Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Arent van Lierstraat ong
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0585.BPPTHAvanLierstr-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aannemingsbedrijf P&G Hooghwerff bv is voornemens 31 woningen te realiseren op een terrein gelegen aan een zijstraat direct vanaf de Arent van Lierstraat ontsloten in Puttershoek. Aan de voorzijde is reeds een aantal nieuwe woningen gerealiseerd (fase 1). Inmiddels heeft de gemeente haar toestemming gegeven om de rest van het plan, fase 2, te realiseren. Het terrein heeft nu de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Bedrijf’. Om woningbouw mogelijk te maken is het noodzakelijk om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan.
 
Afwijken van het vigerende bestemmingsplan is mogelijk middels een planologische procedure, mits goed ruimtelijk onderbouwd. In onderhavig geval is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan in het kader van de Wro. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt uiteengezet waarom de gemeente het aanvaardbaar vindt om voor dit specifieke project af te wijken van de geldende bestemmingsplan regels. Het geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied aan de Arent van Lierstraat is gelegen in het noorden van de kern Puttershoek en wordt globaal begrenst door de Arent van Lierstraat (noordzijde), Wilhelminastraat (oostzijde), Julianastraat (zuidzijde) en Eendrachtsweg (westzijde). Het centrum van Puttershoek bevindt zich ten zuidwesten van het plangebied. Ten noorden van het plangebied ligt op circa 100 meter de rivier de Oude Maas.
 
Op het terrein, een langgerekt perceel, hebben voorheen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden. Rondom het terrein bevindt zich voornamelijk woningbouw. Aan de Julianastraat, ten zuidwesten van het plangebied, heeft recent een herontwikkeling van het gebied plaatsgevonden waarbij nieuwe rijwoningen en appartementen zijn gerealiseerd.
 
Op navolgende afbeelding wordt de globale begrenzing van het plangebied weergeven. 
 
Globale ligging plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Puttershoek'. Dit bestemmingsplan is op 11 april 2013 vastgesteld. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Bedrijf’ en de dubbelbestemmingen Waarde archeologie 1 en 2. Om woningbouw mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. De volgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Puttershoek'
1.4 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 beschrijft de economische haalbaarheid van het plan en in hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 7 zijn de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten opgenomen ten behoeve van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
De gemeente Binnenmaas ligt in het nationale landschap Hoeksche Waard en is op 1 januari 1984 ontstaan door een gemeentelijke herindeling. In eerste instantie zijn in 1984 de vijf voorheen zelfstandige gemeenten Heinenoord, Maasdam, Mijnsheerenland, Puttershoek en Westmaas samengevoegd. Per 1 januari 2007 behoort ook de kern 's-Gravendeel tot de gemeente Binnenmaas.
Onderhavig plangebied ligt in het noorden van de kern Puttershoek, nabij de Oude Maas. Puttershoek is de op één na grootste kern van de gemeente. Het plangebied ligt achter het karakteristiek bebouwingslint Arent van Lierstraat.
 
Het plangebied was voorheen in gebruik ten dienste van diverse bedrijfsvoeringen. Momenteel is het plangebied grotendeels braakliggend. Wel zijn op het terrein nog enkele bedrijfsgebouwen aanwezig. De navolgende afbeelding toont de toegang naar het plangebied. Het plangebied is gelegen achter de nieuwbouwwoningen aan de Arent van Lierstraat.
 
Toegang plangebied vanaf de Arent van Lierstraat
2.2 Toekomstige situatie
Reeds zijn aan de voorzijde van het plangebied, aan de Arent van Lierstraat, een zestal woningen ontwikkeld (fase 1). Onderhavige plan betreft fase 2 van de herontwikkelingsopgave en betreft de realisatie van 31 rijwoningen. De ontwikkeling beschikt over een divers programma, te weten:
  • 11 starterswoningen, uitgevoerd in een tweetal bouwblokken van 5 en 6 woningen. De woningen beschikken over 2 bouwlagen en een kap.
  • 14 etagewoningen, waarvan 7 tuinkamerwoningen en 7 maisonnettes, uitgevoerd in 1 bouwblok. De woningen beschikken over 2 bouwlagen en een kap.
  • 6 grondgebonden seniorenwoningen, uitgevoerd in 1 bouwblok, bestaande uit 1 bouwlaag en een kap.  
De ontwikkeling sluit stedenbouwkundig aan op de omgeving. De seniorenwoningen en starterswoningen liggen in het verlengde van de bestaande woningen aan de Arent van Lierstraat. De woningen worden evenwijdig aan elkaar gepositioneerd, gelijk aan de woningen aan de Wilhelminastraat. De etagewoningen ten zuiden van het plangebied, bakenen het plangebied af. Te midden van de bouwblokken is de toegang tot de woningen gelegen, alsmede de benodigde parkeervoorzieningen (zie ook toelichting paragraaf 4.11). De voorzijde van de woningen is georiënteerd op deze weg. Het geheel wordt voorzien van groene elementen zoals hagen en bomen.
       
In het kader van onderhavig plan zullen de bestaande opstallen in het plangebied worden gesloopt.
 
Navolgende afbeelding toont een impressie van het bouwplan.
 
 
Impressie toekomstige situatie plangebied
 
Navolgende afbeelding toont de verkavelingsopzet van het bouwplan.
 
