direct naar inhoud van Artikel 13 Woongebied
Plan: Het Zand en De Gorzen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPZANDENGORZ-VG01

Artikel 13 Woongebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven;
  • b. verkeer- en verblijfsfuncties;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4'; tevens maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening;
  • e. water met een minimale oppervlakte van 8.900 m²;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.2.1 Algemeen
  • a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 286;
  • b. er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd, tenzij anders aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste:
bouwtype   goothoogte   bouwhoogte  
2 bouwlagen met kap   6,5 m   11 m  
3 bouwlagen     9 m  

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' is tevens gestapelde bebouwing toegestaan;
  • e. de diepte van hoofdgebouwen van niet vrijstaande grondgebonden woningen bedraagt, gemeten op de tweede bouwlaag en hoger, ten hoogste 12 m;
  • f. voorgevels van hoofdgebouwen worden ten minste op 3 m afstand gebouwd tot de perceelsgrens die is gericht naar de openbare weg;
  • g. als eenmaal een hoofdgebouw is gerealiseerd, mogen - in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 t/m 13.2.5 - de maten van dat hoofdgebouw niet worden vergroot.

13.2.2 sba-1 (nieuwe dijkwoningen)

In aanvulling en/of afwijking op het bepaalde in lid 13.2.1 gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de volgende regels:

  • a. het aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • b. de goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste:
indien het hoofdgebouw wordt gebouwd:   goothoogte   bouwhoogte  
vanaf kruin tot de voet van de dijk   3 m   6 m  
vanaf de voet tot 5 m vanaf de voet van de dijk   6 m   10 m  
vanaf 5 m vanaf de voet van de dijk en verder   4 m   9 m  

  • c. de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • d. de maximale inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 600 m3;
  • e. de maximale breedte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste:
perceelbreedte   tot 16 m   16 m of meer  
maximale breedte voorgevel   8 m   11 m  

  • f. indien de breedte van de voorgevel meer dan 6 m bedraagt dient een geleding van het hoofdgebouw te worden gerealiseerd door het verspringen van de voorgevel of de nokrichting;
  • g. de auto-ontsluiting van de percelen vindt plaats via het benedendijkse peil.

13.2.3 sba-2 (gestapelde bebouwing)

In aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dat de bouwhoogte van gestapelde woningen maximaal 14 m bedraagt.

13.2.4 sba-3 (wateras)

In aanvulling en/of afwijking op het bepaalde in lid 13.2.1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3':

  • a. een watergang met een breedte van minimaal 7 m gerealiseerd;
  • b. woningen grenzend aan deze bestemming met de voor- of zijgevel naar het water worden gesitueerd.

13.2.5 sba-4 (zone langs Donkerslootweg)

In aanvulling en/of afwijking op het bepaalde in lid 13.2.1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4':

  • a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening tot een maximale hoogte van 11 m zijn toegestaan;
  • b. evenwijdig aan de Donkerslootweg een zone van groen en water wordt aangelegd met een minimale breedte van 10 m;
  • c. de bouwhoogte van gestapelde woningen maximaal 18 m bedraagt.

13.2.6 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen

In aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 t/m 13.2.5 gelden voor aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bij grondgebonden woningen de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van erkers;
  • b. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen: ten hoogste 5 m;
    • 2. bij overige woningen: ten hoogste 3 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf, met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 2. 65 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf ten minste 200 m² en ten hoogste 250 m² bedraagt;
    • 3. 75 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer dan 250 m² en ten hoogste 500 m² bedraagt;
    • 4. 100 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer dan 500 m² bedraagt;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.

13.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
13.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
    • 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
    • 3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 4. het gebruik van deze gronden voor woningen is uitsluitend toegestaan indien binnen de bestemming aan de parkeernorm wordt voldaan van:
      • voor de nieuwe grondgebonden woningen 1,95 parkeerplaats per woning;
      • voor appartementen 1,7 parkeerplaats per woning;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van toegestane aan-huis-gebonden beroepen;
    • 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
    • 8. de woonfunctie alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan het Besluit hogere waarde.
  • b. met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen niet is toegestaan.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het gebruik van een aan- of bijgebouw of een gedeelte van een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel een woning aanwezig dient te zijn;
  • c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • d. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  • e. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruikgemaakt te worden van de bestaande aansluiting;
  • f. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • g. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte;
  • h. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt.