Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Oude Boomgaert
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0597.BP2018DeJong-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan locatie ‘De Oude Boomgaert’ als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0597.BP2018DeJong van de gemeente Ridderkerk.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 Aan-huis-gebonden bedrijf
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
 
1.5 Aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
 
1.6 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 Achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
 
1.9 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.10 Archeologische deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
1.11 Bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.12 beperkt kwetsbaar object
Zie ook artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  1. Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. Dienst- en bedrijfswoningen van andere bedrijven / inrichtingen;
  3. Kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel I, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
  4. Hotels en restaurants, voor zover zij niet onder onderdeel I, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
  5. Winkels, voor zover zij niet onder onderdeel I, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
  6. Sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  7. Kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder onderdeel I, onder d, van artikel 1 van het Bevi vallen;
  8. Bedrijfsgebouwen, voor zover zijn niet onder onderdeel I, onder c, van artikel 1 van het Bevi vallen.
1.13 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming
 
1.15 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.16 Bijgebouw
een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en in volume ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.17 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
 
1.18 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.19 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.20 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.21 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.22 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.23 Dakvoet
de onderzijde van de laagste dakpan of onderrand van een andere vorm van dakbedekking.
 
1.24 Dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes.
 
1.25 Erker
een uitbouw aan de voorzijde van de woning, met een maximale breedte van 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximale diepte van 2 m en een maximale hoogte gelijk aan de hoogte van de begane grondlaag van de desbetreffende woning vermeerderd met 0,35 m.
 
1.26 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.27 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.28 Kwetsbaar object
Zie ook artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  1. Woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het Bevi;
  2. Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. Ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. Scholen;
    3. Gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaan grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in d die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.29 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.30 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.31 Peil
  1. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van 5 m of minder uit de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied': de hoogte van die weg;
  2. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen op een afstand van meer dan 5 m uit de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied': de gemiddelde hoogte van het aangrenzend terrein.
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld; tenzij in de regels anders is bepaald.
1.32 Praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.33 Seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
 
1.34 Steiger
Boven het water aangebracht constructie, waarover gelopen kan worden, niet zijnde een aanlegsteiger
 
1.35 Vlonder
Een houten vloer, boven, op of grenzend aan het water.
 
1.36 Voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.37 Voorgevel(rooi)lijn
de lijn die gelijk of evenwijdig loopt aan de naar de openbare weg gerichte gevel.
 
1.38 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
1.39 Woning/wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.40 Zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het gebouw.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 Breedte van dakkapellen
de maximaal toegestane breedte van dakkapellen ten opzichte van de breedte van daken wordt gemeten langs een horizontale lijn die de betreffende dakkapellen in het verticale midden doorsnijdt.
 
2.4 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 Diepte en breedte van een hoofdgebouw
de diepte en de breedte van een hoofdgebouw worden gemeten daar waar deze maten het grootst zijn, met dien verstande dat erkers en aan- en uitbouwen niet worden meegerekend.
 
2.6 Goothoogte van een bouwwerk
  1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat bij toepassing van het meten van de goothoogte dakkapellen, topgevels en wolfseinden buiten beschouwing worden gelaten, tenzij de breedte van de dakkapellen meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.
2.7 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Groen, water, speelvoorzieningen, straatmeubilair, voet- en fietspaden;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’ ontsluitingen voor het verkeer;
  3. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels;
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 meter.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels;
  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen is overeenkomstig met bijlage 1 ‘Toelichting erfafscheidingen’ bij de regels;
Artikel 5 Tuin - 1
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. ter plaatse van functieaanduiding ‘specifieke vorm van tuin – 1 - vlonder’ tevens vlonders;
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels;
  1. er mogen uitsluitend vlonders worden gebouwd:
    1. situering; uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van tuin – 1 - vlonder;
    2. het vloerpeil van een vlonder mag niet hoger zijn dan 0,50 meter boven het waterpeil;
    3. de realisatie van aanlegmogelijkheden voor vaartuigen is niet toegestaan.
Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
 
