Poelgeest (reparatiebesluit)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het actualiseren van bestemmingsplannen is een wettelijke taak. Bestemmingsplannen moeten om de 10 jaar worden geactualiseerd. De actualisatie van bestemmingsplannen is dan ook een continu proces. Het doel van de actualisatie is dat er steeds een actueel overzicht bestaat van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied. Daarnaast kan (nieuwe) wet- en regelgeving, gemeentelijk beleid en jurisprudentie op het gebied van de fysieke leefomgeving er toe leiden dat er aanpassingen nodig zijn in het bestemmingplan. Ook nieuwe ontwikkelingen en verleende vergunningen in afwijking van het bestemmingsplan kunnen tijdens een actualisatieslag waar gewenst meegenomen worden.

Over enkele jaren wordt de Omgevingswet van kracht. De Omgevingswet gaat alle aspecten van de fysieke leefomgeving aansturen. Om ruimte te creëren om voor de komst van de Omgevingswet en reeds invulling te geven aan de aspecten van de verbrede werking van deze wet is ook vroegtijdige samenvoeging van bestemmingsplannen wenselijk.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de samenvoeging van (een gedeelte van) en actualiseren van de volgende bestemmingsplannen:

  • Poelgeest, vastgesteld op 21-05-2007;
  • 1e herziening Poelgeest, vastgesteld op 26-11-2009;
  • 2e herziening Poelgeest, vastgesteld op 15-12-2009;
  • Overveerpolder 2013, vastgesteld op 29-11-2013;
  • Oud-Poelgeest, vastgesteld op 18-02-2010;
  • Zwembad Poelmeer, vastgesteld op 19-09-1997;
  • Centrum, vastgesteld op 15-08-1974;
  • Partiële herziening Centrum, vastgesteld op 28-08-1980.

De gronden binnen deze bestemmingsplannen worden hoofdzakelijk consoliderend herbestemd, zodat deze delen van het plangebied voorzien zijn van een actueel juridisch-planologisch kader, gebaseerd op huidige beleidsinzichten en gebruikerswensen. De bouw- en gebruiksmogelijkheden die, in de loop der jaren, verleend zijn via vergunningen en in afwijken van het bestemmingsplan of op basis van een wijzigingsplan zijn ook geïntegreerd in voorliggend bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden waar geen gebruik van is gemaakt, zijn deels wederom geïntegreerd. In deze actualisatie zijn tot slot ook de gebieden meegenomen, waaraan goedkeuringen zijn onthouden door Gedeputeerde Staten of waarover de Raad van State een uitspraak heeft gedaan. Ook zijn enkele grensaanpassingen meegenomen ten behoeve van de aansluiting met aangrenzende bestemmingsplannen.

Verbinding Hugo de Vrieslaan / Broekweg ten behoeve van het tracé Brug Poelgeest

In het bestemmingsplan Poelgeest uit 2007 is tussen de particuliere woonkavels ter plaatse van de Hugo de Vrieslaan de bestemming Verkeer opgenomen. Ten zuiden daarvan lag de bestemming Water met gedeeltelijk de aanduiding 'brug'. Ten zuiden daarvan was wederom de bestemming Verkeer opgenomen.

verplicht

Figuur 1.1 Uitsnede bestemmingsplan Poelgeest 2007 (bron: gemeente Oegstgeest)

In de toelichting van dit bestemmingsplan uit 2007 staat in paragraaf 5.2 en paragraaf 6.6 vermeld dat tussen de gemeenten Leiden en Oegstgeest is afgesproken dat er een tweede ontsluitingsroute moet komen door middel van een brug over de Haarlemmertrekvaart, die de Hugo de Vrieslaan verbindt met de Oegstgeesterweg. In de afgesloten bestuursovereenkomst met de gemeente Leiden is aangegeven dat de gemeenten een ontsluiting zouden realiseren die in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan ligt. De tweede ontsluitingsroute, inclusief verbinding over het water bij de Hugo de Vrieslaan, was daarom reeds voorzien in het bestemmingsplan Poelgeest uit 2007.

De aanduiding 'brug' is in de regels van het bestemmingsplan Poelgeest uit 2007 niet benoemd en daarmee niet bij recht mogelijk gemaakt. Wel is een vrijstellingsbevoegdheid (thans: afwijkingsbevoegdheid) opgenomen die een brug binnen de bestemming Water mogelijk maakt.

Eind 2017 hebben de gemeenteraden van Leiden en Oegstgeest het bestemmingsplan Brug Poelgeest 2017 vastgesteld, dat voorziet in een brugverbinding over de Haarlemmertrekvaart, die de Hugo de Vrieslaan en het Trekvaartplein in Leiden verbindt met de Oegstgeesterweg in Leiden.

In het bestemmingsplan Poelgeest uit 2017 is er voor gekozen om het plandeel tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg aan te laten sluiten op het brugtracé door het laten vervallen van de bestemming Water en de aanduiding 'brug' tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg en het opnemen van de bestemming Verkeer waarin bruggen en duikers ten behoeve van een verkeersfunctie bij recht mogelijk zijn.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het gebied waarvoor voorliggend bestemmingsplan is opgesteld, bestaat voor het grootste deel uit gebieden behorend tot de vigerende bestemmingsplannen 'Poelgeest' en 'Oud Poelgeest'.

Het plangebied van het vigerend bestemmingsplan Poelgeest ligt grotendeels ten oosten van de Haarlemmertrekvaart. Ook het meest oostelijke deel van de Lange Voort valt hierbinnen, net als de woningen nabij de Vissersbrug. De plangrenzen vallen samen met de gemeentegrenzen van Oegstgeest met Teylingen en Leiden. Ten noorden van de Broekweg wordt de plangrens gevormd door de Haarlemmertrekvaart, tot aan de woonpercelen aan de Lange Voort. Binnen dit plangebied vallen ook de gronden behorend tot de bestemmingsplannen '1e herziening Poelgeest' en '2e herziening Poelgeest'.

Het gedeelte van het bestemmingsplan 'Oud Poelgeest' ten westen van de Laan van Oud Poelgeest en Abtspoelweg wordt geactualiseerd binnen het bestemmingsplan 'Oudenhof en Klinkenbergerplas'. Het overige gedeelte is onderdeel van voorliggend bestemmingsplan en wordt globaal begrensd door de Haarlemmertrekvaart in het oosten, de Oegstgeesterweg, Hofdijck en Laan van Alkemade in het zuiden en de Lange Voort in het noorden.

De Overveerpolder en de locatie van het zwembad Poelmeer liggen ten noorden van de Lange Voort. De Overveerpolder wordt globaal begrensd door de Abtspoelweg in het oosten en de Haarlemmertrekvaart in het westen en noorden.

De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.

verplicht

Figuur 1.2 Globale ligging plangebied.

1.3 Planvorm     

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dat wil zeggen dat de huidige functionele en ruimtelijke situatie in samenhang met de bestaande juridisch-planologische regelgeving als uitgangspunt heeft gediend voor de nieuwe juridische regeling. Bouwinitiatieven en gebruikswijzigingen die passen binnen de reguliere bestemmingslegging blijven uiteraard mogelijk. Vigerende afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden zijn ook waar wenselijk geïntegreerd in dit bestemmingsplan.

Nieuwe ontwikkeling

Onderhavig bestemmingsplan maakt tevens een verbinding mogelijk tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg. Deze verbinding maakt planologisch gezien onderdeel uit van het te realiseren tracé Brug Poelgeest, dat de Hugo de Vrieslaan en het Trekvaartplein via een brug over de Haarlemmertrekvaart verbindt met de Oegstgeesterweg in Leiden.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 zal de huidige ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied geanalyseerd worden vanuit de verschillende deelgebieden in dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving en toetsing aan de beleidskaders die relevant zijn voor het plangebied. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige omgevings- en ruimtelijke aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse plangebied     

2.1 Inleiding     

Het nieuwe bestemmingsplan beslaat een gebied dat verscheidene functies kent en nu nog opgesplitst is bestemmingsplangebieden die in enkele gevallen opgesteld zijn geweest rond één bepaalde ontwikkeling of ruimtelijk thema. Zo is het bestemmingsplan 'Poelgeest' bijvoorbeeld opgesteld om de nieuwbouw in de gelijknamige wijk te faciliteren en het net gebouwde in planologisch opzicht juridisch te regelen. De partiële herzieningen van dit bestemmingsplan (1e en 2e herziening) betroffen woningbouw en de bouw van een school. Het bestemmingsplan 'Partiële herziening Centrum' voorziet in een regeling voor het zwembad. Het bestemmingsplan 'Overveerpolder 2013' is tot slot opgesteld om de aanleg van sportvelden mogelijk te maken.

In dit hoofdstuk is een korte toelichting opgenomen van de ruimtelijke en functionele kenmerken van al deze deelgebieden.

2.2 Poelgeest     

Ten oosten van de Haarlemmertrekvaart is Poelgeest gelegen, een nieuwbouwwijk met bijbehorende voorzieningen, zoals commerciële en maatschappelijke voorzieningen aan de Clusiushof en basisschool De Vogels. De wijk zal, na uitvoering van de laatste bouwactiviteiten zoals het Heemland Terras, bestaan uit ongeveer 1.150 woningen. Het parkeren vindt voor het grootste deel op straat plaats aan de Jac. P. Thijsselaan, Lobiuslaan en Hugo de Vrieslaan. Bij de woningen aan de Martinus Houttuynhof en de Cornelis van Steenishof kan geparkeerd worden op eigen terrein.

In Poelgeest bevindt zich één duidelijke hoofdroute. Deze wordt gevormd door de Lange Voort, Hugo de Vrieslaan, Anne Weber van Bosselaan en Jac. P. Thijsselaan. Speciaal voor langzaam verkeer zijn er twee hoofdontsluitingsroutes: de Broekwegtunnel en de Kwaakbrug. Tussen de gemeenten Oegstgeest en Leiden is afgesproken dat er een tweede ontsluitingsroute komt, die de Hugo de Vrieslaan verbindt met de Oegstgeesterweg. Hiervoor is in 2006 een bestuursovereenkomst gesloten en is in 2016 een allonge ondertekend door beide gemeenten, waarin aanvullende afspraken zijn gemaakt. Het wijkpark in Poelgeest bestaat uit twee eilanden: het Bastion en het Speelveld. Het Bastion ligt ruim twee meter hoger dan de rest van het gebied. Het Speelveld is een groot grasveld dat kan worden gebruikt als ligweide, voetbalveld en evenemententerrein. Over het noordelijkdeel loopt een hoogspanningslijn die via de Overveerpolder richting Haaswijk gaat. De hoogspanningszone is voornamelijk ingericht als rietland met enkele hakhoutbosjes. Tussen de hoogspanningszone en de Lange Voort is Jachthaven Poelgeest gelegen.

2.3 Oud Poelgeest     

Ten westen van de Haarlemmertrekvaart zijn Oud Poelgeest en Overveerpolder gelegen. Daartussen ligt een gebied rond de Lange Voort dat verschillende functies herbergt, zoals het zwembad Poelmeer. Vóór de realisatie van Poelgeest was dit een overgangsgebied aan de rand van Oegstgeest met een verscheidenheid aan functies waaronder woningbouw, onderwijs, kantoren, recreatie en sport, groen, zorg, bos, weiland, cultuurhistorische structuren en elementen, water en infrastructuur.

Het meest in het oog springende element in dit deelgebied is kasteel Oud Poelgeest met de daarbij behorende gebouwen en gronden, waarvan een deel is aangemerkt als rijksmonument. Het landgoed van ruim 10 hectare kent een kasteel, een koetshuis, een oranjerie, een tuinderswoning en een kapel. Op het landgoed zijn horecavoorzieningen gevestigd. De gebouwen op het terrein, inclusief het kasteel, zijn in gebruik als conferentiecentrum. De landschapsstijl van het park wordt gekarakteriseerd door kronkelpaden, waterpartijen, zichtassen en een brug. Door de aanwezigheid van monumentale bomen en een unieke flora is het landgoed van grote cultuurhistorische en natuurlijke waarde.

Ten zuidoosten van kasteel Oud Poelgeest ligt aan de Oegstgeesterweg de ijsbaan van IJsclub Oegstgeest, de zogeheten Ezelenweide. Het maakte oorspronkelijk onderdeel uit van het landgoed Oud Poelgeest. In de winter wordt de baan onder water gezet en kan er na vorst geschaatst worden. Op dit terrein is ook een clubhuis gevestigd dat mede gebruikt wordt door het Milieu Educatie Centrum (MEC).

De Poelgeesterweg en Abtspoelhof kennen individuele woningbouw met veelal ruime, boomrijke kavels. Het woongebied is naar binnen gericht. De overige woningen zijn gesitueerd aan de Lange Voort en de Arie Bijhof, Reinier van Kampenhoutlaan en Guus Reitsmahof. De woningen ten noorden van de Lange Voort zijn gebouwd op het terrein van het voormalige buitenbad van zwembad Poelmeer. Als gevolg van de stedenbouwkundige structuur heeft de wijk een introvert karakter. De ontsluitingsstructuur wordt gevormd door doodlopende straatjes en hofjes.

Ten zuiden van de Lange Voort ligt een zone met grootschaligere bebouwing in de vorm van een kantoorgebouw en een schoolgebouw van het Wellantcollege Oegstgeest. Aan de Kwaaklaan ligt in een bebost gebied een bunkercomplex dat nu in gebruik is als datacenter. Haarlemmertrekvaart 19 is een voormalige boerderij met monumentale waarden en thans in gebruik als woning. Tussen het bunkercomplex en deze woning ligt grasland.

2.4 Overveerpolder     

Het gebied ten noorden van de woningen aan de Lange Voort biedt ruimte voor verschillende recreatieve en sportieve voorzieningen. Zo zijn daar Zwembad Poelmeer met bijbehorend parkeerterrein en het terrein van Scouting Shawano’s Oegstgeest. Aan de Haarlemmertrekvaart is Jachthaven Welgelegen gevestigd. Momenteel wordt een groot deel van de weilanden in de Overveerpolder klaar gemaakt voor de aanleg van een sportcomplex met een clubgebouw en sportvelden. Dit gebeurt om de verhuizing van voetbalvereniging ASC hiernaartoe te faciliteren. Ook cricketclub ASC zal hier gebruik van maken. Zo kan ASC als voetbal- en cricketclub zijn activiteiten weer als één vereniging op één locatie voortzetten. Bovendien kunnen kwalitatief betere velden en een nieuw clubhuis worden aangelegd, waardoor het veldsportcomplex doelmatiger kan worden gebruikt. Aan de oostelijke rand van de Overveerpolder ligt aan de Haarlemmertrekvaart een klein volkstuinencomplex met enkele, kleinschalige opstallen. De Haarlemmertrekvaart zelf heeft verschillende aanlegsteigers voor de pleziervaart en heeft vijf ligplaatsen voor woonschepen. De Haarlemmertrekvaart is een recreatieve en ecologische verbinding.

2.5 Aanleg tracé Brug Poelgeest     

2.5.1 Beleidsmatige achtergrond     

In het onderhavige bestemmingsplan wordt een verbinding mogelijk gemaakt tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg. Deze verbinding maakt planologisch gezien onderdeel uit van het te realiseren tracé Brug Poelgeest, dat de Hugo de Vrieslaan en het Trekvaartplein via een brug over de Haarlemmertrekvaart verbindt met de Oegstgeesterweg in Leiden. Onderstaand overzicht geeft inzicht in de beleidsmatige achtergrond van het tracé Brug Poelgeest.

Ontwikkelingsplan Poelgeest (1997)

In het Ontwikkelingsplan Poelgeest is aangegeven dat de ruimtelijke structuur van de wijk Poelgeest uitgaat van een autoluw karakter. Dit heeft onder meer geleid tot een lagere parkeernorm om het autogebruik terug te brengen. Om een autoluwe inrichting te bereiken dient het fiets- en openbaar vervoergebruik gestimuleerd worden door de aanleg van hoogwaardige voorzieningen, zoals fietsroutes en buslijnen. Toentertijd werd een tweede ontsluiting voorzien door middel van een tunnel naar de Merenwijk in Leiden.

Bestuursovereenkomst Leiden-Oegstgeest (2006)

In 2006 hebben de gemeentebesturen van Leiden en Oegstgeest geconcludeerd dat het wenselijk is om de ontsluiting van Poelgeest op een andere wijze plaats te laten vinden dan via een tunnelverbinding naar de Merenwijk. Concreet is in de betreffende bestuursovereenkomst besloten om af te zien van de aanleg van een tunnel en gekozen voor een brug vanuit Poelgeest naar de Oegstgeesterweg in Leiden. Deze brug moet eveneens het Leidse Trekvaartplein ontsluiten.

Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027

Het Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027 beschrijft het beleid van de gemeente Oegstgeest op het gebied van mobiliteit. Oegstgeest heeft de volgende doelstellingen:

  • Verkeersveilig, niet alleen objectief, maar vooral subjectief: het gevoel dat Oegstgeest een verkeerveilige omgeving is. Dit wordt bereikt door het principe 'Duurzaam veilig' te hanteren voor het categoriseren van wegen en een bijpassende vormgeving van het wegennet te realiseren.
  • Bereikbaar: woon-, werk- en winkellocaties dienen voor (vracht)auto en fiets snel en betrouwbaar te bereiken zijn. De hoofdstructuren voor fiets, auto en bus zijn goed bereikbaar, aantrekkelijk en stromen goed door. Duurzame mobiliteit is belangrijk en daarom is het OV goed toegerust.
  • Leefbaar: de fiets en de duurzame vervoerwijzen moeten we stimuleren en faciliteren.

Als de drie hoofddoelen conflicteren worden de volgende belangrijke uitgangspunten gehanteerd:

  1. De bestaande hoofdstructuur behouden en kruispunten op de hoofdstructuur zo inrichten dat de verkeersveiligheid verbetert.
  2. Vormgeving van wegen aanpassen aan hun functie conform het principe 'Duurzaam veilig' en het fietsnetwerk optimaliseren.
  3. Openbaar vervoer afstemmen op twee hoofddoelgroepen: verbindend OV via de snelle routes op hoofdwegen laten rijden en een systeem faciliteren voor mensen met een mobiliteitsbeperking.
  4. In bestaande woonbuurten met een parkeerdruk tot 95% een afstand van 100 m van de parkeerplek tot de woning accepteren. Bij een parkeerdruk gelijk aan of hoger dan 95% een afstand van 150 m accepteren. Een stelsel van parkeernormen opstellen voor nieuwe ontwikkelingen en geen parkeermaatregelen nemen met uitzondering van blauwe zones bij winkelcentra.

De Oegstgeesterweg maakt onderdeel uit van de route Leidse Ring Noord-A44 en wordt daarmee gezien als lokale hoofdweg van Oegstgeest (zie figuur 2.1) en is ook regionaal van belang. Deze weg verbindt de Leidse ring met de A44. De realisatie van de brug vanuit Poelgeest richting de Oegstgeesterweg zorgt voor versterking van een eenduidige ontsluitingsstructuur op het wegennet. Belangrijk is dat deze verbinding de mogelijkheid biedt voor het compleet maken van het fietsnetwerk (ontbrekende schakel) en verbetert ook de mogelijkheden voor openbaar vervoer.

verplicht

Figuur 2.1 Hoofdwegennet en duurzaamveilige structuur (bron: gemeente Oegstgeest)

Daarnaast zijn vanuit het beleidskader van de gemeente Leiden de volgende stukken van belang:

Nota van uitgangspunten Trekvaartplein e.o. (Leiden, 2008)

In deze Nota van uitgangspunten is de nut en noodzaak van een tweede volwaardige ontsluiting voor de wijk Poelgeest in Oegstgeest en het Trekvaartplein in Leiden in beeld gebracht aan de hand van de volgende criteria: auto-intensiteiten Lange Voort, bereikbaarheid Trekvaartplein, hulpverleningsvoertuigen, fietsers en voetgangers, openbaar vervoer, alternatieve ontsluiting bij wegonderhoud. Tevens bevat de Nota specifieke uitgangspunten voor een brugontwerp over de Haarlemmertrekvaart. Gezien het verstrijken van de tijd en de daarbij behorende voortschrijdende inzichten, is de nut en noodzaak opnieuw beschouwd.

Nota herijking fietsroutes (Leiden, 2013)

Belangrijk speerpunt in deze nota is om het fietsgebruik in de Leidse regio met tien procent te laten groeien. Een van de maatregelen hiertoe betreft de ambitie om een tweetal ontbrekende schakels in het regionaal fietsroutenetwerk te dichten, te weten Corridor 6 Noordwijk-Leiden CS/Bio Science Park en de stedelijke verbinding Poelgeest-Leidse Hout/Bio Science Park.

Voorbereidingsbesluit Groene recreatieve routes (Leiden, 2013)

In dit besluit is opgenomen dat in verband met de verdere ontsluiting van de groengebieden rond Leiden de groene recreatie Biodiversiteitsroute naar het Plassengebied via de brug Poelgeest geprioriteerd moet worden.

Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022

Het overkoepelende verkeers- en vervoersbeleid staat in de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022. De hierin benoemde ambities zijn:

  1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen
  3. stimuleren van langzaam verkeer
  4. stimuleren van OV-gebruik
  5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder
  6. werken aan een gastvrij Leiden
  7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Een belangrijk middel om verschillende van bovenstaande ambities concreet te maken, is het categoriseren van alle wegen in het wegennet. De wegencategoriseringskaart (zie figuur 2.2) geeft met de gekleurde wegen aan welk deel van de wegenstructuur is bedoeld voor het ontsluiten van de stad; alle overige wegen zijn geen ontsluitende wegen maar, erftoegangswegen (verblijfsgebied). De weg in Leiden waar de brug vanuit Poelgeest op aansluit is de Oegstgeesterweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg, en sluit op korte afstand aan op de Leidse Ring, de structuur in Leiden van de hoogste categorie. De realisatie van de brug vanuit Poelgeest zorgt zo voor versterking van een eenduidige ontsluitingsstructuur van het wegennet, waarbij verkeer vanuit wijken zo snel mogelijk op wegen komt die voor grotere intensiteiten bedoeld zijn.

verplicht

Figuur 2.2 Wegencategoriseringskaart Leiden (bron: gemeente Leiden)

2.5.2 Nut en noodzaak     

De auto is te gast in Poelgeest, wat onder meer geresulteerd heeft in een lagere parkeernorm. Om dit principe succesvol te laten werken, zijn goede alternatieven noodzakelijk en die zijn er nu niet. Daarom is het wenselijk dat de wijk goed aangesloten wordt op het fiets-, voet- en OV-netwerk. Vanuit deze optiek zijn er vier belangrijke argumenten voor het tracé van de Brug Poelgeest aan de orde:

Dit is de enige geschikte locatie om Poelgeest aan te kunnen sluiten op een vaste busverbinding

Door water en spoor ligt de wijk Poelgeest geïsoleerd van het openbaar vervoer en is daarmee slecht bereikbaar per bus. De dichtstbijzijnde halte van een vaste busverbinding is de halte Abtspoelweg van de lijnen 186/187. De loopafstand is minimaal 750 meter. In de huidige situatie is er een belbus in Poelgeest. Een beperkte dienstregeling met een lange omweg (dus hoge ritprijs) en een drempel om te bestellen zijn nu geen omstandigheden voor een goede OV-ontsluiting van de wijk.

De brug biedt de mogelijkheid voor realisatie van een vaste busverbinding waardoor het openbaar vervoer voor de wijk Poelgeest sterk verbetert. In dat kader zijn diverse busroutevarianten onderzocht, bijvoorbeeld via de Haarlemmerweg en de Hallenweg zonder brug. Arriva heeft aangegeven dat alle andere varianten zorgen voor hinderlijke omrijbewegingen voor reizigers tussen Oegstgeest en Leiden centraal, of geheel niet rendabel te exploiteren zijn omdat een extra bus moet worden ingezet. Om Poelgeest met openbaar vervoer efficiënt, maar ook rendabel te kunnen ontsluiten, is de brug op de beoogde plek noodzakelijk. Uit een recente brief van Arriva (zie bijlage 1) lijkt dat Arriva nog altijd de intentie heeft om na het beschikbaar komen van de brug, een buslijn door de wijk Poelgeest te laten rijden.

Dit is de enige geschikte locatie om een logische aansluiting te maken op het lokale en regionale fietsnetwerk en daarmee een ontbrekende schakel op te lossen

Het tracé van de Brug Poelgeest maakt een snelle en veilige fietsverbinding mogelijk en dicht een ontbrekende schakel in het regionale fietsnetwerk. Hiermee wordt het fietsgebruik in zowel Poelgeest als op regionaal niveau gestimuleerd.

De huidige aansluiting is onvoldoende als hoofdontsluiting

De huidige ontsluitingsroute van de wijk Poelgeest via de Lange Voort naar de drukke rotonde met de Abtspoelweg is onvoldoende, mede gezien de beleidsmatige wens om snel en betrouwbaar op een goed doorstromend hoofdwegennet te kunnen komen. Daarom is een extra hoofdontsluiting wenselijk. Ook het Trekvaartplein kent thans een eenzijdige ontsluiting via de Haarlemmerweg. De beoogde route via de brug is de kortste route van Poelgeest en het Trekvaartplein naar de Oegstgeesterweg (gebiedsontsluitingsweg) en zal de bereikbaarheid van beide gebieden verbeteren.

Een tweede ontsluiting is wenselijk bij calamiteiten en werkzaamheden.

Een tweede ontsluiting is wenselijk om de bereikbaarheid te kunnen garanderen bij calamiteiten en werkzaamheden. De Veiligheidsregio Hollands-Midden heeft dit nogmaals bevestigd in het kader van de procedure van het voorliggende bestemmingsplan (zie bijlage 2). De huidige ontsluitingsstructuur van Poelgeest is immers kwetsbaar in het geval zich dergelijke omstandigheden voordoen. De beoogde route via de brug zorgt voor een snel alternatief.

Conclusie

Door realisatie van het tracé van de Brug Poelgeest ontstaat een robuuster netwerk dat voor meerdere vervoerwijzen de bereikbaarheid in het gebied versterkt. De beoogde locatie van de brug is de enige geschikte locatie om Poelgeest aan te sluiten op een vaste busverbinding en om een ontbrekende schakel in het hoofdfietsnetwerk te dichten, waardoor tevens het fietsgebruik in Poelgeest wordt gestimuleerd. Voorts is een tweede ontsluiting op deze locatie wenselijk vanuit de optiek van een volwaardige tweede hoofdontsluiting en in het geval van calamiteiten en werkzaamheden. De route via de brug is de kortste route van Poelgeest en het Trekvaartplein naar de Oegstgeesterweg (gebiedsontsluitingsweg) en zal ook voor gemotoriseerd verkeer de bereikbaarheid van beide gebieden verbeteren.

2.5.3 Verbinding in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan     

Ten behoeve van het tracé van de Brug Poelgeest is tevens de aanleg van een verbinding in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan richting de Broeklaan over het water benodigd. Deze verbinding wordt aangelegd in het verlengde van de huidige weg en krijgt daarmee een breedte van circa 7 meter. Aan weerszijden wordt het bestaande trottoir doorgezet. Deze verbinding wordt mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan Poelgeest. Het (overige) tracé van de Brug Poelgeest wordt mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan Brug Poelgeest. Het tracé kruist loodrecht de huidige fietsverbinding (Broekweg), die behouden blijft. Deze kruising zal overzichtelijk worden vormgegeven op basis van de richtlijnen van het CROW. Tevens zal er een voorrangsregeling worden ingesteld voor de fietsers op de Broekweg. De maatregelen die uit het verkeersbesluit volgen in de vorm van bebording en markeringen zorgen dat na aanleg alle verkeersgebruikers weten wat van hen verwacht wordt.

verplicht

Figuur 2.3 Luchtfoto locatie aan te leggen verbinding (middels een duiker) in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan (bron: Google Maps)

verplicht verplicht

Figuur 2.4 Brug over de Haarlemmertrekvaart (links) en uitsnede ter hoogte van verbinding in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan (rechts)

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. Voor de toekomst kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Oegstgeest relevante belangen zijn:

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

De aanwezige hoogspanningsverbinding in het plangebied is van Rijksbelang voor de instandhouding van het hoofdnetwerk voor energievoorziening en energietransitie. In het plangebied zijn daarnaast meerdere rijksmonumenten aanwezig ter hoogte van de onderstaande twee adressen. Het betreffen:

  • Haarlemmertrekvaart 17 (jagerswoning);
  • Poelgeesterweg 1 (kasteel Oud Poelgeest en het bijbehorende koetshuis, tuinmanswoning, kapel, waterput, historische tuin, park, plantsoen, brug met toegangshek en tuinbeelden).

