direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 32 woningen Aalscholver
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0590.BP32wonAalscholver-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Op 10-12-2009 is het bestemmingsplan Aalscholver vastgesteld voor 14 vrije bouwkavels aan de Aalscholver in de wijk Oostpolder. Dit bestemmingsplan is vervolgens opgenomen in beheersverordening 'Woongebied'. Deze 14 vrije kavels blijken echter onverkoopbaar en daarom zijn er plannen om in plaats van 14 vrije kavels maximaal 32 grondgebonden woningen te realiseren die beter aansluiten op de huidige marktomstandigheden. 32 woningen zijn op basis van de vigerende regeling echter niet mogelijk.

Op basis van de benodigde onderzoeken is met dit bestemmingsplan een verantwoorde basis voor een toepasselijke bestemmingsregeling te worden ontworpen, waarbij maximaal 32 woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt en waarbij voldoende rechtszekerheid voor omwonenden wordt geboden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de nieuwbouwwijk Oostpolder te Papendrecht (zie figuur 1.1). Het plangebied ligt ten zuiden van de rijksweg A15, aan de Aalscholver. Dit is een woonstraat met hofjes die wordt ontsloten via de wijktoegangsweg Noordkil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BP32wonAalscholver-3001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Een onderbouwing met betrekking tot de uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Woonwijk Oostpolder

Het bestemmingsplan Oostpolder is in 1994 vastgesteld. Bij het opstellen van het bestemmingsplan hebben de ontwerpers zich laten inspireren door water, de drager van de ruimtelijke structuur van Papendrecht. In 1995 is gestart met de ontwikkeling van het gebied. De woonwijk Oostpolder is op een enkele locatie na nagenoeg gereed. In de wijk is veel aandacht besteed aan schoon water, groen en een rustige woonomgeving.

De woonwijk Oostpolder is voorzien van goede basisvoorzieningen, waaronder twee basisscholen in één gebouw. In hetzelfde gebouw zijn een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang gevestigd. In de toekomstige aangrenzende wijk Land van Matena komt een voorzieningengebied met winkels. Tot aan de oplevering van het voorzieningengebied is in de woonwijk Oostpolder een noodwinkel gevestigd. De randen van de woonwijk Oostpolder zijn parkachtig ingericht. De Matenasche Scheidkade zorgt voor fysieke en landschappelijke verbinding met de Alblasserwaard.

2.2 32 nieuwe woningen

De (maximaal) 32 nieuwe woningen liggen aan de Aalscholver. Dit is een woonstraat met hofjes, die ontsloten wordt op de wijktoegangsweg Noordkil. De geplande woningen zullen hoofdzakelijk worden uitgevoerd in de vorm van patiowoningen. De woningen worden allen uitgevoerd in 1 laag met optioneel een kap. De goothoogte zal hierdoor maximaal 3,5 meter bedragen. In figuur 2.1 is een weergave gegeven van de perceelindeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BP32wonAalscholver-3001_0002.png"

Figuur 2.1 Verkavelingsopzet

De percelen aan de zuidzijde zullen worden voorzien van geluidafschermende muren. Deze muur zal maximaal 3,5 meter hoog zijn en dient ter afscherming van het geluid vanaf de Noordkil.

2.3 Parkeren

In het plangebied worden 40 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Daarnaast voorziet het plan in 22 parkeerplaatsen op eigen terrein. In totaal zullen er hierdoor minimaal 62 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waardoor per woning 1,9 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Paragraaf 3.2 behandelt rijksbeleid. Het provinciale- en regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie formuleert het Rijk vier hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • 4. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (ladder voor duurzame verstedelijking).

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met het beleid zoals geformuleerd in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012

Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de regels in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro), 2012

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende stappen:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

  • a. Het plan voorziet in een behoefte die regionaal is afgestemd.
  • b. De locatie voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Het betreft een ontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied.
  • c. Deze stap is niet noodzakelijk. De locatie is overigens passend ontsloten.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Verordening Ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. De volgende artikelen zijn relevant voor de ontwikkelingen in het plangebied:

Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen

Lid 1 regionale afstemming

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het plan bevat hierover een verantwoording.

Lid 2 ladder voor duurzame verstedelijking

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied;
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied.

De toelichting van het plan bevat hierover een verantwoording.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in een intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Het woningbouwprogramma is daarnaast regionaal afgestemd. Het plan past hiermee binnen de doelstellingen van de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte.

Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)

De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.

Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.

De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:

  • de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbod naar een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
  • het afgesproken woningbouwprogramma niet meer voldoet. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
  • de kwaliteit van de huidige voorraad beter kan. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
  • alle partijen op de woningmarkt terughoudend zijn, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen.

Conclusie

Het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Papendrecht

In de gemeentelijke Structuurvisie Papendrecht 2020, Een venster naar de toekomst staat de doelstelling de kwaliteit van leven behouden en versterken centraal. Om goed te kunnen wonen, leven, werken en recreëren in Papendrecht is een optimaal en efficiënt ruimtegebruik van alle gebieden en onderdelen van de gemeente noodzakelijk. Behoud en versterking van de eigenheid van de gemeente is daarbij het vertrekpunt.

Op de bij de gemeentelijke structuurvisie horende structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als Woonmilieus. Het beleid is deze gebieden is gericht op het voorzien in voldoende woningen voor de aanwezige huishoudens. Ondanks dat voor de toekomst een bevolkingskrimp wordt verwacht, zal het aantal huishoudens blijven stijgen door de toename van het aantal éénpersoonshuishoudens. Hier zijn woningen voor nodig, aangepast aan de doelgroepen.

De realisatie van de maximaal 32 woningen past binnen de doelstellingen van de structuurvisie.

Beheersverordening Woongebied

Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel beheersverordening 'Woongebied'. Deze beheersverordening is vastgesteld op 21 maart 2013. Ter plaatse van het plangebied is de functie 'Wonen-1' toegekend (zie figuur 3.1 voor een uitsnede van de illustratie behorende bij de beheersverordening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BP32wonAalscholver-3001_0003.png"

Figuur 3. 1 Uitsnede illustratie behorende bij beheersverordening Woongebied

Strijdigheid met de beheersverordening

De geplande woningen passen niet binnen de voor het plangebied opgenomen bouwvlakken. Daarnaast is het aantal toegestane woningen en de opgenomen goothoogte niet toereikend om de maximaal 32 nieuwe woningen te kunnen realiseren.

Welstandsnota Papendrecht (2012)

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.

Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.

Voor het plangebied geldt welstandscriteria 'Thematische wijk'. Binnen dit thema wordt in samenhang met de beschrijving en de beeldkwaliteitsplannen getoetst aan de hand van de volgende criteria:

Ligging:

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon, waarin vooral de voorgevelrooilijnen en hoeken van belang zijn;
  • gebouwen met de voorgevel richten op de belangrijkste openbare ruimte;
  • bijgebouwen staan bij voorkeur achter het hoofdgebouw;
  • gebouwen met een bijzondere functie zoals scholen kunnen een meer vrije positie innemen daarbij een meerzijdige oriëntatie krijgen.

Massa:

  • de bouwmassa is gedifferentieerd en evenwichtig en afgestemd op de samenhang in rij of cluster bezien vanuit de openbare ruimte;
  • gebouwen hebben bij voorkeur een onderbouw tot twee lagen met kap of tot drie lagen met plat dak;
  • de nok is evenwijdig aan of dwars op de voorgevel;
  • accenten in hoogte en vormgeving hebben een stedenbouwkundige aanleiding;
  • uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen indien goed zichtbaar vanuit de openbare ruimte vormgegeven als ondergeschikt element en bij voorkeur per woningtype gelijk uitvoeren;
  • appartementengebouwen en gebouwen met bijzondere functies harmoniëren met het karakter van het gebied en kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm.

Architectonische uitwerking:

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en evenwichtig;
  • bij rijwoningen aan een voorkant zowel de aanwezige herhaling als de aanwezige differentiatie behouden;
  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen;
  • op maaiveldniveau hebben appartementengebouwen een bewoond karakter;
  • de overgang tussen privé en openbaar zorgvuldig vormgeven;
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume.

Materiaal en kleur:

  • materialen en kleuren zijn bij voorkeur terughoudend en aan voorkanten per stedenbouwkundige eenheid in samenhang;
  • gevels bij voorkeur in baksteen of vergelijkbaar materiaal uitvoeren;
  • op- en aanbouwen indien goed zichtbaar vanuit de openbare ruimte in kleur en materiaal afstemmen op de hoofdmassa.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 is momenteel in procedure. Het waterbeheerprogramma geeft richting aan het waterbeheer in het hele rivierengebied voor de periode 2016-2021. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe zij dat wil doen. Het waterbeheerprogramma heeft hierbij drie speerpunten:

  • Waterveiligheid: Een veilig rivierengebied heeft een hoge prioriteit. Daarvoor gaan we veel dijken verbeteren en boezemkades versterken. Daarnaast hebben we ook oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie).
  • Watersysteem: Met het waterbeheer gaan we door op de ingeslagen weg en blijven we anticiperen op klimaatveranderingen. We zorgen voor een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie.
  • Waterketen: Het zuiveren van afvalwater doen we duurzaam en doelmatig door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Papendrecht  heeft samen met het Waterschap Rivierenland het stedelijk waterplan voor de gemeente vastgesteld. Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewater en het grondwater. In het plan wordt een visie gegeven op het stedelijk water en het realiseren van een gezond en veilig functionerend watersysteem. In het waterplan is een maatregelenpakket uitgewerkt, dat tot 2017 zal worden uitgevoerd.

