direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Bolnes Maasoever - Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0597.BPBOLN2012BOLNESMO-OH01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • e. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code 51.51 uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mobiele kraan': werkzaamheden met een mobiele kraan ten behoeve van onderhoud aan schepen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen': nutsvoorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, met daarbij behorende andere detailhandel;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt': het vulpunt voor motorbrandstoffen;
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg' bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 500 m³;
  • f. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens ten minste 3 m;
  • g. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 15 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is - met inachtneming van de maxima en minima, zoals hiervoor aangegeven - bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van bouwwerken, teneinde de stedenbouwkundige samenhang, in het bijzonder bepaald door de continuïteit van de voorgevellijn, te waarborgen;
  • b. de situering van gebouwen ten opzichte van de as van een weg;
  • c. de situering van de ontsluiting vanaf de weg en van parkeervoorzieningen;
  • d. de situering en inrichting van overige verkeersvoorzieningen;
  • e. de situering van (licht)reclameobjecten in verband met de veiligheid van de scheepvaart.

Van de bevoegdheid nadere eisen vast te stellen wordt slechts gebruikgemaakt indien de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad en geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 teneinde andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan tot een hoogte 20 m, mits de locatie en hoogte van het bouwwerk geen onevenredige uitzichtschade en schaduwwerking veroorzaakt ten nadele van nabijgelegen woonpercelen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. activiteiten van Wgh-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overig - gezoneerd industrieterrein';
  • c. bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'overig-gezoneerd industrieterrein' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij niet meer geluid produceren dan aan hen is toegekend op basis van het zonebeheerplan Van Dam tot Schram d.d. februari 2009;
  • d. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan;
  • e. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  • f. benzineservicestations (uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief lpg'), detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein';
  • g. op de gronden gelegen binnen een afstand van 6 m vanuit een erfgrens met de openbare weg van waaruit het bedrijf wordt ontsloten, is geen opslag van goederen toegestaan;
  • h. per bedrijf is kantooroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² is niet toegestaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief lpg' bedraagt de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel ten hoogste 125 m².

3.6 Afwijken van gebruiksregels
3.6.1 Bedrijfscategorie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

3.6.2 Kantoorvloeroppervlakte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.5 onder h om een kantoorvloeroppervlakte mogelijk te maken van:

  • a. maximaal 2.500 m², met dien verstande dat het kantooraandeel niet meer bedraagt dan 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte;
  • b. maximaal 3.000 m², met dien verstande dat het kantooraandeel niet meer bedraagt dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte;

mits het bedrijf dat deze omgevingsvergunning aanvraagt kan aantonen dat het ten behoeve van zijn bedrijfsmatige activiteiten een noodzakelijke behoefte heeft aan de verzochte hoeveelheid kantoorvloeroppervlak.

3.6.3 Afwijken van de regels ten behoeve van actualisatie zonebeheerplan

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 onder c om bedrijven toe te staan indien zij voldoen aan een geactualiseerde versie van het zonebeheerplan Van Dam tot Schram d.d. februari 2009.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Bevi-inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijf zodanig wijzigen dat Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
  • b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.