direct naar inhoud van 2.2 Overheidsbeleid
Plan: Terbregsehof
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1002Terbregshof-oh02

2.2 Overheidsbeleid

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, gemeentelijke en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening gehouden dient te worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

2.2.1 Nota Ruimte

De visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Nota Ruimte. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid.

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'.

De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk- en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was - meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij burgers en betrokken partijen gelegd. Als uitgangspunten van de Nota Ruimte gelden:

  • ontwikkelingsplanologie;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • terugdringen van regeldichtheid en vergroten van transparantie door deregulering;
  • de uitvoeringsgerichtheid van het beleidsstuk.

Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het Kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd.

In de Nota zijn door het kabinet nadere eisen gesteld welke een rol spelen bij de afwegingen die de decentrale overheden moeten maken. Deze eisen hebben betrekking op gezondheid, veiligheid, verontreiniging, natuur en milieu (de zogenaamde basiskwaliteiten) en zijn bindend voor alle bij de planontwikkeling en -uitvoering betrokken partijen. Voorbeelden van deze eisen zijn het locatiebeleid en de watertoets. Het kabinet waarborgt de basiskwaliteit door actief het belang van een aantal meer financiële principes op te nemen in het nationale ruimtelijke beleid. Zo zal bijvoorbeeld gelden dat er géén afwenteling van negatieve effecten van nieuwe activiteiten mag plaatsvinden op het bestaande ruimtegebruik en op functies zoals water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van nieuwe activiteiten zorgt voor opheffing van de ontstane knelpunten ("de veroorzaker betaalt"). Tevens geldt als uitgangspunt dat decentrale overheden samen met marktpartijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van de benodigde groenvoorzieningen, verkeers- en vervoerontsluiting en andere investeringen die samenhangen met nieuwe bouwactiviteiten. Decentrale overheden zijn vrij om een eigen aanvullend beleid te formuleren, mits dat niet strijdig is met (ruimtelijke) beleidsdoelen. De decentrale overheden kunnen daarmee maatwerk leveren en inspelen op specifieke problemen.

Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland.

De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Herstructurering, stedelijke vernieuwing en transformatie van steden zijn derhalve van grote betekenis. Daarbij dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan ruimte voor (dag)recreatie. Provincie en gemeenten moeten daarom voldoende ruimte reserveren en creëren voor ontspanningsmogelijkheden.

2.2.2 Nota Regels voor ruimte

De Nota Regels voor Ruimte (vastgesteld 8 maart 2005) vormt samen met de streekplannen het beoordelingskader van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland (GS) voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Daarmee is de nota samen met de streekplannen het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. Hierbij wordt ruimte gegeven aan lokale overheden om de belangen van lokaal niveau op eigen wijze te beschermen en te ontwikkelen. In de streekplannen zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid en de bijbehorende opgave opgenomen. In deze nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen om die opgave te kunnen verwezenlijken.

De Nota Regels voor Ruimte bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Met deze regels wordt enerzijds een doelmatige vertaling van het algemene ruimtelijke beleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen beoogd, anderzijds wordt aangegeven hoe GS met planbeoordeling willen omgaan. In deze nota zijn de regels aangegeven die voor GS van wezenlijk provinciaal belang zijn. In het zogenoemde Interimbeleid (vastgesteld door GS op 13 mei 2008) is het bestaande beleid zoals neergelegd in Nota Regels voor Ruimte bestendigd.

2.2.3 Nota Belvedere

Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en -planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvederegebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid.

2.2.4 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is het nationale verkeer- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeer- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt.

De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeer- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.

Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.

In de nota is een nieuwe verbinding voorgesteld, de Rijksweg 13/16. Deze zal naar verwachting de verkeersintensiviteit op het gedeelte van de A13 verminderen. Dit bestemmingsplan wordt begrensd door en ligt in de invloedssfeer van verschillende nationale verbindingsassen, de spoorzone Rotterdam-Gouda-Utrecht en de Rijkswegen A20 en A16. Het tracé van de voorgestelde Rijksweg 13/16 loopt niet door het plangebied, maar bevindt zich wel zo dichtbij dat aanleg de te maken keuzes en afwegingen van dit bestemmingsplan beïnvloedt. De intensiteit van het verkeer op het onderliggende wegennet, zoals bijvoorbeeld op de Molenlaan zal afnemen. De Stadsregio heeft een voorkeur uitgesproken voor een volledige ontsluiting op de Hoofdweg. Dit houdt in dat de toekomstige afrit van de Rijksweg 13/16 door het plangebied komt te liggen.

2.2.5 RPR 2010

(vastgesteld op 22 maart 2001 door de Rotterdamse gemeenteraad)

Het gemeentelijk structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010) geeft de gemeente Rotterdam tot 2010 het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. In het RPR 2010 zijn drie centrale ambities geformuleerd. Ze komen voort uit de beleidsdoelstellingen van de gemeente en uit wensen van bewoners, organisaties en bedrijven die zich hebben uitgesproken over ontwikkeling van de stad. Daarnaast berusten de ambities op een historisch-ruimtelijke schets van Rotterdam en op prognoses omtrent economie, de bevolking, de mobiliteit en de recreatie. De ambities zijn als volgt: 'Rotterdam als gevarieerde en aantrekkelijke stad', 'Rotterdam als centrum in de zuidvleugel', 'Rotterdam als Europese stad met een wereldhaven'.