Verkaveling bouwplan
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
De Nota Wonen gaat over het woonbeleid voor de komende 10 jaar met een doorkijk naar de decennia die daarop volgen. Het is de opvolger van de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig (de Nota Heerma). In de Nota Wonen heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Waar de Nota Heerma inzette op decentralisatie en verzelfstandiging van het beleid naar de gemeenten en woningcorporaties, gaat de Nota Wonen een stap verder door de burger centraal te stellen in het woonbeleid. Uit onderzoek is gebleken dat nog onvoldoende wordt ingespeeld op de woonwensen van de burger.
Het woonbeleid van de Nota Wonen richt zich de komende 10 jaar op vijf kernpunten:
  1. vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving;
  2. kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
  3. bevorderen van wonen en zorg op maat;
  4. verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;
  5. tegemoet komen aan de groene woonwensen.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming de doelstellingen en uitgangspunten van de Nota Wonen. Het draagt, zij het in geringe mate, bij aan een verbetering van de stedelijke woonkwaliteit.
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen. In onderhavig geval is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte 
Om de actuele, additionele woningvraag te bepalen is allereerst naar de Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016) en de Bevolkingsprognose 2016 (BP) van de provincie Zuid-Holland gekeken.
In het Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024 blijkt dat er in de gemeente Binnenmaas 431 woningen zijn vastgelegd in juridisch harde plannen. Afgezet tegen de woningvraag volgens BP2016 resteert er een additionele behoefte van circa 492 woningen. Het plan ‘Arent van Lierstraat’ maakt de bouw van 31 woningen planologisch mogelijk en voorziet daarmee in een kwantitatieve actuele regionale behoefte in de gemeente Binnenmaas. Voor de volledigheid: ook in de regio Hoeksche Waard is sprake van een additionele behoefte, van circa 1.130 woningen. De kern Puttershoek kent voor deze periode een kwantitatieve woningbehoefte van 169 woningen.
 
Naast een afweging van de kwantitatieve behoefte, vraagt de Ladder ook een kwalitatieve afweging. Om te bepalen of het beoogde woningbouwprogramma ook voorziet in een kwalitatieve behoefte wordt gebruikt gemaakt van woonvoorkeuren van huishoudens uit de Woningmarktanalyse 2016 en de Woningmarktverkenning 2016. De Woningmarktverkenning biedt inzichten in veranderingen in de woningbehoefte op het schaalniveau van de regio Hoeksche Waard.
 
De woningbehoefte in Hoeksche Waard neemt tot 2030 vooral toe in de koopsector. Zowel aan eengezins- als meergezinswoningen zal de behoefte toenemen. In de huursector neemt de behoefte aan meergezinswoningen toe maar de behoefte aan eengezinswoningen af. In zowel de dorpse als landelijke woonmilieus betreft de toename van de behoefte aan koopwoningen het hele spectrum van prijsklassen.
 
Uit de woningmarktanalyse blijkt dat de veranderende samenstelling van de bevolking (meer ouderen, minder mensen in de middengroep tussen 30 en 54 jaar) zeer bepalend is voor de toekomstige kwalitatieve woningbehoefte. Het toenemende aandeel ouderen betekent een grotere vraag naar voor ouderen geschikte woningen. In de komende jaren zullen meer mensen oud worden in hun koopwoning en er zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Wanneer zij echter wel verhuizen, zullen zij vaker dan in het verleden de voorkeur geven aan een koopwoning boven een huurwoning.
Voorts nemen de huishoudens in de leeftijdsgroep 50 - 65 jaar nog met ongeveer 140 huishoudens toe in Puttershoek de komende periode. De grootste behoefte aan huurappartementen en (beperkt) koopappartementen zal in de gemeente waarschijnlijk neerslaan in de grotere kernen, ’s-Gravendeel en Puttershoek.
 
De voorgenomen ontwikkeling, waarbij rijwoningen (senioren- en starterswoningen) en etagewoningen mogelijk worden gemaakt, voorziet in een kwalitatieve behoefte. Gezien de gunstige ligging van de planlocatie nabij voorzieningen, kan het beoogde programma voorzien in de behoefte aan geschikte woningen voor starters en mensen met een zorgvraag.
 
Bestaand stedelijk gebied
In toelichting paragraaf 1.2 is de situering van het plangebied weergeven. Het plangebied wordt volledig omringd door bestaande bebouwing in de kern Puttershoek. Bovendien is er reeds bebouwing aanwezig in het plangebied, dat in het bestemmingsplan 'Puttershoek' (2013) de bestemmingen 'bedrijf' en 'wonen' heeft. Daarmee ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk weefsel - ofwel, binnen bestaand stedelijk gebied.
Bovendien ligt het plangebied volgens de kaartlaag van de stedelijke occupatie, behorende bij de Visie Ruimte en Mobiliteit, in een gebied wat is aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied (zie ook toelichting paragraaf 3.2.1). Ook versterkt de beoogde ontwikkeling het bestaande stedelijk weefsel, omdat een gebied met o.a. verouderde opstallen wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking. 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is de provinciale structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wro en is vastgesteld op 9 juli 2014. De Actualisering 2016 van de VRM is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. De Actualisering 2016 heeft geen betrekking op onderhavige ontwikkeling.
 
De VRM biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Programma’s ruimte en mobiliteit.
 
Vier rode draden
Deze rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit in die bebouwde ruimte te verbeteren. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
 
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de 'ladder voor duurzame verstedelijking' om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
 
Het plangebied ligt binnen het BSD. In toelichting hoofdstuk 4 is nader gemotiveerd waarom de voorgenomen ontwikkeling passend is.
 
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. In artikel 2.1.1 'Ladder voor duurzame verstedelijking' van de Verordening ruimte 2014 wordt aangegeven dat indien een stedelijke ontwikkeling niet binnen het BSD plaatsvindt, de voorgenomen ontwikkeling moet passen binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart. Aangezien het plangebied binnen het BSD valt is de kwaliteitskaart niet van toepassing.
 
3.2.2 Programma ruimte
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Het Programma ruimte is eveneens vastgesteld op 9 juli 2014 en op 14 december 2016 is de  Actualisering 2016 vastgesteld.
 
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
 
Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele (versie 2016) Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) per gebied die worden beschreven in het Programma ruimte, alsmede eventuele afspraken over het accommoderen van een bovenregionale behoefte. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan en worden driejaarlijks geactualiseerd. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
 
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen Gedeputeerde Staten de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren geldt als uiterste termijn 1 juli 2015. Nieuwe verstedelijking moet passen in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
 
Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten BSD van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten vastgestelde Programma ruimte staan. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het Programma ruimte leidend.
 
3.2.3 Verordening ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 is vastgesteld op 9 juli 2014 in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De Actualisering 2016 is op 14 december 2016 vastgesteld De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
 
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening in artikel 2.1.1, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In toelichting paragraaf 3.1.3  is de ladder doorlopen. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Hoeksche Waard
In de Hoeksche Waard werken de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen samen op het gebied van ruimtelijke planning. De gemeenten werken aan een gezamenlijke strategie voor verdere ontwikkeling op het gebied van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting, economie, infrastructuur, volkshuisvesting, en landschap en recreatie. Om hier voldoende structuur en daadkracht aan te kunnen geven is in 2005 de bestuurlijke Commissie Hoeksche Waard opgericht. De Commissie Hoeksche Waard heeft op 8 juli 2008 het Ontwerp Ruimtelijk Plan van de Structuurvisie Hoeksche Waard vastgesteld. Eind september hebben ook de vijf gemeenteraden in de Hoeksche Waard het Ontwerp Ruimtelijk Plan vastgesteld. Op 12 mei 2009 heeft de Commissie Hoeksche Waard het Ruimtelijk plan goedgekeurd. In navolging hiervan hebben de gemeenteraden van Strijen, Oud-Beijerland, Korendijk, Cromstrijen en Binnenmaas het Ruimtelijk Plan vastgesteld, respectievelijk op 30 juni en 6, 7 en 9 juli 2009.
  
In de Structuurvisie Hoeksche Waard wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. De doelstelling en uitgangspunten van de structuurvisie moeten zorg dragen voor de uitwerking van de doelstellingen van de Commissie Hoeksche Waard. De structuurvisie bevat een meervoudige doelstelling waarin wordt gestreefd naar een gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en de economische vitaliteit van de Hoeksche Waard. Voorop daarbij staat het behoudt van de kernkwaliteiten. De Commissie richt zich hierbij op enkele aspecten, waaronder:
  • een ondeelbare Hoeksche Waard;
  • duurzame ontwikkeling;
  • versterking van leefbaarheid, economische vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit;
  • bouwen voor eigen woon- en werkbehoefte;
  • een goede infrastructuur;
  • maatwerk bij de inpassing van nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen op basis van kwaliteitszonering.  
In de structuurvisie wordt een nadere uitwerking gegeven aan ontwikkeling en aan de begrenzing van de rode contouren, vanuit een integrale visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030. De structuurvisie geldt tevens als landschapsontwikkelingsplan. Bovenstaande beleidsdoelstellingen zijn ruimtelijk vertaald, in een kaart met het ontwikkelingsbeeld voor 2030. De kaart geeft de gewenste integrale ontwikkeling van de regio op de lange termijn weer.
 
Uitsnede ontwikkelingsbeeld structuurvisie Hoeksche Waard
 
De projectlocatie is aangegeven als een geplande inbreiding voor wonen. Dit impliceert dat de ontwikkeling van de nieuwe woningen past binnen het regionale beleid.
 
Onderhavig plan is in overeenstemming met de structuurvisie Hoeksche Waard. De woningen zij gesitueerd op een locatie die staat aangegeven als een projectlocatie die is aangewezen als een inbreidingslocatie voor wonen. Vanuit de structuurvisie bestaat er geen bezwaar tegen de inpassing van de woningen op de geplande locatie.
 
3.3.2 Regionale Woonvisie 'Wonen in een vitale Hoeksche Waard'
In september 2017 wordt door de vijf gemeenten van de Hoeksche Waard de woonvisie ‘Wonen in een Vitale Hoeksche Waard’ vastgesteld. Het begrip vitaliteit staat centraal in deze regionale Woonvisie. Er bestaan veel definities van het begrip vitaliteit, maar in essentie gaat het er om dat een regio in staat is om op eigen kracht goed te blijven functioneren. Daar is veel voor nodig. Voldoende aanbod van voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn en detailhandel zijn essentieel. Inwoners, werkgelegenheid zijn onmisbaar. Eén van de schakels in dit systeem is een gezonde woningvoorraad. De woonvisie is het kader voor het woonbeleid waarmee de samenwerkende gemeenten op strategisch niveau sturen op de kwaliteit van het wonen.
 
In de Hoeksche Waard worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau met elkaar afgestemd. Om de ambities uit de woonvisie te realiseren is er een regionaal woningbouwprogramma geformuleerd dat:
  1. Voorziet in de volkshuisvestelijke behoeften van de eigen inwoners; 
  2. Als doel heeft de groeiende instroom van buiten de regio te kunnen faciliteren en meer specifiek, de instroom van jonge gezinnen verder te stimuleren; 
  3. Flexibel is zodat projecten waar nodig kunnen schuiven in de tijd en tussen de gemeenten; 
  4. Kwalitatief is in termen van gewenste woningtypen, prijsklassen en kwaliteitseisen; 
  5. Jaarlijks wordt geactualiseerd.
 
Conclusie
Onderhavig bouwplan voorziet in de bouw van 31 woningen op een inbreidingslocatie in de gemeente Binnenmaas. Het plan past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Welstandsnota Gemeente Binnenmaas 2010
Alle gemeenten in de Hoekse Waard hebben gezamenlijk hun bestaande nota’s geëvalueerd en aangepast. Dit heeft geresulteerd in de welstandsnota gemeente Binnenmaas 2010.
 
De welstandsnota is van belang bij het interpreteren en beoordelen van bouwaanvragen. Het doel van de het welstandsbeleid is: 'Een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht in te richten en opdrachtgever en ontwerpers in een vroeg stadium te informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen'.
 
In de nota is een aantal beleidsregels opgesteld ten behoeve van de welstandsbeoordeling. Hiermee geeft de gemeente haar visie op het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin.
Daarbij biedt de nota een stelsel van welstandscriteria waarmee vooraf informatie en inzicht kan worden verkregen over de wijze waarop de welstandscommissie een advies zal opstellen. Bouwplannen dienen te worden getoetst aan de welstandsaspecten en de criteria. Deze aspecten en criteria zijn gebaseerd op het specifieke karakter van de betreffende gemeente, wat wordt bepaald aan de hand van bijzondere en karakteristieke gebieden, structuren, gebouwen en/of ensembles.
 
Puttershoek
Puttershoek is gelegen aan de oostkant van de Hoeksche Waard, aan de oever van de Oude Maas. De twee belangrijkste beeldbepalende elementen zijn de op Deltahoogte gebrachte dijk en de fabriekscomplexen ten noorden van de kern. Puttershoek bestaat naast de lintbebouwing voor een groot gedeelte uit planmatige wijken. De wijken die direct achter de dijk, de Arent van Lierstraat, liggen hebben een visuele relatie middels de loodrecht op de dijk georiënteerde straten.
De overige wijken hebben een sterke interne structuur die weinig relatie hebben met elkaar of de oude historische structuur. De historische bebouwing is met name gesitueerd direct achter de rivierdijk of aan de dijk langs de Boezemvliet. In de oksel van deze twee wegen staat de kerk.
 
Planspecifiek
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van de kern Puttershoek. Deze kern is gelegen aan de oostkant van de Hoeksche Waard, aan de oever van de Oude Maas. In veel kernen binnen de Hoeksche Waard is nog een grote hoeveelheid historische bebouwing en vroegere stedenbouwkundige structuren aanwezig. Voor deze kernen is het behouden van deze cultuurhistorische waardevolle elementen van belang. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in de omgeving en geen afbreuk doen aan de oorspronkelijk typologie. Vernieuwing en gewenste functies dienen op een zorgvuldige manier worden ingepast, met respect voor de bestaande beeldbepalende eigenschappen en kenmerken.
 
Omgeving Wilhelminastraat
Dit gebied kent een grote diversiteit in woonmilieus uit verschillende bouwperiodes. Ondanks de diversiteit vormen de woningen aan bijvoorbeeld de Julianastraat een eenheid in kleur- en materiaalgebruik. Een verspringende rooilijn zorgt voor afwisseling in het straatbeeld en in het straatprofiel ontbreken trottoirs.
 
Arent van Lierstraat
Het historische gedeelte van de Arent van Lierstraat wordt gekenmerkt door bebouwing aan één kant van de straat. Aan de andere kant ligt een hoge dijk. De bebouwing bestaat afwisselend uit oude (monumentale) boerderijen met schuren en recente vrijstaande woningen met bijgebouwen op zeer grote kavels. Er bevindt zicht langs het open lint ook bedrijvigheid. De architectonische verschillen langs het lint zijn groot. Het beeld hiervan kan uiteenlopen van passen binnen de historische boerderijen structuur tot geheel eigentijds vormgegeven woningen met plat dak en afwijkende, opvallende kleurstellingen.
 
Conclusie
Onderhavig bouwplan sluit op het gebied van structuur aan op de omgeving Wilhelminastraat, en vormt onderling een eenheid. Gelet op de bestaande architectonische verschillen is er op dit gebied ook geen bezwaar tegen het bouwplan. Het bouwplan houdt voldoende rekening met de cultuurhistorische waarden van de omgeving en doet geen afbreuk aan de oorspronkelijke typologie. Het beleid conform de Welstandsnota van de gemeente Binnenmaas vormt geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
 
3.4.2 Structuurvisie Binnenmaas 2020
De Structuurvisie Binnenmaas 2020 vormt het integrale ruimtelijke ontwikkelings- en toetsingskader van de gemeente Binnenmaas. Op basis van de in de structuurvisie gemaakte keuzes wordt aangegeven welke ontwikkelingen gewenst zijn en welke ontwikkelingen ongewenst zijn. De gemeente kijkt daarbij vooruit naar het jaar 2020. De structuurvisie vormt daarmee de agenda voor de toekomst van de gemeente Binnenmaas tot 2020. Het gewenste toekomstbeeld is uitgewerkt in de volgende thema’s:
  1. Zes vitale dorpen met elk hun eigen dynamiek
  2. Nationaal landschap: open polders, kreken en dijken
  3. Wonen voor iedereen in een aantrekkelijke omgeving
  4. Binnenmaas op de kaart!
  5. Ruimte voor bedrijvigheid: kwalitatief én functioneel
  6. Erfgoed voor de toekomst
  7. Natuurlijk en bewust duurzaam
  8. Bereikbaar en verbonden
De gemeente Binnenmaas heeft een oppervlakte van 75,6 vierkante kilometer, waarvan ruim 6 vierkante kilometer water. Binnenmaas telt ongeveer 29.000 inwoners. De gemeente Binnenmaas is gevormd door samenvoeging van de voormalige gemeenten Heinenoord, Maasdam, Mijnsheerenland, Puttershoek, ’s-Gravendeel en Westmaas.
Het karakter van Binnenmaas is voor een groot deel het karakter van de Hoeksche Waard. De gemeente Binnenmaas kan immers niet los van haar omgeving worden gezien. Met de vier andere gemeenten van de Hoeksche Waard zijn wij sinds de Sint Elisabethsvloed van 1421 verbonden op alle denkbare gebieden: economisch, sociaal, cultureel, etc.
 
Putterhoek is een dijkdorp met een pittoresk haventje aan de Oude Maas en enkele karakteristieke locaties. De in 2004 deels gesloten suikerfabriek heeft het karakter van het dorp getekend. De suikersilo’s en de monumentale fabrieksschoorsteen zijn beeldbepalend voor het dorp. Puttershoek heeft een ruim aanbod aan voorzieningen en voorziet daarbij in een regionale behoefte.
 
Planspecifiek
In de structuurvisie wordt aangegeven dat er diverse herontwikkelingsopgaven in de gemeente aanwezig zijn. De leegstand op- en herstructurering van bedrijventerreinen is een opgave. Onderhavige ontwikkeling voorziet in de herstructurering van een bedrijfsterrein. Voorts blijkt uit de structuurvisie dat er behoefte is aan betaalbare huur- en koopwoningen voor senioren en starters. Met de ontwikkeling van 31 woningen, geschikt voor onder andere senioren en starters, wordt in deze behoefte gezien. Voorts is de planlocatie gelegen in de nabijheid van de voorzieningen in Puttershoek en is hierdoor een zeer geschikte locatie voor woningbouw, onder andere voor senioren.
4 Milieu- & omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 31 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, wordt gepubliceerd in de Staatscourant en de digitale gemeenteberichten. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In mei 2017 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (DS milieu-consult, 17 mei 2017, zie bijlage). Uit dit bodemonderzoek blijkt dat er in de bovengrond sprake is van een diffuse heterogene verontreiniging van de bovengrond als gevolg van bodemvreemde materialen als puin, slakken, kolengruis en aardewerk. In de bovengrond is één stukje hechtgebonden asbest aangetrokken. Er is geen sprake van overschrijding van de inventiewaarde. De diepere bodem is licht verontreinigd met minerale olie en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.
 
Het bodemrapport geeft ten aanzien van de wijziging van de bestemming voldoende inzicht in de huidige situatie. Het kan gebruikt worden voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Mocht op de locatie grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
4.3 Waterhuishouding
 
4.3.1 Beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Waterschap Hollandse Delta
Vanaf 2016 is er een nieuw Waterbeheerprogramma 2016-2021 van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
 
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
 
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
     
Planspecifiek
In de volgende tabel is weergegeven hoeveel verharding in de bestaande en toekomstige situatie aanwezig is:
 
 Bestaande situatieToekomstige situatie
Groen-300 m²
Dakoppervlak475 m²1.420 m²
Verharding1.095 m²2.420 m²
tuin
(= halfverhard)
-
840 m²
(= 420 m² verhard)
Totaal oppervlak4.980 m²4.980 m²
waarvan verhard1.570 m²4.260 m²
 
In de huidige situatie is het plangebied voor circa 1.570 m² verhard vanwege de aanwezigheid van enkele gebouwen en vastgereden klei. In de toekomstige situatie is sprake van een verhard oppervlak van circa 4.260 m². Dit betreft een toename van 2.690 m². Het waterschap Hollandse Delta schrijft voor dat een toename van meer dan 250 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt. Derhalve zal 269 m² aan water gecompenseerd worden binnen het plangebied, middels het toepassen van waterdoorlatende bestrating bij de parkeervakken.  
 
Niet alle nieuwbouwwoningen worden op dezelfde aanleg-/peilhoogte in het plangebied gerealiseerd. Het peil van de nieuwe woningen zal, ten opzichte van de bestaande woningen aan de Arent van Lierstraat, lager komen te liggen. Deze lopen geleidelijk mee met het bestaande maaiveld.
 
Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden aangeboden op het gemeentelijk riool en er zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen. De specifieke inrichting en aansluiting van het droogweerafvoer en hemelwaterafvoer wordt nader uitgewerkt in een infraplan. 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
In het kader van de Wet geluidhinder is de geluidbelasting ten gevolge van de Arent van Lierstraat, Wilhelminastraat, Julianastraat en de Eendrachtsweg inzichtelijk gemaakt (Windmill, 5 mei 2017, zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van de Arent van Lierstraat, Wilhelminastraat, Julianastraat en de Eendrachtsweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB respecteren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is eveneens de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn de zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt ten hoogste 44 dB. Hiermee is het woon- en leefklimaat te classificeren als “goed” overeenkomstige de methode Miedema en kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen in de wettelijke onderzoekszone van het industrieterrein Puttershoek. Aangetoond dient te worden dat de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein niet hoger is dan 50 dB(A). Derhalve is de geluidbelasting van het industrieterrein op de woningen uitgerekend (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, augustus 2017, zie bijlage). Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Aangezien geen hogere waarden wegverkeer nodig is, is een berekening naar de cumulatieve geluidbelasting niet noodzakelijk.
 
Het aspect geluid vanwege de omliggende wegen en het industrieterrein Puttershoek vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling zal een toename betekenen van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse. In de bestaande situatie staat het aanwezige gebouw leeg en heeft het geen functie.  In de nieuwe situatie is sprake van 31 nieuwe woningen. Gemiddeld wordt per woning uitgegaan van 6 verkeersbewegingen. De verwachte verkeersgeneratie ligt daarmee maximaal rond de 186 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van dit aantal is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool:
 
NIBM-tool (versie 29 mei 2017)
 
Uit deze berekening (= worst-case scenario waarbij alle voertuigbewegingen nieuw zijn ten opzichte van de bestaande situatie) blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 μg/m³.
 
In het kader van een kwalitatieve woonomgeving is toch aanvullend op de wettelijke eisen onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. Daarbij zijn de normen voor gevoelige bestemmingen aangehouden. Langs de Arent van Lierstraat zijn de concentraties PM10, NO2 en PM2,5 niet bekend. Op circa 750 m afstand ligt de dichtstbijzijnde weg waar voorgenoemde concentraties wel bekend zijn: de Sportlaan. De Sportlaan is een doorgaande weg in Puttershoek richting de N217. Ondanks dat over de Sportlaan  meer verkeersbewegingen zullen plaatsvinden is het wat betreft ligging in de kern Puttershoek het meest logische en met het plangbied vergelijkbare toetspunt. Aan de Sportlaan zijn meerdere rekenpunten. Om de luchtkwaliteit aan te tonen is besloten twee rekenpunten te toetsen, deze punten zijn representatief voor het gehele wegvlak. Voor het bepalen van de luchtkwaliteit is er gebruik gemaakt van de NSL Monitoringstool 2016, deze getallen zijn afgerond op één decimaal.
 
Uitsnede NSL-Monitoringstool inclusief rekenpunten en plangebied (zwarte cirkel)
    
  Norm Rekenpunt 26551  Rekenpunt 26555
 Jaartal 2015202020152020
 PM10 40 µg/m3
19,6 µg/m3
20,6 µg/m3
19,6 µg/m3
20,6 µg/m3
 NO2 40 µg/m3
21,6 µg/m3
17,8 µg/m3
20,7 µg/m3
17,0 µg/m3
PM2,5 25 µg/m311,8 µg/m312,6 µg/m311,7 µg/m312,6 µg/m3
  
De toegestane normen worden niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart en Basisnet (plangebied: zwarte omkadering)
   
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat in of in de nabij van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. In de omgeving van het plangebied lopen een aantal buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op circa 140 van de planlocatie. Er kan worden aangenomen dat de afstand tussen de planlocatie en de buisleidingen aanvaardbaar is. De buisleidingen vormen geen gevaar voor de beoogde woningbouw.
 
De planlocatie is gelegen nabij de Oude Maas. Volgens de risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland (20 februari 2003) is de Oude Maas een hoofdvaarweg. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is middels een indicatieve risicoanalyse het externe veiligheidsrisico in beeld gebracht. De resultaten van de analyse tonen aan dat het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oude Maas geen belemmering voor het plan vormt. Uit de resultaten van de indicatieve risicoanalyse blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico die de oriënterende waarde overschrijdt. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk. Wel dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (Bevt, art 7).
 
Bij een incident met toxische stoffen over de Oude Maas kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij dergelijke calamiteiten zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. Binnen het plangebied zijn verder geen personen aanwezig waarbij sprake is van een verminderde zelfredzaamheid. Van een afzonderlijke vluchtroute is derhalve geen sprake.
Voor (overige) incidenten is het plangebied met de ontsluiting op de Arent van Lierstraat goed bereikbaar voor hulpdiensten waarbij voldoende ruimte in het plangebied is voor hulpdiensten zich hier te manoeuvreren. De regionale brandweer moet beoordelen of er sprake is van voldoende bluswatercapaciteit.
 
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering van de uitvoering van onderhavig bouwplan.
4.7 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van 31 rijwoningen. 'Wonen' wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Hiertoe moet worden bepaald of de beoogde ontwikkeling omliggende bedrijven niet stoort in de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Indien de nieuwe woningen binnen de milieucontour van een bestaand bedrijf liggen, zal dit het betreffende bedrijf kunnen hinderen in zijn bedrijfsvoering.
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven of bedrijfsbestemmingen  gelegen. Navolgende tabel geeft deze bedrijven weer.
 
AdresInrichtingSBI-2008MilieucategorieRichtafstand gemengd gebiedAfstand tot plangebied
Arent van Lierstraat 16De Geus tapijt en gordijnen47111016 m
Arent van Lierstraat 12--210 m6,9 m
Arent van Lierstraat 11W.L. bijl (teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaden)011, 012,013210 m37 m
  
Ten westen van het plangebied ligt het bedrijf de Geus Tapijt en Gordijnen. In het vigerende bestemmingsplan 'Puttershoek' is het terrein bestemd als 'detailhandel' met de functieaanduiding 'detailhandel volumineus'. Gelet op de bedrijfsactiviteiten zal de beoogde woningbouw de onderneming niet hinderen in zijn bedrijfsvoering.
 
