13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
13.2.1 Algemeen
-
a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 286;
-
b. er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd, tenzij anders aangegeven;
-
c. de goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste:
bouwtype
|
goothoogte
|
bouwhoogte
|
2 bouwlagen met kap
|
6,5 m
|
11 m
|
3 bouwlagen
|
|
9 m
|
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' is tevens gestapelde bebouwing toegestaan;
-
e. de diepte van hoofdgebouwen van niet vrijstaande grondgebonden woningen bedraagt, gemeten op de tweede bouwlaag en hoger, ten hoogste 12 m;
-
f. voorgevels van hoofdgebouwen worden ten minste op 3 m afstand gebouwd tot de perceelsgrens die is gericht naar de openbare weg;
-
g. als eenmaal een hoofdgebouw is gerealiseerd, mogen - in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 t/m 13.2.5 - de maten van dat hoofdgebouw niet worden vergroot.
13.2.2 sba-1 (nieuwe dijkwoningen)
In aanvulling en/of afwijking op het bepaalde in lid 13.2.1 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de volgende regels:
-
a. het aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
-
b. de goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste:
indien het hoofdgebouw wordt gebouwd:
|
goothoogte
|
bouwhoogte
|
vanaf kruin tot de voet van de dijk
|
3 m
|
6 m
|
vanaf de voet tot 5 m vanaf de voet van de dijk
|
6 m
|
10 m
|
vanaf 5 m vanaf de voet van de dijk en verder
|
4 m
|
9 m
|
-
c. de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
-
d. de maximale inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 600 m3;
-
e. de maximale breedte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste:
perceelbreedte
|
tot 16 m
|
16 m of meer
|
maximale breedte voorgevel
|
8 m
|
11 m
|
-
f. indien de breedte van de voorgevel meer dan 6 m bedraagt dient een geleding van het hoofdgebouw te worden gerealiseerd door het verspringen van de voorgevel of de nokrichting;
-
g. de auto-ontsluiting van de percelen vindt plaats via het benedendijkse peil.
13.2.3 sba-2 (gestapelde bebouwing)
In aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dat de bouwhoogte van gestapelde woningen maximaal 14 m bedraagt.
13.2.4 sba-3 (wateras)
In aanvulling en/of afwijking op het bepaalde in lid 13.2.1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3':
-
a. een watergang met een breedte van minimaal 7 m gerealiseerd;
-
b. woningen grenzend aan deze bestemming met de voor- of zijgevel naar het water worden gesitueerd.
13.2.5 sba-4 (zone langs Donkerslootweg)
In aanvulling en/of afwijking op het bepaalde in lid 13.2.1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4':
-
a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening tot een maximale hoogte van 11 m zijn toegestaan;
-
b. evenwijdig aan de Donkerslootweg een zone van groen en water wordt aangelegd met een minimale breedte van 10 m;
-
c. de bouwhoogte van gestapelde woningen maximaal 18 m bedraagt.
13.2.6 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen
In aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 t/m 13.2.5 gelden voor aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bij grondgebonden woningen de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van erkers;
-
b. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, bedraagt:
-
1. bij vrijstaande woningen: ten hoogste 5 m;
-
2. bij overige woningen: ten hoogste 3 m;
-
c. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste:
-
1. 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf, met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
-
2. 65 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf ten minste 200 m² en ten hoogste 250 m² bedraagt;
-
3. 75 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer dan 250 m² en ten hoogste 500 m² bedraagt;
-
4. 100 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer dan 500 m² bedraagt;
-
d. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m;
-
e. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
-
f. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
-
g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
13.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
-
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
-
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2 m;
-
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:
-
a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
-
b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
-
c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
-
d. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
-
e. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
-
f. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
-
g. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
-
h. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.