Dit jaar wordt er gewerkt aan de volgende maatregelen:

  • Om de kwaliteit en het afvoeren van water het water verder te verbeteren is een combinatie van maatregelen mogelijk. In 2014/2015 wordt onderzocht wat het effect is van het doorstoom systeem dat al een paar jaar in gebruik is.
  • Een afstemming tussen het doorstroomsysteem en de afvoer van water zal voorkomen dat er bij veel neerslag het watersysteem te veel wordt belast. In 2015 wordt nagegaan of de aansturing van de doorstroming op de weersomstandigheden en de waterkwaliteit kan worden afgestemd. Daarmee kan mogelijk de voorgenomen maatregel om twee duikers (ondergrondse waterverbindingen) te vergroten overbodig worden.
  • De waterkwaliteit wordt beïnvloed door de vorm van de oever. Het water, de oever en water er in een sloot groeit en leeft heeft ook invloed op de beleving voor de bewoners. Met de gemeente Papendrecht wordt een plan opgesteld waarbij de ruimtelijke kwaliteit, de inrichting van het water en het beheer en onderhoud op elkaar worden afgestemd. Hiermee worden verschillende maatregelen uit het waterplan samengebracht.
  • De peilstijgingen in Papendrecht blijken binnen de door het waterschap gestelde normen te vallen. Dit betekent dat er op dit moment geen tekort aan waterberging is. Uiteraard moet er wel zuinig worden omgegaan met de huidige watergangen om dit ook voor de toekomst zo te houden.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het oostelijke deel van de bebouwde kom van Papendrecht en bestaat in de huidige situatie uit onbebouwd terrein.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei op een ondergrond van veen. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

Het plangebied maakt deel onderdeel uit van het grotere stedelijke peilgebied van Papendrecht (met een vast zomer- en winterpeil van NAP -1,92 m) Dit peilgebied kent momenteel geen waterbergingstekort.

Waterkwantiteit

Langs de noordgrens van het plangebied bevindt zich een watergang, dit is een C-watergang. C-wateren zijn van tertiair belang voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt. Hierdoor is er geen sprake van een beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is voorzien van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel, waarbij schoon hemelwater direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Toekomstige situatie

Algemeen

Binnen het plangebied wordt de bouw van maximaal 32 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Ten gevolge hiervan wordt verharding toegevoegd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

De nieuwe bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op het verbeterd gescheiden rioolstelsel waarop de gehele woonwijk Oostpolder is aangesloten. Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op die manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Bij de voorbelasting zijn de voormalige watergangen reeds gedempt. Hier zijn destijds vergunningen voor afgegeven.

In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Geluid

4.4.1 Wegverkeerslawaai

De te realiseren woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

De woningen zijn gelegen binnen de geluidszones van de A15, de Noordkil, de Oostkil en de Parallelweg. Tevens is het plangebied gelegen binnen de geluidszone van de Betuweroute.

Langs de nieuwe woningen is de Aalscholver gelegen. Deze weg dient ter ontsluiting van de woningen en heeft een maximumsnelheid van 30 km/h. Deze weg is hierdoor niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 1.

Onderzoek en conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Oostkil, Parallelweg, Aalscholver en ten gevolge van de spoorlijn sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de A15 en de Noordkil wordt op de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Tevens blijkt dat op delen de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Deze overschrijding komt echter alleen voor de tweede bouwlaag. Deze delen zullen doof worden uitgevoerd (dus zonder te openen delen).

Op de A15 en de Noordkil is reeds voorzien in geluidsreducerend asfalt. Tevens staan er schermen langs de A15 en zullen muren geïntegreerd in het ontwerp langs de Noordkil worden gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren. De gecumuleerde geluidsbelasting en het ontheffingsbeleid staan het verlenen van hogere grenswaarden niet in de weg.

Voor de woningen dient in ieder geval een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.1. De in de tabel opgenomen waarden zijn na aftrek van de correctie op basis van artikel 3.4 Wgh. De daadwerkelijk gemeten waarden liggen hoger.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarden

  Aantal   Hogere waarde   Geluidsbron  
4 patiowoningen Type A1   1   53 dB   A15  
  3   52 dB   A15  
  1   53 dB   Noordkil  
10 patiowoningen
Type A2  
2   53 dB   A15  
  4   52 dB   A15  
  4   51 dB   A15  
  2   53 dB   Noordkil  
8 patiowoningen
Type A1  
5   53 dB   A15  
  3   52 dB   A15  
  1   52 dB   Noordkil  
  1   51 dB   Noordkil  
4 tuinwoningen Type A3   1   53 dB   A15  
  3   52 dB   A15  
  1   52 dB   Noordkil  
6 Oostelijke woningen   6   53 dB   A15  
  1   52 dB   Noordkil  
  1   51 dB   Noordkil  
  1   50 dB   Noordkil  
  1   49 dB   Noordkil  

De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

4.4.2 Industrielawaai

Normstelling en beleid

Rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn of mogen worden gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', wordt een geluidszone vastgesteld. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Binnen de zone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, in het algemeen tot 55 dB(A), wanneer blijkt dat het niet mogelijk is om met maatregelen de geluidsbelasting te reduceren.

Onderzoek en conclusie

Het plan ligt buiten de geluidszone van industrieterrein 'De Staart'. Het plangebied valt wel binnen de geluidszone van Oosteind. De geluidsbelasting als gevolg van de geluidszone valt onder de 50 dB(A). Er wordt dan ook voldaan aan de Wet geluidhinder.