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de bedrijfsbestemming van de Arent van Lierstraat nr. 12. Op deze locatie was voorheen Autobedrijf Kooijman-Stolk BV gevestigd. Momenteel is er geen bedrijf in het pand gevestigd. In het geldende bestemmingsplan zijn hier bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 mogelijk. Volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering dienen ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving rekening te houden met een contour van 10 meter in een gemengd gebied. De beoogde woningen vallen binnen deze contour.
 
Echter, de bedrijfsactiviteiten vinden aan de voorzijde van het perceel plaats: aan de Wilhelminastraat (hier is ruimte voor een showroom) en aan de Arent van Lierstraat (hier is ruimte voor het parkeren van auto's en is de huidige toegang tot het bedrijfspand gevestigd). De achterzijde van het bedrijfspand grenst deels aan de achtertuin van de woning aan de Arent van Lierstraat 13a. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie van het perceel nr. 12 weer.
 
Arent van Lierstraat nr. 12 met aan de Arent van Lierstraat toegang tot de garage en aan de Wilhelminastraat een showroom (bron: google streetview)
 
Navolgende afbeelding geeft de situering van de bestaande en nieuwe woningen weer ten opzichte van het bedrijfspand aan de Arent van Lierstraat 12.
 
 
Afstand dichtstbijzijnde woning plangebied tot ingang bedrijfspand
 
Uit voorgaande plattegrond blijkt dat de afstand tussen de uiterste tuingrens van de nieuwe woningen tot de bedrijfsbestemming 1,5 meter is. De dichtstbijzijnde nieuwe woning ligt op ruim 15 meter afstand tot de ingang van het bedrijfspand. De bestaande woning aan de Arent van Lierstraat 13a bevindt zich op circa 1,5 meter afstand tot deze ingang aan de Arent van Lierstraat. De woning aan de Wilhelminastaat 5 is eveneens op kortere afstand tot het bedrijfspand gelegen met circa 2,5 meter. De bestaande woningen zijn vanwege de kortere afstand tot het bedrijfspand maatgevend voor de bedrijfsactiviteiten die aan de Arent van Lierstraat 12 plaats zullen vinden.
 
Bovendien is bedrijfsvoering tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in het algemeen goed inpasbaar in een woongebied. Hierbij kan worden uitgegaan van geen milieubelastende activiteiten.
 
De te verwachten hinder wordt niet onevenredig geacht gezien de ligging ten opzichte van het bedrijfsperceel, het type bedrijvigheid dat is toegestaan (er bevinden zich geen technische installaties), de situering  van de bedrijfspanden (bedrijfsactiviteiten en ingang op grotere afstand van het plangebied) en het feit dat dit via het Activiteitenbesluit voldoende is te reguleren. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B&W van gemeente Binnenmaas heeft in haar vergadering van 25 mei 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart.
 
Uitsnede archeologische verwachtingskaart Binnenmaas (globale ligging plangebied: witte omkadering)
 
Het plangebied bevindt zich op deze kaart in een zone met een ‘hoge verwachting’, deels in verband met de ligging in een historische kern. Vanwege deze ligging is reeds in 2010 door ARC een archeologisch bureau-onderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd (ARC, 6 oktober 2010, zie bijlage).
 
De resultaten van het bureau- en veldonderzoek tonen aan dat door vergraving van de oeverafzettingen van de Oude Maas de hoge archeologische trefkans niet meer van kracht is. De betrokken gronden kunnen derhalve worden gewaardeerd met een lage archeologische trefkans. Doordat de dieper gelegen oeverafzettingen van de Stroomgordel van Gorkum-Arkel hoogstwaarschijnlijk geen aantrekkelijke bewoningsplaats vormden, geldt ook hiervoor een lage archeologische trefkans. Bovendien ligt de top van deze afzettingen zo diep dat het onwaarschijnlijk is dat deze door bouwwerkzaamheden aangetast zal worden. Gelet op de lage archeologische trefkans wordt geadviseerd de onderzoekslocatie vrij te geven.
 
Op advies van het bevoegd gezag is in augustus 2017 een addemdum voor de rapportage van het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uit 2010 opgesteld (Transect, 1 augustus 2017, zie bijlage). Geconcludeerd wordt dat de aanvullende gegevens niet gezorgd hebben voor nieuwe inzichten in de archeologische verwachting. Gezien de vergelijkbare landschappelijke situatie met de bekende laatneolitische sites ten zuidwesten van het plangebied is theoretisch gezien een hoge archeologische kans aanwezig op resten vanaf het Neolithicum t/m Nieuwe tijd. Echter, het booronderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied in een zone ligt dat te nat voor bewoning moet zijn geweest. Er zijn bovendien geen archeologische indicatoren (aardewerk, houtskool, bodemvorming) die wijzen op de aanwezigheid van een mogelijke vindplaats in het plangebied. Hiermee kan de archeologische verwachting, zoals Verboom-Jansen & Wullink reeds hadden gesteld, binnen het plangebied naar laag worden bijgesteld.
 
