direct naar inhoud van 4.2 Landbouw
Plan: Landelijk gebied Oudewater & Willeskop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.000006-0711

4.2 Landbouw

4.2.1 Bestaande bedrijven

Algemeen

Alle bestaande agrarische bedrijven zijn positief bestemd en hebben de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf" gekregen. Hierbij is uitgegaan van de bedrijven die in het vigerend plan positief bestemd zijn en die momenteel nog een vergunning/melding Besluit landbouw milieubeheer hebben. Bij het begrenzen van de bouwpercelen vormde het huidige gebruik/erf het uitgangspunt. Bouwpercelen zijn zodanig vormgegeven dat er ruimte is voor enige uitbreiding, maar zodanig dat belangrijke (waardevolle) doorzichten vanaf de weg behouden blijven. Hierdoor zijn de bouwpercelen vaak zoveel mogelijk in de lengterichting opgenomen.

Agrarische bedrijven komen in aanmerking voor een bouwperceel van meer dan 1 hectare wanneer in de bestaande situatie het bouwperceel reeds groter is of wanneer de noodzaak hiervoor blijkt uit (recent ingediende) uitbreidingsplannen. Voor overige uitbreidingen en/of verschuiving van het bouwperceel is in de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het bouwperceel kan in principe worden vergroot naar een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare.

Uitgangspunt is dat gebouwen binnen het bouwperceel worden opgericht. Aan de gebouwen zijn maximummaten (goot- en bouwhoogten) gekoppeld. Zodoende wordt mede ingespeeld op de landschappelijke inpasbaarheid van de gebouwen.

Ook voor de kuilvoerplaten en sleufsilo's bij de agrarische bedrijven geldt het uitgangspunt dat deze binnen het bouwperceel moeten worden gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat deze overal in het plangebied op de veldkavels kunnen worden aangelegd. Mestsilo's en mestbassins worden in principe ook binnen de bouwpercelen opgenomen. Via een afwijking kunnen agrarische hulpgebouwen nabij de agrarische bedrijven binnen de agrarische gebiedsbestemming worden opgericht. Deze hulpgebouwen moeten noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden in een gebied.

In de planregels is een mogelijkheid voor afwijking opgenomen voor de overschrijding van agrarische bouwpercelen. Een voorwaarde bij de toepassing van deze afwijking is in de eerste plaats het aantonen van de agrarische noodzaak. Daarnaast geldt dat waardevolle doorzichten behouden moeten blijven.

Nieuwvestiging

Onder nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt de realisatie van een nieuw agrarisch bedrijf op een nog onbebouwde locatie verstaan. Het kan gaan om een geheel nieuw bedrijf van een starter, maar het kan ook gaan om een bestaand bedrijf, dat verplaatst moet worden.

Voor nieuwe agrarische bedrijven wordt in eerste instantie gekeken naar vrijkomende agrarische bedrijfslocaties (hervestiging). In dit bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor vestiging op een nog onbebouwde locatie. Mocht er binnen de planperiode toch sprake zijn van een nieuw agrarisch bedrijf op een nog onbebouwde locatie dan kan hiervoor een aparte planologische procedure worden opgestart.

Intensieve veehouderij

Voor intensieve veehouderijen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt tot de omvang van een gezinsbedrijf. Dit is opgenomen omdat intensieve veehouderijen een grote oppervlakte aan bebouwing nodig hebben en dit afbreuk doet aan de openheid van het agrarisch gebied. Daartoe is voor de bestaande intensieve veehouderijen de aanduiding "intensieve veehouderij" opgenomen. Intensieve veehouderij is enkel op bouwpercelen met deze aanduiding mogelijk. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden voor nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf of -tak opgenomen.

Bij het begrenzen van de bouwpercelen vormde het huidige gebruik/erf het uitgangspunt. Bouwpercelen zijn zodanig vormgegeven dat er ruimte is voor enige uitbreiding, maar zodanig dat belangrijke (waardevolle) doorzichten vanaf de weg behouden blijven.

Bedrijfswoningen

Bestaande bedrijfswoningen zijn in het plan positief bestemd binnen de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf". Een bedrijfswoning is noodzakelijk voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Bedrijfswoningen krijgen een maximale inhoudsmaat van 600 m3.Via een afwijking is de bouw van een woning met een inhoudsmaat van maximaal 850 m3 mogelijk. Voorwaarde is wel dat een te slopen hoofdgebouw een minimale inhoud van 1.200 m3 heeft.

Op agrarische bedrijven kan daarnaast de wens ontstaan voor het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning. Tweede bedrijfswoningen worden vaak gedurende een overgangsperiode gebruikt, waarin bijvoorbeeld het bedrijfshoofd en de opvolger gezamenlijk de werkzaamheden uitvoeren, tot de opvolger het bedrijf alleen voortzet. In voorkomende gevallen wordt de voormalige tweede bedrijfswoning vervolgens verkocht als burgerwoning. Hierdoor treedt een extra verstening op van het buitengebied.

Een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen noodzakelijk bij zeer grote bedrijven waar minimaal twee volwaardige arbeidskrachten als bedrijfshoofd werkzaam zijn en waar permanent toezicht door twee werknemers vereist is. Een dergelijke situatie zal in het plangebied alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. In het bestemmingsplan worden geen mogelijkheden geboden om tweede agrarische bedrijfswoningen te realiseren. Dit dient te geschieden middels een afzonderlijke planologische procedure.

In uitzonderingsgevallen (bij zeer omvangrijke agrarische bedrijven) kan de gemeente via een buitenplanse procedure meewerken aan de realisatie van een tweede agrarische bedrijfswoning. Deze gevallen komen zo incidenteel voor, dat hiervoor geen regeling is opgenomen in het bestemmingsplan.

Als alternatief voor een tweede agrarische bedrijfswoning is een extra uitbreidingsmogelijkheid voor de eerste agrarische bedrijfswoning geboden. De agrarische bedrijfswoning kan worden uitgebreid/verbouwd ten behoeve van een tweede huishouden. In de regels is een regeling opgenomen die uitgaat van het creëren van een extra woonruimte, binnen of aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning, waarbij de uitbreiding plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw.

4.2.2 Nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf

Het komt steeds vaker voor dat agrariërs naast de agrarische activiteiten een zorgtak, een kaasmakerij of bijvoorbeeld boerderijkamers als neventak bij hun bedrijf starten. Het aantal nevenactiviteiten in het landelijke gebied is fors toegenomen en ook erg divers. Het bieden van dergelijke activiteiten kan door extra inkomensverwerving leiden tot een afname van het aantal bedrijfsbeëindigingen en instandhouding van het agrarische karakter van de (cultuurhistorisch waardevolle) bedrijfsgebouwen.

Binnen de agrarische bedrijfsbestemming zijn agrarische nevenactiviteiten binnen de bedrijfsgebouwen toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen (de bedrijfswoning uitgezonderd) en niet meer dan 300 m2. Buiten en direct aansluitend aan de bedrijfsgebouwen zijn agrarische nevenactiviteiten tot een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 mogelijk. Via een afwijking kunnen ruimere maten worden toegestaan.

Daarnaast zijn in de regels mogelijkheden opgenomen voor de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het agrarisch bedrijf:

  • verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten;
  • kano- en roeiboot- of fietsverhuur;
  • bed & breakfast;
  • aan huis gebonden beroepen;
  • paardenstalling / paardenpension;
  • opslag en stalling van niet-agrarische goederen.

In de planregels is voor deze activiteiten een nadere oppervlaktemaat aangegeven, zijnde een oppervlakte van niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen (de bedrijfswoning uitgezonderd) en niet meer dan 500 m2.

Op het moment dat de agrarische activiteiten stoppen en de nevenactiviteit wordt voortgezet, geldt het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.

4.2.3 Vrijkomende agrarische bebouwing

De afgelopen jaren zijn er veel agrarische bedrijfsgebouwen vrijgekomen. Locaties waar in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd was, maar waar de bedrijfsactiviteiten gestopt zijn en waar nu enkel gewoond wordt, zijn bestemd als "Wonen – 1".

De verwachting is dat het vrijkomen van agrarische bebouwing de komende jaren doorzet. Om verpaupering en ongewenst gebruik tegen te gaan, is een passende vervolgfunctie in veel gevallen wenselijk.

Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, maar ook om tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.

Niet-agrarische vervolgfuncties dienen te worden gevestigd in de bestaande bedrijfsgebouwen. Nieuwbouw voor nieuwe functies is in principe niet mogelijk. Ook mogen de bestaande bedrijfsgebouwen niet worden uitgebreid. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij een bestaande schuur bouwkundig niet voldoet voor een nieuwe functie. Indien in deze gevallen nieuwbouw ten behoeve van een niet-agrarische vervolgfunctie noodzakelijk of gewenst is, dan dienen de overige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te worden gesaneerd. In de regels is een saneringsregeling opgenomen voor de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing ten opzichte van de oppervlakte van de gebouwen die worden afgebroken. Voor nieuwe activiteiten geldt verder dat omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig mogen worden geschaad in hun bedrijfsvoering, geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt en er geen strijdigheid met de geldende milieuwetgeving ontstaat.

4.2.4 Paardenhouderijen

Paardenhouderijen kennen een grote verscheidenheid aan bedrijfsvormen, al dan niet gemengd. Zo kan een paardenfokkerij worden beschouwd als een agrarisch bedrijf, indien het fokken van paarden hoofdonderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering. Daarnaast zijn er paardenhouderijen waar de nadruk ligt op het africhten van paarden, en zijn er paardentransportbedrijven, paardenhandelsbedrijven en paardenpensions. Tot slot zijn er op het publiek gerichte paardenhouderijen, zoals maneges.

Gelet op de grote diversiteit van de verschillende bedrijfs- en mengvormen is het moeilijk een categorisering te hanteren waarbinnen de diverse vormen van paardenhouderijen zijn onder te brengen. Kenmerkend voor alle paardenhouderijen is dat een bepaalde mate van grondgebondenheid vereist is. Onderscheid voor de verschillende bedrijfsvormen zijn de omvang van de bebouwing, in het bijzonder de rijhallen, en de publieks- en verkeersaantrekkende werking.

In dit bestemmingsplan hebben die bedrijven die zich bezighouden met het fokken van paarden de bestemming "Agrarisch–Agrarisch bedrijf" gekregen. Gebruiksgerichte paardenhouderijen hebben naast een agrarische tak tevens een recreatieve tak. De activiteiten hebben een verkeersaantrekkende werking en vaak ontstaan er allerlei (kleinere) voorzieningen. Gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen worden onderverdeeld in manege/rijschool en paardenstalling/paardenpension. In het plangebied is sprake van gebruiksgerichte paardenhouderijen. Deze hebben een nadere aanduiding "paardenhouderij" gekregen. Een manege is een bedrijf dat gericht is op lesgeven in paardrijden aan derden, waarbij veelal voorzieningen zijn gesitueerd. In maneges vinden regelmatig wedstrijden plaats. Maneges hebben een zekere verkeersaantrekkende werking. Binnen het plangebied is een manege aanwezig aan de Hekendorperweg 39. Dit bedrijf heeft de bestemming "Sport–Manege" gekregen met een aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk–dierenkliniek". Daarnaast is nog een manege aanwezig aan de Zuid-Linschoterzandweg 79. Ook dit bedrijf heeft de bestemming "Sport–Manege" gekregen.

In het plangebied zijn daarnaast verscheidene buitenrijbakken (paardenbakken) gerealiseerd. Buitenrijbakken zijn enkel bij agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en maneges toegestaan.