4.5 Ecologie

Beleid en normstelling

Een bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Onderzoek

In het kader van het voorgaand vastgestelde bestemmingsplan (voor de 14 bouwkavels) is reeds uitvoering onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Dit natuurwaardenonderzoek (Natuurwaarden in de Oostpolder, d.d. oktober 2013, ISBN 90-77555-08-0) dat is uitgevoerd door het Natuur-wetenschappelijk Centrum is uitgevoerd voor het gebied dat deels is gelegen aan de Noordkil waar tevens de maximaal 32 woningen zijn geprojecteerd.

Uit dat onderzoek blijkt dat naast enkele algemene diersoorten de zwaar beschermde heikikker is waargenomen in de nabijheid van het onderzoeksgebied. Dit betreft een soort van tabel 3 van de Flora- en faunawet waarvoor geen vrijstelling geldt en derhalve een ontheffing moet worden aangevraagd. Er zijn geen sporen van vleermuizen gevonden. Er zijn ook geen aanwijzingen dat het plangebied een vaste verblijfplaats biedt aan vleermuizen. De kans is aanwezig dat het gebied dient als marginaal jachtgebied voor de vleermuis. Indien er werkzaamheden aan sloten in het onderzoeksgebied worden gepland is voorafgaand aan de werkzaamheden een uitgebreid vissen- en amfibieënonderzoek nodig.

Conclusie

In verband met algemene beschermde diersoorten is een ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet niet nodig mits er rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli). Werkzaamheden dienen buiten deze periode plaats te vinden ofwel het terrein moet ongeschikt worden gemaakt en gehouden als broedgebied vóór aanvang van de broedperiode. Voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden dient het werkterrein door een ecologisch deskundige te worden geïnspecteerd teneinde uit te sluiten dat vogels tot broeden kunnen komen in het plangebied. Voor wat betreft de beschermde soorten komt uit het inventariserend onderzoek (quickscan) naar voren dat het onderzoeksgebied geen functie heeft als leefgebied voor de heikikker. Het verdient aanbeveling om sloten in het gebied af te schermen om infiltratie van de heikikker te voorkomen.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie 

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied. De afstand tussen het plangebied en het meest dichtbijgelegen bedrijventerrein Oosteind bedraagt circa 540 m. Tussen het plangebied en het bedrijventerrein Oosteind bevindt zich de reeds bestaande bebouwing van de woonwijk Oostpolder. De bedrijven op het bedrijventerrein dienen in hun bedrijfsvoering reeds rekening te houden met deze bestaande woningen. De beoogde ontwikkeling in het plangebied vormt dan ook geen belemmering voor de bedrijven op het bedrijventerrein Oosteind en ter plaatse van het plangebied zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over het water. In de directe omgeving van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg en door buisleidingen. Ten behoeve van diverse ontwikkelingen in het gebied Oostpolder zijn risicoberekeningen uitgevoerd door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid (Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Externe Veiligheid Oostpolder, oktober 2009). In deze berekeningen is rekening gehouden met de voorheen beoogde ontwikkeling van 14 woningkavels aan de Aalscholver. In voorliggend plan is er echter sprake van maximaal 32 grondgebonden woningen ter plaatse van het plangebied. Aangezien dit verschil leidt tot een beperkte toename in het aantal personen kan uitgegaan worden dat de resultaten van de ontwikkeling van 14 woonkavels grotendeels vergelijkbaar zijn met de beoogde ontwikkeling van maximaal 32 grondgebonden woningen. Tevens worden de overige woningbouwlocaties in het gebied Oostpolder ook meegenomen en er is uitgegaan van vervoersaantallen voor 2020, waardoor de onderzoeken toepasbaar zijn voor voorliggende plan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en N3

Over de A15 en N3 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het Basisnet Weg is er bij de A15 sprake van een PR 10-6-contour van 46 m en een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Uit de berekening van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid blijkt dat wanneer wordt gerekend met de vervoersprognose voor 2020 volgens het Global Economy scenario (GE), er bij de A15 in 2020 rekening gehouden wordt met een PR 10-6-contour van 25 m. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de weg, die circa 100 m bedraagt, reikt de PR 10-6-contour niet tot in het plangebied. Ook bij de N3 is geen sprake van een PR 10-6-contour die reikt tot het plangebied.

Door het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied van de A15 en de N3 355 m. De afstand tussen het plangebied en de N3 bedraagt ruim 800 m. Het plangebied is niet gelegen binnen dit invloedsgebied, deze weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de A15. Het groepsrisico van de A15 ligt volgens de berekeningen van de Milieudienst in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde. De berekeningen met de vervoersaantallen in 2020 voor de situatie inclusief ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, rekening houdend met 14 woningen in het plangebied, laten zien dat er geen waarneembare toename is van het groepsrisico. Dit zal ook het geval zijn in de nu beoogde situatie met maximaal 32 woningen. Ook in de toekomst wordt de oriëntatiewaarde dus niet overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuwelijn

Ten noorden langs het plangebied is de Betuwelijn gelegen. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Volgens het Basisnet Spoor is er sprake van een PR 10-6 risicocontour van 30 m en een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Gelet op de afstand tussen het plangebied en het spoor, die circa 50 m bedraagt, reiken de PR 10-6-contour en het plasbrandaandachtsgebied niet tot over het plangebied.

