Plan: | Park Bolnes |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0597.BPBOLNParkFase2-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuwe bestemmingsregeling voor de woningbouwlocatie 'Van Riebeekstraat' (hierna te noemen 'Park Bolnes'). Het betreft de locatie van de voormalige Paulusschool aan de De Wetstraat/Van Riebeekstraat. Voor deze locatie is ten behoeve van de toenmalig geplande woningbouw een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) doorlopen. Deze verleende vrijstelling is vervolgens opgenomen in het nu vigerende bestemmingsplan 'Bolnes' welke in januari 2013 is vastgesteld.
Op basis van dit plan kunnen in het plangebied 14 grondgebonden woningen en een appartementengebouw met 14 appartementen worden gerealiseerd. Om beter aan te kunnen sluiten op de huidige markt en woningbehoefte is een nieuw bouwplan ontwikkeld die voorziet in 23 grondgebonden woningen. Dit nieuwe bouwplan past echter niet binnen de in bestemmingsplan 'Bolnes' opgenomen bestemmings- en bouwgrenzen.
Dit bestemmingsplan voorziet in de benodigde juridisch planologische regeling om de geplande 23 grondgebonden woningen en bijbehorende parkeerplaatsen mogelijk te maken.
Het plangebied betreft een deel van de woningbouwlocatie Van Riebeekstraat. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gaat in op het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Er geldt geen specifiek rijksbeleid voor dit plan. Paragraaf 2.2 behandelt het provinciale- en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.3. Paragraaf 2.4 geeft de conclusies.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de structuurvisie formuleert het Rijk vier hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met het beleid zoals geformuleerd in de structuurvisie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012
Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de regels in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro), 2012
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende stappen:
Toetsing
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als bestaand bebouwd gebied.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
De provincie wil het de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. De bouwplannen in het plangebied passen binnen de principes van de bebouwde ruimte beter benutten.
Regionaal woonbeleid
Regionaal strategische Agenda 2010 – 2014 (2010)
Centraal in het woningbouwbeleid tot 2020 staat de kwaliteit van het wonen, niet de kwantitatieve bouwopgave. De regio wil bewoners aan zich binden door een goed en gevarieerd aanbod aan woningen. Het maakt de regio daarmee ook aantrekkelijker voor grote groepen bewoners. Om daaraan te kunnen voldoen is een regiobrede woonmilieubenadering geïntroduceerd. Een 'woonmilieu' is het geheel van woning en woonomgeving, inclusief de niet-fysieke aspecten daarvan. Als uitdaging wordt aangegeven de bouwopgave te richten op woonmilieus waar een tekort aan bestaat en transformaties te richten op woonmilieus waar een overschot aan is.
Per subregio en per gemeente worden nadere afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad.
Verstedelijkingsafspraken 2010 - 2020
In het Verstedelijkingsscenario is per gemeente een indicatieve ontwikkeling van de sociale woningvoorraad en de woonmilieus opgenomen. Ook voor Ridderkerk is aangegeven dat ingezet zou moeten worden op (transformatie naar) de woonmilieus grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps. Aan die woonmilieus is in de regio een tekort, terwijl aan compact suburbaan een overschot is dan wel dreigt te ontstaan.
Convenant Stadsregio / gemeente Ridderkerk
Aan iedere gemeente in de Stadsregio is gevraagd aan te geven, welke bijdrage geleverd kan worden aan de groei naar een gezonde woningmarkt in 2020. Ook Ridderkerk heeft aangegeven wat de inzet vanuit Ridderkerk kan zijn. In een Convenant met de Stadsregio is de inzet van Ridderkerk tot 2015 vastgelegd. Daarin is onder meer opgenomen, dat nog ruim 400 woningen aan de voorraad zullen worden toegevoegd in een suburbaan, grondgebonden woonmilieu. In dit geval worden geen woningen toegevoegd, maar is sprake van het omzetten van een beoogd appartementengebouw naar grondgebonden woningen die beter aansluiten bij de behoefte. Hierbij zal het aantal te realiseren woningen van 28 afnemen naar 23. Daarbij wordt tevens de gewenste kwaliteitsverbetering in het gebied mogelijk gemaakt.
Structuurvisie Ridderkerk 2020
In de structuurvisie wordt als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Kernpunten van de structuurvisie zijn:
De uitdaging is om te zorgen dat in de wijken het juiste aanbod is van zorg, onderwijs, sport en cultureel-maatschappelijke voorzieningen. Dit kan de wijken aantrekkelijk houden voor de huidige en toekomstige bewoners.
Vigerende planologische regeling
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Bolnes', welke is vastgesteld op 24 januari 2013. Aan het plangebied zijn (op basis van een eerder gevoerde vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) de bestemmingen 'Wonen', 'Groen', 'Tuin' en ' Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend. Een uitsnede van de vigerende bestemmingsplankaart is opgenomen in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bolnes'
Het nieuwe bouwplan (zie hoofdstuk 3) is echter strijdig met het vigerende bestemmingsplan. De strijdigheid zit hem in het feit dat het nieuwe bouwplan niet past binnen de toegekende woonbestemmingen en bouwvlakken. Daarnaast zijn er parkeerplaatsen gepland ter plaatse van de bestemming 'Groen'.
De realisatie van de gewijzigde woningbouwontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan, maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.
Grondgebonden woningen
Het nieuwe bouwplan bestaat uit in totaal 23 grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen zullen als rijwoningen worden gebouwd in 4 verschillende bouwblokken. In figuur 3.1 zijn de toekomstige bouwblokken weergegeven. De realisatie van bouwblok 1 en 2 is mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De begrenzing van blok 3 en 4 valt echter buiten de bouwvlakken zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 3.1 Impressie nieuwe situatie
De woningen zullen worden gesitueerd in de vorm van een hof, waarbij de achtertuinen grenzen aan een parkeerhof. De entrees van de woningen zijn te bereiken door middel van wandelpaden, waardoor de voorzijden van de woningen vrij zullen blijven van auto's. De nieuwe grondgebonden woningen worden voorzien van een kap en hebben een maximale goothoogte van 6 meter. Door deze nieuwe invulling vervalt het maximaal 12 meter hoge woongebouw op de zuidoosthoek.
Parkeren
Het parkeren voor bezoekers is hoofdzakelijk aan de van Riebeekstraat gesitueerd. Hier wordt ruimschoots voldaan aan de Ridderkerkse parkeernormen. Alle nieuwe woningen krijgen een parkeerplaats op eigen terrein of in de parkeerhof met toegewezen parkeerplaatsen. Voor zover de parkeerplaatsen zijn gelegen in de (semi)openbare ruimte zijn deze in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De precieze indeling en ontsluiting van het parkeerhof moet nog worden bepaald. Het binnenhof heeft daarom ook de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieu effect rapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 23 woningen in een bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszones van de Benedenrijweg en de Ringdijk (breedte geluidszones 200 m uit de kant weg de weg). Akoestisch onderzoek is dan ook uitgevoerd, zie Bijlage 1.
Eveneens zijn in de nabijheid van het woongebied 30 km/h wegen gelegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook ten gevolge van het verkeer op deze wegen bekeken of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Onderzoek en conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Ringdijk en de omliggende 30 km/h wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ten gevolge van het verkeer op de Benedenrijweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Uit maatregelen onderzoek blijkt dat maatregelen niet mogelijk, doelmatig en/of gewenst zijn. Er dienen dan hogere waarden te worden vastgesteld.
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing ontwikkellocatie Van Riebeekstraat is voor 37 woningen een hogere waarde vastgesteld van 53 dB. Van deze 37 woningen zijn reeds 14 woningen gerealiseerd, dit betekent dat nog voor 23 woningen hogere waarde over zijn. In onderhavig plan zijn voor minder dan 23 woningen hogere waarden nodig. Er hoeft dan ook geen nieuw besluit genomen te worden.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is in het kader van de eerder doorlopen procedure voor de realisatie van het oorspronkelijke plan reeds besproken met het waterschap Hollandse Delta.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Waterwet.
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
De hoofddoelstelling van het Waterplan 2 Ridderkerk (2008-2012) is: 'Het realiseren van een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem, met helder water van voldoende kwaliteit en gevarieerde veilige oevers, dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd. Het waterplan moet leiden tot een brede en integrale visie op het watersysteem.' In het waterplan staan de maatregelen beschreven die de gemeente Ridderkerk en waterschap Hollandse Delta tot 2012 uitvoeren om de waterkwaliteit van sloten en singels te verbeteren en de wateroverlast te beperken. Wateroverlast wordt aangepakt door ruimte voor water te creëren. Daarnaast worden maatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het water te verbeteren.
Milieubeschermingsgebied voor het grondwater
Het plangebied ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater zoals vastgesteld in de provinciale milieuverordening. Het grondwater ter plaatse dient als bron voor de lokale drinkwatervoorziening. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen gelden er regels om het grondwater te beschermen. Afhankelijk van de zone geldt een lichter of zwaarder beschermingsregime.
Binnen het milieubeschermingsgebied maakt het plangebied deel uit van een boringsvrije zone. In een dergelijke zone is het niet toegestaan om gesloten of een open bodemenergiesysteem aan te leggen of gebruiken. Ter bescherming van het grondwater is het verboden om sterk milieubelastende activiteiten uit te voeren. In de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland is uitgebreid beschreven welke dit zijn en welke ontheffingsmogelijkheden bestaan.
Figuur 4.1 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (uitsnede kaart 8 Krimpenerwaard/Alblasserwaard behorende bij de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland)
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de boringsvrije zone. Wel zal bij de uitvoering van de werkzaamheden toetsing plaats moeten vinden aan de regels uit de verordening.
Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Bolnes, langs de westzijde van de Blaakwetering. Het plangebied is momenteel vrijwel geheel onverhard. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP 0 m en de bodem bestaat uit klei. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt minder dan 0,4 m onder het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt op meer dan 1,2 m onder maaiveld. De omgeving van het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de polder Oud- en Nieuw Reijerwaard. Het zomerpeil wordt gehandhaafd op NAP -2,2 m en het winterpeil wordt gehandhaafd op NAP -2,4 m. Aan de oostzijde van het plangebied loopt een hoofdwatergang; de Blaakwetering. Deze voert overtollig water af in de noordwestelijke richting. Het water wordt uiteindelijk uitgeslagen op de Nieuwe maas, middels het gemaal Reijerwaard in Bolnes. De Benedenrijweg is een primaire waterkering. Langs deze kering dient een beschermingszone gerespecteerd te worden. Binnen de beschermingszone mag niet zonder vergunning van het Waterschap gebouwd en opgeslagen worden.
De beschermingszone is in dit bestemmingsplan voorzien van de passende bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Toekomstige situatie
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is in het kader van de eerder genoemde vrijstellingsprocedure reeds een watertoets doorlopen. De ontwikkeling maakt deel uit van een groter plan waarbij 54 woningen rondom een centraal groengebied met een waterpartij. Ter compensatie van de toename aan verharding is voor deze ontwikkeling een vijver aangelegd met een oppervlakte van 3.200 m2 die in open verbinding staat met het watersysteem door een aansluiting op de Blaakwetering.
Door dit bestemmingsplan, waarbij de bestaande bouwmogelijkheden zullen worden geherschikt, zal er geen toename van in verhard oppervlak plaatsvinden. Voor dit plan kan dus worden aangesloten op de reeds gerealiseerde watercompensatie.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Voorgeschiedenis
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van de eerder genoemde vrijstellingsprocedure. Naar aanleiding van deze onderzoeken is nader inventariserend onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen en modderkruipers ter plaatse. Uit dit onderzoek is gebleken dat de locatie belangrijk foerageergebied is voor de gewone dwergvleermuis en dat met de realisatie van de woningen een deel van dit foerageergebied zal verdwijnen.
Omdat de gewone dwergvleermuis een strikt beschermde soort is, dienen speciale maatregelen genomen te worden zodat de gunstige staat van instandhouding behouden kan worden. Hierbij is aanbevolen om spaarzaam om te gaan met licht. Straatverlichting dient van beperkte omvang te zijn en alleen naar beneden te schijnen. Daarnaast is geadviseerd om bomen aan te planten die bijdragen aan de productie van (vliegende) insecten.
Gezien de vernietiging van een deel van het leefgebied van de gewone dwergvleermuis is ook een ontheffing van artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist.
Onderzoek en conclusie
De in de onderzoeken voorgestelde maatregelen zijn reeds getroffen, maar de werkzaamheden moeten nog (deels) plaatsvinden. Uit de verleende ontheffing van artikel 75 is op te maken dat het ministerie de ontwikkeling als een tijdelijke verstoring heeft beoordeeld. Alleen tijdens de werkzaamheden is er kans op verstoring van foeragerende en baltsende vleermuizen. De compenserende maatregelen (inrichting van een nieuw geschikt gebied) is reeds uitgevoerd. Daarmee is de overtreding, namelijk het wegnemen van geschikt foerageer- en baltsgebied, gecompenseerd en daarmee voldaan aan de ontheffing.
Voor het bebouwen van het nu nog braakliggende terrein is in feite sprake van een nieuwe situatie. De kans dat er beschermde functies voor vleermuizen (of andere dieren) op het huidige terrein worden aangetroffen is in dit geval zeer klein. De bouw kan daarmee plaatsvinden met inachtneming van de ontheffing en het activiteitenplan voor wat betreft de specifieke maatregelen tijdens de bouwperiode.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (1 april 2015) is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worst-case ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Uit de Risico-inventarisatie van de gemeente Ridderkerk, behorende bij de beleidsvisie, blijkt dat in de omgeving van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen.
Ten zuidoosten van het plangebied, aan de Benedenrijweg 184, is op een afstand van circa 180 m een tankstation gelegen. Het invloedsgebied van het tankstation is 150 m. De aanwezigheid van het tankstation levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Dit tankstation was tot voor kort een LPG-tankstation. De LPG-installatie in inmiddels verwijderd.
Ten noordoosten van het plangebied vindt op een afstand van circa 210 m vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de vaarweg Nieuwe Maas. Volgens het Basisnet Water is de Nieuwe Maas een zwarte vaarweg. Zwarte vaarwegen zijn belangrijke binnenvaarwegen. Voor deze vaarweg komt de PR 10-6 contour niet verder dan de oever. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is 25 m, hier ligt het plangebied ruim buiten. Daarnaast is er voor de Nieuwe Maas geen groepsrisico aanwezig. Omdat er in de huidige situatie geen sprake is van een groepsrisico zal door de bouw van 23 woningen op een afstand van ruim 200 m van de vaarweg het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde blijven. Ook de aanwezigheid van de vaarweg levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Binnen de gemeente Ridderkerk vindt daarnaast vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijkswegen A15 en A16. Door het transport van de stoffen LT3 en GT4 over de wegen is sprake van een invloedsgebied van 4000 m. Het invloedsgebied van deze wegen ligt over de gehele gemeente Ridderkerk. Het groepsrisico ligt geheel onder de oriënterende waarde. De veiligheidszone van de wegen varieert van 26 tot 80 m en er is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Het plangebied ligt op ruim 1.400 m vanaf de rijksweg A16. Dit is buiten de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied, maar binnen het invloedsgebied. Door de grote afstand van het plangebied tot de rijkswegen zal de ontwikkeling niet zorgen voor een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico.
De beoogde ontwikkeling is tevens beoordeeld aan de hand van het Kwetsbaarheidszonemodel. Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen worden gecategoriseerd als woonfunctie voor zelfredzame bewoners.
Volgens het kwetsbaarheidszonemodel is het plangebied voor zowel het tankstation, de wegen als de vaarwegen buiten de zones van het worstcase scenario gelegen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn dan ook geen extra maatregelen op het gebied van externe veiligheid noodzakelijk. Wel dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Zelfredzaamheid
Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan ligt buiten het groepsrisicoaandachtsgebied van verschillende risicobronnen. Door de aanwezigheid van de risicobronnen dient wel ingegaan te worden op de zelfredzaamehid en rampen voorbereiding. Hierover is advies gevraagd aan de veiligheidsregio Bijlage 2.
Scenario's
Voor het bepalen van de risicosituatie in het plangebied zijn met name twee risicobronnen van belang, te weten het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas en het LPG-tankstation Bolnes.
Het worst case scenario voor de vaarweg is het toxisch scenario. Door bezwijken van een scheepscompartiment met toxische stoffen, komt de inhoud ervan vrij. Mensen die de worden blootgesteld aan de toxische stof kunnen hieraan overlijden of gewond raken.
Het worst case scenario voor het tankstation is een warme-BLEVE. Door verhitting van een tankwagen met LPG/propaan kan de tankwand bezwijken onder de toegenomen druk. Het gevolg is een explosie in de vorm van een vuurbal met grote hittestraling. In de omgeving van het incident zullen mensen overlijden; tot op grote afstand raken mensen gewond en breken secundaire branden uit.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Per scenario verschillen de mogelijkheden hiertoe. Binnen het plangebied is de sirenealarmering goed hoorbaar waardoor een effectieve alarmering van de bevolking mogelijk is.
Toxisch scenario
Een toxische wolk kan zich snel verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor aanwezigen. De betrokken stof en de concentratie ervan zijn bepalend voor de effecten op aanwezigen. Schuilen in gebouwen biedt de beste overlevingsmogelijkheden en is mogelijk als er tijdig gealarmeerd wordt en gebouwen hiervoor geschikt zijn. Door het sluiten van ramen en deuren en het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen voldoet een gebouw gedurende enkele uren als schuilplaats. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
BLEVE scenario
Voor het beschouwde scenario als gevolg van een BLEVE- incident met een tankwagen met vloeibaar gas geldt dat een potentieel incident zich opbouwt in de tijd en zich voor aanwezigen onverwacht kan voltrekken. De effectafstanden zijn groot. De BLEVE kan binnen 20 tot 30 minuten plaatsvinden. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn aanwezig, mits tijdig aangevangen wordt met ontruiming en er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.