Alle bovengenoemde rijksmonumenten genieten bescherming vanuit het Rijk. Er is geen sprake van strijd met de uitgangspunten zoals opgenomen in het SVIR en het Barro.

Omdat het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is, hoeft er niet getoetst te worden aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de ladder voor duurzame verstedelijking.



Het integrale tracé van de Brug Poelgeest, waar ook de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg onder valt, betreft een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling raakt het nationale belang niet en noodzaakt geen nadere beoordeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen past binnen het rijksdoel om de bereikbaarheid te verbeteren. Derhalve is onderhavige ontwikkeling niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid     

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 29 juni 2018)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De ambities zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is

Bij nieuwe (verstedelijkings)opgaven is het uitgangspunt eerst te kijken naar wat er al is en hoe deze ruimte of deze gebouwen beter benut of opgewaardeerd kunnen worden.

  1. vergroten van de agglomeratiekracht.

De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging.

  1. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit

De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied en de omgeving maakt deel uit van het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek.

  1. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.

Toetsing

Bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

Beschermingsgebieden

In het plangebied zijn diverse door de provincie aangestelde beschermingsgebieden aanwezig, dit gebaseerd op de bijzondere kwaliteit van het gebied of een aanwezige waarde. In deze gebieden zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar slechts naar hun mate van impact op de omgeving. Vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid van de omgeving zijn bij ontwikkelingen extra voorwaarden van toepassing. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, blijft de instandhouding van deze waarden gewaarborgd.

verplicht verplicht

Figuur 3.1 Kaart 6 Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied.

Nationaal Natuurnetwerk

Een deel van het plangebied is gelegen Nationaal Natuurnetwerk/de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 4.11.

Molenbiotoop en historisch landgoed

Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie voor de provincie Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Een gedeelte van het plangebied ligt in de molenbiotoop van de Kikkermolen, gelegen aan de Oegstgeesterweg in Leiden. In een zone van 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen worden beperkingen gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting om de vrije windvang en het zicht op de molen te beschermen. De gronden (voormalig) behorend bij kasteel Oud Poelgeest zijn door de provincie aangewezen als historisch landgoed. Ter plaatse mag geen aantasting plaatsvinden van de waarden van het landgoed.

verplicht

verplicht

Figuur 3.2 Kaart 9 Cultureel erfgoed

Stedelijke groen- en waterstructuur en recreatiegebied

Een groot deel van het plangebied is aangewezen als stedelijke groenstructuur. De Haarlemmertrekvaart is een stedelijke waterstructuur. Met de verdichtingsopgave van het bestaand stads- en dorpsgebied wordt de groene ruimte als tegenhanger van de stedelijke dynamiek nog belangrijker voor rust, ruimte en leefkwaliteit. De stedelijke groen- en waterstructuur kan met het oog op klimaatverandering dienen als klimaatbuffer bij hittestress, droogte en wateroverlast. Naast klimaatbestendigheid leveren deze structuren een bijdrage aan de biodiversiteit in de provincie en kunnen zijn dienen als recreatieve verbinding tussen stad en land. Omdat dit bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van karakter is, blijft de instandhouding van deze structuren gewaarborgd.

Het integrale tracé van de Brug Poelgeest, waar ook de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg onder valt, maakt onderdeel uit van de geplande stad-landverbindingen binnen de Leidse regio. Hierdoor wordt de landgoederenzone verbonden met de Broekweg en daarmee met de Kagerplassen.

De provincie zet daarnaast in op een toename van kwalitatief hoogwaardige recreatiemogelijkheden in en nabij de stad. Binnen de recreatiegebieden biedt de provincie ruimte aan nieuwe recreatieve voorzieningen, passend bij de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Een deel van het plangebied gelegen langs de Haarlemmertrekvaart valt binnen het door de provincie aangewezen recreatiegebied. In de regels van dit bestemmingsplan is ruimte gegeven voor recreatieve voorzieningen. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van provinciaal beleid.

verplicht

verplicht

Figuur 3.3 Kaart 10 Stad en land verbonden

Regionale waterkering

In het plangebied ligt een aantal regionale waterkeringen. Deze zijn als zodanig bestemd inclusief beschermingszone. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 4.10.



Archeologische waarde

Een deel van de gronden ter hoogte van het kasteel Oud Poelgeest is aangewezen als gebied met een (zeer) hoge archeologische waarde. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 4.12.

Programma Ruimte (geconsolideerde versie 29 juni 2018)

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Toetsing

Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'bestaand stads- en dorpsgebied' en de 'stedelijke agglomeratie'. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd in deze stedelijke agglomeratie en het bestaand stads- en dorpsgebied.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.

Omdat het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is, is het bestemmingsplan niet in strijd met de uitgangspunten vanuit het Programma Ruimte. Het integrale tracé van de Brug Poelgeest, waar ook de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg onder valt draagt bij aan het versterken van de infrastructuur binnen de stedelijke agglomeratie.

Verordening Ruimte (geconsolideerde versie 29 juni 2018)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen zijn hieronder uitgelicht.

Recreatieve vaarverbinding

De Haarlemmertrekvaart is aangewezen als recreatieve vaarverbinding. Regels ten aanzien van bescherming van deze recreatieve vaarwegen zijn opgenomen in artikel 2.1.9 van de Verordening Ruimte. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen beperkingen opleveren van de recreatieve bevaarbaarheid van de vaarweg, tenzij de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de bevaarbaarheid.

Nationaal Natuurnetwerk en recreatiegebied

Een deel van het plangebied is aanwezen als Nationaal Natuurnetwerk (voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) en als recreatiegebied en valt binnen de gebieden met de beschermingscategorie 1 en 2. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan onder voorwaarden.

De verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg ligt niet op gronden aangewezen als Nationaal Natuurnetwerk of recreatiegebied.

Molenbiotoop en historisch landgoed

Het plangebied ligt deels binnen de molenbiotoop van de Kikkermolen. De voorschriften die de Verordening Ruimte verbindt aan deze molenbiotoop zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

De gronden (voormalig) behorend bij kasteel Oud Poelgeest zijn door de provincie aangewezen als historisch landgoed. Ontwikkelingen mogen niet voorzien is een aantasting van de waarden behorend bij dit landgoed. Omdat in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen ter plaatse van het historisch landgoed mogelijk gemaakt worden, is het bestemmingsplan niet in strijd met deze uitgangspunten.

Regionale waterkering

Het bestemmingsplan moet de gronden behorend bij de regionale waterkering of de daarbij behorende beschermingszone als zodanig bestemmen. De exacte locatie van deze waterkeringen en beschermingszone worden bepaald door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het bestemmingsplan zijn deze gronden voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De specifieke verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg ligt niet op gronden die voorzien zijn van deze dubbelbestemming.

Archeologie

Voor de gronden voorzien van een (zeer) hoge archeologische waarde moet conform de Verordening Ruimte een beschermingsregime opgenomen worden. Dit is gedaan in dit bestemmingsplan middels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 (2009, partiële herziening 2012)

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie. De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Toetsing

Het integrale tracé van de Brug Poelgeest, waar ook de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg onder valt, heeft niet direct betrekking op één van de genoemde kernbeslissingen in de regionale structuurvisie. Wel vergroot het planvoornemen de bereikbaarheid van de wijk Poelgeest hetgeen niet in strijd is met de kernbeslissingen uit de structuurvisie.

Omdat in dit bestemmingsplan voor het overige geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar het plan slechts voorziet in het consoliderend herbestemmen zodat er voorzien wordt in een actueel juridisch-planologisch kader, is het bestemmingsplan niet in strijd met uitgangspunten die voortkomen uit de regionale structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020

De gemeente heeft in haar structuurvisie van 2005 het ruimtelijk beleid tot 2020 beschreven. Uit de structuurvisie blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied Poelgeest en er ook enkele gemeentelijke groenstructuren aanwezig zijn. Dit levert voor het plangebied de volgende uitgangspunten op:

Poelgeest - Nieuw Poelgeest Uitgangspunten
Groen en water Hoogspanningstracé ecologische zone
Verkeer en parkeren Tunnel naar Leiden bedoeld voor bestemmingsverkeer, niet voor doorgaand verkeer, busverbinding door wijk
Wonen Verdere ontwikkeling gemengd woonmilieu, van laag tot hoog, grondgebonden en gestapeld
Werken Geen ontwikkelingen
Voorzieningen (Commerciële) Binnensportvoorzieningen

Poelgeest - Oud Poelgeest Uitgangspunten
Groen en water Overveer nieuw landgoed of sportterrein, hoogspanningstracé ecologische zone, groene zone langs water
Verkeer en parkeren Regionale langzaam verkeersroute verbeteren langs Haarlemmertrekvaart, busverbinding
Wonen Geen ontwikkelingen
Werken Geen ontwikkelingen
Voorzieningen Geen ontwikkelingen

Verder is in de structuurvisie aangegeven dat versterking van onder andere de recreatieve routes langs de Haarlemmertrekvaart een uitgangspunt is voor de toekomst. De groenblauwe kwaliteit hier, maar ook in andere gebieden zoals ter hoogte van de hoogspanningszone dienen beschermd te worden door behoud, verbetering, verbinding en eventueel vergroting van de aanwezige groen- en waterstructuren. In het deelgebied Poelgeest bevindt zich ook het landgoed en de historische buitenplaats Oud Poelgeest, die wordt gezien als waardevolle groenstructuur en als landgoed met monumentale status. De nabijgelegen ijsbaan is naast een belangrijke recreatieve voorziening van belang als plek om uitzicht op het kasteel Oud Poelgeest te waarborgen. Op wijkniveau zijn er in Poelgeest voldoende voorzieningen (onder andere sociaal-maatschappelijk, horeca, onderwijs, detailhandel) aanwezig. Versterking is in de toekomst niet noodzakelijk. Tot slot zijn vanuit de structuurvisie de van Oud Poelgeest en de Ambtspoelweg aangewezen als regionale autoverbinding en de Haarlemmertrekvaart als primaire boezemwatergang.

In de structuurvisie is de hoofdlijn op het gebied van verkeer het versterken van de doorstroomfunctie van de dorpsruit en de regionale uitvalswegen, het tegengaan van (sluip)verkeer door de wijken en de verbetering van regionale en lokale langzaam verkeersroutes. Daarnaast is het van belang dat het 30 km-beleid binnen de woongebieden overal consequent wordt doorgevoerd. Hiermee wordt sluipverkeer voorkomen en de verkeersveiligheid bevorderd. In 2006 hebben de gemeentebesturen van Leiden en Oegstgeest geconcludeerd dat het wenselijk is om de ontsluiting van Poelgeest op een andere wijze plaats te laten vinden dan via een tunnelverbinding naar de Merenwijk. Het integrale tracé van de Brug Poelgeest, waar ook de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg onder valt, past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. Door de voorgenomen realisatie van dit tracé wordt onder meer de bereikbaarheid van de wijk Poelgeest vergroot en de doorstroomfunctie op de ontsluitingsweg verbeterd. Tevens biedt deze ontsluitingsroute de mogelijkheid een busverbinding in de wijk te realiseren.

Omdat in dit bestemmingsplan voor het overige geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar het plan slechts voorziet in het consoliderend herbestemmen zodat er voorzien wordt in een actueel juridisch-planologisch kader, is het bestemmingsplan niet in strijd met uitgangspunten die voortkomen uit de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan levert er ook geen directe bijdrage aan de genoemde uitgangspunten.

Groenbeleid 2011 – 2015

Het Groenbeleidsplan vormt het kader voor hoe in Oegstgeest het gewenste groen en blauw er uit zal zien. Het geeft richting aan toekomstige (her)inrichtingen, omvormingen en eventuele uitbreidingen van het openbaar groen. Uitgangspunten zijn:

  • het in stand houden en ontwikkelen van de groenstructuur in Oegstgeest en aansluiting op regionale groenstructuren;
  • het bewaken en verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid;
  • het optimaliseren van de gebruikswaarde van het groen;
  • voorlichting.

In het Groenbeleidsplan heeft de gemeente Oegstgeest het streven naar behoud en versterking van de hoofdgroenstructuur verwoord. Dit streven staat ook centraal in de “Structuurvisie Oegstgeest 2005 – 2020”. De hoofdgroenstructuur is voor een groot deel historisch bepaald. De waterlopen (blauwe structuur) en de bos- en landgoederen zijn de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze structuur sluit aan op de bovenlokale groenblauwe structuur. Langs de randen van de gemeente Oegstgeest zijn drie omvangrijke groene zones te onderscheiden die van regionaal belang zijn. Binnen Oegstgeest is een aantal groene elementen van formaat te onderscheiden dat op een lager schaalniveau de groene dooradering van de gemeente vormt. Op een lager niveau zijn er de wegen die de groenvoorzieningen van hogere orde verbinden. Zowel de recreatieve en educatieve, als de ecologische functie van de hoofdgroenstructuur wordt van belang geacht. Om dit streven nader uit te werken zijn in het Groenbeleidsplan projecten geformuleerd.

Toetsing

In het plangebied liggen diverse groene zones, die ook grotendeels onderdeel zijn van de hoofdgroenstructuur (nummer 1 t/m 9) van de gemeente Oegstgeest.

verplicht

Figuur 3.4 Kaart hoofdgroenstructuur

Deze groenstructuren zijn allen gelegen in het gebied A. Landgoederenzone. Dit is de noord-zuid lopende verbindingszone tussen de Kaag en het poldergebied rond het Valkenburgse Meer en het Vliegkamp Valkenburg. Deze verbindingszone maakt deel uit van de regionaal belangrijke zone die de op de strandwallen gelegen landgoederen en landgoedbossen van Wassenaar, Oegstgeest en Warmond verbindt. Veel aandacht zal gegeven moeten worden aan het behoud en verbetering van verbindingen in die gebieden waar op dit moment en in de nabije toekomst bouwprojecten plaatsvinden.