Door het vervoer van toxische gassen en vloeistoffen bedraagt het maatgevende invloedsgebied > 4000 m. Het plangebied is dan ook gelegen binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico voor de Betuwelijn blijft onder de oriëntatiewaarde, wanneer wordt gerekend met de vervoersprognoses van Prorail. De berekeningen op basis van de cijfers uit het MER voor de Betuwelijn, waarin wordt uitgegaan van een groter aantal vervoersbewegingen, laten een lichte overschrijding zien van de oriënterende waarde. Het is echter verantwoord om uit te gaan van de vervoersprognose van Prorail, omdat de cijfers uit het MER een ruime schatting geven van de vervoersbewegingen. Gesteld wordt dat het GR voor de Betuwelijn in de huidige en toekomstige situatie niet wordt overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door hogedrukaardgasleiding

Circa 225 m ten noorden van het plangebied ligt een hogedrukaardgasleiding van de Gasunie. Het invloedsgebied voor externe veiligheid van de gasleiding bedraagt 140 m. Hiermee reikt het invloedsgebied van de gasleiding niet tot aan het plangebied. De aanwezigheid van de hogedrukaardgasleiding vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

In de huidige en toekomstige situatie zijn er geen knelpuntsituaties te verwachten op het gebied van het plaatsgebonden risico. Ook zal het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijden dan wel significant toenemen als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Betuwelijn is een verantwoording van het GR opgesteld. Er zijn uit het oogpunt van externe veiligheid dan ook geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.8 Verantwoording groepsrisico

CHAMP-methodiek

De CHAMP-methodiek voor het beoordelen van het GR is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland begin februari 2003 vastgesteld ten behoeve van het vergroten van het maatschappelijke en bestuurlijke bewustzijn bij de beoordeling van externe veiligheidssituaties waarin het GR een rol speelt. De gemeenten worden geacht de methode toe te passen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. CHAMP is een afkorting voor de aspecten Communicatie- of informatieplicht, Horizonplicht, Anticipatieplicht, Motivatieplicht en Preparatieplicht.

Communicatie- en informatieplicht

De initiatiefnemer en/of het bevoegd gezag moeten communiceren met hun omgeving over de huidige en toekomstige risicosituatie. In het geval van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder wordt het groepsrisico niet overschreden en neemt ook niet berekenbaar toe. Derhalve kan worden volstaan met de gebruikelijke procedures voor kennisgeving bij besluitvorming rond ruimtelijke plannen. Voorliggende verantwoording wordt voor advies voorgelegd aan de Regionale Brandweer.

Het worst case scenario voor transportroutes is het optreden van een exploderende tankwagen met brandbaar gas (BLEVE). Er dient rekening te worden gehouden met een effectafstand van circa 200 m. Buiten deze afstand vallen geen dodelijke slachtoffers meer. Aangezien het plangebied binnen deze effectafstand is gelegen, dienen toekomstige bewoners vanuit het bevoegd gezag geïnformeerd te worden over de bij een dergelijk incident optredende kansen en effecten en de mogelijkheden van zelfredding.

Horizonplicht

Het realiseren van een ruimtelijk plan, of bouwopgave in de nabijheid van een transportroute leidt in de meeste gevallen tot wijzigingen in het groepsrisico. In het specifieke geval van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, waaronder de ontwikkeling van maximaal 32 woningen aan de Aalscholver, is dit niet het geval.

In het kader van het bestemmingsplan Oostpolder is een tijdshorizon tot het jaar 2020 bezien hoe de groei van het transport plaats kan vinden. Hiertoe zijn de toekomstige transportcijfers in de risicoberekeningen ingevoerd volgens de daarvoor geldende voorschriften. Voor wegtransport is het Global Economy (GE) scenario gehanteerd en voor de Betuwelijn zijn de prognoses van Prorail en de cijfers uit het MER Betuwelijn gehanteerd. Op grond van deze berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatie waarde van het groepsrisico.

Anticipatieplicht

Met de anticipatieplicht wordt bedoeld dat inzichtelijk dient te worden gemaakt welke maatregelen worden getroffen om het effect van een mogelijk incident te beperken.

Ondanks dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico in het plangebied nergens wordt overschreden is het, gelet op de aantal risicobronnen in de directe omgeving van het gebied Oostpolder, noodzakelijk om zorgvuldig naar effectbeperkende maatregelen te kijken. Aangezien het grootste deel van het gebied Oostpolder reeds is bebouwd, zijn veel bouwkundige maatregelen niet meer uitvoerbaar. Met de inrichting van het plangebied is echter destijds wel rekening gehouden met bebouwingsvrije zones vanaf de risicobronnen de Rijksweg A15, de Betuwelijn en de N3. Het plangebied ligt buiten de contouren van het plaatsgebonden risico (10-6 per jaar) van deze transportroutes en tevens buiten de voorgenomen veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden (PAG) die volgen uit het Basisnet. Mede hierdoor vormt externe veiligheid geen knelpunten voor de resterende ontwikkelingen in het gebied.

Rekening houdend met het scenario van het vrijkomen van een toxische wolk tijdens een incident vanuit een tankwagen op de transportassen, dient de bevolking middels sirenes gewaarschuwd te kunnen worden. De dekking van de sirenes in het plangebied is voldoende.

Motivatieplicht

Motiveren waarom een stijging c.q. overschrijding van het groepsrisico acceptabel is, kan achterwege blijven aangezien er geen sprake is van een toename of overschrijding van het groepsrisico.

Preparatieplicht

Het plangebied is door verschillende ontsluitingsroutes goed te bereiken voor de hulpverleningsdiensten. In het gebied zijn nagenoeg geen eenrichtingswegen aanwezig waardoor alle objecten binnen het gebied snel te bereiken zijn. Volgens de lokale brandweer beschikt het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 32 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkelingen dragen dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A15 (maatgevende weg ten noorden van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 32,3 µg/m³ voor NO2, 24,3 µg/m³ voor PM10 en 15,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 14,3 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Rijksbeleid

Het Ministerie van VROM (nu IenM) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningslijnen wordt gevormd door mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan lage gehalten van elektromagnetische velden. De minister adviseert om zo weinig mogelijk nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen, crèches en kinderopvangplaatsen) te ontwikkelen binnen de specifieke 0,4 microteslazone rond een bovengrondse hoogspanningslijn. Het gaat om bestemmingen waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven. Het Ministerie van VROM adviseert om tevens onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de 0,4 microteslazone te versmallen.

VROM hanteert geen richtlijnen voor ondergrondse hoogspanningslijnen, omdat er geen onderzoeken bekend zijn waaruit blijkt dat er relatie bestaat tussen ondergrondse lijnen en gezondheidrisico's als gevolg van straling. De elektromagnetische straling van ondergronds aangelegde hoogspanningskabels kent een ander patroon dan dat van bovengrondse hoogspanningslijnen. Voor ondergrondse hoogspanningslijnen van 150 kV geldt een minimale bebouwingsafstand van 2 x 5 m die overeenkomt met de zakelijk rechtstrook.

Onderzoek

Ten noorden van het plangebied is een boven- en ondergrondse hoogspanningsleiding gelegen. In tabel 4.3 zijn de leidingen, met de daarbij behorende gegevens weergegeven. De in de tabel genoemde afstanden gelden aan weerszijden van de leiding, gemeten vanaf het hart van de leiding.

Tabel 4.3 Hoogspanningsleidingen

leiding   voltage
(in kV)  
indicatieve
zone1)  
0,4 microteslazone2   zakelijk rechtstrook (m)   afstand tot het plangebied  
hoogspanningsleiding bovengronds (Krimpen-Crayesteijn)   380 kV   2x215 m   berekend   2x38 m   circa 40 m  
hoogspanningsleiding ondergronds (Papendrecht-Arkel)   150 kV   n.v.t.   berekend   2x5 m   circa 55 m  

1) Indicatieve zones volgen uit Netkaart Hoogspanningslijnen, www.rivm.nl.

2) Specifieke zone volgt uit magneetveldonderzoek Energy Solutions 9 mei 2016.

De woningen in het plangebied bevinden zich buiten de zakelijk rechtsstrook aangezien zij op circa 40 m ten opzichte van de hoogspanningslijn zijn gelegen.

Uit de onderzoeken van Energy Solutions d.d. 9 mei 2016 respectievelijk "Berekening specifieke magneetveldzone - Planlocatie Aalscholver Papendrecht" en "Magneetveldenonderzoek Aalscholver

Papendrecht" (zie Bijlage 3 en Bijlage 4) blijkt dat de 0,4 microteslazone maximaal op 40 meter afstand van de leiding is gelegen op basis van het huidige gebruik van de hoogspanningsleidingen. Dit is zowel berekend als gemeten, waar bij de metingen de hoogste waarden geconstateerd zijn. Uit de onderzoeken blijkt echter dat de 0,4 microteslazone in de toekomstige situatie op basis van de prognosebelasting uit 2025 op 59 tot 65 meter afstand van de leiding is gelegen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de woningen in het plangebied in de toekomstige situatie naar alle waarschijnlijkheid zijn gelegen binnen de specifieke 0,4 microteslazone.

