Plan: | Molenwal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0589.0000190313-VA02 |
Toetsingskader en beleid
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden via de herziening van de Monumentenwet 1988. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen (en de bestemming van gronden) rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden (artikel 38a). Om aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de archeologische monumentenzorg (AMZ) te kunnen voldoen heeft de gemeente Oudewater een beleidsnota archeologie en een gemeentedekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld.
Deze is tot stand gekomen door een analyse van wat er bekend is over het bodemarchief en de landschappelijke mogelijkheden voor bewoning en gebruik door de mens in het verleden, vanaf de prehistorie tot aan de huidige tijd. Deze gegevens zijn gecombineerd met zoveel mogelijk 'harde' informatie over de staat van het bodemarchief (aantasting of vernietiging door veenwinning, woningbouw, aanleg infrastructuur, bedrijvigheid, sanering, etc.). Het resultaat is een set van zowel analoge als digitale kaarten, gekoppeld aan onderzoekseisen en vrijstellingen die de gemeente hanteert in het geval van vergunningplichtige bodemingrepen die een bedreiging kunnen vormen voor de informatiewaarde van het bodemarchief.
Bovenstaande documenten en kaarten zijn bedoeld om in het ruimtelijke ordeningsbeleid sturing te geven aan het proces van belangenafweging bij een ruimtelijke ingreep.
Onderzoek
De locatie van de ontwikkeling is weergeven in onderstaande figuur:
Uitsnede waarden- en verwachtingskaart (bron: gem. Oudewater)
Ter plaatse van de ontwikkeling is sprake van archeologisch waardevol terrein. Voor archeologisch waardevolle terreinen geldt een onderzoeksverplichting indien het plangebied groter is dan 50 m² en de diepte van de bodemingreep meer bedraagt dan 30 cm (gemeten vanaf het maaiveld). Van beide zaken is bij deze ontwikkeling sprake, daarom is het noodzakelijk verder onderzoek te verrichten.
Door Becker & Van de Graaf is een bureauonderzoek naar de archeologische waarden uitgevoerd. In dit onderzoek is geconstateerd dat er een middelhoge verwachting in de ondergrond van het plangebied is op bewonings- of begravingsresten vanaf de Laat-Romeinse tijd tot de Nieuwe tijd A. Er is een zeer hoge verwachting op de aanwezigheid van 16de tot 18de eeuwse vestingwerken. Het uitgebreide bureauonderzoek van Becker & Van de Graaf is te vinden in Bijlage 1 bij de toelichting.
De ontwikkeling zal naar verwachting gevolgen hebben voor de bodem. De parkeergarage onder één van de appartementencomplexen zal tot een diepte van 1,2 tot 3 m beneden maaiveld de bodem verstoren, over een oppervlakte van 523 m². Het andere appartementencomplex en de grondgebonden woningen hebben een verstoring tot een diepte van 0,9 m onder maaiveld tot gevolg, over een totale oppervlakte van ongeveer 1.100 m².
Op basis van deze verwachting is geadviseerd om in het kader van verdere planvorming in het gebied rekening te houden met verdere archeologische maatregelen. Daarom is door IDSS een vervolgonderzoek uitgevoerd. Het betreft een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, uitgevoerd op 12 juni en 2 en 3 augustus 2012. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting. Over de resultaten van het onderzoek het volgende.
In het plangebied zijn resten aangetroffen van een vestingwal, resten van drie vestinggrachten, een sloot en twee tonputten. IDDS beschouwt de vindplaats als noemenswaardig en adviseert archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Uit het archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving op 21 januari 2013 blijkt dat resten zijn teruggevonden van de grachten die rond het bastion hebben gelegen. In de gracht werd een vlechtwerk aangetroffen en tevens werd een tonput uit de 19e of vroeg 20e eeuw gevonden. De vestinggrachten dateren uit verschillende perioden. Het gaat om de oudste gracht ten zuiden van het bastion uit circa 1600 en een andere gracht met noordwest-zuidoost oriëntatie uit circa 1698. Het archeologisch vervolgonderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Op de locatie is voldoende archeologisch onderzoek verricht. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg. Wel wordt nog opgemerkt dat voor archeologische vondsten een landelijke meldingsplicht geldt (Monumentenwet 1988, art. 53). Deze meldingsplicht geldt ook in die gebieden waar geen archeologische dubbelbestemming geldt.