Het landgoed Oud-Poelgeest (8) is een belangrijk groen element in deze zone. Veel aandacht zal gegeven moeten worden aan het behoud en verbetering van verbindingen in die gebieden waar op dit moment en in de nabije toekomst bouwprojecten plaatsvinden. In het gebied rond Poelgeest zijn vooral de groene elementen Haarlemmertrekvaart (6) en Kwaaklaan (7) zeer kwetsbaar.

De Overveeroevers zijn onderdeel van het gebied B. Klinkenbergerzone. Dit is de oost-west lopende verbindingszone tussen de Kaag, de Elsgeesterpolder en (de polders achter) de binnenduinen. Het in ecologische zin goed kunnen functioneren van de Overveeroevers is essentieel voor het in stand houden van polders zoals de Veerpolder en de Klaas Hennepoelpolder. Deze twee polders zijn ingericht als natuurgebied. Overtollig hemelwater uit de wijk Poelgeest wordt opgevangen (o.a. in wadi’s) en afgevoerd naar de Klaas Hennepoelpolder en de Veerpolder.

In dit bestemmingsplan zijn de belangrijke groene en recreatieve zones als zodanig bestemd.

Zoals te zien is op figuur 3.4 kruist het tracé Brug Poelgeest de groene zone, die gevormd wordt door de Broekweg (fietspad), uit het Groenbeleidsplan 2011-2015. Afgezien van de aanduiding op de kaart wordt door het groenbeleid geen waarde beschreven die beschermd moet worden in de aangewezen strook op deze locatie. Uit het 'Uitvoeringsplan ecologische verbindingen Oegstgeest' blijkt, dat de aandacht voor wat betreft de te versterken en beschermen waarden zich vooral richt op het Vroege Vogelspark en de strook langs het spoor, de zogenaamde Bert Garthoffpad (Spoorzone). Op de locatie waar de verbinding in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan de groenstrook kruist, worden geen behoudenswaardige of te versterken ecologische waarden aanwezig geacht.

Welstandnota 2015

Met de herziening van 2015 heeft de gemeente het welstandsbeleid geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, veranderingen in wetgeving en ervaringen met het welstandsbeleid. Met de herziening van 2015 is onder meer de nadere invulling van Nieuw Rhijngeest opgenomen in de nota en zijn ten opzichte van de versie in 2009 de mogelijkheden in het vergunningvrij bouwen verruimd, deze wijziging in de wetgeving is ook meegenomen in de nieuwe welstandsnota.

Welstandstoezicht heeft allereerst tot doel te voorkomen, dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Het welstandsbeleid van de gemeente is echter opgesteld vanuit de overtuiging, dat het belang van een goede leefomgeving eveneens een rol speelt. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, wat inhoudt dat de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde bouwwerk wordt beoordeeld.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kernen behouden.

Toetsing

Bij een aanvraag omgevingsvergunning wordt gekeken of de gewenste activiteiten passen binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de welstandsnota. Dit kader heeft overigens geen betrekking op de specifieke verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg.

Ligplaatsenplan 2015 en Woonschepenverordening 1999

Een ligplaatsvergunning kan uitsluitend worden verleend voor woonschepen op de locaties die zijn aangegeven in het door de gemeente opgestelde Ligplaatsenplan 2015. De woonschepen op deze locaties mogen niet langer zijn dan 20 meter en niet breder zijn dan 6 meter.

Toetsing

De bestaande ligplaatsen zijn in dit bestemmingsplan consoliderend herbestemd. De voorgeschreven maatvoering voor woonschepen is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Relevante onderzoeken     

4.1 Inleiding     

De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende omgevingsaspecten. Aspecten als verkeer, verschillende milieuaspecten, ecologie en water zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een ruimtelijke ordening. Onderstaande paragrafen maken inzichtelijk op welke wijze het onderzoeksaspect wordt betrokken en welke consequenties dit eventueel heeft voor het bestemmingsplan.

Het uitgangspunt voor onderstaande onderzoeken is dat de onderzoeksverplichting voor de bestaande reeds bestemde functies reeds is onderzocht voor de vigerende bestemmingsplannen. Omdat het bestemmingsplan grotendeels consoliderend van aard is, is er alleen aanvullend onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de specifieke verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg, alsmede de daarmee samenhangende ruimtelijk relevante effecten vanwege het tracé Brug Poelgeest.

4.2 Verkeer     

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt via diverse wegen ontsloten. De belangrijkste zijn de Jac P. Thijsselaan, de Hugo de Vrieslaan, de Lange Voort, de Haarlemmertrekvaart, de Abtspoelweg en de Laan van Oud Poelgeest. Met name deze twee laatste wegen vormen de regionale doorgaande verbinding richting de Warmonderweg, de Oegstgeesterweg en de Rijnsburgerweg die uiteindelijk aansluiting vindt op de A44, richting Amsterdam en Den Haag. Via de Oegstgeesterweg kan het centrum van Leiden eenvoudig bereikt worden.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer wordt (met uitzondering van een aantal wegen zoals de Lange Voort, de Abtspoelweg en de Laan van Oud Poelgeest) op dezelfde wegen afgewikkeld als het gemotoriseerd verkeer. De verschillende wegen zijn ingericht conform Duurzaam Veilig. Zo wordt het verkeer op de gebiedsontsluitingswegen gescheiden afgewikkeld en op de erftoegangswegen gemengd. Bijna alle wegen in het plangebied zijn voorzien van een eigen trottoir voor voetgangers.

Ontsluiting openbaar vervoer

Binnen en in de nabijheid van het plangebied halteren verschillende busdiensten in de richting van Leiden, Gouda, Haarlem en Oegstgeest. De haltes zijn gelegen aan de Laan van Oud Poelgeest en de Abtspoelweg. Verder rijdt momenteel een belbus door de wijk. Na realisatie van de Brug Poelgeest wordt deze vervangen door een reguliere buslijn door de wijk.

Parkeren

Binnen het plangebied wordt voor de bestaande functies zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte geparkeerd. Met name aan de Jac. P. Thijsselaan is een groot aantal openbare parkeerplaatsen aanwezig.

In het plangebied worden niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wanneer zich wel ontwikkelingen voordoen, die passen binnen de kaders van het bestemmingsplan, dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op basis van de dan geldende normen. Dit is ook gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan, zie artikel 28.1.

Verbinding Hugo de Vrieslaan / Broekweg ten behoeve van een tweede ontsluitingsroute

Het integrale tracé van de Brug Poelgeest bevat ook de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg. Deze nieuwe schakel in het wegennetwerk zorgt voor verkeerseffecten in het netwerk.

Adviesbureau Megaborn / 4cast heeft in het adviesrapport 'Verkeers- en bereikbaarheidsonderzoek brug Poelgeest' (13 juli 2016) de effecten van de realisatie van de Brug Poelgeest en de aansluitende wegdelen op de bereikbaarheid van Poelgeest en omgeving in beeld gebracht. In aanvulling hierop is een oplegnotitie (17 oktober 2018) opgesteld. In deze oplegnotitie worden de verkeerscijfers van verschillende varianten nogmaals beschouwd op basis van de actuele versie van het Regionale Verkeers- en Milieukaart (versie 3.1.1). Deze rapportage uit 2016 en de oplegnotitie uit 2018 zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 3 en 4.



Uit de oplegnotitie blijkt dat door de nieuwe verbinding die ontstaat door de Brug Poelgeest een verschuiving van de verkeersstromen plaatsvindt.

verplicht
verplicht

Figuur 4.1 Etmaalintensiteiten motorvoertuigen op geanalyseerde wegvakken (bron oplegnotitie Verkeers- en bereikbaarheidsonderzoek Brug Poelgeest - 2018)

De verkeersintensiteit op de huidige ontsluitingswegen, Hugo de Vrieslaan (wegvak 3), Lange Voort (wegvak 4), neemt in 2029 door de aanleg van het tracé Brug Poelgeest aanzienlijk af (zie figuur 4.1). Voor de Hugo de Vrieslaan (ten noorden van de kruising met de Anne Weber van Bosschelaan) betreft dit een verschil tussen 3.730 motorvoertuigen per etmaal in 2029 zonder Brug Poelgeest versus 2.500 motorvoertuigen per etmaal in 2029 met Brug Poelgeest. In de huidige situatie (referentiesituatie uit 2019) betreft de verkeersintensiteit op de Hugo de Vrieslaan 3.670 motorvoertuigen per etmaal. Voor het deel waar de specifieke verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg wordt mogelijk gemaakt zal het wegverkeer in 2029 4.470 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Ter plaatse zullen in de toekomstige situatie de intensiteiten aanzienlijk toenemen.



Door realisatie van de nieuwe schakel van de Brug Poelgeest, ontstaat een robuuster netwerk dat voor alle vervoerwijzen de bereikbaarheid in het gebied versterkt. Het tracé fungeert voor het autoverkeer als belangrijkste ontsluitingsweg voor de wijk Poelgeest. Hierdoor wordt de bestaande ontsluitingsroute via de Lange Voort sterk ontlast. Daarnaast profiteert het fietsverkeer van het tracé doordat er een ontbrekende schakel in het fietsnetwerk wordt gedicht. Het tracé biedt tevens de mogelijkheid voor realisatie van een directe busverbinding waardoor de openbaar vervoer voorziening voor de wijk Poelgeest sterk verbetert.



Conclusie

De bereikbaarheid voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Eventuele ontwikkelingen kunnen verkeerskundig gezien worden afgewikkeld en er wordt voorzien in voldoende parkeerbehoefte.

4.3 Wegverkeerslawaai     

Beleid en normstelling

De Wet geluidhinder biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Op basis van de Wet geluidhinder artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een specifieke verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg mogelijk, als onderdeel van het integrale tracé Brug Poelgeest. Het tracé zal een snelheidsregime kennen van 30 km/uur en betreft dus geen gezoneerde weg waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. Normaliter is er sprake van een reconstructie op basis van de Wet geluidhinder als er een extra geluidsbelasting van 2 dB of meer is door de wijziging in de verkeerssituatie. Ondanks dat de Wet geluidhinder voor een 30 km/uur weg niet van toepassing is, is bij de beoordeling van de akoestische situatie wel aangesloten bij dit uitgangspunt.

In het kader van het bestemmingsplan Brug Poelgeest 2017 is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van een binnengekomen beroepschrift op het bestemmingsplan Brug Poelgeest 2017 is een aanvullend akoestisch onderzoek en oplegnotitie opgesteld. Beide onderzoeken zijn bijgevoegd in bijlage 5 en 6.

In aanvulling op deze onderzoeken is door de Omgevingsdienst West-Holland een actualiserend onderzoek (oktober 2018, zie bijlage 7) verricht naar wegverkeerslawaai ten gevolge van de geprojecteerde brug Poelgeest over de Haarlemmertrekvaart. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente verkeerscijfers afkomstig uit de Regionale Verkeers- en Milieukaart (RVMK versie 3.1.1), gebruik makend van de actuele jaren 2019-2029.

Woningen Poelgeest

Uit het actualiserend onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB ter hoogte van de woningen aan de Hugo de Vrieslaan 84 en 86 met 6 dB wordt overschreden en voor de woning aan de Hugo de Vrieslaan 103 met 2 dB. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB die door de gemeente Oegstgeest is vastgesteld in het gemeentelijke geluidbeleid.

Geluidwering woningen Poelgeest

Op basis van een gecumuleerde geluidbelasting van ten hoogste 60 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh), dient de gevelreductie bij de betreffende woning ten minste 27 dB te bedragen. Naar aanleiding van het eerdere geluidonderzoek uit 2017 is bij de woningen aan de Hugo de Vrieslaan 84, 86 en 103 de geluidwering van de gevels nader onderzocht door bureau Metz. Deze onderzoeken zijn bijgevoegd in bijlage 8 en 9. Doel was of bij de woningen aan het vereiste binnengeluidniveau van 33 dB wordt voldaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de huidige gevelisolatie op huisnummer 103 voldeed aan de gewenste gevelreductie. De berekende toename van 1 dB (ten opzichte van het onderzoek van mei 2017) zorgt in deze situatie bij de woning op nr. 103 evenmin voor een overschrijding van de grenswaarde van 33 dB voor het binnengeluidniveau. Op huisnummer 84 en 86 voldeed de huidige gevelisolatie in het onderzoek van Metz niet aan de gewenste gevelreductie en gezien de berekende toename (ten opzichte van mei 2017) van het geluidniveau met 1 dB wordt nog steeds niet voldaan. Met gevelisolatie zal aan de grenswaarde van 33 dB voor het binnengeluidniveau worden voldaan. Er zal in het kader van het project Brug Poelgeest een aanbod tot gevelisolatie worden gedaan bij de betreffende woningen. Met de kosten daarvan is rekening gehouden in het projectbudget voor Brug Poelgeest.

Ligplaatsen woonboten en standplaatsen woonwagens

In het actualiserend onderzoek worden ook de effecten op de woonboten en -wagens buiten het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan in het onderzoek beschreven. Ter hoogte van de van één van de (nieuwe) standplaatsen bedraagt de overschrijding 2 dB.

Wanneer rekening wordt gehouden met cumulatie (inclusief aftrek art. 110g Wgh) bedraagt de overschrijding ter hoogte van de woonboten maximaal 6 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde voor lichte bouw (woonboten) van 53 dB wordt met 1 dB overschreden hetgeen een voor het menselijk oor niet waarneembaar verschil is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Vliegveld Schiphol     

Beleid en normstelling

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen de contouren uit het LIB voor beperking bebouwing en beperking aantrekken vogels. Dit aspect vormt hierdoor geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering     

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied komen naast woningen diverse functies voor waaronder een jachthaven, sportcomplex, zwembad, kasteel, horeca, ijsbaan, scholen enzovoorts. Zie hoofdstuk 2 voor een complete beschrijving van het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk een consoliderend bestemmingsplan. Er worden niet direct nieuwe milieugevoelige functies of milieuhinderlijke activiteiten mogelijk gemaakt. Daarnaast worden er niet direct grootschalige wijzigingen aangebracht aan bestaande milieugevoelige functies en milieuhinderlijke activiteiten.

