Plan: | Oegstgeest aan de Rijn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0579.OegstgeestadRijn-VA01 |
Vanuit de Wet ruimtelijke ordening geldt voor de gemeente een verplichting tot het actueel houden van bestemmingsplannen. Dit betekent dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. De gemeente Oegstgeest heeft voor een groot deel van haar grondgebied inmiddels actuele bestemmingsplannen vastgesteld.
Het plangebied Oegstgeest aan de Rijn was niet meegenomen in de grote actualisatieslag die de gemeente heeft gemaakt. Nu deze actualisatie is afgerond, is het tijd om ook het bestemmingsplan voor dit gebied te actualiseren.
Naast actualiseren van de vigerende juridische regeling, heeft het bestemmingsplan ook als doel tot uniformiteit van de bestemmingsplannen die binnen de gemeente Oegstgeest vigeren. Bij de opzet en de regeling van het bestemmingsplan is aangesloten bij het handboek van de gemeente.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op Oegstgeest aan de Rijn. Het plangebied wordt begrensd door de Rijnzichtweg en het Rustenburgerpad aan de noordzijde, de A44 aan de oostzijde, het Bio-Science park aan de zuidzijde en de Oude Rijn aan de westzijde. In figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Plangebied van dit bestemmingsplan - Oegstgeest aan de Rijn
Ter plaatse van het plangebied vigeren de onderstaande bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Gemeenteraad | Gedeputeerde Staten/Onherroeppelijk |
Rijnfront | 19 juni 2003 | 03 februari 2004 / 9 maart 2005 |
Rijnfront 1e herziening | 31 maart 2005 | 21 juni 2005 / 19 augustus 2005 |
Uitwerkingsplan 1 Rijnfront | 13 maart 2007 (B&W) | 9 december 2009 |
Uitwerkingsplan 2 Rijnfront | 15 juli 2008 (B&W) | 10 december 2008 |
1e partiële herziening Uitwerkingsplan 2 | 16 juni 2009 (B&W) | 19 november 2009 |
Uitwerkingsplan 3 Rijnfront | 26 januari 2010 (B&W) | 18 maart 2010 |
Langenakker | 22 september 2011 | 26 september 2012 |
Dit bestemmingsplan biedt de kaders voor de woonwijk Oegstgeest aan de Rijn. Deze woonwijk is bij de vaststelling van dit bestemmingsplan nog deels in ontwikkeling. Deze ontwikkelingen zijn voor een belangrijk deel al gerealiseerd en planologisch gezien reeds mogelijk gemaakt in het vigerende bestemmingsplan Rijnfront en de bijbehorende uitwerkingsplannen. Daarnaast geldt voor een deel van het gebied nog een uitwerkingsplicht.
Het voorliggend bestemmingsplan biedt een consoliderende regeling voor de woonwijk. Het bestemmingsplan is hierin meerledig. Enerzijds biedt het een op maat gesneden gedetailleerde bestemmingsregeling voor de reeds uitgewerkte en gerealiseerde woningen in het gebied. Anderzijds biedt het bestemmingsplan voor de gebieden die nog niet zijn uitgewerkt maar waar al wel een stedenbouwkundig plan voor is opgesteld een directe bouwtitel, met daar waar mogelijk een gedetailleerde bestemmingsregeling en daar waar wenselijk een meer flexibelere regeling. Een deel van het plangebied is nog niet ver genoeg uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. Voor dit gebied is de uit-te-werken bestemming uit het vigerend bestemmingsplan Rijnfront, voor zover mogelijk, herhaald.
Planologisch gezien worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, maar biedt dit bestemmingsplan de planologische kaders voor de ontwikkeling van de reeds planologisch mogelijk gemaakte woningbouw.
In het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn alle betrokkenen en andere belanghebbenden geïnformeerd over de planvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de diverse overlegpartners in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro. Daarnaast heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Hierbij is eenieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een inspraakreactie. Een beschrijving van de inspraak- en overleg reacties en de beantwoording is opgenomen in de Nota beantwoording Inspraak en Overleg.
Na het vooroverleg en de terinzagelegging heeft het bestemmingsplan van 30 oktober 2014 tot en met 10 december 2014 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Daarbij is eenieder in de gelegenheid gesteld tot het naar voren brengen van zienswijzen. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft het relevante ruimtelijke beleidskader voor het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied geanalyseerd. Hoofdstuk 4 gaat in op de gebiedsvisie op het plangebied en de toekomstige ontwikkelingen. In Hoofdstuk 5 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in Hoofdstuk 6 wordt toegelicht. Vervolgens komt in Hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de SVIR en het Barro kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Oegstgeest relevante belangen zijn:
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het rijksbelang in de omgeving van het plangebied is de A44 als onderdeel van de hoofdwegenstructuur. Dit bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor deze rijksbelangen. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid.
Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.
De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.
De visie is ingedeeld in een aantal functionele onderdelen, waarvoor het beleid op hoofdlijnen en het specifieke beleid is beschreven:
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Programma Ruimte (9 juli 2014)
De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, dan wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.
Het woningbouwprogramma in dit bestemmingsplan wordt binnen de regio afgestemd tussen de verschillende gemeenten. In deze afstemming is ook de ontwikkeling van Rijnfront meegenomen. De afstemming in de regio zal resulteren in een regionale woonvisie. In deze visie worden de afspraken vastgelegd met betrekking tot categorisering van woningbouwontwikkelingen. Daarnaast passen de nog te realiseren woningen binnen de woningbouwbehoefte binnen de gemeente Oegstgeest, zoals is aangetoond in Bijlage 1.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte.
Verordening Ruimte (9 juli 2014)
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hier onder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In Bijlage 1 is nader ingegaan op de Ladder duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat afstemming heeft plaatsgevonden met de regio. De woningbehoefte bestaat uit een lokale en (boven)regionale behoefte (stap 1). Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (stap 2). Stap 3 van de ladder is niet van toepassing.
Vrijwaringszone provinciale vaarwegen
Op basis van de provinciale verordening geldt langs de Oude Rijn een beschermingszone, waarbinnen rekening moet worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen ten behoeve van de scheepvaart. Deze zone is 10 m breed bij rechte stukken en 25 m breed in de binnenbocht. In het bestemmingsplan is een aanduiding opgenomen ten behoeve van deze vrijwaringszone. In de regels is vastgelegd dat ter plaatse uitsluitend mag worden gebouwd indien rekening is gehouden met de eisen vanuit de beheerder van de vaarweg.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de regionale afspraken die zullen worden vastgelegd in een regionale woonvisie, en passen daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
Ligplaatsenbeleid Provincie Zuid-Holland
De provincie heeft voor de provinciale vaarwegen ligplaatsen beleid opgesteld. Dit beleid is er op gericht de bruikbaarheid en de veiligheid van de vaarwegen te waarborgen. Ten behoeve van de veiligheid is opgenomen op welke delen van de provinciale vaarwegen ligplaatsen en insteekhavens zijn toegestaan.
De Oude Rijn is een belangrijke provinciale vaarweg. Langs deze vaarweg zijn insteekhavens en steigers niet toegestaan. In het bestemmingsplan is opgenomen dat dergelijke voorzieningen niet zijn toegestaan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de provinciale beleidsregels.
Strategisch Masterplan Knoop Leiden West
In 2005 hebben de gemeenten Leiden, Oegstgeest, Katwijk en Teylingen, de Universiteit van Leiden en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk een ruimtelijke visie vastgesteld op het knooppunt van de A44 en de N206. In het Strategisch Masterplan (SMP) zijn afspraken gemaakt over de inrichting en de uitvoering van het gebied. Dit vormt de basis voor belangrijke ontwikkelingen in het gebied.
Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 (2009, partiële herziening 2012)
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Deze bestaat uit 15 gemeenten in de regio waaronder de gemeente Oegstgeest.
Met de Regionale Structuurvisie kiezen de Holland Rijnland-gemeenten koers voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie zijn een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: de Bollenstreek, de kustzone, het stedelijk gebied en Veenweide en Plassen. Een van de kernbeslissingen is de concentratie van stedelijke ontwikkelingen. Het beoogde stedelijke gebied is gelegen binnen het stedelijk woongebied van Oegstgeest. De transformatie van het bestaande gebied past binnen de Regionale Structuurvisie.
Regionale Structuurvisie - kaart Wonen Woningbouwlocaties
Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020
De gemeente heeft in haar structuurvisie van 2005 het ruimtelijk beleid tot 2020 beschreven. Uit de structuurvisie blijkt dat het deelgebied Oegstgeest aan de Rijn onderdeel uitmaakt van het 'Rijnfront - Wonen' en 'Rijnfront - Landgoed'. Dit levert voor het plangebied de volgende ontwikkelingen en uitgangspunten op:
Rijnfront - Wonen | Uitgangspunten |
Groen en water | Ecologische zone langs oude Rijn, ecologische zone/stadspark aan de noordflank |
Verkeer en parkeren | Regionaal langzaamverkeer langs de Oude Rijn, halte RijnGouwelijn |
Wonen | Ontwikkeling gemengd woonmilieu, van laag tot hoog, grondgebonden en gestapeld. |
Werken | Geen ontwikkelingen |
Voorzieningen | Wijkcentrum met detailhandel, medische zorginstelling en school |
Rijnfront - Landgoed | Uitgangspunten |
Groen en water | Inrichting als landgoed |
Verkeer en parkeren | Geen ontwikkelingen |
Wonen | Appartementen in landgoedstijl |
Werken | Geen ontwikkelingen |
Voorzieningen | Geen ontwikkelingen |
De structuurvisie geeft aan dat de hoofdthema's voor het plangebied voornamelijk gericht zijn op wonen en het landgoed. Wonen ziet vooral op de ontwikkeling van Oegstgeest aan de Rijn. Als onderdeel van het woongebied worden er ook verschillende voorzieningen voorzien. Langs de Oude Rijn is een ecologische verbindingszone voorzien, in combinatie met een langzaamverkeersroute.
Kaart Structuurvisie
Het landgoed richt zich meer op de ontwikkeling van het Park Landskroon, in combinatie met woningbouw.