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, afvalinzameling, kunstuitingen, voorzieningen voor openbaar vervoer, groen en water.
6.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels;
  1. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 7 Water
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de wateraanvoer en -afvoer, stuwen, alsmede voor de waterberging;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van water – noodbrug’: een noodbrug;
  3. ter plaatse van functieaanduiding ‘specifieke vorm van water – vlonder’ tevens vlonders en steigers;
7.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels;
  1. duikers, waterovergangen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden gebouwd;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd indien en voor zover deze noodzakelijk zijn voor oeververbindingen of voor een doelmatig kwaliteit- en kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. het bouwen van vlonders en steigers is overeenkomstig met bijlage 2 ‘toelichting vlonders en steigers’ bij de regels.
Artikel 8 Wonen
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en aan huis gebonden bedrijven;
  2. bij deze bestemming behorende en daaraan ondergeschikte voorzieningen zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groen en water Met dien verstande dat;
  3. ter plaatse van functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - vlonder’ tevens vlonders en steigers zijn toegestaan;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding ‘nutsbedrijf, uitsluitend een nutsvoorziening is toegestaan.
8.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
8.2.1 Hoofdgebouwen
  1. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ dienen te voldoen aan de bepalingen overeenkomstig met bijlage 3 ‘kavelpaspoorten’;
  3. het aantal wooneenheden binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven, met dien verstande dat het totaal aantal woningen binnen de gronden met de bestemming 'Wonen' niet meer dan 67 bedraagt;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  6. de afstand tot de perceelsgrens is:
    1. bij vrijstaande woningen: aan twee zijden ten minste 3 m;
    2. bij twee-aaneengebouwde woningen: aan de niet-aaneengebouwde zijde ten minste 3 m;
    3. bij meer dan twee-aaneengebouwde woningen: aan de niet-aaneengebouwde zijde minimaal 1,5 m;
  7. de diepte van nieuwe grondgebonden woningen en nieuwe meer dan tweeaaneengebouwde woningen bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel, maximaal 12 meter;
  8. de voorgevels van de hoofdgebouwen dienen minimaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  9. voor zover op de verbeelding een aanduiding gevellijn is aangegeven, dient het hoofdgebouw met de voorgevel in of evenwijdig aan de gevellijn gebouwd te worden, met dien verstande dat de afstand van deze gevel tot de gevellijn maximaal 2 m mag bedragen;
8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend gesitueerd worden in de ‘voortuin’ overeenkomstig met bijlage 3 ‘kavelpaspoorten’;
  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van erkers;
  4. de diepte van aan- en uitbouwen van vrijstaande hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw;
  5. de diepte van aan- en uitbouwen van aaneengebouwde hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m, gemeten van de achtergevel van het hoofdgebouw;
  6. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste;
    1. 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/ of achtererf, met een maximum van 50 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m2van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    2. 65 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf ten minste 200 m² en ten hoogste 250 m² bedraagt;
    3. 75 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer dan 250 m² en ten hoogste 500 m² bedraagt;
    4. 100 m², indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer dan 500 m² bedraagt;
  7. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,35 met een maximum van 4 m;
  8. de aan- en uitbouw mag voorzien worden van een kap of schuin dak mits met dezelfde dakhelling als het hoofdgebouw;
  9. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  10. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  11. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  4. het bouwen van vlonders en steigers is overeenkomstig met bijlage 2 ‘toelichting vlonders en steigers’ bij de regels;
  5. het bouwen van vlonders en steigers ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ is overeenkomstig met bijlage 3 ‘kavelpaspoorten’.
8.3 Specifieke gebruiksregels
 
8.3.1 Beplantingshaag
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken (inclusief het bebouwen) van de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden conform de bestemming ‘Wonen’ is alleen toegestaan:
  1. indien een groenblijvende beplantingshaag wordt aangelegd en in stand gehouden. Een en ander overeenkomstig bijlage 1 ‘Toelichting erfafscheidingen’ bij de regels;
8.3.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven, voor zover:
  1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd wordt;
  2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing, met een maximum van 70 m²;
  3. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt;
  6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
  7. de handel in en opslag van consumentenvuurwerk, softdrugs en hallucinogene middelen is niet toegestaan.
Artikel 9 Leiding - Gas
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Gas aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 42 inch en een druk van ten hoogste 66 bar.
 
