Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Woningen Oude Rijnsburgerweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0579.BPWORBW-VA01

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn' is op 5 maart 2015 vastgesteld en op 5 november 2015 geheel onherroepelijk in werking getreden. In het voorontwerpbestemmingsplan was op de plek van het voorliggende plangebied naast de A44 en ten oosten van Park Landskroon oorspronkelijk in twee appartementengebouwen voorzien van circa 100 woningen met een hoogte van circa 18 m. Deze appartementengebouwen waren geprojecteerd in het verlengde van de appartementengebouwen die reeds gebouwd zijn ten noorden van het plangebied. Op het moment van vaststelling was al duidelijk dat de twee appartementengebouwen niet de meest gewenste ontwikkeling vormden op deze plek. Gezien de plannen destijds nog onvoldoende concreet waren, is bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn' besloten om de gewenste ontwikkeling via een aparte planologische procedure mogelijk te maken. 
  
De planontwikkeling heeft nu een concreet stadium bereikt. Hier worden 35 grondgebonden woningen geprojecteerd in het plangebied. Op basis van het geldende bestemmingsplan is grondgebonden woningbouw op deze locatie echter niet toegestaan. Om het plan toch tot uitvoering te kunnen brengen is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan dient als ruimtelijk toetsingskader voor de nog af te geven omgevingsvergunning(en).
1.2 Ligging plangebied
Het gebied ligt aan de westkant van de gemeente Oegstgeest, langs de A44. Deze A44 vormt de grens van het plangebied aan de oostzijde. Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan woningen van de nieuwe wijk Oegstgeest aan de Rijn en ten zuiden aan het park Landskroon. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
       
Globale begrenzing plangebied (rood) 
    
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn'. Dit bestemmingsplan is op 5 maart 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Oegstgeest en sinds 5 november 2015 geheel onherroepelijk in werking. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn' (plangebied met rood aangegeven) 
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Groen'. Daarnaast heeft het tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (in de zuidelijke punt) en 'Waarde - Archeologie 3'. Op basis van de geldende bestemming is de realisatie van de 35 woningen in het plangebied niet toegestaan. Hiermee is het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan 'Woningen Oude Rijnsburgerweg' bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven en de toekomstige situatie omschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Oegstgeest is ontstaan in de vroege Middeleeuwen op een noord-zuidgerichte strandwal in het mondingsgebied van de Oude Rijn. Door die hogere ligging was er al vrij snel bewoning mogelijk. Het is bekend dat Oegstgeest en omgeving al in de Romeinse tijd tot de dichtbevolkte delen van West-Nederland heeft behoord. Er is geen reden om aan te nemen dat Oegstgeest na ineenstorting van het Romeinse rijk in de 5e eeuw verlaten is.
 
De bodem in het gebied is sterk bepaald door de aanwezigheid van de Rijnmonding en bestaat uit zandwallen en uit kleiveengronden. Het grootste deel van de gemeente Oegstgeest ligt ongeveer 0,5 m beneden NAP. In 1656 werd de Haarlemmertrekvaart aangelegd met het doel een betere verbinding tussen Leiden en Haarlem te bewerkstelligen. Dit had tevens een betere ontsluiting van het platteland tot gevolg. Omstreeks 1840 is het Oegstgeesterkanaal gegraven tijdens de drooglegging van de Haarlemmermeer.
 
Uit concurrentieoverwegingen heeft Leiden lang weerstand geboden tegen de groei van Oegstgeest. Nijverheid werd grotendeels verboden en Leiden kocht de heerlijke rechten van Oegstgeest. Hierdoor bleef Oegstgeest tot het begin van de vorige eeuw vooral een agrarische gemeenschap. Vanaf het begin van de 19e eeuw is de bevolking van 900 inwoners vervijfvoudigd naar bijna 4.500 inwoners in 1910. De aanleg van de tramverbinding van Leiden naar Katwijk in 1881 maakte Oegstgeest tot een forensendorp. In de 20e eeuw is het dorp gestaag gegroeid, met een stevige groei tussen 1950 en 1970 en een lichte daling tussen 1970 en 1980.
 
Aangezien de strandwal de ontstaansbasis is voor Oegstgeest, zijn de belangrijkste wegen noord-zuidgericht.
2.2 Huidige situatie
Onderdeel van de nieuwe wijk 'Oegstgeest aan de Rijn'
Het plangebied ligt aan de westkant van Oegstgeest, langs de A44. De locatie maakt onderdeel uit van de wijk 'Oegstgeest aan de Rijn' welke wordt ontwikkeld door de gemeente Oegstgeest en gebiedsontwikkelaar BPD. Op haar beurt is Oegstgeest aan de Rijn een deelplan van de totale ontwikkeling van Nieuw-Rhijngeest. Nieuw-Rhijngeest is een ontwikkeling van in totaal 1.100 woningen.  
 
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft een oppervlakte van circa 10.000 m² en kent in de huidige situatie een parkachtige aanleg.
Huidige situatie van het plangebied (noordoostelijke richting), met op de achtergrond de nieuwbouw van Oegstgeest aan de Rijn
 
Huidige situatie van het plangebied (zuidwestelijke richting)
 
2.3 Randvoorwaardenkaart
Onderstaande randvoorwaardenkaart toont de stedenbouwkundige hoofdlijnen waaraan de ontwikkeling dient te voldoen. Daarbij gaat het om de volgende aspecten:
  • De woningen maken front naar de westzijde (Rhijngeestlaan) en de zuidzijde (Park Landskroon);
  • De Rhijngeestlaan krijgt een groene begeleiding door middel van een grasberm met bomenrij. Deze bomenrij bestaat uit bomen met een "hoge" kruin zodat de zichtlijnen behouden blijven tussen het Park Landskroon en de woningen; 
  • Tegenover het bestaande appartementengebouw, direct ten noorden van de planlocatie, ligt de rooilijn het verste naar achter. Hierdoor krijgt het appartementengebouw de kans zich te tonen en ontstaat er bovendien voldoende privacy voor de (achtertuinen van de) nieuwe woningen;
  • De ontsluiting van het merendeel van de woningen vindt plaats via een achterstraat aan de oostzijde van de kavels die aansluit op Schoonzicht. Via deze achterstraat zijn parkeerplaatsen op eigen terrein te bereiken;
  • De bebouwingsdichtheid neemt af van noord naar zuid. Hierdoor kent het deel van de locatie nabij het appartementengebouw de hoogste bebouwingsdichtheid en het deel aan het park de laagste.
 
Randvoorwaardenkaart Rhijngeestlaan
2.4 Toekomstige situatie
Onderstaande afbeelding toont een mogelijke invulling van de locatie. Deze invulling past binnen de hiervoor genoemde randvoorwaardenkaart, de bestemmingsplanregels en de beeldkwaliteitsrichtlijnen. De invulling is echter geen blauwdruk, maar slechts een mogelijke uitwerking. Randvoorwaardenkaart, bestemmingsplanregels en beeldkwaliteitsrichtlijnen leggen bewust alleen de hoofdlijnen vast en zijn daarnaast dermate flexibel dat er binnen deze hoofdlijnen meerder uitwerkingsmogelijkheden bestaan. Onderstaande schets toont een mogelijke uitwerking die uitgaat van het maximale aantal van 35 woningen.
    
Stedenbouwkundig schetsontwerp en principedoorsnede
 
De voorbeelduitwerking gaat uit van rijwoningen in het noordelijke deel van de locatie. Naar het zuiden toe worden de rijen steeds korter. Achtereenvolgens is er sprake van een blok van 10, 8, 6 en 5 woningen. De woningen hebben een beukmaat van 5,40 meter, kopwoningen zijn voorzien van een zijtuin van 1,5 meter breed. Alle rijwoningen hebben aan de achterzijde een parkeerplaats op de kavel, te bereiken via een achterstraat die aansluit op Schoonzicht. De rijwoningen staan in een wisselende rooilijn zodat er een afwisselend bebouwingsbeeld ontstaat. Aan de voorzijde grenzen de kavels aan een loopstrook met daarnaast een brede groenstrook met bomenrij. Evenwijdig aan de groenstrook zijn er voldoende langsparkeerhavens voorzien om te voldoen aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning.
 
Ten zuiden van het laatste blok rijwoningen voorziet de uitwerking in twee volumes met twee-onder-één-kap woningen (4 woningen). Ter hoogte van deze woningen buigt de straat naar het westen. De woningen lopen met de straat mee. De twee-onder-één-kap woningen zijn 6 meter breed en zijn voorzien van een garage met daarvoor ruimte voor twee parkeerplaatsen achter elkaar.
 
Ten zuiden van de vier twee-onder-één-kap woningen wisselt het bebouwingsbeeld, zowel in oriëntatie als in bebouwingstypologie. Hier zijn twee vrijstaande woningen voorzien die niet op de Rhijngeestlaan zijn gericht, maar juist op het zuiden naar het park. De woningen worden ontsloten via een gezamenlijke inrit en hebben ruimte voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein, achter elkaar.
 
Aan de oostzijde is er achter de kavels en achter de achterstraat ruimte opgenomen voor een groenstrook met aangrenzend een watergang. Deze watergang sluit aan op de bestaande watergang en voorziet in de benodigde watercompensatie als gevolg van de toename aan verharding.
 
2.5 Beeldkwaliteitsparagraaf
Context
De locatie is onderdeel van ‘Oegstgeest aan de Rijn’, een deelplan binnen het project ‘Nieuw-Rhijngeest’. Dat deelplan bestaat uit diverse buurten, ieder met een eigen sfeer. Een aantal hiervan is inmiddels gerealiseerd, andere buurten zijn nog in voorbereiding.
 
Het deel direct ten noorden van de planlocatie is al gerealiseerd. Dit gebied kenmerkt zich als kleinschalige waterstad met pandsgewijze bebouwing in aaneengesloten rijen en hogere gebouwen direct aan de A44. Het hoogste kopgebouw grenst aan de noordelijke zijde van de planlocatie. De bebouwing is georiënteerd op de Sterreschans. Deze straat gaat direct over in het Duifhuislaantje waaraan de bebouwing van de planlocatie is gesitueerd. Hierbij wordt het profiel van de Sterreschans doorgetrokken waardoor de openbare ruimte van de Sterreschans overvloeit in die van de planlocatie.
 
Het deel ten westen van de planlocatie, aan de straten Sterreschans en Wassende Maan, is nog niet ontwikkeld. De plannen gaan uit van grondgebonden woningen, tegenover de woningen van de planlocatie (voorzijde naar voorzijde gericht). Het is aannemelijk dat hierbij het bebouwingsbeeld van de grondgebonden woningen aan de Sterreschans wordt doorgezet.
 
Aan de zuidzijde van de planlocatie is er een geheel andere ruimtelijke context dan het stedelijke karakter aan de noord- en westzijde. De sfeer wordt hier juist bepaald door het ‘Park Landskroon’.
 
Voor Oegstgeest aan de Rijn en de delen direct rond de planlocatie is er geen beeldkwaliteitsplan van kracht. Om toch op passende wijze aan te sluiten op de hiervoor geschetste context, en zo een samenhangend beeld te waarborgen, is deze beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld.
 
Gewenste sfeer
Aangezien de woningen op de planlocatie aan dezelfde (doorgetrokken) ruimte liggen als de woningen aan de Sterreschans en het aannemelijk is dat de woningen tegenover de planlocatie eenzelfde bebouwingsbeeld zullen krijgen, is het uitgangspunt om aan te sluiten op de stedelijke sfeer van de grondgebonden woningen aan de westzijde van Sterreschans. Deze sfeer kenmerkt zich door robuuste, aaneengesloten, stenige volumes die worden opgedeeld door bebouwingsaccenten en door onderscheid in kleur- en materiaalgebruik. Het zuidelijk deel van de planlocatie richt zich juist niet op de stedelijke context. Hier is het uitgangspunt dan ook een luchtigere opzet en meer vrijheid in vormgeving. De navolgende beeldkwaliteitsrichtlijnen maken dan ook onderscheid in een ‘stedelijke zone’ en een ‘parkzone’. Zie afbeelding hierna.
   
Zones in Rhijngeestlaan
 
Ligging en oriëntatie
stedelijke zone
  • De voorgevels van de afzonderlijke bouwvolumes staan in een wisselende rooilijn. Deze varieert van minimaal 2 tot maximaal 10 meter uit de voorste erfgrens;
  • In het noordelijke deel ligt de rooilijn het verst naar achter. Op deze wijze krijgt het appartementen gebouw de ruimte om zich te tonen en ontstaat er bovendien voldoende privacy voor de (achtertuinen van de) nieuwe woningen;
  • De bouwvolumes zijn noord-zuid gericht en maken front naar de westzijde;
  • Alle hoofdgebouwen zijn gericht op de openbare ruimte. Aan deze zijde bevinden zich daarom altijd gevelopeningen met daarachter een representatief woonprogramma.
     
parkzone
  • De bebouwing bestaat uit vrijstaande volumes die minimaal 6 meter uit elkaar liggen, 2 meter uit de voorste erfgrens en verder vrij op de kavel zijn gesitueerd;
  • De hoofdgebouwen zijn gericht op de openbare ruimte. Aan deze bevinden zich daarom altijd gevelopeningen met daarachter een representatief woonprogramma.
 
Impressies bebouwing
 
Bouwmassa
stedelijke zone  
  • Het basisvolume bestaat uit twee bouwlagen met een prominente kap evenwijdig aan de lengterichting of uit drie bouwlagen met plat dak;
  • De bouwmassa en korrelgrootte nemen af van noord naar zuid, zodat de meeste massa en de grootste korrel zich aan de zijde van het appartementengebouw bevinden. Hoe verder naar het zuiden hoe korter de volumes en hoe bescheidener de bouwmassa;
  • Ieder blok met aaneengesloten woningen en iedere volume met twee-onder-één-kap woningen is voorzien van minimaal één bebouwingsaccent. 
  • Het maximale aantal woningen per rij bedraagt 10. Dit aantal mag uitsluitend toegepast worden aan de noordzijde. De volumes ten zuiden hiervan zijn kleiner en hebben minder woningen.  
  • De bebouwingsaccenten bestaan uit gootdoorbrekingen. Bijvoorbeeld in vorm van een topgevel een gootverhoging of een volledig doorgetrokken gevel. Het meest noordelijke blok mag op de kop worden voorzien van een accent tot 4 bouwlagen. Voor de overige blokken vindt het bebouwingsaccent plaats binnen het basisvolume van drie bouwlagen.
 
Impressies bouwmassa stedelijke zone
 
parkzone
  • Er is sprake van eenvoudige hoofdvolumes van maximaal twee bouwlagen met een prominente kap.
Vormgeving
stedelijke zone
  • De bebouwing kent een robuuste, stenige uitstraling met volumes die worden opgedeeld in afzonderlijk herkenbare delen;
  • Er is sprake van meerdere bij voorkeur verticaal gerichte gevelopeningen. Eventuele grotere gevelopeningen zijn opgedeeld in meerdere delen;
  • Er is sprake van een strakke overgang tussen gevel en dakvlak, overstekken worden vermeden;
  • De detaillering is zorgvuldige en sluit aan op het beeld van de grondgebonden woningen aan Sterreschans. Te denken valt aan een grote maat tussen buitenmuur en kozijn, het benadrukken van de entree, toepassing van speklagen, trasramen, lateien en raamdorpels;
  • Topgevels steken voor het dakvlak uit.
 
parkzone
  • De vormgeving is vrij onder de voorwaarde van een hoog kwaliteitsniveau, hoogwaardig materiaalgebruik en een zorgvuldige detaillering.
Materiaal- en kleurgebruik
stedelijke zone
  • Het hoofdmateriaal is baksteen in aardse en/of neutrale tinten die vallen binnen het kleurenspectrum antraciet, grijs, roodbruin, wit;
  • Onderscheid in kleurgebruik wordt ingezet om de volumes op te delen in afzonderlijk herkenbare delen;
  • Daken bestaan uit antracietkleurige keramische, matte pannen of zink;
  • Ondergeschikte elementen uitgevoerd in beton, zink, natuursteen of hout;
  • Kozijnen en lijsten zijn wit.
parkzone
  • De bebouwing bestaat uit hoogwaardige, duurzame, natuurlijke materialen in materiaaleigen, aardse of neutrale kleurstelling.
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
 
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden opgevat, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het toevoegen van maximaal 35 woningen ten opzichte van de bestaande situatie is een stedelijke ontwikkeling.
  
Behoefte
Bij een stedelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden dat er behoefte is aan de ontwikkeling binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied. De aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De omvang van de stedelijke ontwikkeling betreft maximaal 35 grondgebonden woningen en maakt onderdeel uit van de wijk ‘Oegstgeest aan de Rijn’. Op haar beurt is Oegstgeest aan de Rijn een deelplan van de totale ontwikkeling van Nieuw-Rhijngeest. Nieuw-Rhijngeest is een ontwikkeling van in totaal 1.100 woningen.
 
In de ‘Woonvisie Gemeente Oegstgeest 2025, Samen investeren in karakter en kwaliteit’ is de actuele woonopgave en behoefte weergegeven. Tot 2025 is er een behoefte van 1.600 woningen in Oegstgeest (Bron: BP en WBR 2016). De 35 woningen van onderhavige ontwikkeling dragen bij aan deze woningbouwbehoefte. De 35 woningen sluiten tevens aan bij de kwalitatieve vraag naar middeldure eengezinswoningen (zie toelichting paragraaf 3.3.11).
 
Voor het onderliggende bestemmingsplan ‘Oegstgeest aan de Rijn’ is de Ladder voor duurzame verstedelijking eveneens doorlopen. Op dat moment was de oude werkwijze voor de toets aan de ladder nog van kracht waardoor regionale en bovenregionale afstemming heeft plaatsgevonden. Deze vraag vanuit de regio is nog steeds actueel en daarom opgenomen in voorliggende toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Onderhavige ontwikkeling van woningen aan de Oude Rijnsburgerweg is als onderdeel van het plan 'Oegstgeest aan de Rijn' opgenomen in de vastgestelde lijst van woningbouwplannen van Holland Rijnland en in de regionale woonvisie. De woningen zijn onderdeel van het plangebied ‘Nieuw Rhijngeest 6 en 7 Plangebied Oost’ en zijn aangemerkt als categorie 4 plannen. Hierbij gaat het om bouwplannen op basis van bestuurlijke afspraken tussen verschillende overheden, gericht op (boven)regionale vraag. Voor onderhavig plangebied stonden 29 eengezinswoningen op de planning, wat onlangs is opgehoogd naar 35. Reden hiervoor is dat de mix van rijwoningen en twee-onder-een-kapperwoningen opnieuw is geoptimaliseerd. Deze wijziging wordt op termijn door de gemeente opgenomen in de monitor van de bouwplannen van Oegstgeest. De afstemming van de nieuwe woningen is tevens opgenomen in de bestuursovereenkomst Knoop Leiden West, waarin gemeenten, marktpartijen en provincie afspraken maakten over de realisatie van grote aantallen woningen. De 35 woningen in voorliggend bestemmingsplan zijn onderdeel van de gemaakte afspraken.
 
