Plan: | Laurenskwartier |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1022Laurenskwrt-oh01 |
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is momenteel het zogenaamde "Basisnet" in ontwikkeling. Het doel van het Basisnet is om de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor ruimtelijke ordening. In dit kader zullen afspraken worden gemaakt tussen Rijk en provincies / gemeenten over de toegestane hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen per traject en zal gecombineerd transport van brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen zoveel mogelijk worden tegengegaan. Het Basisnet Spoor is per 10 juli 2012 tijdelijk vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, in afwachting van de definitieve vastlegging in de AMvB Vervoer gevaarlijke stoffen (waarschijnlijk in 2013).
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR.
Over de spoorlijn Rotterdam CS - Barendrecht vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De spoorlijn ligt in het plangebied ondergronds. Net buiten het plangebied bevindt zich de noordelijke in- en uitgang van de Willemsspoortunnel. Uit onderzoek blijkt dat de kansen van optreden van ongevallen in de Willemsspoortunnel lager zijn dan in het geval van een bovengronds spoor in een open lucht situatie. Deze lagere kans is een gevolg van de aanwezigheid van ontsporingsbeveiliging, de onmogelijkheid van flankbotsingen in de tunnel en het feit dat goederentreinen niet mogen stoppen in de tunnel.
Er zijn in de Willemstunnel vier gescheiden tunnelbuizen. Een goederentrein mag pas een tunnelbuis binnenrijden als in die betreffende tunnelbuis geen andere trein aanwezig is. Door deze set van veiligheidsmaatregelen is een ongeluk met een goederentrein in de tunnel zeer onwaarschijnlijk.
Het bestemmingsplan Laurenskwartier sluit aan op het ontwikkelingsgebied Rotterdam Central District (RCD). In RCD ligt het spoor niet langer in een tunnel. Het plangebied van Laurenskwartier ligt daaom voor een deel binnen het invloedsgebied groepsrisico van het spoortraject in het RCD. Daarom moeten het groepsrisico binnen het invloedsgebied en de eventuele verandering van dit groepsrisico door het bestemmingsplan Laurenskwartier worden berekend. De planhorizon van een bestemmingsplan is 10 jaar. Bij de berekening moet daarom worden uitgegaan van de persoonsdichtheid lang het spoor over 10 jaar, na realisatie van RCD. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het groepsrisico door het bestemmingsplan moeten worden verantwoord.
Plaatsgebonden risico
Uit onderzoek blijkt dat er net buiten de noordelijke tunnelmond sprake is van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Deze contour valt echter buiten het plangebied van het Laurenskwartier en vormt daarom geen belemmering voor dit plan en de daarin opgenomen ontwikkelingen.
Groepsrisico
Het groepsrisico van een ongeval in de tunnel kan niet worden berekend, maar op basis van 'expert judgement' wordt verondersteld dat het groepsrisico ter plaatse van station Blaak lager is dan 1% van de oriënterende waarde. Dit zeer lage groepsrisico wordt door de gemeente Rotterdam verantwoord geacht.
Het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het spoortraject in RCD is na vastlegging van het Basisnet Spoor en na realisatie van de bebouwing in RCD 1,5 maal de oriëntatiewaarde.
Door het Rijk is toegezegd dat, in het geval van het uitblijven van het Basisnet Spoor, er aanvullende spoorse maatregelen genomen zullen worden waardoor het groepsrisico maximaal 4,9 maal de oriënterende waarde zal bedragen.
Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Laurenskwartier niet zorgen voor een toename van het berekende groepsrisico.
Maatregelen
Naast de bronmaatregelen die genomen worden door het Rijk, zoals het Basisnet of lokale maatregelen aan en rond het spoor, heeft de VRR advies uitgebracht om aanvullende maatregelen te treffen op gebouwwniveau. In de regels is opgenomen dat voor de ontwikkellocatie W 2 minimaal één (nood-) uitgang van de risicobron afgekeerd dient te zijn. Bij de uitwerking van de bouwplannen moet hiermee rekening worden gehouden.
In de belangenafweging wordt daarom op dit moment een groepsrisico van 4,9 maal de oriëntatiewaarde door het bestuur van Rotterdam verantwoord geacht. In het verantwoordingdocument over het groepsrisico is dit weergegeven.
De redenen hiervoor zijn: