Plan: | Uitbreiding Goudswaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0588.BPGWB13-VG01 |
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologiebeleid Hoeksche Waard
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingskaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B en W van Korendijk hebben in hun vergadering van 23 februari 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld.
Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen. Het plangebied heeft volgens de archeologische verwachtingskaart een middelhoge verwachtingswaarde.
Toetsing
Met uitzondering van het noordelijke gedeelte is in 2010 door SOB research een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat de bodemopbouw ter plaatse van het plangebied intact is en dat hier archeologische resten uit de Ijzertijd tot en met de Late Middeleeuwen aanwezig kunnen zijn. De aanbeveling werd gedaan om in het onderzoeksgebied een Inventariseren Veldonderzoek door middel van proefsleuven te laten uitvoeren (zie bijlage 6). Ter plaatse van het onderzoeksgebied werden tien proefsleuven aangelegd. Tijdens het onderzoek werden geen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen. Archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet nodig voor het onderzochte deel.
Conclusie
In het onderzochte deel van het plangebied zijn geen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen. Het aspect archeologie vormt daar dan ook geen belemmering bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Eventuele vondsten gedaan tijdens de bouwwerkzaamheden, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Op basis van de geldende archeologische verwachting, in het niet onderzochte gedeelte van het bestemmingsplan, is het bij ontwikkelingen noodzakelijk om een archeologisch onderzoek en verkennend booronderzoek uit te voeren. In het bestemmingsplan is daarom een dubbelbestemming opgenomen.