Voor het bestemmingsplan ‘Oegstgeest aan de Rijn’ is in 2014 vervolgens een onderzoek gedaan naar de lokale woningmarkt. De kwalitatieve behoefte wordt gekenmerkt door een sterke vraag naar zowel een hoogwaardig woonmilieu en starterswoningen. Enerzijds is er een sterke instroom van buiten de regio Leiden. Deze groep is voornamelijk op zoek naar woningen in een kwalitatief hoogwaardig en aantrekkelijk woonmilieu. Anderzijds is er vraag naar goedkope woningen voor starters en woningen voor doorstromers. De vestigers van buiten de regio en doorstromers hebben voornamelijk behoefte aan de bouw van middeldure koopwoningen (€ 200.000 tot € 300.000). Deze woningen dienen van goede kwaliteit te zijn, want een kwalitatieve verbetering is juist het motief om naar deze woningen te verhuizen. Er is beperkt behoefte naar duurdere en dure eengezinswoningen. De groep starters heeft behoefte aan eengezinswoningen tot € 200.000 en goedkope appartementen. Bron: Ruimte voor kwaliteit, De woningmarkt van Oegstgeest, Companen 2014.
 
In de gehele wijk ‘Oegstgeest aan de Rijn’ is reeds ruim voldaan aan de realisatie van appartementen. Voorliggend bestemmingsplan van 35 woningen voorziet in de behoefte naar middeldure eengezinswoningen middels de realisatie van rij- en hoekwoningen. Hiermee wordt aangesloten op de actuele behoefte.
 
Bestaand stedelijk gebied
De definitie van het bestaand stedelijk gebied is het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Onderhavige ontwikkeling vindt volledig plaats binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 ,eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening (zie toelichting paragraaf 3.2.1). Naast de woningen zijn er in de buurt een veelheid aan voorzieningen, winkels, zorginstellingen en een brede school aanwezig. De wijk is goed bereikbaar via de A44 en regionale uitvalswegen, evenals met het openbaar vervoer.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
 
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit in die bebouwde ruimte te verbeteren. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
 
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de 'ladder voor duurzame verstedelijking' om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
 
Het plangebied ligt binnen het BSD. In paragraaf 3.1.3. is nader gemotiveerd waarom de voorgenomen ontwikkeling passend is.
 
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
 
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de beoogde ontwikkeling de rode draden 'beter benutten van bebouwde ruimte' en 'vergroten van de ruimtelijke kwaliteit'.
 
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitskaart en gebiedsprofielen aan op de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit bestaande stedelijk gebied worden nagenoeg geen richtinggevende uitspraken gedaan op deze kaarten.
Met de herontwikkeling van de locatie is er wel sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Momenteel is het terrein met een minimale kwaliteit ingericht als tijdelijk park en gedeeltelijk in gebruik als volkstuinen. De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van de grotere ontwikkeling Oegstgeest aan de Rijn en sluit daar wat betreft massa en situering op aan. Functioneel is de ontwikkeling daarmee goed inpasbaar en ook ruimtelijk is er sprake van een kwaliteitsverbetering door de invulling van het bestaande perceel dat hierdoor aansluit op de faciliteiten en kwaliteiten van Oegstgeest aan de Rijn.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten van bebouwde ruimte' en 'vergroten van de ruimtelijke kwaliteit'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die;
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Planspecifiek Ladder voor duurzame verstedelijking
In toelichting paragraaf 3.1.3 is de ladder doorlopen. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.
 
Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de eisen uit de Verordening ruimte.
3.3 Gemeentelijk beleid
             
3.3.1 Structuurvisie Oegstgeest 2005 - 2020
De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie biedt een kader voor de toekomstige ontwikkelingen van Oegstgeest. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook gevolgd worden door uitwerkingsplannen (bestemmingsplannen, bouwplannen) en eventueel aangevuld worden met aangepast sectoraal beleid. De structuurvisie geeft de grenzen van de planvorming aan: waar en hoe kunnen zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen in de komende 15 tot 20 jaar.
 
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de groeiende groep ouderen en starters (jongeren) prioriteit.
 

Plankaart Structuurvisie (2005), plangebied blauw omcirkeld
 
Planspecifiek
De plankaart van de structuurvisie is de locatie van het plangebied aangeduid als ‘Groen’. Voor Groen (en Water) geldt dat niet zozeer nieuw groen wordt voorgesteld, maar vooral maatregelen om enerzijds het aanwezige groen met elkaar te verbinden (ecologische en recreatieve verbindingen) en om anderzijds bestaand groen beter te benutten. Gebieden als landgoederen en parken zijn waardevolle elementen die niet mogen worden aangetast. De woningen in het plangebied zijn zorgvuldig ingepast in de bestaande groene parkachtige omgeving. Hiermee blijft het aanwezige groen in het plangebied verbonden met de groene gebieden hierbuiten. Voor een nadere inpassing van de woningen in het planbied wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan (toelichting paragraaf 2.5).
 
3.3.2 Oegstgeest in beweging, Het levende Dorp, Visiedocument 2020 (2011)
De gemeente blijft ook in de toekomst streven naar een goed en evenwichtig leefklimaat. De goede mix van wonen, werken en leven wil de gemeente ook in 2020 koesteren. Er dient een goede balans te zijn tussen rust en reuring. Om dit te bereiken zoekt Oegstgeest naar samenwerking met inwoners, buurgemeenten en lokale en regionale partners. Dienstverlening en kwaliteit van beleid staan in de gemeente hoog in het vaandel. Oegstgeest zal zich steeds nadrukkelijker profileren als een proactieve partner, die zich inspant voor een sterke regio. Om dit toekomstbeeld waar te maken, benoemt het college vier hoofdthema’s, die als een rode draad door deze visie zijn verweven.
  1. Benutten van potentieel: In 2020 worden de bronnen van het dorp optimaal benut. De gemeente onderscheidt enerzijds het fysieke potentieel, waaronder het groen, het water en de gebouwen en monumenten. Anderzijds beschikt de gemeente ook over het potentieel van de inwoners, gekenmerkt door een relatief hoog opleidingsniveau, actief ondernemerschap en een goed georganiseerd sociaal netwerk. Al die bronnen wil de gemeente in de toekomst aanspreken om de gemeentelijke ambities te realiseren.
  2. Gemeente als meewerkkracht: De gemeentelijke organisatie heeft de inwoners en partners hard nodig om het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat van Oegstgeest in stand te houden. De gemeente wil een rol vervullen als actieve meewerkkracht, die alle betrokken partijen motiveert, faciliteert en ondersteunt om het potentieel van ons dorp aan te wenden.
  3. Verbindingen leggen: Als moderne overheid streeft de gemeente Oegstgeest een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie met inwoners en partners na. De gemeente brengt mensen, initiatieven en belangen bij elkaar om zo de gewenste ontwikkelingen tot stand te brengen. Ook de fysieke verbinding wordt gelegd door wegen, groen en water op elkaar aan te sluiten.
  4. Duurzaamheid: De gemeente en de gemeenschap zetten zich bewust in om invulling te geven aan het begrip duurzaamheid. In de fysieke zin spant de gemeente zich in om het milieu zo min mogelijk te belasten. In de sociale zin wordt geprobeerd het aantal kansarmen, zowel hier als elders op de wereld, te verminderen en maakt men zich hard voor maatschappelijke verantwoord ondernemen. De gemeente geeft op beide vlakken het goede voorbeeld door duurzaamheid te integreren in alles wat zij doet.
Planspecifiek
In het visiedocument wordt expliciet aandacht besteed aan de groenstructuur. De groenstructuur en de prominente rol van het water zijn zeer bepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en leven. De gemeente wil inwoners meer bij het beheer, het onderhoud en de inrichting van het groen betrekken. Oegstgeest dient uit te groeien tot een verbindende schakel in de regionale groen- en waterstructuur, waardoor er in de regio een doorgaande groene zone ontstaat. Bij de ontwikkeling van het plangebied speelt de vormgeving van de openbare ruimte een belangrijke rol. De visie staat de ontwikkeling van de 35 woningen niet in de weg. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan (zie toelichting paragraaf 2.5).
3.3.3 Groenbeleidsplan 2011 - 2015
Het Groenbeleidsplan vormt het kader voor hoe in Oegstgeest het gewenste groen en blauw er uit zal zien. Het geeft richting aan toekomstige (her)inrichtingen, omvormingen en eventuele uitbreidingen van het openbaar groen. Uitgangspunten zijn:
  • het in stand houden en ontwikkelen van de groenstructuur in Oegstgeest en aansluiting op regionale groenstructuren;
  • het bewaken en verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid;
  • het optimaliseren van de gebruikswaarde van het groen;
  • voorlichting.
In het Groenbeleidsplan heeft de gemeente Oegstgeest het streven naar behoud en versterking van de hoofdgroenstructuur verwoord. Dit streven staat ook centraal in de “Structuurvisie Oegstgeest 2005 – 2020”. De hoofdgroenstructuur is voor een groot deel historisch bepaald. De waterlopen (blauwe structuur) en de bos- en landgoederen zijn de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze structuur sluit aan op de bovenlokale groenblauwe structuur. Langs de randen van de gemeente Oegstgeest zijn drie omvangrijke groene zones te onderscheiden die van regionaal belang zijn. Binnen Oegstgeest zijn een aantal groene elementen van formaat te onderscheiden die op een lager schaalniveau de groene dooradering van de gemeente vormen. Op een lager niveau zijn er de wegen die de groenvoorzieningen van hogere orden verbinden. Zowel de recreatieve en educatieve, als de ecologische functie van de hoofdgroenstructuur wordt van belang geacht. Om dit streven nader uit te werken zijn in het Groenbeleidsplan projecten geformuleerd.
 
Zones in de hoofdgroenstructuur
 
Planspecifiek
Voor het plangebied is de 'Landgoederenzone' (A) van belang. Dit is een groene verbindingszone tussen de Kaag en het poldergebied rond het Valkenburgse Meer en het Vliegkamp valkenburg. Deze verbindingszone maakt deel uit van de regionaal belangrijke zone die de op de strandwallen gelegen landgoederen en landgoedbossen van Wassenaar, Oegstgeest en Warmond verbindt. Binnen deze zone, die zich voor een groot deel over het grensgebied van Leiden en Oegstgeest uitstrekt, bevindt zich een groot aantal zeer waardevolle bos- en weidegebieden. Kenmerkend zijn de vele bomen en de vaak parkachtige aanleg met grasvelden, waterpartijen, vijvers en sloten. Het groen is gevarieerd en heeft plaatselijk een rijke ondergroei van stinseplanten, een rijke en gevarieerde vogelfauna en een goed ontwikkeld bodemleven.
 
Het plangebied is in de hoofdstructuur aangeduid met het nummer 18: Het Landgoed (in ontwikkeling). Dit deelgebied betreft de ontwikkeling van Nieuw-Rhijngeest, waar een parkachtige opbouw met sloten en waterpartij wordt aangelegd. Dit is in lijn met de voorliggende ontwikkeling, waar de woningen zorgvuldig zijn ingepast in de groene omgeving.
    
3.3.4 Milieubeleidsplan 2011 - 2014
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Oegstgeest is vastgelegd in het Milieubeleidsplan 2011-2014: “Duurzaamheidagenda Samenwerken en Verbinden” (november 2011) .
Het Milieubeleidsplan Oegstgeest liep tot en met 2014. De gemeenteraad van Oegstgeest heeft besloten om de geldigheid van het Milieubeleidsplan met de duur van 2 jaar te verlengen, conform de mogelijkheden in de Wet milieubeheer. Het Milieubeleidsplan is dan het geldend beleidskader tot en met 2016.
 
Het Milieubeleidsplan  kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.
 
Oegstgeest komt op voor een goede leefomgeving, voor veiligheid en duurzaamheid. Duurzaamheid is daarbij de ideale mix van ecologische, economische en sociale belangen voor onze gemeente voor de lange termijn. De gemeente werkt hier al lang aan en gaat met deze Duurzaamheidsagenda 2011-2014 een nieuwe stap maken die gaat leiden tot veel concrete acties. De gemeente wil vooral zo veel mogelijk duurzaamheidkansen benutten. We willen wonen in een gezonde en veilige leefomgeving. We leven echter in een sterk verstedelijkt gebied met veel infrastructuur en bedrijvigheid. Weg-, trein- en vliegverkeer, het vervoer van gevaarlijke stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geregeld zodat ze geen gevaar voor onze gezondheid en veiligheid vormen. De gemeente zorgt er voor dat dit ook zo blijft. Dat betekent aandacht voor luchtkwaliteit en geur, voor geluid en verkeer maar ook voor bedrijfsactiviteiten en het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. De bodemkwaliteit moet geschikt zijn om op te wonen. En voor de samenleving moet de informatie hierover eenvoudig beschikbaar zijn.
 
De gemeente en de Omgevingsdienst zorgen er voor dat de bedrijven werken conform de meest actuele regels. Dit betekent dat bedrijven een actuele vergunning hebben of conform Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) werken (zoals het Activiteitenbesluit, Besluit Landbouw, Besluit glastuinbouw).
 
Mobiliteit veroorzaakt vaak geluidproductie en emissie van lucht verontreinigende stoffen. Dat mag niet tot overlast leiden. Verkeersbewegingen en vervoer van stoffen kunnen tot veiligheidsrisico’s leiden. Die risico’s wil de gemeente tot een minimum beperken. Duurzame mobiliteit is ook onderdeel van ons klimaat- en energiebeleid en van het beleid voor luchtkwaliteit en geluid. Het is ook een aandachtspunt bij duurzame inrichting.
 
Een groene omgeving draagt bij aan een gezonde leefomgeving en heeft een belangrijke recreatieve functie. De gemeente wil die groene omgeving daarom beschermen waar nodig. Het kan gaan om natuur, maar ook over agrarisch gebied. Landelijke geuren kunnen echter ook negatief worden beleefd. Overlast in dat kader zal de gemeente tegengaan en voorkomen. Er wordt gewerkt aan de vitaliteit en de uitbreiding van de groene gebieden.
 
Planspecifiek
Bij de ontwikkeling van de 35 woningen wordt voorzien in een duurzame inrichting en duurzame (steden-)bouw in het plangebied. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de doelstellingen van het Milieubeleidsplan.
   
3.3.5 Uitvoeringsplan Ecologische verbindingen in de gemeente Oegstgeest (2013)
Het voorliggende uitvoeringsplan is een uitwerking van de ambitie van Oegstgeest om de ecologische verbindingen in de gemeente in kaart te brengen en deze waar mogelijk te versterken en/of uit te breiden.
De ecologische structuur in de gemeente Oegstgeest bestaat uit kerngebieden en verbindingszones. De verbindingszones zijn voornamelijk lijnvormige elementen als watergangen, kanalen, bomenlanen, lijnvormige beplantingen en wegbermen. Tevens kunnen verbindingen bestaan uit kleinere groengebieden (stapstenen) die op een bepaalde afstand van elkaar liggen. De verbindingszones hebben 3 functies vanuit de ecologie, te weten: een verbindingsfunctie, belevingsfunctie en leefgebiedfunctie. De inzet van de gemeente moet zich richten op verbetering van ecologische verbindingen, door omvorming en een natuurlijker beheer van de groene zones en watergangen.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling vindt plaats buiten gebieden die zijn aangewezen als ecologische verbindingen. De bestaande watergang in het plangebied is behouden. Hiermee is de ontwikkeling niet in strijd met de ambities in het Uitvoeringsplan van de gemeente Oegstgeest.
 
3.3.6 Snippergroenbeleid 2013
Oegstgeest heeft in de meeste buurten behoorlijke openbare groenvoorzieningen. Het openbaar groen heeft een belangrijke functie als zichtgroen, recreatief groen, educatief groen, esthetisch groen, maar ook de ecologische waarde van het groen rondom bebouwing is van belang. De gemeente kan besluiten openbaar groen te verkopen of te verhuren. In de nota zijn de mogelijkheden uitgewerkt om percelen openbaar groen van beperkte omvang te verkopen.
 
Planspecifiek
Het gehele plangebied maakt onderdeel uit van de beoogde ontwikkeling van 35 woningen. Hiermee zal in beginsel geen sprake zijn van snippergroen.
 
3.3.7 Welstandsnota (herziening 2015)
De gemeente Oegstgeest heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de Woningwet en is eerder herzien in 2009. Met de herziening van 2015 wil de gemeente het welstandsbeleid actualiseren naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, veranderingen in de wetgeving en ervaring met de uitvoering van het welstandstoezicht. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.  
Volgens de Woningwet moet een plan voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. De gemeente heeft in het welstandsbeleid met name het algemeen belang op het oog. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kern behouden.
 
Planspecifiek
Oegstgeest is onderverdeeld in 15 welstandsgebieden. Het plangebied is in het navolgende kaartbeeld aangegeven met paars, het gebied 'Wonen Nieuw-Rhijngeest'.
 
 
Fragment van de kaart welstandsgebieden uit de Welstandsnota (plangebied bevindt zich in het paarse deel)
 
Nieuw-Rhijngeest is een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op de totstandkoming en het beheer van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden en het aanzien vanuit omringende gebieden. Bij de beoordeling van voorliggend plan zal onder meer aandacht geschonken worden aan de totstandkoming en het behoud van samenhang in het afwisselende straatbeeld op het niveau van de architectonische uitwerking en in het materiaal- en kleurgebruik. De gevraagde inzet en kwaliteit is hoog. Op minder beeldbepalende plekken kan de uitvoering eenvoudiger worden, mits het gebied als geheel bovengemiddeld goed verzorgd en samenhangend blijft.
  
3.3.8 Paraplubestemmingsplan Mantelzorg
De vergrijzing heeft tot gevolg dat er een grotere behoefte komt aan thuis- en mantelzorg in Oegstgeest. In april 2008 is in opdracht van de gemeente Oegstgeest een onderzoek uitgevoerd naar de woonvoorkeuren van 55-plussers binnen de gemeente met als doel te achterhalen welke aspecten senioren belangrijk vinden. Ongeveer 80% van de respondenten heeft aangegeven zolang mogelijk in de eigen woning te willen blijven wonen.
De gemeente Oegstgeest acht het van groot belang dat hulpverlening door naasten daadwerkelijk plaats kan vinden in de eigen woonomgeving. Nut en noodzaak van mantelzorg worden dus erkend, maar in de meeste gevallen is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Door middel van het paraplubestemmingsplan wil de gemeente mantelzorg voor alle bestemmingsplannen regelen.
 
Uitgangspunt van het Paraplubestemmingsplan Mantelzorg is een verbod tot het gebruik van aan-, uitbouw of bijgebouwen voor mantelzorg. Van dit verbod kan worden afgeweken door middel van een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De definitie voor mantelzorg die daarbij in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd, is:
 
'Langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.'
 
Mantelzorg is dus alle langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep (de gebruikelijke zorg overstijgend) wordt geboden aan een hulpbehoevende. Dit gebeurt door personen uit de directe omgeving van de hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie. Het gaat dus om zorg die wordt geboden buiten de professionele/betaalde zorg om. Mantelzorg is onder voorwaarden mogelijk binnen alle woonbestemmingen van de gemeente Oegstgeest. Op bedrijfswoningen bij overige bestemmingen is dit plan ook van toepassing. Recreatiewoningen zijn echter uitgesloten van de regeling.
 
Huisvesting in verband met mantelzorg kan onder voorwaarden ook vergunningvrij zijn. In een woning of in een bestaand bouwwerk bij een woning mag iemand (met zijn of haar levenspartner) wonen die zorg verleent aan de bewoner van de woning of zorg ontvangt van de bewoner van de woning. Dit is alleen onder voorwaarden toegestaan. Na beëindiging van de mantelzorgbehoefte moeten de mantelzorgvoorzieningen weer worden verwijderd.
 
Planspeciek
In voorliggende ontwikkeling is ruimte voor het toekennen van een aangepast gebruik ten behoeve van mantelzorg. Hiermee is het plan passend in het parapluplan Mantelzorg.
 
3.3.9 Notitie parkeren 2003
De gemeenteraad van Oegstgeest heeft in 2003 het beleid met betrekking tot parkeren vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat wordt aangesloten aan de landelijk geldende CROW-richtlijnen.
 
Planspecifiek
Bij de planvorming is rekening gehouden met de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. Dit is voor de gehele ontwikkeling Oegstgeest aan de Rijn gelijk. Deze parkeernorm sluit aan bij het gemeentelijk beleid.
 
3.3.10 Kadernota Mobiliteitsplan (2016)
In 2016 is de kadernota mobiliteitsplan Oegstgeest vastgesteld. Aanleiding is de ambitie in de coalitieagenda 2014-2018 dat, om het dorp aantrekkelijk te houden om te wonen, werken en recreëren, een goede verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid  van belang is. Het mobiliteitsplan Oegstgeest beschrijft de ambitie en de (gewenste) ontwikkelingen van Oegstgeest op het gebied van mobiliteit.
 
De doelstelling van Oegstgeest is veilig, bereikbaar en leefbaar te zijn. De mobiliteit en de mobiliteitsmaatregelen moeten bijdragen aan deze doelstellingen. Enkele kaders en uitgangspunten zijn in de kadernota opgenomen:
  1. De bestaande hoofdstructuur behouden en kruispunten op de hoofdstructuur zo inrichten dat de verkeersveiligheid verbetert;
  2. Vormgeving van wegen aanpassen aan hun functie conform het principe 'Duurzaam veilig' en het fietsnetwerk optimaliseren; 
  3. Openbaar vervoer afstemmen op twee hoofddoelgroepen: verbindend OV via de snelle routes op hoofdwegen laten rijden en een systeem faciliteren voor mensen met een mobiliteitsbeperking;
  4. In bestaande woonbuurten met een parkeerdruk tot 95% een afstand van 100 m van de parkeerplek tot de woning accepteren. Bij een parkeerdruk gelijk aan of hoger dan 95% een afstand van 150 m accepteren. Een stelsel van parkeernormen opstellen voor nieuwe ontwikkelingen en geen parkeermaatregelen nemen met uitzondering van blauwe zones bij winkelcentra.
Planspecifiek
In het kader van het bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn is de verkeersstructuur ter plaatse ontworpen. Naast een goede ontsluiting op de omringende wegen zijn de wegen ingericht conform het principe Duurzaam Veilig. Zo wordt het verkeer op (de meeste) gebiedsontsluitingswegen gescheiden afgewikkeld en op de erftoegangswegen gemengd.
 
3.3.11 Woonvisie Gemeente Oegstgeest 2025, Samen investeren in karakter en kwaliteit
In februari 2017 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest de Woonvisie 2025 vastgesteld. In deze visie wordt richting gegeven aan de actuele woonopgaven in Oegstgeest en zijn prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en huurdersorganisaties. De gemeente heeft de woonvisie in nauwe samenspraak met de inwoners en maatschappelijke partners opgesteld. In de woonvisie staan de volgende vier thema's centraal:
  1. Nieuwbouw en beschikbaarheid
  2. Betaalbaarheid onder druk
  3. Leefbaarheid en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad
  4. Wonen en zorg
Thema 1: Nieuwbouw en beschikbaarheid
Oegstgeest is een dorp met karakter en een hoogwaardig woonmilieu, en wordt op de regionale woningmarkt ook zo ervaren. De provincie heeft voor Oegstgeest een totale woningbehoefte van 1.600 woningen tot 2025 berekend: vanuit Oegstgeest 500 woningen, van buiten de gemeente 1.100 woningen (WBR2016). In de huidige plancapaciteit van Oegstgeest kan deze groeiende woningbehoefte niet opgevangen worden. Uitzondering hierop is de behoefte aan sociale huurwoningen: de groei van de behoefte aan sociale huur wordt in de harde plancapaciteit opgevangen. Er is daarnaast veel behoefte aan woningen in het lagere segment. Om te voldoen aan de behoefte binnen Oegstgeest en de regio zijn de volgende doelstellingen opgesteld:
 
 1. “Nieuwbouw moet bijdragen aan het versterken van het huidige karakter: een aantrekkelijk, hoogwaardig woonmilieu met ruime woningen in een groene omgeving, waarmee Oegstgeest zich onderscheidt op de regionale woningmarkt.” Dit wordt bereikt door:
  • de resterende nieuwbouwmogelijkheden in zowel harde als zachte plancapaciteit goed te laten aansluiten op het huidige, hoogwaardige woonmilieu;
  • bovenop de bestaande plancapaciteit geen extra plancapaciteit meer te creëren, zodat de ruime opzet en het groene karakter van het woonmilieu behouden blijft. Teveel nieuwbouw tast de gewaardeerde kleinschaligheid en het dorpse karakter aan. Hard gesteld, betekent dit: na 2025 wordt niet meer bijgebouwd en uitgebreid. Actualisatie van de woningvoorraad en overig vastgoed zal op termijn vooral uit herstructurering en renovaties moeten komen.
 2. “We ondersteunen de lagere en middeninkomensgroepen die moeilijk zelfstandig passende woonruimte kunnen vinden.” De beschikbaarheid van woningen voor deze inkomensgroepen wordt vergroot door:
  • betaalbare woningen te realiseren conform de regionale normering 15% sociale huur, dit is feitelijk al geborgd in de harde plancapaciteit tot 2025;
  • in de resterende ruimte voor woningbouw (zachte plancapaciteit 120 tot 170 woningen) te zoeken naar mogelijkheden om vrije-sector-huurwoningen tot € 900 te realiseren. Als alternatief wordt maximaal de helft van deze vrije-sector-huurwoningen gerealiseerd als koopwoning tot € 250.000. Deze aantallen worden gerealiseerd door als eis te stellen dat 30% van de woningen sociaal is. Conform regionale afspraken worden bovendien in de zachte plancapaciteit ten minste 15% sociale huurwoningen gerealiseerd.
  • beter benutten van de bestaande voorraad door sociale huurwoningen effectiever in te zetten voor de doelgroep – onder andere via de inzet van tijdelijke huurcontracten en het beperken van verkoop en liberalisatie - en door koopwoningen die onder voorwaarden zijn verkocht over te hevelen naar de sociale huurvoorraad;
  • regionaal in te zetten op verdere uitbreiding van de woningvoorraad in de segmenten lage en middeninkomens. 
Thema 2: Betaalbaarheid onder druk
De betaalbaarheid van het wonen voor verschillende groepen huishoudens staat onder druk, mede als gevolg van de economische crisis. Eén van de landelijke maatregelen om een passende huurprijs te waarborgen, is de eis dat corporaties ‘passend toewijzen’ (Nieuwe Woningwet, 1 juli 2015). Dat betekent dat bij 95% van de toewijzingen aan mensen met recht op huurtoeslag (inkomen tot ca. € 30.000) de huurprijs niet hoger mag zijn dan de aftoppingsgrens (tussen de € 586,68 en € 628,76). Dit gaat leiden tot langere wachttijden op een betaalbare woning. De volgende doelstellingen zijn in de visie hiertoe opgesteld:
 
1. “Terugdringen betaalbaarheidsrisico’s van huurders.” Het streven is om betaalbaarheidsproblemen bij huishoudens met lage inkomens te voorkomen, door in samenwerking met belanghebbende partijen vroegtijdig mogelijke schuldproblematiek te signaleren en tijdig schuldhulpverlening aan te bieden.
 