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' is het mogelijk om de huidige maatschappelijke activiteiten om te zetten naar een bestemming 'Sport'. Hoewel het hier niet gaat om de mogelijkheid om een geluidgevoelige bestemming te realiseren, is het aspect industrielawaai wel relevant. Het mogelijk maken van een sportvoorziening is een activiteit die valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Er moet worden voldaan aan onder andere de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Om te borgen dat er een goed akoestisch klimaat wordt gewaarborgd ten aanzien van de zuidelijk gelegen woningen zijn hiervoor regels gesteld in artikel 25.2. Daarnaast moet bij het uitwerken van dit wijzigingsgebied rekening worden gehouden met de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

De conclusie is dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen bedrijven aanwezig zijn die met de vaststelling van dit bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.6 Bodemkwaliteit     

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig het Bodemloket is de bodem van het plangebied grotendeels onderzocht. In figuur 4.2 is te zien dat de gronden binnen het plangebied deels zijn gesaneerd. Daarnaast zijn er enkele onderzoeken uitgevoerd die concluderen dat er geen noodzaak is tot verder onderzoek of sanering. Er zijn ook enkele onderzoeken uitgevoerd waarbij geconcludeerd is dat verder onderzoek noodzakelijk kan zijn.

verplicht

Figuur 4.2 Bodemloket

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden niet direct nieuwe gevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In geval van ruimtelijke activiteiten dient middels bodemonderzoek aangetoond te worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de beoogde functie. Ten behoeve van het bestemmingsplan is daarom geen bodemonderzoek nodig. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' dient bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd wanneer er sprake is van een meer bodemgevoelige functie. In artikel 25.2 zijn hiervoor regels gesteld.

Aangenomen wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid     

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Volgens de professionele risicokaart is in het plangebied één risicovolle inrichting gelegen (figuur 4.3). Dit betreft Zwembad Poelmeer. Het zwembad heeft zowel geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar als invloedsgebied van het groepsrisico.

verplicht

Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied in rood

Ten zuiden van het plangebied zijn daarnaast twee risicovolle inrichtingen gelegen (AWZI Leiden Noord en R.J. Proper). De inrichting R.J. Proper heeft zowel geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar als invloedsgebied van het groepsrisico. AWZI Leiden Noord heeft twee plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. Deze contouren van 15 en 30 meter bereiken niet het plangebied. De inrichting heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt er zowel in als nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

4.8 Kabels en leidingen     

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Door het plangebied loopt een bovengrondse hoogspanningslijn van 150 kV. Deze hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 80 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Binnen deze zone wordt geadviseerd nieuwe situaties te voorkomen waarin personen (en met name kinderen) langdurig worden blootgesteld aan het magnetisch veld van de hoogspanningsverbinding. Voor deze lijn geldt ook een zakelijk rechtstrook van 27,5 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Binnen de zakelijk rechtstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De zakelijk rechtstrook is opgenomen op de verbeelding en in de regels.

verplicht

Figuur 4.4 Hoogspanningslijn met plangebied in rood (bron: RIVM)

Ter hoogte van de Hofdijck en de Poelgeesterweg ligt een ondergrondse hoogspanningsverbinding (50 kV) van Liander. Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

4.9 Luchtkwaliteit     

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg mogelijk in het kader van het integrale tracé Brug Poelgeest. Hierdoor zijn op het gebied van verkeer en daarmee tevens op het gebied van luchtkwaliteit effecten te verwachten op deze locatie.

NSL-Monitoringstool

Om te bepalen of de grenswaarden uit de Wet milieubeheer in de autonome situatie worden overschreden is met behulp van de NSL-Monitoringstool de luchtkwaliteit in 2016 in beeld gebracht. Er wordt hierbij uitgegaan van een worst-case jaar (2016) omdat motorvoertuigen in de toekomst schoner worden. Er is dus voor de achtergrondconcentratiewaarden niet gekozen voor één van de andere referentiejaren (2020 of 2030) uit de NSL-Monitoringstool.

NIBM-rekentool

Middels de NIBM-rekentool is de maximale bijdrage van de ontwikkeling van een verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg mogelijk in het kader van het integrale tracé Brug Poelgeest op de luchtkwaliteit berekend. Er is uitgegaan van aangeleverde verkeersintensiteiten ter plaatse van de Brug Poelgeest/Hugo de Vrieslaan op basis van het verkeersmodel RVMK versie 3.1.1. Hierbij is uitgegaan van het realisatiejaar 2019. Het percentage vrachtverkeer van de verkeersintensiteiten bedraagt 5,9 % (bron: 4Cast/ akoestisch onderzoek ODWH). Dit is de som van het middelzwaar en het zwaar vrachtverkeer. Dit percentage levert een overschatting, omdat de NIBM-rekentool alleen rekent met de emissiefactoren van zwaar vrachtverkeer. De maximale planbijdrage berekend middels de NIBM-tool is weergegeven in tabel 4.2. Volgens de NIBM-tool draagt de beoogde ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.

verplicht

Tabel 4.2 NIBM-tool

Toetsing

In tabel 4.3 is de luchtkwaliteit in 2016 (worst case) weergegeven langs de Oegstgeesterweg. Uit deze tabel blijkt dat wanneer de maximale planbijdrage bij de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de huidige (worst case) situatie worden opgeteld, alsnog ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Omdat direct langs de Oegstgeesterweg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Wanneer bovendien met het referentiejaar 2020 zou worden gerekend uit de NSL-monitoringstool, zou nog verder beneden de grenswaarden worden gebleven.

Maximale planbijdrage (µg/m3)

volgens

NIBM rekentool
Achtergrond

concentratie (µg/m3) ter plaatse van de Oegstgeesterweg op basis van NSL-monitoringstool
Maximaal optredende

concentratie (µg/m3) ter plaatse van de Oegstgeesterweg
Grenswaarde Wm

(µg/m3)
NO2 4,26 25 29,26 40
PM10 0,81 19,2 20,01 40
PM2,5 0,81 11 11,81 25

Tabel 4.3 Toetsing aan grenswaarden Wet milieubeheer.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Water     

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 13 oktober 2016. Daaruit kwamen geen aandachtspunten naar voren die aanleiding geven tot nader overleg met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat

Huidige situatie

Het plangebied omvat grofweg het deel van de gemeente Oegstgeest ten oosten van de Laan van Oud Poelgeest en de Abtspoelweg.

Bodem en grondwater

Het westelijk deel van het plangebied is niet gekarteerd. Het oostelijk deel van het plangebied (vanaf de Haarlemmertrekvaart) bestaat uit klei met zware tussenlaag of ondergrond en veen op ongerijpte klei. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 m – 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Overeenkomstig de Legger van het waterschap zijn in het plangebied diverse primaire en overige watergangen gelegen (figuur 4.5. Primaire watergangen hebben een beschermingszone van 5 meter. Overige watergangen hebben een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

verplicht

Figuur 4.5 Uitsnede Legger Rijnland met plangebied in rood

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich binnen de kern- en beschermingszone van diverse regionale waterkeringen (figuur 4.6).

verplicht

Figuur 4.6 Regionale waterkeringen plangebied (Bron: digitale Watertoets).

Het Hoogheemraadschap van Rijnland maakt onderscheid tussen een beschermingszone binnendijks en een beschermingszone buitendijks. De breedte van beschermingszone buitendijks is altijd 15 meter. De breedte van de binnendijkse beschermingszone bedraagt volgens de Legger 11 meter voor dit plangebied. De buitenbeschermingszone bedraagt 50 meter. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de waterkwaliteit of waterkwantiteit. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland anders dan de aanleg van een verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg door middel van een duiker. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en het waterbeheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden (bijvoorbeeld op basis van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid), is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Ecologie     

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  1. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  2. Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  3. de bescherming van overige soorten.



De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de provincie Zuid-Holland zal voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling geleden voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Deze lijst zal in Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de “Tabel 1-soorten”, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er overigens geen beleidsruimte en blijft de bescherming onveranderd.

Provinciale vrijstellingen

Bij de implementatie van de Wet natuurbescherming binnen provincie Zuid-Holland is ervoor gekozen om dat beleidsarm te doen. Uitgangspunt is om de landelijke vrijstelling zoals hij gold onder de Ffw voor te zetten onder de Wnb. De landelijke vrijstelling gold voor algemene amfibieën en zoogdieren. Om te beoordelen of de soorten in aanmerking komen voor een provinciale vrijstelling is per soort gekeken naar de verspreiding en talrijkheid in provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland, hierdoor is een provinciale vrijstelling voor deze soorten niet opportuun.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000-gebied (figuur 4.7). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen circa 4,6 km ten westen van het plangebied (Meijendel & Berkheide). Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk/de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

verplicht

Figuur 4.7 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden

Vanwege het hoofdzakelijk consoliderende karakter van dit bestemmingsplan zullen de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Gezien de omvang van de ontwikkeling die mogelijk is binnen de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' en de afstand tot de Natura-2000 gebieden, zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten op de instandhoudingsdoelen van deze Natura 2000-gebieden bij uitvoering van dit plan.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. In de regels (artikel 25.2) is opgenomen dat de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid in het kader van de Wet natuurbescherming moet zijn gewaarborgd door aan te tonen dat onderzoek niet noodzakelijk is of noodzakelijk onderzoek is uitgevoerd.

Verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg in het kader van het integrale tracé Brug Poelgeest

Bureau Waardenburg heeft een ecologische quick-scan uitgevoerd (d.d. 23 maart 2017, zie bijlage 10), waarin de effecten van de Brug Poelgeest beoordeeld zijn in het kader van de Wet natuurbescherming.

verplicht

Figuur 4.8 Onderzoeksgebied Ecologische Quickscan (inclusief verbinding in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan gelegen in het plangebied van bestemmingsplan Poelgeest)

Geconcludeerd wordt dat het voorkomen van beschermde soorten de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg straat. Bij de realisatie van de plannen dient rekening te worden gehouden met bepalingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de zorgplicht. Met gerichte maatregelen zijn effecten op aanwezige flora en fauna te voorkomen of te minimaliseren. Een ontheffing inzake soortbescherming (art 3.10) volgens de Wet natuurbescherming wordt niet nodig geacht.

Kleine ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde soorten van de lijst 'overige' beschermde soorten omdat in provincie Zuid-Holland hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Bij aanvang en tijdens werkzaamheden dient er rekening te worden gehouden met broedende vogels. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of wanneer er geen broedgeval aanwezig is. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor beschermde soorten en broedvogels met jaarrond beschermde nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoekseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.

Bomeninventarisatie

In het kader van het integrale tracé Brug Poelgeest is door Pius Floris een boominventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 11. Dit onderzoek geeft een goed beeld van het bomenbestand, de conditie, eventuele veiligheidsrisico's, verplantbaarheidsmogelijkheden en boomwaardes. Uit het rapport blijkt dat slechts 6% van de bomen in het gehele projectgebied kan worden verplant. De bomen 148,149, 150 en 155 liggen in het plangebied van het bestemmingsplan Poelgeest. Deze bomen zijn gezond (goedgekeurd), maar kunnen niet worden verplant, omdat er onvoldoende ruimte is om een verplantkluit te creëren vanwege de naastgelegen rijbaan van asfalt. Deze bomen zullen dus moeten worden gekapt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 Archeologie en Cultuurhistorie     

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Onderzoek

Archeologie

Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Oegstgeest is in beeld gebracht wat de archeologische verwachting is van de bodem in Oegstgeest. Voor het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen. In het bestemmingsplan hebben de gronden met een gematigde archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 gekregen. De gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en de gronden met een archeologische waarde (zeer hoog) de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Door middel van deze dubbelbestemmingen zijn eventuele archeologische waarden in de bodem beschermd. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtingskaart.

verplicht

verplicht

Figuur 4.9 Uitsnede archeologische verwachtingenkaart

De aanleg van een verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg (in het kader van het integrale tracé Brug Poelgeest) vindt plaats op gronden met een gematigde archeologische verwachtingswaarde. In het kader van het bestemmingsplan Brug Poelgeest 2017 is ook voor deze gronden een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 12). Op basis van de onderzoeksresultaten geldt een middelhoge archeologische verwachting vanaf een diepte van 1,9 meter onder maaiveld. Als gevolg hiervan wordt geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd, mits de bouwplannen zich beperken tot ophoging van het huidige maaiveld of gravende werkzaamheden tot een diepte van 1,5 meter onder het huidige maaiveld. Daar het nooit volledig uit te sluiten is dat tijdens eventueel grondverzet een 'toevalsvondst' wordt gedaan, geldt de meldingsplicht voor archeologische vondsten zoals opgenomen in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Indien grondwerkzaamheden dieper reiken dan 1,5 meter onder maaiveld dient een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk te worden aangevraagd.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn meerdere rijksmonumenten aanwezig zoals aangegeven in paragraaf 3.2. Deze rijksmonumenten genieten bescherming vanuit het Rijk en zijn niet voorzien van een nadere aanduiding. In het plangebied bevinden zich meerdere gebouwen met monumentale en/of cultuurhistorische waarden. Deze panden zijn voorzien van een beschermende aanduiding. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de situering en de afmetingen van deze gebouwen voor wat betreft de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte, de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm en de onderlinge situering. Het is daarnaast verboden deze gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen zonder vergunning.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuur is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.13 Toetsing aan mer-wetgeving     

Beleid en regelgeving

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is planm.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten.

Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan planm.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

Onderzoek en conclusie

Het plan bevat geen activiteit die genoemd wordt in onderdelen C of D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor het plan is geen verplichting tot het uitvoeren van een planMER, noch tot het uitvoeren van een MER. Gelet op het hiervoor vermelde is ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Het milieubelang wordt in het bestemmingsplan per milieuaspect voldoende afgewogen.

4.14 Lichthinder     

Beleid en normstelling

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan of bij het nemen van een ander ruimtelijk besluit dient zorgvuldig onderzocht te worden of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen van omwonenden. Deze onderzoeksplicht omvat ook de lichthinder die omwonenden kunnen ondervinden als gevolg van koplampen van voertuigen. Onderzocht moet worden in welke mate omwonenden lichthinder kunnen ondervinden en of die mate van lichthinder aanvaardbaar is. Als dat niet het geval is, dienen er in beginsel maatregelen genomen te worden.