De drie ambities zijn de toetsstenen voor vijf sectorale wensbeelden: de woonstad, 'de ondernemende stad', 'de recreatieve stad', 'de mobiele stad' en 'de blauwe stad'. Voor deze vijf sectoren is vastgesteld wat voor 2010 de gewenste hoofdstructuur is, wat de belangrijkste projecten zijn en welke ruimteclaims daarmee gemoeid zijn.

Met name de noordkant van de stedelijke agglomeratie is in trek bij bedrijven die zich op de Randstad richten. In het RPR 2010 worden de gebieden rondom het verkeersknooppunt Terbregseplein, waaronder Terbregsehof, getypeerd als bedrijvenmilieus. Bij de verdere ontwikkeling van de knooppunten is een thematisering belangrijk. Een centraal thema maakt de knooppunten beter herkenbaar, bovendien kan thematisering er toe bijdragen dat de knooppunten niet te veel met elkaar concurreren.

2.2.6 RR2020

(vastgesteld als streekplan op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten)

Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR 2020) bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten. Het betreft een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het RR2020 is opgesteld door provincie en stadsregio en is in oktober 2005 vastgesteld. Het behelst een herziening van het Streekplan Rijnmond van de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. De kern van het RR2020 bestaat uit een tienpuntenplan voor de regio, bestaande uit vijf gebiedsgerichte en vijf thematische opgaven. In het RR2020 zijn al deze punten uitgewerkt in strategische programma's en projecten.

In het RR2020 wordt aangegeven dat vooral noordelijke ontwikkelingszones in de nabijheid van infrastructuurbundels interessant zijn voor de ontwikkeling van een randstadgeoriënteerde diensten- en kenniseconomie. Langs infrastructuur bestaan mogelijkheden voor verdichting, onder meer langs de spoorweg van Rotterdam richting Gouda en Utrecht. In het RR2020 wordt onder andere Terbregsehof gezien als een zoekgebied voor kantorenontwikkeling op goed bereikbare locaties.

2.2.7 Stadsvisie 2030; ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2030

De Stadsvisie Rotterdam 2030: Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030 (gemeenteraad 29 november 2007) is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030, en ondersteund de missie 'Bouw aan een sterke economie en aantrekkelijke woonstad' van het gemeentebestuur.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', de 'Very Important Projects', ofwel VIP-gebieden. Het plangebied valt niet onder één van de VIP-gebieden. Wel moet rekening gehouden met de aanleg van Rijksweg 13/16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1002Terbregshof-oh02_0004.png"

2.2.8 Visie Werklocaties 2030

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De Visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030.

Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het bestemmingsplangebied ligt in de "Kennis en Diensten Zone" van Rotterdam en de economische oriëntatie is vooral gericht op de Randstad. In de Randstadgemeenten bevindt zich tevens het aanvullende of concurrerende aanbod aan locaties. Om te kunnen concurreren met de Randstad moeten hoogwaardige werklocaties worden aangeboden in combinatie met een bijbehorend woningen- en voorzieningenaanbod. Het zakenvliegveld Rotterdam Airport is een belangrijk sellingpoint.

Spaanse Polder en Noord West dienen te worden geoptimaliseerd en geherstructureerd. Daarnaast kan de vraag naar lokale bedrijfsruimte worden opgevangen in Nesselande en Park Zestienhoven. Op termijn komt Rotterdam Airport, gezamenlijk met Schieveen in beeld.

Het planaanbod aan kantorenlocaties kent een fors overschot. In Alexander blijft het consoliderende beleid gehandhaafd. Aan ontwikkeling van de volkstuinen langs de A20 is tot 2030 geen behoefte. De locaties rond Rotterdam Airport en Schieveen zullen behoedzaam moeten worden ontwikkeld, waarbij de aanwezigheid van het zakenvliegveld zo veel mogelijk uitgebuit wordt. Afstemming met het aanbod in Delft (Technopolis), Schiedam (Schieveste) en Vlaardingen (Vijfsluizen) over een gezamenlijke aanpak is noodzakelijk om het overaanbod terug te dringen.

De voorzieningen in de Kennis en Diensten Zone in Rotterdam zijn vooral gelegen in het gebied rondom het vliegveld. Afstemming met de Binnenstad en Alexander is gewenst.

Het plangebied ligt in de nabijheid van A16 en A20, maar buiten de genoemde werklocatie langs de A20. De visie Werklocaties 2030 doet geen uitspraak over de locatie voor kleinschalige kantoren langs de Terbregseweg.

2.2.9 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (gedeputeerde staten, 13 februari 2007) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad.

2.2.10 Ruimtelijk economische visie Kralingen-Crooswijk

In mei 2007 is door de deelgemeente Kralingen-Crooswijk in samenwerking met het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam een ruimtelijk-economische visie opgesteld. De visie is in juli 2007 door de deelgemeente vastgesteld. De visie geeft het voorgenomen ruimtelijk-economische beleid van de deelgemeente weer op het gebied van business to business' en stelt hierbij twee componenten centraal:

  • economie: ondernemen, vraag en aanbod, samenhang tussen bedrijven onderling;
  • ruimte: plekken om te ondernemen

Het beleid van de deelgemeente is erop gericht om in de komende jaren ruimte te creëren om te ondernemen. Door de diversiteit van de bevolkingssamenstelling in combinatie met de diversiteit van het vastgoedaanbod zijn er in de deelgemeente Kralingen-Crooswijk twee belangrijke voorwaarden aanwezig om het ondernemersschap uit te breiden.