2. “In de sociale huur moet de kans op een woning voor huishoudens met recht op huurtoeslag hetzelfde zijn als voor huishoudens met een hoger inkomen.” De gemeente wil samen met de corporaties voorkomen dat mensen met recht op huurtoeslag door het ‘passend toewijzen’ langer zouden moeten wachten op een woning dan andere groepen woningzoekenden. Dit betekent dat de corporaties soms huurprijzen moeten verlagen. Dat kost ze geld dan wel investeringsruimte, maar de 'dure scheefheid' (mensen met een laag inkomen en een relatief hoge huur) wordt hiermee teruggedrongen.
 
Thema 3: Leefbaarheid en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad
De leefbaarheid is goed in Oegstgeest, met dank aan het prettige woonklimaat en de kleinschaligheid van het dorp. Een groot pluspunt in Oegstgeest is de dynamiek en de sterke samenwerkingskracht van het dorp. Deze kan (nog) beter worden aangewend door met inwoners en stakeholders gezamenlijk aan leefbaarheid te werken. In de woonvisie wordt aangesloten bij de toekomstvisie Leidse Regio: bijdragen aan zelfstandigheid, zelfredzaamheid, (verdere versterking van) gemeenschapszin en een situatie waarin ieder talent tot zijn recht komt. Een ander kwaliteitsaspect van de bestaande voorraad is (energetische) duurzaamheid. De grootste opgave op het gebied van energiebesparing ligt in de bestaande bouw; met name in de particuliere woningvoorraad is veel winst te behalen. De sociale woningvoorraad is al behoorlijk energiezuinig, maar heeft op de langere termijn ook verbetering nodig. De volgende doelstellingen zijn in de visie hiertoe opgesteld:
 
1. “Verduurzamen van bestaande en nieuwe woningen.” Oegstgeest streeft naar een energiezuiniger woningvoorraad. In de bestaande voorraad richt de gemeente zich op het stimuleren van particuliere woningeigenaren en woningcorporaties. Met corporaties maakt de gemeente prestatieafspraken over energetische verbetering van zoveel mogelijk woningen.
2. “De leefbaarheid moet goed blijven. Gemeente, corporaties, overige belanghebbenden en in het bijzonder bewoners werken hierin samen.” Er wordt door de gemeente ingezet op samenwerking met hun partners op diverse aspecten van leefbaarheid. De opgaven worden gezamenlijk in kaart gebracht. Daarnaast is een platform leefbaarheid ingesteld. Tenslotte worden burgerinitiatieven ten behoeve van de leefbaarheid gestimuleerd.
 
Thema 4: Wonen en zorg
Zelfstandig wonen op latere leeftijd gaat beter als de woning in de nabijheid staat van zorg, in een beschutte omgeving ligt en als er sociale contacten, winkels en welzijnsdiensten in de buurt zijn. De totale vraag naar seniorenwoningen die aan dit soort criteria voldoen, stijgt volgens het woningmarktonderzoek 2014 in Oegstgeest met 350 woningen, waarvan 80 ‘wonen met verzorging’ betreft (bijvoorbeeld aanleunwoningen). Specifieke zorggerelateerde huisvestingsvragen komen ook van andere groepen die als gevolg van rijksbeleid niet meer terecht kunnen in intramurale zorgwoningen. Deze huisvestingsvraag richt zich vrijwel altijd op het laagste prijssegment. De volgende doelstellingen zijn in de visie hiertoe opgesteld:
 
1. “Voldoende passende woningen voor kwetsbare ouderen” De beschikbaarheid van passende woonruimte voor ouderen wordt vergroot door middel van:
  • aanpassing van de bestaande sociale huurwoningen door corporaties, met name ten behoeve van de verbetering van de toegankelijkheid;
  • particulieren te stimuleren zelf de eigen woning aan te passen dan wel tijdig te verhuizen naar een geschikte woning.
  • initiatieven van woonzorgpartners en particulieren te stimuleren om woonzorgconcepten te realiseren en langer zelfstandig wonen mogelijk te maken;
  • het realiseren van aanpasbare seniorenwoningen met onder andere mogelijkheden voor domotica (infrastructuur);
  • het stellen van de eis bij de bouw van gelijkvloerse woningen, dat woningen ten minste twee sterren hebben conform het Rijnlands sterrensysteem (rollator toe- en doorgankelijk).  
 2. “Voldoende woningen voor andere bijzondere (zorg) doelgroepen.”
  • Er moet voldoende passende woonruimte beschikbaar zijn voor bijzondere doelgroepen. Betaalbaarheid en spreiding, maar ook het regelen van ondersteuning en begeleiding, zijn hierbij aandachtspunten.
  • Concentratie van een doelgroep op een locatie moet worden voorkomen: doelgroepen dienen gemengd te wonen met ‘gewone’ inwoners.
  • De gemeente zal regionaal aan de orde stellen of de zogenaamde contingentregeling nog voldoende mogelijkheden geeft om de uitstroom uit instellingen als gevolg van extramuralisatie mogelijk te maken. Uitgangspunt is een goede balans tussen de kansen voor regulier woningzoekenden en het aantal directe toewijzingen aan doelgroepen.
  • Oegstgeest zet in op het beperkt vergroten van het aanbod van geclusterd wonen.
  • De gemeente verkent de mogelijkheden voor de realisatie van één scheef huisje. Dit is een speciale woning voor mensen die structureel overlast veroorzaken.
Planspecifiek
De harde plancapaciteit van de gemeente Oegstgeest is als volgt:
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van bovenstaande harde plancapaciteit uit de Woonvisie van Oegstgeest. De gehele nieuwbouwlocatie Nieuw Rhijngeest zorgt voor een toename van 1.100 woningen. De 35 woningen in het plangebied zijn daar onderdeel van. Nieuw-Rhijngeest kenmerkt zich door een ruime opzet en een groen-stedelijk woonmilieu. Dit sluit aan bij de behoefte aan de centrum-dorpse woonmilieus. De nieuwe woningen variëren in maat en schaal waardoor er meer mogelijkheden zijn voor zowel koop als (sociale)huur. De woningen worden duurzaam ontwikkeld volgens de normen van het SER-energieakkoord met het label A. Daarnaast zijn alle woningen grondgebonden waarmee wordt bijgedragen aan voldoende aanbod voor vestigers en doorstromers (o.a. ouderen), evenals mogelijkheden voor bijzondere (zorg)doelgroepen.
hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond worden. Daaronder valt de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.). Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt per onderzoeksaspect enkel een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk maximaal 35 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in voorliggend hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Het besluit met onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
 
milieucategorierichtafstand rustige woonwijk en rustig buitengebiedgemengd gebied
110 m0 m
230 m10 m
3.150 m30 m
3.2100 m50 m
4.1200 m100 m
4.2300 m200 m

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen; 
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. De omgeving is aan te merken als gemengd gebied gezien ligging aan de A44 en de menging van functies (wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, groen). In de directe omgeving bevinden zich twee bedrijven; een antiek restauratie bedrijfje en een dansstudio. Beide bedrijven hebben milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter aangezien het plangebied zich in een gemengd gebied bevindt. Ten zuiden van het plangebied is een bedrijventerrein gelegen op 240 meter afstand. De aanwezige bedrijven hebben een milieucategorie van maximaal 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. 
 
Op basis van het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering daarom geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom, 8 februari 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Oegstgeest en binnen de geluidzone van de A44 (op ca. 45 m van de rand van de weg). De ontwikkeling ligt buiten de geluidzone van de Rijnsburgerweg (op ca.420 meter) en de Ing Tjalmaweg (op ca. 800 meter).
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de naar de A44 gerichte gevels bedraagt ten hoogste 49 - 58 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt overschreden op de volgende gevels:
  • 2de verdieping: rekenpunt 1, 2, 3, 5, 15 en 16 (oostgevel).
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk omdat de A44 reeds voorzien is van een stil wegdek en andere bronmaatregelen verkeerskundig niet mogelijk zijn. Afscherming van de woningen is op deze locatie eveneens reeds aanwezig of wordt op termijn gerealiseerd*.
De maximale hogere waarde wordt op de meest noordelijk gelegen woningen overschreden op de 2de verdieping in de rekenpunten 1, 2, 3, 5, 15 en 16. Omdat de maximale hogere waarde wordt overschreden moeten deze gevels op de genoemde verdieping worden uitgevoerd als dove gevel. Indien geen verblijfsruimten worden gesitueerd op de 2de verdieping dan kan deze maatregel achterwege blijven.  
 
Voor de gevels van de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer op de A44 conform tabel III.4. Bij het realiseren van verblijfsruimten op de 2de verdieping moeten de genoemde gevels uitgevoerd worden als dove gevel. Voor de dove gevels hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. 
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan met de hierboven beschreven maatregelen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 63 dB.
  
* Ten behoeve van het verlagen van de geluidbelasting, is een geluidscherm voorzien over een lengte van circa 522 meter en 6 meter hoog langs de A44. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de geluidscherm weer.
 