Maatregelen
De veiligheidsregio adviseert zorgt te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Hierdoor kan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen worden verbeterd.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van verschillende risicobronnen. Omdat het gebied is gelegen buiten de zones uit het kwetsbaarheidszonemodel van het worstcase scenario wordt de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | vanaf 1 januari 2015 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 23 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Ringdijk (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen milieuhinderlijke activiteiten.
Ten noordwesten van het plangebied ligt op een afstand van circa 40 m een kerk. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor kerken een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Ten zuidoosten van het plangebied is daarnaast een bedrijventerrein gelegen. Op het noordelijke deel van het bedrijventerrein, het dichts bij het plangebied, mogen bedrijven worden gevestigd uit maximaal milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m. De afstand tot het plangebied is circa 60 m. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Omdat wordt voldaan aan de richtafstanden zal ter plaatse van het plangebied sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden binnen het plangebied uitsluitend woningen mogelijk gemaakt. Omdat woningen geen hinderveroorzakende functies zijn, zal ook bij de omliggende woningen sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', zijn geluidzones vastgesteld zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (Wgh). Deze bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Met deze geluidzone wordt een zonering aangebracht tussen geluidbelastende activiteiten en geluidgevoelige bestemmingen. Voor bedrijven geldt dat geluidruimte wordt gereserveerd. Tegelijkertijd wordt de omgeving beschermd tegen onaanvaardbare (cumulatieve) geluidsbelasting. Tot de geluidzone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de buitengrens van de geluidzone. Buiten een geluidszone mag de totale geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Binnen de geluidszone zijn woonbestemmingen en andere geluidgevoelige bestemmingen slechts toelaatbaar indien de geluidsbelasting op de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Er is voor nieuwe woningen binnen de geluidszone wel vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders kan een hogere grenswaarde vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Onderzoek
IJsselmonde-Noordrand
Het gehele plangebied valt binnen de geluidzone van het gezoneerde bedrijventerrein 'IJsselmonde-Noordrand'.
In 1997 is een saneringsoperatie industrielawaai uitgevoerd voor het industrieterrein IJsselmonde-Noordrand. De reden daarvoor was dat er in de huidige situatie woningen binnen de geluidszone zijn gelegen met een geluidsbelasting van meer dan 55 dB(A). De saneringsoperatie houdt in dat bedrijven geluidsaneringsmaatregelen hebben genomen. Hierdoor is de geluidsbelasting in de omgeving van het industrieterrein afgenomen. Tevens zijn zogenaamde Maximaal toelaatbare geluidniveau's (MTG waarden) vastgesteld voor enkele woningen binnen de geluidzone. De geluidzone zal in een afzonderlijke ruimtelijke procedure worden aangepast aan de hand van de resultaten van de sanering. Vooruitlopend op deze aanpassing van de zone kunnen de zogenaamde saneringscontouren worden aangehouden bij het beoordelen van ontwikkelingen in de nabijheid van industrieterrein IJsselmonde-Noordrand. Resultaat van de saneringsoperatie is dat de uiterste grenswaarde van 55 dB(A) ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen niet wordt overschreden. Dit blijkt ook uit figuur 4.2.
Voor deze locatie is ten behoeve van de toenmalig geplande woningbouw een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) doorlopen. Ten behoeve van deze vrijstellingsprocedure is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied minder dan 50 dB(A) bedraagt als gevolg van het industrieterrein. Er wordt dus voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de nieuwe geluidsgevoelige functies.
Figuur 4.2 Geluidzone IJsselmonde-Noordrand
Conclusie
De wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Aangezien voorliggend bestemmingsplan niet voorziet in een functiewijziging is bodemonderzoek niet noodzakelijk. In het kader van de eerdere planvorming van het plangebied zijn in 2004 echter al twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de bodemkwaliteit de realisatie van de woningen niet in de weg staat.
Beleidskader
De gemeente Ridderkerk heeft in 2013 erfgoedbeleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Ridderkerk. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Onderzoek en conclusie
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) heeft de noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek in het kader van de voorgenomen nieuwbouw van 23 woningen beoordeeld. Dit advies is op 6 november 2014 per brief aan de gemeente Ridderkerk toegezonden.