Geadviseerd wordt om het terrein vrij te gegeven voor verdere ontwikkeling. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Binnenmaas, om op basis van de resultaten van dit rapport een selectiebesluit te nemen.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Indien bij de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten (zogenaamde toevalsvondsten) worden aangetroffen is men conform de Erfgoedwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag.
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het kader van het aspect cultuurhistorie is er gekeken naar de historische landschappelijke waarden van het plangebied. In het plangebied en de directe omgeving zijn geen monumenten aanwezig.
De Arent van Lierstraat is een oud lint. Vanaf dit lint zijn van oudsher diverse, langgerekte percelen, haaks op het linkt aanwezig. Na raadpleging van historische kaarten (topotijdreis) blijkt dat de huidige verkaveling van het plangebied reeds sinds, in elk geval, 1850 aanwezig is:
 
Uitsnede kaart 1860 (bron: Topotijdreis.nl)
 
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats achter het lint Arent van Lierstraat. Wel is de ontwikkeling in lijn met de historische verkaveling van het gebied: een langgerekt perceel, waarbij de woningen dermate gesitueerd zijn dat deze geen afbreuk doen aan deze karakteristiek van het perceel.
 
Gelet op de aard en omvang zal het plan geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarden.
4.10 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is voor het plangebied een ecologische quickscan uitgevoerd (Blom Ecologie, 20 maart 2017, zie bijlage).Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige  soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De locatie maakt onderdeel uit van het leefgebied van algemene (licht beschermde) amfibieën en zoogdieren. De bomen, struiken en overige vegetatie zijn geschikt als nestlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
 
De realisatie van 31 nieuwbouwwoningen leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
 
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Tijdens de werkzaamheden zal ten alle tijden de zorgplicht nageleefd worden.
4.11 Verkeer en parkeren
Verkeer
De planlocatie wordt direct ontsloten op de Arent van Lierstraat. Vanaf deze in- en uitrit wordt een doodlopende erftoegangsweg gerealiseerd waaraan de parkeerplaatsen en woningen zijn gelegen.  In de nieuwe situatie is sprake van 31 nieuwe woningen. Gemiddeld wordt per woning uitgegaan van 6 verkeersbewegingen. De verwachte verkeersgeneratie ligt daarmee maximaal rond de 186 motorvoertuigen per etmaal. De ontwikkeling heeft geen noemenswaardige toename van de verkeersintensiteit op de Arent van Lierstraat tot gevolg. 
 
Parkeren
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 31 woningen gerealiseerd. Navolgende tabel geeft de parkeerbalans weer behorende bij deze ontwikkeling. De parkeernorm betreft het gemiddelde van de bandbreedte van het CROW-kencijfers per functietype en per stedelijkheidsgraad uit CROW-publicatie 317. Uitgegaan is van een stedelijke zone 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'. Hierbij wordt het midden van de bandbreedte aangehouden.
 
OntwikkelingCROW aansluitingGemiddelde parkeernorm per woningTotaal
11 starterswoningenkoop, tussen/hoek2,022
14 etagewoningenkoop, etage, goedkoop1,622,4
6 grondgebonden seniorenwoningenhuurhuis, sociale huur1,69,6
Totaal--54
Totaal vereist CROW + 10%--59,4 (= 60)
 
Met de voorgenomen ontwikkelingen dienen ten minste 54 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Ten behoeve van de ontwikkeling worden 61 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 59 in het plangebied en 2 aan de Arent van Lierstraat. In toelichting paragraaf 2.2 is weergeven hoe de parkeerplaatsen in het plangebied zijn gesitueerd. Door rekening te houden met een extra bandbreedte van 10% worden ruim voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd, voornamelijk op eigen terrein. 
 
Op het gebied van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen.
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
 
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
 
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
   
Dubbelbestemming - Waterstaat-Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat-waterkering' geldt voor de strook gelegen in het noorden van het plangebied. Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van de nabij gelegen dijk. De bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
   
Tuin
Deze bestemming betreft in principe, niet openbare gronden, die 'Tuin' zijn in de gebruikelijke betekenis van het woord en die dat dienen te blijven. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan tenzij een bouwaanduiding bijgebouw is opgenomen.
 
Verkeer
De wegen en straten e.d. en daarmee samenhangende infrastructuur met een functie die hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van het (doorgaande) verkeer zijn bestemd tot 'Verkeer'. Kleine(re) stukjes groen zijn in de regel in de verkeersbestemmingen opgenomen. Hierdoor is een zekere flexibiliteit in de inrichting van de openbare ruimte gewaarborgd.
 
Wonen
Voor de geplande woningen in het plangebied is de bestemming wonen opgenomen.
 
5.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
   
Overige regels
In dit artikel is geregeld dat waar in het bestemmingsplan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen, zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
 
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente Binnenmaas heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.1 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Arent van Lierstraat ong' heeft van 27 november 2017 tot en met 8 januari 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn overlegpartners in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Er zijn reacties binnengekomen van de Gasunie, Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid en waterschap Hollandse Delta.
 
Gasunie Transport Services B.V.
De Gasunie geeft aan dat het bestemmingsplan voldoet aan de door de Gasunie gestelde eisen ten aanzien van de verantwoording van de externe veiligheid van de leidingen. De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding voor een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan. De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap geeft aan dat in de toelichting de waterschapsbelangen voldoende zijn toegelicht en de bestemmingen op de verbeelding correct zijn weergegeven. Het waterschap geeft aan dat de werkzaamheden vergunningplichtig zijn en hiervoor tijdig contact met het waterschap dient te worden opgenomen. De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassen van het bestemmingsplan.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 februari 2018 tot en met 2 april 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de ter visie legging zijn geen zienswijzen binnengekomen. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.