen en te verwijzen naar het Besluit externe veiligheid transport (Bevt).

Reactie
De tekst is aangepast.