“Harde” c.q. wettelijke normen die bepalen welke mate van lichthinder aanvaardbaar is, zijn in geval van koplampen van voertuigen niet aanwezig. Wel zijn er de richtlijnen van de NSVV betreffende lichthinder. Ook deze richtlijnen zijn geen wetgeving, maar de toepassing van die richtlijnen is in specifieke gevallen in de rechtspraak geaccepteerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de richtlijnen van de NSVV geen betrekking hebben op lichthinder door koplampen van voertuigen. Om de mate van lichthinder te toetsen wordt wel gebruik gemaakt van de eerder genoemde richtlijnen van de NSVV ten aanzien van lichthinder. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor verlichtingsinstallaties aangaande sportveldverlichting en aanlichting van gebouwen, die vanwege de gebruikte methoden bruikbaar wordt geacht om uitspraken te doen over hinder als gevolg van koplampen van voertuigen.

Onderzoek

Onderhavig bestemmingsplan maakt een verbinding mogelijk tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg in het kader van het tracé Brug Poelgeest. De gemeenten Leiden en Oegstgeest hebben in het kader van de bestemmingsplannen Brug Poelgeest 2017 door Tauw onderzoek naar mogelijke hinder van koplampverlichting van toekomstig verkeer voor de omgeving laten uitvoeren. Naar aanleiding van beroepschriften op de bestemmingsplannen voor het tracé Brug Poelgeest is een verdiepend onderzoek (oktober 2018) uitgevoerd, die het eerder gemaakte onderzoek vervangt. Het verdiepend onderzoek is opgenomen in bijlage 13.

Uit dit onderzoek volgt dat op een aantal locaties de normstelling wordt overschreden. In de uitwerking van het verkeerskundig ontwerp zal rekening worden gehouden met maatregelen om de lichtinval van koplampen tegen de gevels evenals het zicht op koplampen zoveel mogelijk te voorkomen.

Conclusie

Het uitgevoerde onderzoek toont aan dat na realisatie van het integrale tracé Brug Poelgeest, uitgaande van een worst case situatie, de grenswaarden voor lichthinder worden overschreden. Lichthinder beperkende maatregelen zijn nodig om dit te voorkomen. In de regels is hiertoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat de verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg ten behoeve van het tracé Brug Poelgeest pas voor het verkeer mag worden opengesteld als voldaan wordt aan de grenswaarden van 600 candela (lichtsterkte) en 5 lux (verlichtingssterkte) voor de woningen in het plangebied in de invloedssfeer van het tracé.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Vervolgens wordt ingegaan op de juridische regeling en worden de gekozen bestemmingen besproken.

5.2 Juridische regeling     

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin voor elke aanwezige functie een toegesneden bestemming met regels is voorzien.

5.2.1 Inleidende regels     

Conform SVBP2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregeling     

De verschillende bestaande functies in het plangebied zijn overeenkomstig hun huidig gebruik bestemd. De bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.

Bedrijf

De gronden ter plaatse van het botenbedrijf en jachthavenvoorzieningen zijn bestemd als Bedrijf. Hier is tevens één bedrijfswoning toegestaan.



Bos

De groene gebieden in het plangebied met een parkachtige inrichting en boskenmerken zijn bestemd als Bos.



Gemengd 1 en 2

De bestemming Gemengd 1 is hoofdzakelijk ten dienste van maatschappelijke voorzieningen en sportactiviteiten. De bestemming Gemengd 2 kent een breder scala aan doeleinden zoals tevens wonen, detailhandel en dienstverlening.



Groen

Ten behoeve van de groenvoorzieningen in het plangebied is de bestemming Groen opgenomen. Binnen deze bestemming mogen groen- en watervoorzieningen, inclusief voet- en fietspaden, lichtwerende voorzieningen en in- en uitritten, worden gerealiseerd. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Horeca

De horecavoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming Horeca. Binnen deze bestemming zijn horecavoorzieningen toegestaan en een conferentiecentrum.



Kantoor

De bestaande kantoorlocatie heeft specifiek de bestemming Kantoor gekregen.



Maatschappelijk

De maatschappelijke functies in het gebied hebben een brede maatschappelijk bestemming. Dit is ook zo bepaald in het begrip 'maatschappelijk'. Op bepaalde locaties is dit begrip ingeperkt door uitsluitend onderwijs en verenigingsleven toe te staan.



Recreatie

De recreatieve voorzieningen zoals het zwembad zijn bestemd als Recreatie. Bij het zwembad is een zone nabij de bestaande woningen opgenomen waar speelvoorzieningen zijn uitgesloten, dit om eventuele geluidhinder te voorkomen nabij de bestaande woningen.



Sport

De sportvelden en de daarbij horende voorzieningen zijn bestemd als Sport. Er zijn bijzondere bepalingen opgenomen om de lichthinder en veldverlichting te beperken, dit staat in de specifieke gebruiksregels van deze bestemming.



Tuin

Op de voortuinen is de bestemming Tuin gelegd. Binnen deze bestemming is een aparte regeling ten aanzien van bebouwing op het erf opgenomen. Ook is een bepaling opgenomen dat parkeerplaatsen verplicht zijn in de tuin om de parkeerdruk in het openbaar gebied te ontlasten.



Verkeer

De hoofdverkeersstructuur heeft in het bestemmingsplan de bestemming Verkeer. Deze gronden zijn bestemd voor wegen met een functie voor gebieds- en wijkontsluiting. Daarnaast zijn parkeer- en nutsvoorzieningen, geluid- en lichtwerende voorzieningen en andere bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, reclame-uitingen toegestaan.



Water

Binnen de bestemming Water zijn bruggen, dammen en duikers algemeen toegestaan. Binnen de bestemming Water zijn aanduidingen opgenomen voor de steigers, aanlegsteigers en woonschepenligplaatsen.

Wonen

De bestaande woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn ook maatschappelijke functies toegestaan.

Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bestemmings- en bouwvlakken. Voor de woningen is een maximale goothoogte en/of bouwhoogte opgenomen. Buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, conform de gestelde regeling.

Naast het wonen zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen. Bedrijven aan huis zijn na afwijking door middel van een omgevingsvergunning toegestaan. Het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen en -bedrijven is mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren.



Waarde - Archeologie 1, 2 en 3

Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat gebouwen en werken in principe niet zijn toegestaan, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (verstoringsdiepte en oppervlak) of na het uitvoeren van archeologisch onderzoek.



Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen te wijzigen, indien archeologisch onderzoek daar aanleiding toe geeft.



Het verschil tussen de drie bestemmingen is dat in Archeologie 1 een oppervlaktemaat geldt van 25 m2, in Archeologie 2 100 m2 en Archeologie 3 250 m2.



Waterstaat - Waterkering

Ten behoeve van de bescherming van kernzones is deze dubbelbestemming opgenomen.



Leiding - Hoogspanningsverbinding

Ten behoeve van de aanwezige hoogspanningsverbindingen en andere datafuncties is de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding opgenomen. Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd na verlening van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, mits de bebouwing niet tot onevenredige schade leidt aan de hoogspanningsverbinding.

5.2.3 Algemene regels     

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels. Tevens is de vrijwaringszone van de molen opgenomen. In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor lichtwerende voorzieningen en een regeling die voorziet in voldoende parkeerplaatsen. De overige regels verwijzen verdere naar andere wetgeving die relevant is voor het bouwen, zoals de bouwverordening.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels     

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Ter voorbereiding op het bestemmingsplan zijn diverse documenten opgesteld zoals een Startnotitie en een Nota van Uitgangspunten. Deze notities vormen de basis voor de regeling in dit bestemmingsplan.

Ten behoeve van deze Nota van Uitgangspunten hebben op 11 en 25 augustus 2016 inloopavonden plaatsgevonden voor de bewoners en gebruikers in en rond het plangebied. Op deze avonden én in de periode van 22 juli tot en met 25 augustus hebben zij kunnen aangeven wat de wensen en onwenselijkheden zijn in het gebied. Waar mogelijk en wenselijk zijn de wensen van deze participanten meegenomen in dit bestemmingsplan.

Voor de ter inzage legging is het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg zoals genoemd in artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de overlegpartners. Hierop zijn zes reacties binnengekomen. De reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien. De Nota beantwoording overlegreacties is separaat bijgevoegd.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De binnengekomen zienswijzen zijn gebundeld in de Nota beantwoording zienswijzen. Deze is separaat bij het bestemmingsplan bijgevoegd.

Vastgesteld bestemmingsplan en Raad van State

Op 20 april 2017 is het bestemmingsplan Poelgeest vastgesteld door de gemeenteraad van Oegstgeest. Tegen dit raadsbesluit is op 3 juli 2017 beroep ingesteld bij de Raad van State. Het beroep richt zich, evenals de eerder ingediende zienswijze, tegen de bestemming Verkeer ten behoeve van een brug (of een weg met een duiker) over het water in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan richting de Broekweg. Deze verbinding is benodigd om het tracé Brug Poelgeest vanuit de wijk Poelgeest mogelijk te maken middels een brug over de Haarlemmertrekvaart naar de Oegstgeesterweg in Leiden.

Op 2 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) door middel van een tussenuitspraak vastgesteld dat het bestemmingsplan geen onderbouwing bevat voor de gevolgen van deze brugverbinding en de gemeente Oegstgeest opgedragen om het geconstateerde gebrek in onderbouwing in het bestemmingsplan Poelgeest te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. Het voorliggende bestemmingsplan omvat het reeds vastgestelde bestemmingsplan Poelgeest inclusief de benodigde nadere onderbouwing voor het planonderdeel dat voorziet in de realisatie van een verbinding in het verlengde van de Hugo de Vrieslaan.

Overeenkomstig artikel 8:51b, derde lid Algemene wet bestuursrecht (hierna; Awb) kunnen partijen binnen vier weken na verzending van de mededeling op welke wijze het bestuursorgaan het geconstateerde gebrek heeft hersteld schriftelijk hun zienswijze naar voren brengen. Overeenkomstig art. 8:51c Awb deelt de bestuursrechter de partijen vervolgens mede hoe de procedure wordt voorgezet.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Poelgeest (reparatiebesluit) met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPPoelgeest-VA03 van de gemeente Oegstgeest.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Verbeelding     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aan- en uitbouw     

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een hoofdgebouw dat door zijn

verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt dan wel in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.7 Aan huis verbonden beroep     

een beroep waarvan de uitoefening niet publieksgericht is en dat op kleine schaal in een woning wordt

uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende

beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter

plaatse.

1.8 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten (waaronder bed and breakfast) c.q. het uitoefenen

van ambachtelijke -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid,

waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij

behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 Achtererf     

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.10 Archeologisch deskundige     

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd

gezag te stellen kwalificaties.

1.11 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning of certificaat beschikt.

1.12 Archeologische (verwachtings)waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten.

1.13 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 Bebouwingspercentage     

het percentage dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.15 Bedrijf     

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en

verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt

onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde,

goederen.

1.16 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.17 Bedrijfsvloeroppervlak (bvo)     

het totale vloeroppervlak van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten

1.18 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door een

persoon (en zijn/haar huishouden), wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.19 Bestaand     

  1. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan (niet zijnde het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan) of het gebruik krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik;
  2. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  3. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bevi-inrichting     

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.23 Bevoegd gezag     

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.26 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.27 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.29 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 Bijbehorend bouwwerk     

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.32 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.33 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en

leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending

anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen banken, uitzendbureaus, tandarts-, dokter en fysiotherapie praktijken en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen.

1.35 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.36 Erfafscheiding     

een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een

natuurlijk gewas zoals een haag.

1.37 Erker     

een uitbouw aan de voorzijde van een gebouw en aan de zijkant bij een op de hoek gelegen gebouw, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar

de openbare weg gekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is.

1.38 Garagebox     

een gebouw, bestemd voor stalling van een motorrijtuig op meer dan twee wielen en daarvoor ook

toegankelijk.

1.39 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Grootschalige detailhandel     

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand en explosiegevaarlijke goederen;
  2. tuincentra met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m²;
  3. bouwmarkten met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m².

1.41 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn aard, functie, constructie of afmetingen,

dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.42 Horeca     

Categorie 1:

Een bedrijf vallend onder de horecasector dat uitsluitende of in hoofdzaak is gericht op bedrijfsmatig verstrekken van in eigen onderneming bereide (in hoofdzaak complete) maaltijden voor gebruik ter plaatse zoals bistro’s, grillrooms en (specialiteiten) restaurants;

Categorie 2:

Een bedrijf vallend onder de horecasector, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden t.b.v. gebruik ter plaatse zoals cafés, bars, bodega’s, restaurants, broodjeszaken, conditoreien, pannenkoekenrestaurants, lunchrooms, koffiecafes, ijssalons of een mengvorm daarvan. Cafetaria’s, snackbars, fritures, discotheken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven waarvan het gezamenlijke oppervlakte meer dan 10 m2 is, vallen hier buiten;

Categorie 3:

Een bedrijf vallend onder de horecasector, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig snel serveren c.q. verstrekken van kleinere maaltijden en etenswaren als broodjes, hapjes, snacks en dergelijke zoals automatieken, fritures, broodjeszaken, conditoreien, pannenkoekhuizen, lunchrooms en snelbuffetten;

Categorie 4:

Een bedrijf vallend onder de horecasector, dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van logies, maaltijden voor gebruik ter plaatse en bijbehorende diensten zoals hotels, pensions en herbergen.

1.43 Jachthaven     

een haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren en/of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.

1.44 Kampeermiddelen     

de niet als een bouwwerk aan te merken, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.45 Kantoor     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/ het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord worden gestaan en geholpen.

1.46 Kelder     

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voor zover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd, minimaal 10 cm onder het peil ligt.

1.47 Ligplaats     

Een ligplaats bestemd voor het aanmeren van een pleziervaartuig.

1.48 Maatschappelijke voorzieningen     

culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen,

voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel

en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.49 Nadere eis     

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onderdeel d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.50 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,

schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten

behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, elektrische oplaadpalen en apparatuur voor

telecommunicatie.

1.51 Ondergeschikte detailhandel     

detailhandel die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdactiviteit en waarvan de openingstijden van de detailhandel zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit en er een, al dan niet vrijtoegankelijke, sanitaire ruimte aanwezig is.

