Plan: | Zuidwijk |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1010Zuidwijk-oh01 |
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1
september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten
komen te liggen. In bestemmingsplannen moeten gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid.
Het doel van de Rotterdamse archeologie is:
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Deze verordening is op 5 november 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Afbeelding 3.1: Het plangebied Zuidwijk geprojecteerd op een kaart uit circa 1850
In het bestemmingsplangebied zijn bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) en Middeleeuwen te verwachten (350-1500). Het plangebied ligt in een gebied waar in de diepe ondergrond donken te verwachten zijn. Donken, rivierduinen die vanaf het Mesolithicum (8000-5500 voor Christus) regelmatig als woonplaats werden benut, zijn in latere fasen van de prehistorie in de meeste gevallen bedekt geraakt onder kleiafzettingen en veen. In het plangebied is de ligging van één donk bekend. Op de kleiafzettingen en het veen werd gewoond in latere fasen van de prehistorie, de Romeinse tijd en Middeleeuwen.
Het bestemmingsplangebied maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van de Riederwaard, een rondom bedijkt gebied, dat centraal gelegen was op het eiland IJsselmonde. In 1373 gaat de Riederwaard door overstromingen ten onder, waarna het gebied in fasen wordt herbedijkt.
Op het raakpunt van drie vanaf deze tijd gevormde polders (de Polder van Charlois, de Smeetslandpolder en de Binnenlandpolder) bevindt zich een boerderij op een deels verhoogde plek met de naam 'De Kapel'. Er zijn aanwijzingen dat onder of in directe omgeving van deze boerderij in de Late Middeleeuwen een kapel heeft gelegen.
Afbeelding 3.2: boerderij De Kapel
In het bestemmingsplangebied zijn sporen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A (1000-1250) en B (1250-1500) te verwachten. Kansrijk voor prehistorische bewoningssporen is de in het zuidoosten van het plangebied aanwezige donk. Uit recente boringen is gebleken dat deze donk zich bevindt op een diepte van meer dan 5 meter beneden maaiveld. Bodemingrepen met die diepte zijn doorgaans grootschaliger van aard (groter dan 200 m2). Ook bleek uit recent booronderzoek (dat overigens niet tot nieuwe vindplaatsen heeft geleid) dat het overstromingsdek van 1373 een minimale dikte van 1,5 meter heeft.
Ondieper gelegen bewoningssporen uit de 15e eeuw en later kunnen vooral op en langs de dijken van de Polder van Charlois voorkomen, zoals de mogelijke middeleeuwse kapel onder of nabij de huidige boerderij 'De Kapel' illustreert (Afbeelding 3.3). Op andere locaties zijn resten uit deze periode veelal aangetast door moderne bebouwing: het plangebied Zuidwijk is dichtbebouwd.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke kleinere structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een gebied met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van ‘toevalsvondsten’, zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Bij melding van dergelijke vondsten zal het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) indien nodig ter plekke komen documenteren.
Afbeelding 3.3: Het plangebied Zuidwijk, met daarop aangegeven een gedeelte van een donk (1), een deel van de middeleeuwse dijk van de polder Charlois (2) en het terrein rond de boerderij 'De Kapel' (3)
Voor het terrein rondom de boerderij 'De Kapel' (voormalige Charloisse Lagedijk 296, thans Kapelburg) geldt een omgevingsvergunningvereiste voor bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte (gebied A op afbeelding 3.4). Voor de rest van het bestemmingsplangebied geldt een omgevingsvergunningvereiste voor bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m² (gebied B op afbeelding 3.4).
Afbeelding 3.4: Gebieden met archeologische aanbevelingen