Inmiddels is deze structuurvisie ingehaald door de tijd. De RijnGouweLijn is verworden tot een Hoogwaardig openbaar vervoers(bus)verbinding. Deze halteert ter hoogte van de N206.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven aan de hand van de ruimtelijke en functionele structuur. Daarbij wordt ingegaan op de stedenbouwkundige structuur van het gebied en de functies die in het gebied aanwezig zijn.
Het plangebied is gelegen tussen de A44, het Bio-Science Park, de Rijnzichtweg en de Oude Rijn. Het plangebied bevindt zich al een aantal jaren in een transformatieproces van agrarische gronden naar een woongebied. Het plangebied kent een aantal belangrijke ruimtelijke dragers, de Oude Rijn, de Rhijnhofweg, de Oude Rijnsburgerweg en de A44. Aan deze verschillende dragers is ook het nieuwe woongebied opgehangen. Omdat het plangebied zich in een transformatieproces bevindt liggen er in de huidige situatie zowel de van oudsher aanwezige verkavelingsstructuur met de oude waterlopen en sloten, als de nieuwe ontsluitingsstructuur met nieuwe waterlopen en groenstructuur. Deze nieuwe structuur volgt voor een groot deel de oude verkavelingsstructuur.
Deze verkavelingsstructuur kenmerkt zich door de noord-zuid lopende hoofdstructuren die de Oude Rijn volgen. Dit zijn onder andere de Oude Rijnsburgerweg, de Rhijnhofweg en de A44. Op deze hoofdstructuur is een nevenstructuur ontwikkeld dwars op de hoofdstructuur. Dit betreft vooral de nieuwe ontsluitingswegen.
De bebouwing in het plangebied is momenteel nog voornamelijk geconcentreerd in het noordoostelijk deel van het plangebied. De bebouwing langs de A44 is het hoogst en neemt de qua bouwhoogte in de richting van de Oude Rijn gemiddeld genomen af. De bouwhoogte langs de A44 bedraagt maximaal 25 m, richting de Oude Rijn bedraagt de bouwhoogte circa 12 m met stedenbouwkundige accenten tot 15 m. In het gebied worden verschillende type woningen gerealiseerd; er worden zowel vrijstaande, 2-onder-1-kap, rij- als gestapelde woningen gebouwd. De gestapelde woningen worden hierbij voornamelijk langs de A44 gerealiseerd en in de noordwest hoek van het plangebied.
Park Landskroon
In het zuiden van het plangebied is het landgoed Park Landskroon ontwikkeld. Dit landgoed sluit aan op het Bio-Science Park. Het landgoed vormt hiermee het groene accent in het plangebied en de omgeving.
De huidige functie van het plangebied is voor een groot deel van het plangebied reeds ingericht ten behoeve van wonen. Tevens zijn diverse gronden al bouwrijp gemaakt en worden hier nieuwe woningen gebouwd. Een deel van het plangebied is momenteel ook nog braakliggend. Het plangebied wordt ontwikkeld tot een woongebied.
In de onderstaande figuur is opgenomen welke functies op dit moment aanwezig zijn.
Figuur functies
Uit deze figuur is duidelijk op te maken, dat het grootste gedeelte van het plangebied momenteel braak ligt, in afwachting van de ontwikkeling tot woningbouw. Deze woningbouw is op een aantal locaties in het plangebied al tot ontwikkeling gebracht. Daarnaast is Park Landskroon ontwikkeld. Tevens is in het plangebied nog een aantal bedrijven gevestigd. In het plangebied zijn daarnaast nog een aantal tijdelijke situaties, zoals het informatiecentrum dat is gevestigd aan de Oude Rijnsburgerweg.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt met name ontsloten vanaf de Rijnzichtweg, een belangrijke gebiedsontsluitingsweg. Deze weg sluit aan op de A44 en geeft verbinding in de richtingen Rijnsburg en Oegstgeest. De belangrijkste ontsluiting voor de nieuwe woonwijk is de Oude Rijnsburgerweg. De langs de Oude Rijn lopende Rhijnhofweg is alleen vanuit het noorden in te rijden. De verschillende wegen zijn ingericht conform Duurzaam Veilig. Zo wordt het verkeer op (de meeste) gebiedsontsluitingswegen gescheiden afgewikkeld en op de erftoegangswegen gemengd.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het fietsverkeer wordt op dezelfde wegen afgewikkeld als het gemotoriseerd verkeer. De verschillende wegen zijn ingericht conform Duurzaam Veilig.
Binnen het plangebied is over de Rhijnhofweg een route uit het knooppunten netwerk gelegen. Knooppuntroutes, oftewel fietsroutenetwerken, bestaan uit een groot aantal genummerde knooppunten. Tussen die knooppunten lopen in twee richtingen bewegwijzerde verbindingsroutes. Deze routes zijn voornamelijk gericht op recreatief verkeer. In de nabijheid van het deelgebied is langs de A44 en de N206 een lange afstandsfietsroute gelegen. Deze fietsroute maakt onderdeel uit van de regionale fietsverbinding tussen Katwijk en Leiden. Andere belangrijke fietsroutes zijn het fietspad door het park van en naar Corpus en vervolgens onder de A44 door naar Leiden en het fietspad naar de Dirk van Swietenlaan onder de A44.
Dit bestemmingsplan voorziet tevens in een (beweegbare) fietsbrug over Oude Rijn richting ontwikkelingslocatie ’t Duyfrak in Katwijk. Dit is reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan Langenakker. In ’t Duyfrak worden ongeveer 800 woningen gerealiseerd. Een deel van het fietsverkeer van en naar ’t Duyfrak zal via de nieuwe fietsbrug ook worden afgewikkeld via de wegen in Oegstgeest aan de Rijn.
Ontsluiting openbaar vervoer
Binnen en in de nabijheid van het plangebied halteren busdiensten in de richtingen van Noordwijk, Leiden en Katwijk. De buslijnen zorgen zo voor een goede verbinding met de kernen in de regio.
Verkeersafwikkeling
In het kader van de verkeersstructuur is onderzoek gedaan naar de ontsluiting van de nieuwe woonwijk Oegstgeest aan de Rijn. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de wachttijd op het huidige kruispunt op verschillende locaties te hoog is en dat een aanpassing van de verkeersstructuur noodzakelijk is. De gewenste aanpassingen aan de verkeersstructuur, de realisatie van een turbo/ei-rotonde, is mogelijk binnen de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse.
Parkeren
Binnen het plangebied wordt voor een deel op eigen terrein en voor een groot deel ook in de openbare ruimte geparkeerd. Voor de nog te realiseren woningen dient per woning 1,8 parkeerplaats te worden gerealiseerd.
Conclusie
De bereikbaarheid voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Wanneer nieuwe ontwikkelingen binnen het deelgebied mogelijk worden gemaakt dient de verkeersafwikkeling voldoende gewaarborgd te blijven en in de eigen parkeerbehoefte te worden voorzien.
Het plangebied van Oegstgeest aan de Rijn is in ontwikkeling. De ontwikkeling van het gebied naar woningbouw is reeds gestart en zal nog een aantal jaar doorlopen. De ontwikkeling van de woningbouw is reeds mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Rijnfront en de daarbij behorende uitwerkingsplannen. Vanwege de actualiseringsverplichting in de Wro moet het vigerend bestemmingsplan na 10 jaar worden geactualiseerd. Het voorliggend bestemmingsplan dient als een actuele consoliderende regeling voor de reeds planologisch mogelijk gemaakte woningbouw.
Het bestemmingsplan is in deze dan ook in juridisch-planologische zin niet ontwikkelingsgericht, maar biedt een consoliderende regeling voor het gebied. Omdat het plangebied nog steeds in ontwikkeling is, is het wenselijk dat de huidige planologische flexibiliteit die in de vigerende plannen aanwezig is, ook wordt opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de verschillende ontwikkelingen in het plangebied op hoofdlijnen beschreven.
Het plangebied van Oegstgeest aan de Rijn is op te delen in drie verschillende deelgebieden: de woonwijk Oegstgeest aan de Rijn, de zone aan de Oude Rijn en het Landgoed Park Landskroon (figuur 4.1).
De woonwijk Oegstgeest aan de Rijn wordt globaal begrensd door de A44 aan de oostzijde en de Oude Rijn in het westen. De zone langs de Oude Rijn ligt langs de Oude Rijn en wordt aan de oostzijde begrensd door de Rhijnhofweg. Het Park Landskroon betreft de groenontwikkeling in het zuiden van het plangebied en wordt begrensd door de toekomstige woningbouw van Oegstgeest aan de Rijn, de Rhijnhofweg, de A44 en het Bio-Science Park.
Oegstgeest aan de Rijn
De uitbreiding van Oegstgeest aan de Rijn heeft als stedenbouwkundig uitgangspunt dat het een verlengde moet worden van de huidige stedenbouwkundige structuur en het karakter van Oegstgeest: een lommerrijke en groene woonwijk.
Oude Rijn-zone
De inrichting van de oevers van de Oude Rijn is erop gericht om tot een versterking van de recreatieve en landschappelijke waarde te komen. Bereikbaarheid voor fietsers en wandelaars is daarbij een wens, daarbij wordt getracht de oever op beperkte plaatsen openbaar toegankelijk te maken.
Figuur 4.1 Deelgebieden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan
Park Landskroon
Het Park Landskroon is een van de elementen van de gemeente Oegstgeest die het tot een groene gemeente maakt. De belangrijkste functie van het park is een recreatieve functie voor het omliggende stedelijk gebied, het park krijgt hiermee een regionale functie, niet alleen voor Oegstgeest maar ook voor omliggende steden als Leiden en Katwijk.
In het plangebied is een aantal individuele ontwikkelingen:
Globale ligging beoogde appartementen gebouwen (de W-2 bestemming)
De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als verkeer, verschillende milieuaspecten, ecologie en water zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een ruimtelijke ordening. Onderstaande paragrafen maken inzichtelijk op welke wijze het onderzoeksaspect wordt betrokken en welke consequenties dit eventueel heeft voor het bestemmingsplan.
Het uitgangspunt voor onderstaande onderzoeken is dat de onderzoeksverplichting voor nieuwe woningen en andere functies reeds is onderzocht in de vigerende bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan voorziet in een (voornamelijk) consoliderende regeling voor de gronden.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden planologisch gezien geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.
Op basis van het vigerend bestemmingsplan waren een aantal maatregelen vereist om voor de bestaande woningen een aanvaardbaar akoestisch klimaat te garanderen. Een van deze maatregelen betreft de realisatie van een dove gevel voor de appartementen langs de A44. Deze maatregelen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn aanduidingen opgenomen om een aanvaardbaar akoestisch klimaat te garanderen ter plaatse van de appartementen en woningen langs de A44. Dit door de aanduidingen die betrekking hebben op een dove gevel, namelijk 'gevellijn - dove gevel' en de 'specifieke bouwaanduiding - 3'.
In het kader van het bestemmingsplan zijn wel hogere waarden aangevraagd. In het kader van deze hogere waarden is akoestisch onderzoek gedaan door Royal HaskoningDHV (november 2014). Voor het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn zijn 561 hogere waarden noodzakelijk. Omdat van een globale invulling van het plangebied moest worden uitgegaan is dit een overschatting. Bij het bepalen van de hogere waarden is uitgegaan van de toepassing van schermen en geluidsreducerend asfalt op de hierboven genoemde plaatsen. De hogere waarden kunnen verleend worden omdat geluidsisolerende maatregelen getroffen worden aan de woningen zodat kan worden voldoen aan het maximale binnen niveau van 33 dB. Door het vaststellen van hogere waarden is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied bestaat voornamelijk uit woonpercelen. Deze laatste percelen betreffen percelen waarbij het reeds planologisch mogelijk is om hier woningen te realiseren, maar waar op de moment nog geen woningen aanwezig zijn. Deze percelen liggen over het algemeen braak. Aan de Rhijnhofweg 11/11a zijn bedrijfsactiviteiten aanwezig. Deze bestemming wordt gewijzigd naar de bestemming wonen. In het park Landskroon is horeca mogelijk en is langs de Rhijnzichtweg een hotel gevestigd. Verder is een nutsvoorziening specifiek bestemd.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, de planologische situatie wordt daarmee vastgelegd en in principe worden er geen nieuwe ontwikkelingen, anders dan op basis van de huidige planologische situatie mogelijk gemaakt. De VNG-publicatie is alleen van toepassing voor nieuwe situaties, en deze worden niet mogelijk gemaakt op basis van het bestemmingsplan. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. De huidige planologische situatie wordt vastgelegd. De functie wijzigt in dit geval dan ook niet. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Uit uitgevoerde onderzoeken in het kader van de realisatie van de nieuwe woonwijk zijn in het plangebied diverse onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat ter plaatse rekening moet worden gehouden met lichte tot sterke verontreinigingen als gevolg van het voormalig gebruik als tuinbouwgebied. In het geval dat realisatie van woningen dient voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd en indien nodig de gronden te worden gesaneerd. In de grondexploitaitie is rekening gehouden met dergelijke potentiële saneringskosten.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit transportroutes externe veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het Btev worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het Btev wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In (de nabije omgeving van) het plangebied is één Bevi-inrichting aanwezig. Dit betreft het Total LPG-tankstation aan de Voorschoterweg in Valkenburg. Dit tankstation is op 150 meter afstand van het plangebied gelegen. De PR-10-6-contour ten gevolge van deze inrichting ligt op maximaal 45 m vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt maximaal 150 meter. Zowel het invloedsgebied als de PR-10-6-contour liggen niet over het plangebied, en vormen daardoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Uitsnede risicokaart
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Rondom het plangebied zijn drie transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Dit betreffen:
De Rijksweg A44 kent volgens het Basisnet weg geen plasbrandaandachtsgebied of veiligheidszone. Het groepsrisico ten gevolge van de weg bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
De provinciale weg kent conform de gegevens uit de professionele risicokaart geen plaatsgebonden risicocontour buiten de weg, en een groepsrisico dat minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.
Voor de vaarweg geldt dat deze opgenomen is in het Basisnet water. In het Basisnet is deze vaarweg aangeduid als een groene vaarweg, voor deze vaarwegen kan vooraf zonder berekening worden gesteld dat het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is.
Voor alle transportroutes geldt dat het groepsrisico in de huidige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Dit in combinatie met het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, zorgt ervoor dat het groepsrisico niet zal toenemen ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek en een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
In (de nabije omgeving van) het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, of door buisleidingen.
Advies veiligheidsregio
In het kader van het bestemmingsplan is de veiligheidsregio om advies gevraagd. In het advies geeft de veiligheidsregio een aantal maatregelen ter beperking van het groepsrisico.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn.
Zelfredzaamheid
Voor het plangebied kan er grotendeels vanuit worden gegaan dat de personen binnen het plangebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits tijdig gewaarschuwd, zonder hulp van de hulpverleningsdiensten. Voor de objecten waar personen zichzelf niet zonder hulp in veiligheid kunnen brengen (zoals bijvoorbeeld opvanghuizen) is extra aandacht nodig.