1.52 Ondergeschikte dienstverlening     

een dienstverlenende activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, welke uitsluitend

toegankelijk is via de hoofdactiviteit en waarvan de openingstijden van de dienstverlenende activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit en er een, al dan niet vrij-toegankelijke, sanitaire ruimte aanwezig is.

1.53 Ondergeschikte horeca     

een dienstverlenende activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, welke uitsluitende toegankelijk is via de hoofdactiviteit en waarvan de openingstijden van de horeca zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit en er een, al dan niet vrij-toegankelijke, sanitaire ruimte aanwezig is.

1.54 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde

een gesloten wand.

1.55 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.56 Peil     

Hieronder wordt verstaan:

a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;

b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;

c. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld.

1.57 Perceel     

afgedeeld stuk land of water, kavel.

1.58 Perceelsgrens     

een grens tussen twee percelen.

1.59 Pleziervaartuig     

elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, watersport of andere recreatie op het water, niet zijnde een woonschip.

1.60 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander

tegen vergoeding.

1.61 Recreatiewoning     

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.62 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomens, waarin bedrijfsmatig of

in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van

erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een

seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder

tevens begrepen een erotisch massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.63 Slopen     

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.64 Tuinhuis     

een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander gebouw op wielen zijnde, behorende bij een volkstuin, bestemd voor recreatief verblijven in het zomerseizoen, zijnde van 15 maart tot 15 oktober van elk jaar, met als primair doel het telen van gewassen voor eigen gebruik en/of het houden van een siertuin.

1.65 Volkstuinen     

stuk grond waarop door particulieren voedings- en siergewassen worden geteeld voor vermaak of als bijvoeding, alsmede stuk grond ingericht als siertuin ten behoeve van het buiten zijn van particulieren.

1.66 Voorgevel     

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.67 Voorgevellijn     

een aangegeven lijn, waarin of waarachter de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden

gebouwd.

1.68 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen     

oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen,

ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten

behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en

waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten.

1.69 Weg     

alle voor het verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en

duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.70 Wgh-inrichtingen     

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate

geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.71 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk

huishouden.

1.72 Woonschip     

elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.

1.73 Zijdelings perceelsgrens     

een aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

1.74 Zijerf     

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw

tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Afmetingen van een woonschip     

afmetingen, uitwendig gemeten daar waar zijn het grootste zijn.

2.2 Afstanden     

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 Hoogte van een woonschip     

de hoogte gemeten vanaf de waterlijn, ondergeschikte delen als antennes niet meegerekend.

2.8 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of

het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Oppervlakte van een woonschip     

tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.

2.11 Vloeroppervlakte     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bootopslag-, botenbouw- en bootreparatiebedrijven;
  2. jachthavenvoorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen.
  5. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.

3.2.2 Bedrijfswoning     

Voor het bouwen een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m³;
  3. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.

3.2.3 Kelders     

Kelders mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte een kelder die buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, mag niet meer bedragen dan 30% van de gronden gelegen buiten het bouwvlak en gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m²;
  2. een kelder die buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, wordt tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn gesitueerd;
  3. de hoogte van een kelder bedraagt ten hoogste 0,1 m beneden peil, met dien verstande dat in voorkomende gevallen een goede aansluiting op de openbare weg en belendende percelen wordt gerealiseerd;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m. Indien belendende percelen tegelijkertijd een kelder bouwen, mag in de gezamenlijke zijperceelsgrens worden gebouwd;
  5. de kelder mag niet ten koste gaan van de op het perceel aanwezige parkeerplaatsen.

3.2.4 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van hijskranen ten behoeve van de bootopslag, botenbouw en bootreparatie bedraagt ten hoogste 10 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), met uitzondering van overkappingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  2. per bedrijf zijn aan de toegestane bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorfuncties tot 50 % van het totale bedrijfsvloeroppervlak (bvo) toegestaan;
  3. detailhandel, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde goederen, is niet toegestaan;
  4. geluidshinderlijke inrichtingen in de zin van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan;
  5. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  7. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn toegestaan, met uitzondering van de verkoop van lpg, uitsluitend ten behoeve van de pleziervaart;
  8. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.

Artikel 4 Bos     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos;
  2. parken;
  3. de instandhouding en bescherming van groen en bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden;
  4. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. bij deze bestemming behorende bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, bruggen, dammen en duikers en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van pergola's bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), met uitzondering van overkappingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Bos' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het planten, rooien, kappen of verminken van de houtopstand en gewassen;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, uitdiepen, egaliseren, ontginnen, ophogen, aanleggen van drainage en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  6. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod     

Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende omgevingsvergunning.

4.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning     

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, cultuurhistorische en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

Artikel 5 Gemengd - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven;
  2. sportactiviteiten en daarmee in verband houdende voorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': een geluidscherm;
  4. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen     
  1. de bouwhoogte van dug-outs bedraagt ten hoogste 3 m.

5.2.2 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van scorehokken, scoreborden, vlaggenmasten, backstops en ballenvangers bedraagt ten hoogste 8 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18 m;
  3. de bouwhoogte van slagkooien en hekwerken bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van een geluidsscherm bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

5.2.3 Lichtmasten     

In aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b mogen uitsluitend lichtmasten worden gebouwd indien op basis van een lichtplan is geconstateerd dat er geen of minder dan 0,5 lux lichtuitstraling naar de Haarlemmertrekvaart plaatsvindt, gemeten op 0,3 m hoogte in het midden van de Haarlemmertrekvaart.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

5.3.1 Algemeen     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het aanleggen van kunstgrasvelden is niet toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - bijveld’ is een gebruik voor sportactiviteiten in de avonduren niet eerder toegestaan, dan nadat geluidwerende voorzieningen, in de vorm van een geluidwal of een geluidscherm met een hoogte van 2 m, zijn getroffen in verband met het woon- en leefklimaat bij de recreatiewoningen in de omgeving.

5.3.2 Lichtuitstraling     

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan het gebruik van lichtmasten, waarbij de lichtuitstraling meer bedraagt dan 0,5 lux, gemeten op 0,3 m hoogte in het midden van de Haarlemmertrekvaart. Indien de lichtuitstraling meer bedraagt dan 0,5 lux, gemeten op 0,3 m hoogte in het midden van de Haarlemmertrekvaart dan mag in de periode van 1 april tot 1 oktober van ieder jaar geen gebruik worden gemaakt van de lichtmasten die de overbelichting op de Haarlemmertrekvaart veroorzaken.

5.3.3 Veldverlichting     

Veldverlichting mag niet eerder worden aangelegd en in gebruik genomen dan nadat uit een door de gemeente goedgekeurd lichtplan blijkt, dat er hooguit slechts minimale effecten zijn op het woon- en leefklimaat bij de (recreatie)woningen in de omgeving én is aangetoond dat de lichtuitstraling geen negatieve effecten heeft voor vleermuizen.

Artikel 6 Gemengd - 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  2. maatschappelijke voorzieningen;
  3. detailhandel;
  4. dienstverlening;
  5. bedrijven tot en met milieucategorie 2;
  6. dienstverlening;
  7. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, (geheel of gedeeltelijk verdiepte) parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

6.2.2 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), met uitzondering van overkappingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

6.3.2 Algemeen     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. bedrijven tot en met milieucategorie 2 en detailhandel zijn uitsluitend toegestaan op de eerste bouwlaag (begane grond) en de tweede bouwlaag, indien deze tweede bouwlaag in verbinding staat met de eerste bouwlaag;
  2. geluidshinderlijke inrichtingen in de zin van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan;
  3. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  5. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  6. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  7. grootschalige detailhandel is niet toegestaan.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels     

6.4.1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. degene die de bedrijfsactiviteiten in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de bedrijfsactiviteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;
  6. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit die verband houdt met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.

Artikel 7 Groen     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen, bermen en beplanting;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. lichtwerende voorzieningen;
  5. in- en uitritten en ontsluitingswegen;
  6. hellingbanen en talud ten behoeve van een brug en constructieve delen van de brug zoals een landhoofd;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een ijsbaan;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterrad': een stuw;
  9. bij deze bestemming behorende bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals bruggen, dammen en duikers, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), met uitzondering van overkappingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Horeca     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven in de categorie 2 of 4;
  2. conferentiecentrum;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens de instandhouding en bescherming van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden;
  5. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte.

8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     
  1. bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 25 m2;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.

8.2.3 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties en lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van pergola's bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

8.3 Nadere eisen     

8.3.1 Karakteristiek     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'karakteristiek', voor wat betreft:

  1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
  2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
  3. de onderlinge situering.

8.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 8.3.1 kunnen alleen gesteld worden mits:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden;
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

8.4.1 Sloopverbod zonder vergunning     

Het is verboden op de gronden met de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

8.4.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     
  1. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 kan slechts worden verleen indien door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden;
  2. voordat een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 8.4.1 wordt verleend wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 9 Kantoor     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;

9.2.2 Bijgebouwen     
  1. bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 25 m2;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.

9.2.3 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Maatschappelijk     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs': uitsluitend scholen en voorzieningen ten behoeve van de kinderopvang;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': uitsluitend maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven alsook ondergeschikte horeca;
  4. ondergeschikte dienstverlening;
  5. ondergeschikte detailhandel;
  6. ondergeschikte horeca;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvanginstallatie'; een zend-/ontvanginstallatie;
  8. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  4. de bouwhoogte van gebouwen en het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%) aangegeven maatvoering;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag een overbouwing worden gerealiseerd mits de vrije ruimte onder deze overbouwing ten minste 3 m bedraagt.

10.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     
  1. aan- en uitbouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 25 m2;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c. bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' ten hoogste 100 m2;
  5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.

10.2.3 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van een zend-/ontvanginstallatie bedraagt ten hoogste 115 m;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 11 Recreatie     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatieve activiteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': tevens volkstuinen, tuinhuizen en recreatiewoningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': uitsluitend een zwembad en daarmee verband houdende voorzieningen zoals kleedlokalen, tribunes en ligweiden;
  4. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

11.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;

11.2.2 Volkstuin     

In afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 geldt ter hoogte van het aanduiding 'volkstuin' het volgende:

  1. het bebouwingspercentage per volkstuin bedraagt ten hoogste 15%;
  2. de goothoogte van tuinhuizen en recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. de bouwhoogte van tuinhuizen en recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 4 m.

11.2.3 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
  3. het bebouwingspercentage aan speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' bedraagt ten hoogste 5%;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), met uitzondering van overkappingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. de permanente bewoning van recreatiewoningen en tuinhuizen is niet toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening uitgesloten' is de realisatie van speelvoorzieningen niet toegestaan.

 

Artikel 12 Sport     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportactiviteiten en daarmee in verband houdende voorzieningen;
  2. een servicestation ten behoeve van onderhoud van sportvelden en sportaccommodaties;
  3. horeca in de categorie 3 uitsluitend voor zover het een ondergeschikte nevenactiviteit van de hoofdfunctie betreft;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': een geluidscherm;
  5. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

12.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn buiten het bouwvlak dug-outs en gebouwen ten behoeve van opslag, stalling en onderhoud toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van opslag, stalling en onderhoud bedraagt ten hoogste 125 m2;
    2. de bouwhoogte van dug-outs en gebouwen ten behoeve van opslag, stalling en onderhoud bedraagt ten hoogste 3 m.

12.2.2 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van scorehokken, scoreborden, vlaggenmasten, backstops en ballenvangers bedraagt ten hoogste 8 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18 m;
  3. de bouwhoogte van slagkooien en hekwerken bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van het geluidsscherm bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

12.2.3 Lichtmasten     

In aanvulling op het bepaalde in artikel 12.2.2 onder b mogen uitsluitend lichtmasten worden gebouwd indien op basis van een lichtplan is geconstateerd dat er geen of minder dan 0,5 lux lichtuitstraling naar de Haarlemmertrekvaart plaatsvindt, gemeten op 0,3 m hoogte in het midden van de Haarlemmertrekvaart.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

12.3.1 Algemeen     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het aanleggen van kunstgrasvelden is niet toegestaan;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van sporten die veel omgevingslawaai tot gevolg hebben, zoals (model)vliegsport en motorcross is niet toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - bijveld’ is een gebruik voor sportactiviteiten in de avonduren niet eerder toegestaan, dan nadat geluidwerende voorzieningen, in de vorm van een geluidwal of een geluidscherm met een hoogte van 2 m, zijn getroffen in verband met het woon- en leefklimaat bij de recreatiewoningen in de omgeving.

12.3.2 Lichtuitstraling     

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan het gebruik van lichtmasten waarbij de lichtuitstraling meer bedraagt dan 0,5 lux, gemeten op 0,3 m hoogte in het midden van de Haarlemmertrekvaart. Indien de lichtuitstraling meer bedraagt dan 0,5 lux, gemeten op 0,3 m hoogte in het midden van de Haarlemmertrekvaart dan mag in de periode van 1 april tot 1 oktober van ieder jaar geen gebruik worden gemaakt van de lichtmasten die de overbelichting op de Haarlemmertrekvaart.

12.3.3 Veldverlichting     

Veldverlichting mag niet eerder worden aangelegd en in gebruik genomen dan nadat uit een door de gemeente goedgekeurd lichtplan blijkt dat er hooguit slechts minimale effecten zijn op het woon- en leefklimaat bij de (recreatie)woningen in de omgeving én is aangetoond dat de lichtuitstraling geen negatieve effecten heeft voor vleermuizen.

Artikel 13 Tuin     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals ontsluitingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, verhardingen en parkeervoorzieningen.

13.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.2.1 Gebouwen     
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - bijgebouw' zijn bijgebouwen toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 5 m2.
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn gebouwen toelaatbaar ten behoeve van het bepaalde in artikel 16.1 met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

13.2.2 Erkers     

In afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 gelden voor het bouwen van een erker aan de voor- of zijgevel van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen de volgende regels:

  1. de diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  2. de breedte van een erker bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van de gevel;
  3. de goothoogte van een erker en de bouwhoogte bedraagt ten hoogte 3 m of 0,5 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  4. de afstand van een erker tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
  5. het bepaalde onder e. is niet van toepassing bij twee aaneengesloten erkers bij aaneengesloten bebouwing.

