Plan: | Reeuwijk-Brug |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0595.ReeuwijkBrug10-BP80 |
Waterbeheer en watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke plannen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De rioleringstaak binnen het projectgebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Reeuwijk. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Na overleg geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland aan dat dit de waterparagraaf uit dit voorontwerp bestemmingplan geen reden tot het maken van opmerkingen geeft (zie bijlage 5).
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Bij het opstellen van het Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP4) heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland erop ingezet eerst ver vooruit te blikken en vanuit dat perspectief terug te redeneren naar wat Rijnland met zijn partners écht moet gaan oppakken in de planperiode 2010-2015 om te voldoen aan de wettelijke taken en ambities. Waar in het vorige waterbeheerplan veel aandacht gericht was op planvorming, richt het WBP4 zich vooral op uitvoering. Met dit waterbeheerplan wil Rijnland invulling geven aan de opgaven vanuit de KRW, vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel) en vanuit actuele Peilbesluiten. Daarnaast spelen belangrijke zaken als 'het op orde hebben' van de keringen, renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Onderzoek
Huidige situatie waterhuishouding
De kern Reeuwijk-Brug ligt direct ten noorden van Gouda en direct ten westen van de Reeuwijkse Plassen. Binnen het plangebied liggen geen KRW-waterlichamen.
Het plangebied bevindt zich in veenweidegebied, de bodem bestaat dan ook uit veen. De maaiveldhoogte van het plangebied is gelegen op circa NAP -1,7 m. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt minder dan 0,4 m beneden het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld.
Reeuwijk-Brug maakt onderdeel uit van de polders Reeuwijk en Sluipwijk met een peil van NAP -2,21 m. Binnen of langs het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Het peilbeheer is gericht op de bebouwing. Dit betekent voornamelijk dat het peilbeheer zich richt op het voorkomen van wateroverlast en ongewenste verzakking van de (oudere) bebouwing. Binnen de kern liggen een aantal polderhoofdwatergangen (zie figuur 6.1).
De bebouwing binnen de kern is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel. Zowel in het westelijk deel als in het oostelijk deel van Reeuwijk-Brug bevindt zich een rioolgemaal, deze pompen het afvalwater via een persleiding naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Bodegraven. Recentelijk zijn de stedelijke watergangen in Reeuwijk-Brug uitgebaggerd. Vanuit het oogpunt van waterkwaliteit zijn de gangen verdiept tot minimaal 0,8 m en 1 m (een en ander afhankelijk van de breedte).
Figuur 6.1 Waterstructuur
Toekomstige situatie waterhuishouding
Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. In het plangebied is een kleine uitbreiding voorzien, namelijk aan de 's Gravenbroekseweg 3a. De mogelijkheden om een verdere bijdrage te leveren aan het bereiken van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem zijn binnen de grenzen van het plangebied vanwege het consoliderende karakter van het plan beperkt. Het is echter van belang de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer in het geval van toekomstige ontwikkelingen daar waar mogelijk toe te passen. Bij toekomstige ontwikkelingen waarbij de verharding toeneemt, dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water. Meer verharding leidt namelijk tot hogere afvoerpieken in bestaand watersysteem. Bij de uitbreiding van verhard oppervlak is de regel dat het wateroppervlak met 15% van de extra verharding moet worden gecompenseerd. Voor eventuele dempingen van open water geldt altijd dat het water volledig moet worden gecompenseerd (in oppervlak en waterdiepte) binnen hetzelfde peilgebied.
Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling geldt een compensatie van 18,75 m² voor de 's Gravenbroekseweg 3a (toename van 125 m² verhard oppervlak).
Voor toekomstige bouwplannen op veenbodem geldt dat kruipruimteloos en dampdicht moet worden gebouwd, zodat zo min mogelijk sprake is van drooglegging. Ongewenste verzakking van oude bebouwing kan daarmee worden voorkomen. Het bouwen in dit gebied vereist een daarop aangepaste bouwwijze. Bij het bouwrijp maken is tevens van belang om licht (niet-oxiderend) ophoog- en funderingsmateriaal toe te passen.
Het verdient aanbeveling zoveel mogelijk hemelwater rechtstreeks of via een plaatselijke zuiverende voorziening op het oppervlaktewater te lozen. Bij elk concreet project, waaronder de twee uitbreidingsprojecten, moet beoordeeld worden of en op welke wijze dit kan worden verwezenlijkt. Zo wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Tevens worden waar mogelijk duurzame bouwmaterialen toegepast om te voorkomen dat diffuse verontreinigingen in water en bodem terecht komen. Bij afkoppelen en direct lozen van het hemelwater op het oppervlaktewater wordt door de waterbeheerder geëist dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast.
Conclusie
Het plan is overwegend consoliderend van aard. Indien bij de nieuwe ontwikkelingen bovenstaande in acht wordt genomen betekenen deze ontwikkelingen geen verslechtering van de waterhuishouding ter plaatse.