 
Impressie geluidwal, aanzicht bewonerszijde
Impressie geluidwal, doorsnede ter plaatse van een vluchtdeur
4.4 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
De gronden waarop de nieuwe bebouwing gesitueerd zal zijn, zijn momenteel in gebruik als groen. Dit gebruik zal in de toekomstige situatie wijzigen naar een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk om te verantwoorden dat de bodem geschikt is voor de bestemming ‘Wonen’. Een verkennend (water)bodemonderzoek is uitgevoerd op in september 2017 (Inventerra, 28 september 2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
Uit de resultaten van het verkennend (water)bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • Het slib uit de onderzochte watergang kan, indien het vrijkomt, verspreid worden op de aangrenzende percelen. Indien het slib afgevoerd gaat worden, valt het onder kwaliteitsklasse “altijd toepasbaar”.
  • De bovengrond (0,0 tot 0,5 meter minus oorspronkelijk maaiveld, mengmonsters MM1 t/m MM3) is licht verontreinigd met drins (MM1), kwik, hexachloorbenzeen en drins (MM2) en PCB, hexachloorbenzeen en drins (MM3); 
  • In de ondergrond op de onderzoekslocatie (0,5 tot 2,0 meter minus oorspronkelijk maaiveld, mengmonsters MM4 en MM5) zijn geen verontreinigingen vastgesteld; 
  • Het grondwater op de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met barium (peilbuis 01) en licht verontreinigd met barium, nikkel, molybdeen en naftaleen (peilbuis 02).
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de bovengrond en/of in het grondwater. De lichte verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen zijn ook tijdens eerdere onderzoeken aangetoond en komen derhalve overeen met de verwachtingen. De lichte verontreinigingen met metalen in het grondwater worden beschouwd als (natuurlijk) verhoogde achtergrondconcentraties. Voor de licht verhoogde concentratie naftaleen in het grondwater uit peilbuis 02 is geen eenduidige oorzaak aan te geven. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Indien tijdens graafwerkzaamheden  in de bodem bodemvreemde bestanddelen worden aangetroffen anders dan in de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken, dient een asbestonderzoek conform NEN 5707 + C1: 2016.nl te worden uitgevoerd. Daarnaast zal ten aanzien van de meest zuidelijke punt van het plangebied (zie verkennend (water)bodemonderzoek in de bijlage van voorliggend bestemmingsplan) bij de aanvraag van de omgevingsvergunning een bodemonderzoek conform NEN 5740:2009/A1:2017.nl moeten worden aangeleverd om de geschiktheid van het terrein voor de beoogde functie aan te tonen. De verwachting is dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de ontwikkeling gezien de reeds bekende bodemonderzoeken van de omliggende gebieden en het huidige gebruik.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid. De risicokaart toont de risicovolle inrichtingen en de transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
   
Fragment risicokaart externe veiligheid, plangebied aangegeven met blauw
 
Quickscan Externe veiligheid
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan externe veiligheidsrisico's uitgevoerd (Windmill, 5 september 2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3 sub a). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
  • Transport over water en spoor
    Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of invloedsgebied van een waterweg of spoorweg. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen geen aandachtspunt voor het plangebied.
  • Transport over de weg
    Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van nabijgelegen wegen waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Wel bevindt het plangebied zich binnen een afstand van 200 meter van de A44, waardoor de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk moet worden gemaakt. Tevens geldt voor deze weg een verantwoording van het groepsrisico.
    Ook bevindt het plangebied zich binnen in het invloedsgebied van de N206, waardoor de risico’s als gevolg van de transporten over deze weg (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico.
  • Buisleidingen
    Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor het plangebied.
  • Inrichtingen
    Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie.
Externe veiligheid A44
Op 27 september 2017 is een onderzoek externe veiligheid ten aanzien van de Rijksweg A44 uitgevoerd (Windmill, 27 september 2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3 sub b) Gebleken is dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) als gevolg van de A44 binnen het wegvak blijft en daarnaast geen PAG geldt voor het wegvak te hoogte van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat deze veiligheidsafstanden géén belemmering opleveren voor de planontwikkeling.
Naast het plaatsgebonden risico is de hoogte van het groepsrisico een aandachtspunt bij de planvorming. Aangetoond is dat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt. Als gevolg van de planontwikkeling wijzigt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de weg.
Aangetoond is dat deze wijziging geen rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico veroorzaakt en dat onveranderd sprake is van een groepsrisico dat lager is dan de oriëntatiewaarde.
De hoogte van het groepsrisico, is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, echter er is geen sprake van een toename. Ingevolge artikel 7 en 8 van Bevt kan de hoogte van het groepsrisico beperkt verantwoord worden.
 
Verantwoording groepsrisico
In september 2017 is een verantwoording groepsrisico uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling (Windmill, 28 september 2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3 sub c). Uit de notitie blijkt dat hoewel er geen harde belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied, er wel een restrisico is. Het restrisico is het risico dat overblijft na het treffen van risicoreducerende maatregelen. Ondanks het treffen van deze maatregelen kan een incident niet uitgesloten worden.
 
In de notitie zijn elementen aangedragen ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Deze punten kan de gemeenteraad gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. De gemeente Oegstgeest dient in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen bij de Veiligheidsregio en een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met behulp van de NIBM-tool is gekeken of de voorgenomen ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De volgende afbeelding toont de ingevulde NIBM-tool. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens in toelichting paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren.
 
      
Uit de ingevulde NIBM-tool blijkt dat het extra verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate is. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10 en PM 2,5) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor fijnstof PM10, 25 µg/mfijnstof PM2.5 en 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2.
 
Concentratie fijnstof (PM10) 2015
 
Concentratie fijnstof (PM2.5) 2015
 
Concentratie stikstofdioxide (NO2) 2015
 
Uit voorgaande gegevens blijkt dat er in de huidige en toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat wat betreft de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarbij kan worden gesteld dat de gemiddelde windrichting in Nederland zuidwest is. Dit betekent dat het plangebied over het algemeen wordt ontzien gezien de fijnstof juist van de locatie af waait. Bovendien wordt een geluidscherm van 6 m gerealiseerd langs het plangebied, wat er voor zorgt dat de meeste fijnstof over het plangebied heen waait. Om de luchtkwaliteit voor de toekomstige bewoners nog verder te verbeteren kan de gemeente overwegen langs de snelweg lang bladhoudende bomen te plaatsen. Deze bomen kunnen een deel van het fijnstof tegenhouden, ongeveer 5 tot 10 % van wat er geproduceerd wordt op de snelweg.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek   
Gebiedsbescherming
Het plangebied is op circa 200 meter gelegen van het NNN en op 2,8 kilometer van het weidevogelgebied. Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied leiden deze gebieden niet tot planologische belemmeringen. Het plangebied is daarnaast niet gelegen in de strategische reservering natuur en er is geen sprake van karakteristieke landschapselementen ter plaatse.
Circa 3 kilometer ten westen van het plangebied is het Natura2000 gebied Meijendel & Berkheide gelegen. Er zijn gezien de grote afstand tot dit gebied naar alle waarschijnlijkheid geen negatieve effecten te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van het natuurgebied als gevolg van de voorliggende ontwikkeling. De bouw van de woningen leidt niet op aantasting of verstoring van het natuurgebied, negatieve effecten als areaalverlies en versnippering zijn uit te sluiten. Geconcludeerd wordt dat het Natura2000 gebied geen planologische belemmeringen veroorzaakt voor het initiatief. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura2000 gebied Meijendel & Berkheide en het NNN weergegeven.
 
 
Ligging plangebied (rode ster) t.o.v. Natura2000 gebied Meijendel & Berkheide
 
Soortenbescherming
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, februari 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten.
 
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. In het gebied foerageren en vliegen vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Voor overige soort(groep)en is het gebied volledig ongeschikt.
 
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen van de bebouwing in het plangebied zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. 
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels
te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Riolering en afkoppeling
Voor nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen; 
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel; 
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen); 
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer; 
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan; 
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen de gemeente en het hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het hoogheemraadschap is in het kader van het vooroverleg betrokken bij de totstandkoming van dit plan.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool wordt afgevoerd. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstelling zoals die zijn gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden, bergen en afvoeren van water. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert; 
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Compensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15 % regeling. Deze regeling houdt in dat toename aan verharding met 15 % oppervlakte water gecompenseerd dient te worden. Gezien de voorgenomen ontwikkeling een toename van meer dan 500 m² omvat zal bij de nadere uitwerking van voorliggend initiatief overleg plaats vinden met het Hoogheemraadschap.
 
Planspecifiek
Huidige situatie
Het plangebied wordt begrensd door de A44 aan de oostzijde, door woningen aan de noord- en westzijde en door het park Landskroon aan de zuidzijde. Het hoogheemraadschap heeft voor het betreffende gebied, peilgebied Boezem Rijnland (deel Zuid-Holland), een peilbesluit vastgelegd voor het oppervlaktewaterpeil. Het zomerpeil is vastgesteld op -0,61 meter en het winterpeil op -0,64 meter. Binnen het plangebied is een watergang gelegen aan de oostzijde van de locatie. Het plangebied is niet gelegen binnen kern- of beschermingszones van een primaire of regionale waterkering. De aanwezige bebouwing in het plangebied is aangesloten op de gemengde riolering. Het oppervlaktewater wordt afgekoppeld op de Oude Rijn.
    
Toekomstige situatie - watercompensatie  
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap van Rijnland een vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur.
 