De gemeente acht de toekomstige situatie aanvaardbaar gezien het volgende:

  • in het vigerend bestemmingsplan uit 1993 is reeds een uit te werken woonbestemming opgenomen voor het plangebied. De situatie is daarmee lange tijd voorzien. Toekomstige kopers van kavels in het plangebied worden geïnformeerd over de situatie ten aanzien van de hoogspanningslijn en het verblijf van kinderen tussen 0 en 15 jaar zodat zij zelf een afweging kunnen maken.
  • Of er werkelijk nadelige gezondheidsconsequenties zijn verbonden aan het wonen in de buurt van hoogspanningsleidingen, is hoogst onzeker. Er is, ondanks veel onderzoek in de afgelopen decennia, geen biologisch mechanisme bekend dat zou kunnen verklaren of en zo ja, hoe enigerlei ziekte zou kunnen optreden als gevolg van blootstelling aan de magneetvelden van hoogspanningskabels.
  • De Europese Unie en de Gezondheidsraad hanteren 100uT als veilige grenswaarde van dergelijke magneetvelden voor bestaande woningen. Daartegen afgezet zou het afzien van de bouwplannen vanwege de nu gemeten waarden en de berekende prognose, aan bewoners van de bestaande woningen aan de Aalscholver en de Noordkil (op eenzelfde afstand van de hoogspanningsleiding) een tegenstrijdige boodschap afgeven over de veiligheid van hun woonsituatie. Onder het geldende beleid is er immers geen enkele reden (laat staan juridische grondslag) om voor hen iets te doen (bijvoorbeeld uitkopen).

Het RIVM heeft de onderzoeken van Energy Solutions d.d. 9 mei 2016 gecontroleerd en hierover gerapporteerd in de brief "Controle berekening en meting magneetvelden in de buurt van plan Aalscholver te Papendrecht", zie Bijlage 5. In de brief wordt verklaard dat de rapportage van de metingen in overeenstemming zijn met het definitieve meetprotocol en de rapportage van de berekening in overeenstemming is met de Handreiking voor de berekening van de magneetveldzone.

Conclusie

Gezien de uitkomsten van de onderzoeken, de brief van het RIVM en de hiervoor opgenomen onderbouwing, kan geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van de hoogspanningsverbindingen de uitvoering van dit plan niet in de weg staat.

4.11 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

De Milieudienst Zuid-Holland Zuid heeft de gemeente Papendrecht per brief (zie Bijlage 2) op de hoogte gesteld van de bodemkwaliteit in de woonwijk Oostpolder, waar het plangebied deel van uitmaakt. In de brief wordt op basis van bodemonderzoeken geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen verdachte locaties bekend zijn. Afgezien van plaatselijke lichte verontreinigingen is de grond overwegend schoon. Er zijn geen verontreinigingen van het grondwater aangetroffen. De Milieudienst Zuid-Holland Zuid concludeert dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van plannen in het plangebied.

Conclusie

Gezien de uitkomsten van de bodemonderzoek die in het verleden zijn uitgevoerd en de analyse daarvan door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit plan niet in de weg staat.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Normstelling en beleid

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005- 2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het project een rol spelen.

Onderzoek en conclusie

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Oostpolder (waar het plangebied deel van uitmaakt) is onderzoek uitgevoerd naar aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden. Uit de Aanvullende Archeologische Inventarisatie (SOB research, september 2003, ISBN90-5801-178-x) is gebleken dat zich naar verwachting geen archeologische waarden in de bodem bevinden. In geen van de boringen werden relevante archeologische indicatoren aangetroffen. De archeologische en cultuurhistorische waarden staan de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Aan de noordoostzijde van het plangebied is voor een klein gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming is (conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart) opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied. Deze opgenomen dubbelbestemming staat de ontwikkeling van de woningen echter niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is de regeling afgestemd met de regeling als opgenomen in de vigerende beheersverordening 'Woongebied'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. De inhoud van de bestemmingen zijn opgenomen conform de vigerende beheersverordening 'Woongebied'. Hierdoor zullen de gebruiks- en bouwmogelijkheden niet wezenlijk anders zijn dan de omliggende woningen.

Groen

Het structurele groen en bermgroen is bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn tevens wateroppervlakten en de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Daarnaast is binnen deze bestemming middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - muur' een muur ten behoeve van de geluidafscheiding tot 3,5 meter hoogte mogelijk gemaakt.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gebiedsontsluitingsweg en het openbaar gebied heeft het bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. De reden daartoe is dat de exacte ligging van deze voorzieningen in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat het bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.

Wonen - 1

Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen - 1' gekregen. Binnen deze bestemming zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen gerealiseerd kunnen worden. Het maximaal aantal te realiseren woningen is op de verbeelding aangegeven evenals de maximaal toegestane goothoogte. Hoofd- en bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en bijgebouwen tevens buiten het bouwvlak, mits minimaal één meter uit (het verlengde van) de voorgevel. Onder voorwaarden is bij deze bestemming de uitoefening van aan huis gebonden beroepen, bedrijfsmatige activiteiten en webshops toegestaan. Voor de uitoefening van een bed & breakfast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Leiding

Deze dubbelbestemming betreft het binnen het plangebied aanwezige beschermingszone van de naastgelegen hoogspanningsverbinding.

Waarde - Archeologie

Aan de noordoostzijde van het plangebied is voor een klein gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming is (conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart) opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied.

