Plan: | Oostendam |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-OH01 |
Deze paragraaf is een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals dat is opgenomen in Bijlage 6.
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het beleid van de provincie en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan maakt enkele (kleine) ontwikkelingen mogelijk, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen mogelijk de volgende beschermde soorten voor:
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | dotterbloem, gewone kaardenbol en zwanenbloem bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, veldmuis en woelrat gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker |
|
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad |
||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus |
Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen beschermde diersoorten worden geschaad. Er zal hierbij geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden aan de watergang, een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Dit geldt niet als gewerkt kan worden met een goedgekeurde gedragscode.
Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Conclusie
Gezien bovenstaande staat de Flora- en faunawet de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.