Navolgende tabel toont de verhardingsbalans voor het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de stedenbouwkundige invulling zoals weergegeven in toelichting paragraaf 2.4 met het maximum aantal van 35 woningen. Het Hoogheemraadschap Rijnland houdt bij de berekening van een verhardingstoename de volgende regel aan: een woning en rijbaan geldt als 100% verharding en een tuin bij een woning als 50% verharding. Het stedenbouwkundig plan voorziet echter in gemiddeld zeer grote kavels. Gezien deze zeer ruime maat van de tuinen is bij de berekening van de verhardingstoename het gehele perceel (woning inclusief tuin) als 50% toename verharding aangehouden.
 
 Huidige situatie (m²)Toekomstige situatie (m²)
woonkavels (50% van de kavels) (m²)
266 
4.039
verharding (rijbaan) (m²)
314853
Subtotaal (m²) 5804.892
water
287934
groen
9.550
553
50% van de kavels
 4.039
totaal (m²)
10.417
10.417
   
Uit de tabel blijkt dat de verhardingstoename 4.892 - 580 = 4.306 m² bedraagt. Omdat de drempelwaarde van 500 m² wordt overschreden moeten er compenserende maatregelen uitgevoerd worden. Uitgaande van de regeling in de keur moet de toename van 4.306 m² aan verharding  met 15 % oppervlakte water gecompenseerd dient te worden, wat uitkomt op 645,9 m² extra wateroppervlak.
 
De bestaande waterloop aan de oostzijde van het plangebied kan voorzien in de benodigde watercompensatie. Hiertoe zal de waterloop over de gehele lengte van het plangebied worden verbreed en ter plaatse van de kavels met de twee-onder-een-kap woningen wordt de watergang extra verbreed. In totaal zal er 647 m² water worden toegevoegd in het plangebied. In het stedenbouwkundig plan (toelichting paragraaf 2.4) is de watercompensatie weergegeven.
   
Toekomstige situatie - waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap over de afvoer van
hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool
afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren. In overleg met het Hoogheemraadschap zal worden gekeken hoe er voldoende berging en infiltratie gecreëerd kan worden.
 
Vergunning Nieuwe Rijngeest
Op 27 september 2017 is een memo uitgebracht betreffende de gebiedsontwikkeling van het plangebied Nieuw-Rijngeest (Royal Haskoning DHV, 27 september 2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Deze memo betreft een inventarisatie van de waterbalans in het gebied waarop de Keur-vergunning van toepassing is en een toets aan die waterbalans aan de bestaande Keurvergunning welke is verleend op 21 september 2009. Uit de toets van de compensatie eisen uit de Keur-vergunningen blijkt dat wordt voldaan aan de compensatie eisen met betrekking tot 'demping' en 'toenemend verhard oppervlak'. Het plangebied maakt onderdeel uit van deze toets en voldoet dus eveneens aan de compensatie eisen.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologische waardenkaart Oegstgeest (2008)
De gemeente Oegstgeest heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
 
Oegstgeest heeft drie verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor deze waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd.
De gemeentelijke waardenkaart onderscheidt de volgende verwachtingszone’s met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria:
 
VerwachtingOppervlakteDiepte
Archeologische waarde> 25 m²50 cm
Hoge verwachtingswaarde> 100 m²50 cm
Gematigde verwachting> 250 m²50 cm
Lage verwachtingGeen voorschriftenGeen voorschriften
Geen verwachtingGeen voorschriftenGeen voorschriften
 
Planspecifiek
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente is in het plangebied sprake van de volgende archeologische (verwachtings)waarden:
 
 
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart, plangebied blauw omlijnd
 
Voor het merendeel van het plangebied geldt dat er sprake is van een gematigde archeologische verwachting. In de zuidelijke punt van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 (gematigde verwachting) en Waarde - Archeologie 2 (hoge verwachting) opgenomen, overeenkomstig het gemeentelijk beleid. Aan bodemingrepen die groter zijn dan de in de tabel genoemde oppervlaktes èn dieper gaan dan 50 cm zijn voorwaarden verbonden die gericht zijn op het behoud (in of ex situ) van de aanwezige archeologische resten. Er bevinden zich geen archeologische monumenten in het plangebied.
 
De projectlocatie is nader onderzocht door Erfgoed Leiden en Omstreken ten tijde van de gehele ontwikkeling 'Oegstgeest aan de Rijn'. Op basis van dit vooronderzoek en correspondentie vanuit de provincie waarin terreindelen zijn vrijgegeven is geconcludeerd dat er voor de ontwikkeling van de woningen een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied eveneens geen monumenten aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden aantast.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling betreft 35 grondgebonden eengezinswoningen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie die voortkomt uit de ontwikkeling van de woningen zijn de 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW aangehouden. Het plangebied is aangemerkt als 'rest bebouwde kom' in een matig stedelijk gebied. De realisatie van de beoogde (koop)woningen leidt tot de volgende verkeersgeneratie:
  • voor de 29 tussen-/hoekwoningen geldt een toename tussen de 6,7 en 7,5 verkeersbewegingen per etmaal per woning;
  • voor de 4 twee-onder-een-kap woningen een toename tussen de 7,4 en 8,2 verkeersbewegingen per etmaal per woning;
  • voor de 2 vrijstaande woningen geldt een toename tussen de 7,8 en 8,6 verkeersbewegingen per etmaal per woning.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van de woningen een toename van maximaal 268 extra verkeersbewegingen per etmaal oplevert.
 
Bij de planvorming van het onderliggende bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn' is in het kader van de verkeersstructuur onderzoek gedaan naar de ontsluiting van deze nieuwe woonwijk. Uit het onderzoek bleek dat de wachttijd op het huidige kruispunt op verschillende locaties te hoog is en dat een aanpassing van de verkeersstructuur noodzakelijk was. De gewenste aanpassingen aan de verkeersstructuur zijn inmiddels aangepast. Ondanks dat voorliggende ontwikkeling destijds niet is meegenomen in dit onderzoek is het aannemelijk dat de huidige verkeersstructuren over voldoende capaciteit beschikken om de toename van maximaal 268 motorvoertuigbewegingen per etmaal op te vangen.
 
Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling betreft 35 grondgebonden eengezinswoningen. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit het onderliggende bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn' aangehouden. Rekening houdend met deze parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning ontstaat er een behoefte aan 63 parkeerplaatsen. Dit is als volgt berekend:
 
De 29 rijwoningen hebben via de achterzijde van de woningen toegang tot hun perceel en beschikken over 1 parkeerplaats op eigen terrein. De twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen hebben een groter perceel tot hun beschikking en een garage met oprit. Deze bewoners zullen in de praktijk twee auto’s kunnen parkeren op eigen terrein. Volgens het CROW mogen deze twee parkeerplaatsen echter niet geheel worden meegerekend bij de parkeerbalans, maar slechts voor 1,3 parkeerplaatsen of 1,8 parkeerplaatsen meetellen. Vijf van de twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen mogen gezien de mogelijkheden op eigen terrein voor 1,3 parkeerplaats worden meegeteld, en één twee-onder-een-kap woning heeft een groter perceel waardoor voor deze woning 1,8 parkeerplaats mag worden geteld.
 
Geconcludeerd wordt dat er 37,3 parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Afgezet tegen het benodigd aantal parkeerplaatsen van 63 zullen er 26 parkeerplaatsen buiten de percelen gerealiseerd moeten worden om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Deze parkeerplaatsen worden als langsparkeerplaatsen gerealiseerd langs de Oude Rijnsburgerweg aan de zijde van het plangebied. In het schetsontwerp in toelichting paragraaf 2.4 en navolgend kaartbeeld is te zien dat er ter plaatse ruimte is voor 31 langsparkeerplaatsen, waarmee ruim wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. De ontwikkeling zorgt zelfs voor een kleine verbetering van de parkeerdruk buiten het plangebied waardoor de directe omgeving niet wordt belast met een extra parkeerdruk als gevolg van het realiseren van de 35 woningen.
 
Parkeerplaatsen ten behoeve van de 35 woningen
 
4.12 Kabels en leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante (beschermingszones van) leidingen zoals rioolpersleidingen of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen (beschermingszones van) hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Hiermee vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting op de planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen-2'. Binnen deze bestemming kan de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd worden.
  
Voor de planregels is aangesloten op het vigerend bestemmingsplan 'Oegstgeest aan de Rijn' en de standaard welke binnen de gemeente Oegstgeest gangbaar is. Een nadere toelichting op de regels is dan ook niet noodzakelijk.
hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid
 
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gronden van onderhavig plangebied zijn in eigendom van de gemeente Oegstgeest. De gemeente heeft een grondexploitatie vastgesteld van de VOF Oegstgeest aan de Rijn. Dit is een samenwerking van de gemeente Oegstgeest en gebiedsontwikkelaar BPD.
hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerpbestemmingsplan voor overleg aangeboden aan de provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio Hollands Midden en GGD Hollands Midden. De reacties van de genoemde partijen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. In de Nota inspraak en overlegreacties, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, zijn de overlegreacties voorzien van een gemeentelijke reactie.
7.3 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 9 november 2017 tot en met 20 december 2017 voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties hebben niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. In de Nota inspraak en overlegreacties, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, zijn de inspraakreacties voorzien van een gemeentelijke reactie.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 februari tot en met 4 april 2018 voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn ongegrond. Één zienswijze heeft geleid tot een aanvulling in het bestemmingsplan, inzake de parkeerbehoefte en de concrete uitwerking daarvan. In de Nota beantwoording Zienswijzen, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, zijn de zienswijzen voorzien van een gemeentelijke reactie.