Geluidszone - industrie

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen de geluidszone van Oosteind. Deze geluidszone is conform de vigerende beheersverordening opgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk gemaakt. De grond is in eigendom van de gemeente Papendrecht. De gemeente Papendrecht heeft middels overeenkomsten van gronduitgifte het kostenverhaal verzekerd. Hierdoor wordt er geen exploitatieplan opgesteld. De economische uitvoerbaarheid vormt derhalve geen belemmering voor het uitvoeren van de plannen op de locatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak- en vooroverlegprocedure

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening zijn de ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan '32 woningen Aalscholver'.

Het voorontwerpbestemmingsplan '32 woningen Aalscholver' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast is op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties.

Tijdens deze periode zijn door Waterschap Rivierenland, Natuur en vogelwacht 'De Alblasserwaard', Rijkswaterstaat en de Veiligheidsregio Zuid Holland Zuid reacties ingediend.

Rijkswaterstaat en de Veiligheidsregio hebben hierin aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Deze reacties zijn ter kennisname aangenomen.

In onderstaande paragraaf zijn de reacties van Waterschap Rivierenland en de Natuur- en vogelwacht samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Reactie Waterschap Rivierenland

Samenvatting:

Het waterschap Rivierenland geeft enkele inhoudelijke opmerkingen op het plan, te weten:

  • 1. Inmiddels is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016-2021 in procedure. Afhankelijk van de doorlooptijd van dit plan zou dus naar het nieuwe WBP  verwezen kunnen worden;
  • 2. Omdat dit plan onderdeel uit maakt van het grotere watersysteemplan van de wijk Oostpolder is  het voor dit plan niet relevant de vrijstellingsoppervlakken te noemen. Deze kunnen dus uit de tekst worden verwijderd;
  • 3. Eveneens is de totale oppervlakte water in de woonwijk niet relevant. Daarom adviseren het waterschap ook om deze tekst te verwijderen;
  • 4. Bij de voorbelasting zijn de voormalige watergangen al gedempt. Deze aanpassingen zijn nog niet in de legger doorgevoerd, maar als het goed is wel eerder vergund . Voor de volledigheid is het wel nuttig om na te gaan of dit inderdaad vergund is en dit in de toelichting op te nemen. In dat geval hoeft er dus ook geen vergunning aangevraagd voor het dempen van water. Dat stukje tekst kan dan ook worden verwijderd.
  • 5. Mogelijk is er wel een melding of vergunning nodig voor het aanleggen van een lozingspunt van het hemelwater. In dit bestemmingsplan is het niet expliciet aangegeven hoe en waar dit water wordt afgevoerd. Dat is voor het bestemmingsplan ook niet nodig, maar zal bij de uitwerking waarschijnlijk nog wel relevant zijn.

Reactie:

  • 1. Het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016-2021 wordt opgenomen in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan;
  • 2. De passage over de vrijstellingsoppervlakten zullen worden verwijderd uit het toelichting van het ontwerpbestemmingsplan;
  • 3. De passage over de totale oppervlakte water in de woonwijk zal eveneens worden verwijderd uit de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan;
  • 4. Voor de demping van de watergangen zijn destijds vergunningen verleend. deze passage zal dan ook uit de toelichting worden verwijderd;
  • 5. Deze reactie wordt ter kennisneming aangenomen. Te zijner tijd zal de benodigde vergunning of melding worden aangevraagd of gedaan.

Natuur- en Vogelwacht 'De Alblasserwaard'

Samenvatting:

In de reactie wordt aangegeven dat duurzaamheid voor de Natuur- en Vogelwacht hoog in het vaandel staat. Aangegeven wordt dat het onderwerp energie in de toekomst waarschijnlijk het grootste probleem zal zijn. indiener vindt dat:

  • Bij het bouwen van panden met schuine daken, deze zo gesitueerd dienen te worden, dat een dak (liefst de grootste) op het zuiden geplaatst wordt. Realistische uitzonderingen daar gelaten;
  • Daarbij een verbod om een dakkapel te plaatsen op het zuidelijke dak. Hiermee wordt in de toekomst geen blokkade opgeworpen voor het efficiënt plaatsen van zonnepanelen.

Reactie:

De aanbevelingen die de Natuur- en Vogelwacht geeft ten aanzien van de plaatsing van schuine daken en dakkapellen hebben betrekking op de uiteindelijke architectonische vormgeving van de woningen. Deze zaken worden niet in een bestemmingsplan vastgelegd. De reactie wordt dan ook ter kennisname aangenomen.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan '32 woningen Aalscholver' heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon eenieder zienswijzen indienen. Van deze mogelijkheid is uitsluitend door de Natuur- en Vogelwacht 'De Alblasserwaard' gebruik gemaakt.

In de zienswijze wordt aangegeven dat uit het ontwerpbestemmingsplan niet is op te maken of er schuine daken zijn en of deze daken op het zuiden staan. Ook is niet op te maken of er dakkapellen op het zuiden zijn gepland. Indiener beveelt dit aan gezien het energiebeleid voor de toekomst.

Beantwoording zienswijze:

De door de Natuur- en Vogelwacht gedane aanbevelingen hebben betrekking op de uiteindelijke architectonische vormgeving van de woningen. Deze zaken worden niet in een bestemmingsplan vastgelegd. De zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.