9.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.3.1 Verbod zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het plaatsen van onroerende object zoals lichtmasten, wegwijzers en andere straatmeubilair;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten , vijvers en andere wateren.
9.3.2 Uitzonderingen op het verbod
Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 9.3.1 wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
  
Artikel 10 Waarde - Archeologie
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
10.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische aard van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behouden van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen, dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. het bepaalde in artikel 10 lid 2 sub b is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken;
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage:
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van artikel 10 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 10 lid 2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 10 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar indien:
  1. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologisch waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
Artikel 11 Waarde - Natuurvriendelijke oever
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Natuurvriendelijke oever bestemde gronden zijn naast de andere daar geldende bestemmingen primair bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers.
 
11.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag niet gebouwd worden. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
 
11.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2 voor het bouwen van vlonders en steigers overeenkomstig met bijlage 2 ‘toelichting vlonders en steigers’ bij de regels.
 
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden
 
11.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden ter plaatse van de gronden, genoemd in lid 11.1 de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:
  1. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen;
  2. het ophogen van gronden en of verharden van gronden;
  3. het verwijderen van vegetatie, waaronder rietkragen;
  4. het graven of dempen van waterpartijen en het afdammen van waterpartijen;
  5. boringen te verrichten, seismisch of ander bodemonderzoek te doen;
  6. het wijzigen van het waterpeil;
11.4.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachten een verleende vergunning.
11.4.3 Toelaatbaarheid
Een vergunning als bedoeld in lid 11.4.1 wordt uitsluitend verleend indien is gebleken dat de genoemde werken, geen gebouw zijnde, werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.4.1 dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een onevenredige afbreuk van de ecologische natuurlijke en landschappelijke waarden.
 
11.4.4 Voorwaarden
Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden die zien op het behoud van de natuurvriendelijke oevers in het plangebied.
 
3 Algemene regels
    
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 13 Algemene bouwregels
 
13.1 Overschrijding goothoogte
 
De goothoogte mag worden overschreden door:
  1. dakruimten, mits:
    1. het gezamenlijk oppervlak van (nagenoeg) horizontale dakvlakken niet meer bedraagt dan 50% van het gezamenlijk grondoppervlak van de af te dekken gedeelten van het bouwwerk;
    2. de breedte van enig deel van een gevelvlak van deze dakruimte, geen dakkapel zijnde, niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de onderliggende gevel dan wel in opwaartse richting geleidelijk afneemt tot deze maat;
  2. dakkapellen op woningen, voor zover gelegen aan de voor- of zijgevel, waarvan de gezamenlijke breedte per dakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voor- of zijgevel en waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximumhoogte van 1,5 m;
  3. dakkapellen op woningen, voor zover niet gelegen aan de voor- of zijgevel van een pand, waarvan de afstand tot de zijgevel of de woningscheidende muur niet minder dan 0,5 m bedraagt met een maximumhoogte van 1,5 m;
  4. (delen van) bouwwerken, waarvan de grootste horizontale doorsnede niet meer dan 1 m² bedraagt en door trappenhuizen, lichtstraten, koepels en liftkokers;
  5. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2.
13.2 Overschrijding bouwhoogte
 
De bouwhoogte mag worden overschreden door:
  1. technische ruimten voor klimaatregeling, koeling en dergelijke met een maximale oppervlakte van 4 m2;
  2. antennes met ten hoogste 6 m.
13.3 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
13.4 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
 
14.1 Geluidszone – industrie
 
14.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
 
14.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.
 
14.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde dan wel een te verlenen hogere grenswaarde.
 
14.2 Veiligheidszone - leiding
 
Met betrekking tot de veiligheidszone 'veiligheidszone - leiding' geldt dat binnen de veiligheidszone de bouw van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
Voorts geldt dat bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden;
  
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
 
15.1 Afwijken van maten
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is- bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 16 Overige regels
 
16.1 Werking wettelijke bepalingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
 
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als; ‘Regels van het bestemmingsplan De Oude Boomgaert’.