Restrisico
Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen in het algemeen klein is, blijft een restrisico aanwezig. Het restrisico geeft aan hoeveel slachtoffers en materiële schade er overblijven na het toepassen van risicoreducerende maatregelen zoals alarmering, verbeteren bereikbaarheid en bluswatervoorziening en verhogen zelfredzaamheid.
Binnen de bestemmingen zijn voldoende mogelijkheden om de maatregelen ter beperking van het restrisico uit te voeren. Bij de realisatie van de woonwijk zal rekening worden gehouden met de voorgestelde maatregelen en zal de brandweer en de veiligheidsregio worden betrokken bij de vergunningverlening.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Ter hoogte van de Oude Rijnsburgerweg is een hoofdwatertransportleiding gelegen. In het bestemmingsplan is deze leiding voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Water. Hiermee zijn de belangen van deze leiding beschermd. In het plangebied zijn verder voor zover bekend geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, en biedt geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Ten gevolge van het bestemmingsplan wordt er dan ook geen extra verkeer gegenereerd. Om deze reden draagt de vaststelling van het bestemmingsplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2012 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet milieubeheer zoals weergegeven in tabel 5.1.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2012 bedraagt 37,0 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 22,4 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 11 dagen. In onderstaande figuur zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.
Luchtkwaliteit 2012 o.b.v. NSL-monitoringstool.
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het gehele plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, zij zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast is de provincie Zuid Holland bevoegd gezag ten aanzien van de Oude Rijn. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied wordt begrensd door de Rijnzichtweg en het Rustenburgerpad aan de noordzijde, de A44 aan de oostzijde, de Oude Rijn aan de westzijde en het Bio-Science park aan de zuidzijde. Conform de legger van het waterschap geldt voor het plangebied geen peilbesluit.
Bodem en grondwater
Het bodemgebied ter plaatse bestaat uit zavel met een homogeen profiel. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap IV. Dit betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 meter onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 m onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn watergangen aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Oude Rijn is aangewezen als KRW-waterlichaam. Aangezien het overige water binnen het plangebied aangesloten is op deze watergang heeft dit water ook een ecologische waarde. In de ecologieparagraaf wordt dit verder benoemd.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen kern- of beschermingszones van een primaire of regionale waterkering. Het plangebied grenst wel aan de Oude Rijn.
Afvalwaterketen en riolering
De aanwezige bebouwing in het plangebied is aangesloten op de gemengde riolering. Het oppervlaktewater wordt afgekoppeld op de Oude Rijn.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan reeds planologisch mogelijk.
In het kader van de vigerende bestemmingsplannen is overleg gevoerd voor de watertoets en zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de realisatie van water voor de nieuwe woningen en bijbehorende verhardingen. De afgesproken nieuwe watergangen zijn in dit bestemmingsplan als zodanig bestemd.
Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit braakliggende terreinen, een landgoed, woonpercelen en een bedrijfsperceel. In het plangebied komt diverse bebouwing voor. In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkeling, is consoliderend van aard. De huidige planologische situatie wordt vastgelegd en er worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a en b) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Op circa 2,5 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide, zie onderstaande figuur. De verdere ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot aantasting of verstoring van dit gebied. Aangezien de ingreep buiten de EHS plaatsvindt zijn effecten hierop uit te sluiten. Ook op Natura 2000-gebieden zijn directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, uit te sluiten.
Figuur 5.3: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
In het kader van het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna is een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3). Uit deze quickscan blijkt dat het gebied mogelijk geschikt is voor de zwaarbeschermde rugstreeppad. Bij werkzaamheden dient met een aanvullende veldinventarisatie in beeld te worden gebracht wat de eventuele effecten en maatregelen kunnen zijn om deze soort te beschermen.
Voor overige matig of zwaar beschermde soorten is het plangebied volledig ongeschikt. Mogelijk vliegen er sporadisch vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de woningen kunnen deze vleermuizen binnen het plangebied blijven vliegen. Bij de vormgeving van de verlichting aan de Oude Rijn is het van belang dat deze niet wezenlijk uitstraalt over de Oude Rijn zodat effecten kunnen worden uitgesloten.
In verband met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels is het van belang dat buiten het broedseizoen wordt gestart met de werkzaamheden of dat de gronden voor aanvang van de werkzaamheden ongeschikt worden gemaakt (eveneens buiten het broedseizoen) voor broedvogels.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten mits zorgvuldig wordt omgegaan met de rugstreeppad. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Normstelling en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van het Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Gemeentelijk beleid
Op 23 december 2010 is de erfgoedverordening in werking getreden. Met deze regelgeving is voor Oegstgeest een archeologische waardenkaart vastgesteld.
Onderzoek
Archeologie
Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Oegstgeest is in beeld gebracht wat de archeologische verwachting is van de bodem in Oegstgeest. Voor het plangebied geldt een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde. Tevens is in het plangebied deels een archeologisch monument gelegen. In het bestemmingsplan hebben deze gronden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Door middel van deze dubbelbestemming zijn eventuele archeologische waarden in de bodem beschermd. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtingskaart.
Archeologische waardenkaart Oegstgeest
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen beschermde dorpsgezichten gelegen. Ook zijn in het plangebied geen monumenten gelegen.
Toetsingskader
Een bestemmingsplan kan planmerplichtig zijn. Een planmer is verplicht indien:
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Onderzoek en conclusies
Kaderstellend
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Dit bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn maakt op basis van de vigerende bestemmingsplannen minder dan 2.000 woningen mogelijk. Namelijk ter plaatse van de W-2 bestemming 744 woningen en in de Uit-te werken bestemming 129 woningen, totaal 873 woningen. Het oppervlakte van het plangebied is circa 42 ha en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 100 ha. De beoogde ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde. Het plan is dan ook niet kaderstellend voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.
Effect Natura 2000
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het consoliderend karakter van het plan), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.
Op circa 2,5 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. De verdere ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot aantasting of verstoring van dit gebied. Aangezien de ingreep buiten de EHS plaatsvindt zijn effecten hierop uit te sluiten. Ook op Natura 2000 zijn directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, uit te sluiten.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Vervolgens wordt ingegaan op de juridische regeling en worden de gekozen bestemmingen besproken.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin voor elke aanwezige functie een toegesneden bestemming met regels is voorzien.
Conform SVBP2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
De verschillende bestaande functies in het plangebied zijn over het algemeen overeenkomstig hun huidig gebruik bestemd. De bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.
Bedrijf
Het bedrijf aan de Rhijnhofweg 33 is bestemd als bedrijf. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 1 toegestaan en opslag ten behoeve van detailhandel. Op het perceel is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dansstudio' opgenomen ten behoeve van de balletstudio en de dansschool.
Daarnaast is een nutsvoorziening aan de Oude Rijnsburgerweg nabij nummer 1 bestemd als bedrijf, hiervoor is de aanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen.
Ten aanzien van bouwen gelden de aanduidingen die op de plankaart zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de bouwhoogte en het bebouwingspercentage.
Groen
Ten behoeve van de groenvoorzieningen in het plangebied is de bestemming Groen opgenomen voor de hoofdgroenstructuur. Dit betreffen de belangrijke groenstroken en het Park Landskroon.
Binnen deze bestemming mogen groen- en watervoorzieningen, paden en nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Voor de horeca in het Park Landskroon is een aanduiding opgenomen voor horeca uit categorie 1a. Hier mag ten hoogste één horecavoorziening uit categorie 1a worden gerealiseerd. De locatie is niet exact vastgelegd, maar moet liggen binnen het gebied dat op de verbeelding is aangeduid met de betreffende aanduiding.
Daarnaast is ten westen, in het verlengde van de Rhijnhofweg, de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2' opgenomen, ten behoeve van een ontsluitingsweg tussen de Rhijnhofweg en de verlengde Rhijnhofweg.
Horeca
De horecavoorziening aan de Rijnzichtweg heeft de bestemming Horeca. Binnen deze bestemming zijn horecavoorzieningen toegestaan uit categorie 1a en 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten.
Ten aanzien van bouwen gelden de aanduidingen die op de plankaart zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de bouw- en de goothoogte.
Tuin
Op de voortuinen en delen van zijtuinen is de bestemming Tuin gelegd. Binnen deze bestemming is een aparte regeling ten aanzien van bebouwing op het erf opgenomen.
Verkeer
De hoofdverkeersstructuur (de A44 en delen van de Rijnzichtweg) heeft in het bestemmingsplan de bestemming verkeer. Deze gronden zijn bestemd voor wegen met een functie voor gebiedsontsluiting. Daarnaast zijn ook andere, bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, reclame-uitingen, en parkeer- en nutsvoorzieningen toegestaan. De zone direct langs de snelweg A44 heeft een aanduiding om aan de snelweg gerelateerde functies te specificeren. Tevens zijn fiets- en voetpaden en tunnels toegestaan, mede ten behoeve van de tunnel ter plaats van de A44.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
Verkeer - Verblijfsgebied
De overige verkeerstructuur heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. De gronden zijn binnen deze bestemming bestemd voor erftoegangswegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten en bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, reclame-uitingen, en parkeer- en nutsvoorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan en bouwwerken geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Voor de reclamemast is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. De bouwhoogte van deze reclamemast bedraagt ten hoogste 20 m.
Water - 1
De rivier de Oude Rijn loopt aan de westzijde van het plangebied. Deze rivier heeft in het bestemmingsplan de bestemming Water - 1 gekregen. Binnen deze bestemming zijn bij water behorende voorzieningen toegestaan. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan, met uitzondering van overige bouwwerken tot 1 m. Daarnaast is bebouwing toegestaan ten behoeve van de brug over de Oude Rijn, ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
Water - 2
De overige (toekomstige) waterlopen in het plangebied hebben de bestemming Water - 2. Binnen deze bestemming zijn naast bij het water behorende voorzieningen ook bruggen, steigers en ligplaatsen voor pleziervaartuigen toegestaan. Binnen deze bestemming is ook een regeling opgenomen ten behoeve van steigers.