Het BOOR ziet naar aanleiding van de voorgenomen plannen geen reden tot archeologisch (voor)onderzoek op de locatie van de geplande woningen en adviseert de gemeente Ridderkerk dan ook om af te zien van een dergelijk onderzoek. Het plangebied kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder (verdere) archeologische bemoeienis.
De redenen hiervoor zijn het gegeven dat er vanuit de regels in het vigerende bestemmingsplan geen onderzoeksplicht rust op het plangebied en dat - gelet op de huidige situatie - het zeer aannemelijk is dat in forse arealen ervan de bodem reeds is verstoord.
Het BOOR benadrukt dat er altijd rekening dient te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 het bevoegd gezag - de gemeente Ridderkerk - te informeren.
Op basis van de onderzochte aspecten worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de laatste fase van Park Bolnes wordt een grondexploitatie opgesteld. Deze grondexploitatie zal door de gemeenteraad worden vastgesteld voordat het bestemmingsplan Park Bolnes wordt vastgesteld. Uit de grondexploitatie Park Bolnes blijkt dat deze minimaal sluitend kan worden afgerond, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Park Bolnes gewaarborgd is.
Kostenverhaal
Ten behoeve van de ontwikkeling Park Bolnes zal een koopovereenkomst worden gesloten met de ontwikkelaar die het plan realiseert. De gemeente maakt het perceel bouw-, en woonrijp. De kosten van deze werkzaamheden worden met de grondopbrengst gedekt.
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
Gezien het feit dat de gemeente grond verkoopt aan de ontwikkelaar is hiermee het verhaal van kosten anderszins verzekerd, en voldoet de gemeente aan haar wettelijke verplichting.
Gezien de eerder doorlopen artikel 19 procedure en de gewenste doorlooptijd van het project is er voor gekozen om het plan direct als ontwerp ter inzage te leggen. Conform de wettelijke vereisten zal het plan daarom 6 weken ter inzage worden gelegd, waarin een ieder in de gelegenheid wordt gesteld om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Het plan wordt tezamen met de ontwerpomgevingsvergunning gecoördineerd ter inzage gelegd conform de coördinatieregeling.
Het ontwerpbestemmingsplan Park Bolnes heeft vanaf 27 februari 2015 tot en met 9 april 2015 ter inzage gelegen. Gelijktijdig heeft gecoördineerd de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt via een publicatie in de Combinatie, de Staatscourant en via de gemeentelijke website. Iedereen kon gedurende die periode een zienswijze indienen. Er is tijdens deze periode ook een informatieavond georganiseerd op 9 april 2015.
In de periode dat het ontwerpbestemmingsplan en de omgevingsvergunning (R20140928) gecoördineerd ter inzage hebben gelegen zijn geen schriftelijke zienswijzen ingediend per brief. Wel is er één zienswijze ingediend namens meerdere bewoners buiten de termijn. Deze zienswijze wordt wel inhoudelijk beantwoord, aangezien het aansluit op de ingediende reacties die zijn opgeschreven tijdens de informatieavond op de daar aanwezige formulieren.
Gelijktijdig met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan is deze ook opgestuurd aan de verschillende overlegpartners.
De ingekomen reacties en de ingediende zienswijze zijn in de 'Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Park Bolnes' (zie Bijlage 3) samengevat en voorzien van een passende beantwoording.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het bestemmingsplan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard en het vigerende bestemmingsplan 'Bolnes'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. De inhoud van de bestemmingen is afgestemd op de vigerende bestemmingen conform het bestemmingsplan 'Bolnes'.
Groen
De kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Binnen de bestemming is ook water toegestaan.
Tuin
De voortuinen behorende bij de woningen vallen niet onder de bestemming 'Wonen'. Deze zijn apart bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om hier erfbebouwing toe te staan. Alleen erkers, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingsweg en de parkeerplaatsen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is herinrichting van het wegprofiel mogelijk.
Wonen
De 23 te realiseren woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels zorgen voor een zekere flexibiliteit in gebruik- en bouwmogelijkheden. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen, waarbij eveneens het maximaal aantal wooneenheden per bouwvlak is opgenomen. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. De functie wonen wordt als hoofdfunctie gehandhaafd. Daarom zijn aan deze activiteiten een maximale omvang en specifieke gebruiksregels verbonden.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterstaatkundige functie van bepaalde watergangen. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.