13.2.3 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeervoorziening' dient per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook voor een auto, met een afmeting van ten minste 18 m2 te worden gerealiseerd en in stand gehouden.

13.2.4 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde), met uitzondering van overkappingen, bedraagt ten hoogste 3 m.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

13.3.1 Overkapping     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het bouwen van een overkapping bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, onder de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  2. de afstand van een overkapping tot de openbare weg bedraagt ten minste 1 m;
  3. de oppervlakte van een overkapping bedraagt ten hoogste 18 m2.

13.3.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de op de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, onder de volgende voorwaarden:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 40% van het perceel, exclusief het bouwvlak, met een maximum van 60 m2;
  2. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m of 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  4. de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 3,5 m;
  5. tenzij aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m;
  6. bij realisatie van een terras bovenop een aan- of uitbouw bedraagt de afstand van het terras tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m.

13.3.3 Erfbebouwing woonschepenligplaats     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het realiseren van erfbebouwing ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. per kavel mag 1 bijgebouw worden gerealiseerd;
  2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. het oppervlak bedraagt ten hoogste 10 m²;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1,5 m.

Artikel 14 Verkeer     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en ontsluitingen;
  2. bruggen;
  3. hellingbanen en talud ten behoeve van een brug en constructieve delen van de brug zoals een landhoofd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'markt': tevens een weekmarkt en vaste standplaatsen;
  5. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en duikers, reclame-uitingen, geluids- en lichtwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

14.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

14.2.1 Gebouwen     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn gebouwen toelaatbaar ten behoeve van het bepaalde in artikel 16.1 met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

14.2.2 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte bouwwerken ten behoeve van de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 15 Water     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterhuishouding;
  3. waterberging;
  4. bruggen, dammen en duikers;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'steiger': een steiger;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1' en 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 2': ligplaatsen van pleziervaartuigen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': ligplaatsen van woonschepen;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': een jachthaven;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterrad': een stuw;
  10. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals groen, oeverbeschoeiingen, recreatieve voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.2.1 Woonschepen     

Voor de ligplaatsen van woonschepen gelden de volgende regels:

  1. de lengte van een woonschip bedraagt ten hoogste 20 m;
  2. de breedte van een woonschip bedraagt ten hoogste 6 m.;
  3. de hoogte van een woonschip bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. het aantal woonschepen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven.

15.2.2 Aanlegsteigers     

Voor aanlegsteigers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1' gelden de volgende regels:

  1. de lengte van een steiger bedraagt ten hoogste 5 m;
  2. de diepte van een steiger bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste het aansluitende peil;
  4. de oeverlijn aan land- en waterzijde mag ten hoogste met 0,5 m overschreden worden.

Voor de aanlegsteiger ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 2' geldt dat in afwijking van het bepaalde onder a, de lengte van de steiger ten hoogste 6 m mag bedragen.

15.2.3 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     

De bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

15.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen te stellen aan de situering en omvang van bouwwerken (geen gebouwen zijnde) met het oog op een stedenbouwkundige verantwoorde inpassing in de structuur van de omgeving en waterhuishoudkundige belangen.

15.4 Specifieke gebruiksregels     

15.4.1 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen een woonschip ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels     

15.5.1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.1 voor het gebruik van ruimten binnen een woonschip voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. degene die de bedrijfsactiviteiten in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de bedrijfsactiviteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;
  6. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit die verband houdt met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;

Artikel 16 Wonen     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens voor maatschappelijke voorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens de instandhouding en bescherming van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox': uitsluitend garageboxen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boothuis': tevens een boothuis;
  6. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde) en voorzieningen zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en (geheel of gedeeltelijk verdiepte) parkeervoorzieningen.

16.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

16.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  4. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten minste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m). maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  5. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte.
  6. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een openbare doorgang in stand te worden gehouden;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is ten hoogste het aangegeven aantal woningen toegestaan.

16.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     
  1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 40% van het perceel, exclusief het bouwvlak, met een maximum van 60 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boothuis' de oppervlak van het boothuis geen onderdeel is van het genoemde maximum oppervlak;
  3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m of 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  5. de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 3,5 m.
  6. tenzij aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m;
  7. bij realisatie van een terras bovenop een aan- of uitbouw bedraagt de afstand van het terras tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m.

16.2.3 Kelders     

Kelders mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte een kelder die buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, mag niet meer bedragen dan 30% van de gronden gelegen buiten het bouwvlak en gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m²;
  2. een kelder die buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, wordt tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn gesitueerd;
  3. de hoogte van een kelder bedraagt ten hoogste 0,1 m beneden peil, met dien verstande dat in voorkomende gevallen een goede aansluiting op de openbare weg en belendende percelen wordt gerealiseerd;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m. Indien belendende percelen tegelijkertijd een kelder bouwen, mag in de gezamenlijke zijperceelsgrens worden gebouwd;
  5. de kelder mag niet ten koste gaan van de op het perceel aanwezige parkeerplaatsen.

16.2.4 Bouwwerken (geen gebouwen zijnde)     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) bedraagt ten hoogste 3 m.

16.3 Nadere eisen     

16.3.1 Karakteristiek     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'karakteristiek', voor wat betreft:

  1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
  2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
  3. de onderlinge situering.

16.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 16.3.1 kunnen alleen gesteld worden mits:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden;
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

16.4 Afwijken van de bouwregels     

16.4.1 Bouwhoogte aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.2 onder c. en d. voor het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 5 m, mits er geen nadelige situatie ontstaat ten aanzien van de daglichttoetreding bij naburige hoofdgebouwen.

16.5 Specifieke gebruiksregels     

16.5.1 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

16.5.2 Maatschappelijke voorzieningen     

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toelaatbaar tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m2.

16.6 Afwijken van de gebruiksregels     

16.6.1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. degene die de bedrijfsactiviteiten in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de bedrijfsactiviteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;
  6. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit die verband houdt met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.

16.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

16.7.1 Sloopverbod zonder vergunning     

Het is verboden op de gronden met de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

16.7.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     
  1. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.7.1 kan slechts worden verleen indien door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden;
  2. voordat een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 16.7.1 wordt verleend wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud

en de bescherming van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 17.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 17.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 17.3 vooraf in acht zijn genomen.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

17.3.1 Omgevingsvergunning     
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voorheen archeologische aanlegvergunning) van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 25 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a 1 t/m 6 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

17.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 17.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. het bouwen betreft als bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht.

17.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  2. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

17.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog een ander dubbelbestemming archeologie toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud

en de bescherming van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 18.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 18.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 18.3 vooraf in acht zijn genomen.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

18.3.1 Omgevingsvergunning     
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voorheen archeologische aanlegvergunning) van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a 1 t/m 6 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

18.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 18.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

18.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  2. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

18.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog een ander dubbelbestemming archeologie toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud

en de bescherming van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 19.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 19.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 19.3 vooraf in acht zijn genomen.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

19.3.1 Omgevingsvergunning     
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voorheen archeologische aanlegvergunning) van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a 1 t/m 6 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

19.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 19.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

19.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  2. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

19.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog een andere dubbelbestemming archeologie toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  1. de instandhouding van waterkeringen met daarbij behorende waterstaatswerken zoals taluds, dijken en onderhoudswegen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen en bouwwerken van waterbouwkundige aard zoals duikers, keerwanden en beschoeiingen.

20.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

20.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 20.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

20.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, uitdiepen, egaliseren, ontginnen, ophogen, aanleggen van drainage en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.

20.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod     

Het verbod van lid 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende omgevingsvergunning.

20.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning     

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het waterhuishoudkundig belang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor dient schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar

voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  1. een boven- en ondergrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV;
  2. GSM netwerkantennes en (in beginsel onbemande) datacommunicatiemiddelen voor de exploitatie van glasvezelnetwerken;
  3. bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

21.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer bedraagt dan 40 m;

2. de bouwhoogte van overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) niet meer bedraagt dan 3 m;

  1. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.

21.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 21.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

21.4 Specifieke gebruiksregels     

Het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de hoogspanningsverbindingleiding, is niet toegestaan, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de leidingbeheerder.

21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

21.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde;
  2. het aanleggen van wegen en verhardingen;
  3. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  4. het aanleggen van andere kabels en leidingen, anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  5. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  6. het wijzigen van het maaiveldniveau.

21.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod     

Het verbod van lid 21.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 21.3 bedoeld;
  2. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

21.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 21.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor dient schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels     

23.1 Algemeen     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde minimale of maximale afstandsmaten, maximale hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen alsmede maximale bebouwingspercentages gelden de dan aanwezige maten en percentages, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  2. in geval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a. uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. ondergrondse bebouwing is ter plaatse van bovengrondse bebouwing toegestaan, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
    1. ondergrondse ruimten vormen een functionele eenheid met en zijn dienstbaar aan de ter plaatse toegestane functies zoals berg- en parkeerruimten en fietsenstallingen;
    2. op het bouwen van ondergrondse ruimten zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3,5 m gerekend vanaf de bovenkant van de eerste vloer gelegen boven peil;
    3. in afwijking van het bepaalde in de onderdelen 1. en 2. is ondergronds bouwen ten behoeve van kelders bij (bedrijfs)woningen toegestaan overeenkomstig de bouwregels van de betreffende bestemming;
  4. in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 mogen bouwgrenzen – niet zijnde bestemmingsgrenzen – worden overschreden door:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, helligbanen, funderingen, balkons, entreeportalen veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt:
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen – niet zijnde erkers – mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels     

24.1 Verboden gebruik     

Het is verboden de gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of te laten gebruiken op een

wijze of tot een doel strijdig met de aan die gronden gegeven bestemming, tenzij in de bouwregels van

de betreffende bestemming anderszins is bepaald, waaronder in ieder geval wordt gerekend:

  1. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen van woningen voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten tenzij gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid voor aan-huis verbonden-bedrijfsactiviteiten in Hoofdstuk 2;
  2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor zelfstandige en als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van de gronden, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  4. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  5. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  6. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels     

25.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve

voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming

van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

25.1.1 Bouwregels     

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de

volgende regels:

  1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid a en b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

25.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.1.1:

  1. indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
  2. voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, mits ten behoeve van de Kikkermolen advies is verkregen van de gemeente Leiden.

25.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' naar de bestemming Sport na het beëindigen van de maatschappelijke activiteiten of het verplaatsen van de maatschappelijke activiteiten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  3. de nieuwe functie mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  4. er mag geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid plaatsvinden;
  5. er mogen geen gebouwen worden gerealiseerd op de betreffende gronden;
  6. er moeten geluidswerende voorzieningen worden gerealiseerd ten aanzien van de zuidelijk gelegen woningen;
  7. er moet vooraf advies worden ingewonnen bij de Omgevingsdienst West-Holland ten aanzien van de aard en omvang van de te realiseren geluidswerende voorzieningen;
  8. er moet vooraf advies worden ingewonnen bij de Omgevingsdienst West-Holland ten aanzien van de plaatsing van eventuele lichtmasten en eventueel lichtbeperkende maatregelen;
  9. de uitvoerbaarheid van het plan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    3. dat flora en fauna onderzoek niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels     

26.1 Maten en bouwgrenzen     

Het bevoegd gezag kan– tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend – bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden en waarden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:

  1. het afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit uit het oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing gewenst is, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m;
    2. het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het in geringe mate afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  4. voor geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van de bestemmingsgrenzen, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels     

27.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen     

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad.

27.2 Wijzigingsbevoegdheid seksinrichting     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen om een seksinrichting toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. ten hoogste één seksinrichting op het grondgebied van de gemeente Oegstgeest is toegestaan;
  2. het geen raamprostitutie betreft;
  3. de bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 500 m² bedraagt;
  4. de afstand tot de dichtstbijzijnde kerk, school, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, verblijf voor naschoolse opvang of soortgelijke voorziening minimaal 500 meter bedraagt;
  5. de afstand van de seksinrichting tot de dichtstbijzijnde woning van een derde minimaal 50 meter bedraagt;
  6. voor de bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein / erf behorende tot de seksinrichting aanwezig is, uitgaande van de parkeernorm voor café/bar/discotheek/cafetaria in het Handboek Aanbevelingen voor stedelijke verkeersvoorzieningen (ASVV) uit 2004, met als gevolg dat door het bezoek aan de seksinrichting in de directe omgeving geen onaanvaardbare parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen ontstaat;
  7. wat het bouwen betreft moet worden aangesloten bij de regels van de onderliggende bestemming met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders voorwaarden kan stellen aan de maximumvloeroppervlakte van de activiteit;
  8. de activiteit, gelet op de aard en invloed ervan, niet leidt tot een onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving.

Artikel 28 Overige regels     

28.1 Voldoende parkeergelegenheid     

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  1. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

28.2 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

28.3 Voorwaardelijke verplichting lichtwerende voorzieningen     

De met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte verbinding tussen de Hugo de Vrieslaan en de Broekweg ten behoeve van het tracé Brug Poelgeest mag pas voor het verkeer worden opengesteld, nadat ten behoeve van de binnen het invloedsgebied van het nieuwe tracé aanwezige woningen, woonwagens en/of woonboten, benodigde lichtwerende voorzieningen zijn aangebracht en in stand worden gehouden, met dien verstande dat:

  1. de verlichtingssterkte op de gevels, ten gevolge van koplampen, de normwaarde van maximaal 5 lux niet overschrijdt, en
  2. de maximale lichtstroom binnen het blikveld van omwonenden, ten gevolge van koplampen, de normwaardes van maximaal 600 candela (voor de betreffende woningen en woonwagens) en maximaal 2500 candela (voor de betreffende woonboten) niet overschrijden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 29 Overgangsrecht     

29.1 Overgangsrecht bouwwerken     

29.1.1 Overgangsrecht     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning , en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

29.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 29.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid met maximaal 10 %.

29.1.3 Overgangsrecht niet van toepassing     

Lid 29.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik     

29.2.1 Overgangsrecht     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

29.2.2 Ander strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 29.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

29.2.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 29.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

29.2.4 Overgangsrecht niet van toepassing     

Lid 29.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 30 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Poelgeest (reparatiebesluit).

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ...

De voorzitter, De griffier,

….................. ….................