Wonen - 1
De bestaande woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen-1. Binnen deze bestemming is wonen, met daarbij behorende beroepen-aan-huis toegestaan. Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bestemmings- en bouwvlakken. Voor de woningen is een maximale bouwhoogte opgenomen. Buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt een maximum oppervlak van 50% van het erf met een maximum van 60 m2 bij percelen tot 500 m2 en 40% van het oppervlak met een maximum van 80 m2 bij percelen groter dan 500 m2. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de 1e verdiepingsvloer vermeerderd met 0,25 m met een maximum van 4 m. Voor bijgebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.
Naast het wonen zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Bedrijven aan huis zijn na afwijking door middel van een omgevingsvergunning toegestaan. Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven is mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, zijn regels opgenomen voor de maximale oppervlakte die hiervoor gebruikt mag worden.
Wonen - 2
De woningen die reeds planologisch mogelijk zijn gemaakt door middel van de verschillende uitwerkingsplannen hebben de bestemming Wonen - 2. Hiervoor geldt dat ook binnen deze bestemming wonen, met daarbij behorende beroepen-aan-huis zijn toegestaan.
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bestemmings- en bouwvlakken. Daarnaast is voor de toekomstige woningen het maximum aantal toegestane woningen opgenomen. Voor de woningen is een maximale bouwhoogte opgenomen, daarnaast mogen binnen de bestemming bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt een maximum oppervlak van 50% van het erf met een maximum van 60 m2 bij percelen tot 500 m2 en 40% van het oppervlak met een maximum van 80 m2 bij percelen groter dan 500 m2. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de 1e verdiepingsvloer vermeerderd met 0,25 m met een maximum van 4 m. Voor bijgebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.
Ten behoeve van de gronden grenzend aan de Oude Rijn is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen. Op deze gronden gelden striktere regels ten aanzien van het gebruik en de positionering van de woningen in het plangebied. Onder meer ten aanzien van afstanden tussen hoofdgebouwen en de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen.
Ten behoeve van de gronden grenzend aan de rijksweg A44 is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is de geluidsbelasting als gevolg van de A44 van een dusdanig niveau, dat de woningen aan deze zijde dienen te worden voorzien van een dove gevel. Een dove gevel is niet nodig, indien door andere maatregelen de geluidsbelasting op de betreffende gevels lager zijn dan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere waarden.
Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' is een biodiversiteitstuin uitsluitend ten behoeve van de stichting Stichting Kenniscentrum voor Duurzame Ontwikkeling en Burgerinitiatieven (Ideewinkel), een kwekerij ten behoeve van onderwijs en ondergeschikte horeca toegestaan. Aan dit gebruik zijn in de gebruiksregels nadere voorwaarden gesteld.
Naast het wonen zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Bedrijven aan huis kunnen na afwijking door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan. Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven is mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, zijn regels opgenomen voor de maximale oppervlakte die hiervoor gebruikt mag worden.
Wonen - Uit te werken
Voor het gebied langs de Oude Rijn waar op dit moment nog geen stedenbouwkundig plan voor opgesteld is, is een uit te werken bestemming opgenomen. In deze uit te werken bestemming zijn de voor dit gebied nog relevante uitwerkingsregels opgenomen. Het gaat hierbij onder meer om het aantal woningen dat mag worden gerealiseerd en de bouwhoogte. Daarnaast zijn er regels opgenomen ten aanzien van de groenzone die tussen het Bioscience Park en de Oude Rijn gerealiseerd dient te worden.
Leiding - Water
Ten behoeve van de bescherming van de aanwezige waterleiding is de dubbelbestemming Leiding - Water opgenomen. Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd na verlening van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, mits de bebouwing niet tot onevenredige schade leidt aan de waterleiding.
Waarde - Archeologie
Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat gebouwen en werken in principe alleen zijn toegestaan, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (verstoringsdiepte en oppervlak) of na het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen te wijzigen, indien archeologisch onderzoek daar aanleiding toe geeft.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels, aanduidingsregels en wijzigingsregels. In dit hoofdstuk is een regeling om de beschermingszone langs de Oude Rijn te borgen opgenomen, dit door de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'. In de algemene gebruiksregels zijn daarnaast regels opgenomen ten behoeve van de realisatie en in standhouding van parkeerplaatsen bij woningen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is een ontwikkeling van de VOF Oegstgeest aan de Rijn. Dit is een samenwerking van de Gemeente Oegstgeest en BPD (voorheen Bouwfonds Property Development). Bij de oprichting van deze VOF zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal in de samenwerkingsovereenkomst. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartners. Een aantal overlegpartners hebben gereageerd op het bestemmingsplan. Deze overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 4.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 juni 2014 tot 16 juli 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen, conform de inspraakverordening van de gemeente Oegstgeest. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een inspraakreactie. De binnengekomen inspraakreacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording in Bijlage 4.
Na het vooroverleg en de terinzagelegging heeft het bestemmingsplan van 30 oktober 2014 tot en met 10 december 2014 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Daarbij is eenieder in de gelegenheid gesteld tot het naar voren brengen van zienswijzen. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen, zie Bijlage 5.