Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oudenhof en Klinkenbergerplas
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0579.BPOudeklink-VA01

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is gelegen in de wens van de gemeente Oegstgeest om te komen tot een actualisering van de thans vigerende plannen gebaseerd op huidige beleidsinzichten en gebruikerswensen. De vigerende plannen voor het plangebied zijn zowel in beleidsmatig als in juridisch-planologisch opzicht verouderd. Met het samenbrengen van de verschillende plannen in één plangebied wordt de eenduidigheid en overzichtelijkheid van het beleid vergroot.
Het bestemmingsplan is gericht op het behouden en beheren van de bestaande ruimtelijke situatie. Daarnaast is het bestemmingsplan ook bedoeld om enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierdoor is het bestemmingsplan voldoende flexibel om gedurende de planperiode eenvoudig in te spelen op ruimtelijke veranderingen in het plangebied. Wijzigingen worden mogelijk gemaakt voor zover zij passen binnen de reeds geformuleerde beleidslijnen.
   
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt globaal aan de noordoostkant van de gemeente Oegstgeest. De begrenzing van het bestemmingsplan volgt in principe de buitengrenzen van de oorspronkelijke bestemmingsplannen.
 
Globaal gezien vormt de gemeentegrens met de gemeente Teylingen aan de noordkant en aan de oostkant tot aan het snijpunt met het midden van het Oegstgeesterkanaal de begrenzing van het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied volgt de begrenzing het noordelijk deel van de Abtspoelweg, de Lange Voort, het zuidelijk deel van de Hazenboslaan tot het kruispunt met laan van Alkemade en Hofdijk. De Hofdijk  vormt de zuidwestelijke begrenzing  samen met  de Admiraal de Ruyterlaan, Frans Halslaan en het Oegstgeesterkanaal. Vanaf hier loopt de plangrens in het midden van het kanaal in oostelijke richting, waarna de plangrens de westelijke oever van de Haarlemmertrekvaart tot net voor de Tolhuisbrug volgt. Daarna loopt de plangrens in zuidwestelijke richting langs de noordelijke oever van het water onder het fietspad richting Tolhuisbrug tot aan de Haaswijklaan. Op de Haaswijklaan loopt de plangrens aan de noordzijde van deze laan in westelijke richting door tot het begin van het perceel waarop de gemeentewerf is gevestigd. Vanaf hier volgt de plangrens de zuidelijke oevers van de percelen van de gemeentewerf, Meob-bedrijventerrein en Van der Luyt, waarna de plangrens via de westelijke oever van de Haarlemmertrekvaart in noordelijke richting doorloopt tot het aansluit op het beginpunt van het plangebied op de gemeentegrens met Teylingen.
 
De begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de volgende afbeelding weergegeven.
 
Begrenzing plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen
De geldende bestemmingsplannen en kleine planherzieningen die geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen aan deze herziening en door het geactualiseerde bestemmingsplan vervangen zullen worden zijn:
 
BestemmingsplanVaststellingsdatum
De Morsebel en Klinkenbergerplas18 september 2006; onherroepelijk op 23 april 2008
Oudenhof en Clinckenburgh30 oktober 2007
Oud Poelgeest18 februari 2010
Oude Vaartweg27 juni 2013
 
Lokaal nog vigerende bestemmingsplannenVaststellingsdatum
Centrum15 augustus 1974
1e partiële herziening bestemmingsplan Centrum 28 augustus 1980
2e partiële herziening bestemmingsplan Centrum  26 januari 1989
3e partiële herziening bestemmingsplan Centrum 13 maart 1997
De Morsebel11 november 1993
Oranje Nassau23 oktober 2008
Voorhofpolder24 juni 1982
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan 'Oudenhof en Klinkenbergerplas' bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. De ruimtelijke elementen structureren het gebied en verdelen deze in een aantal deelgebieden waarbinnen functies hun eigen positie hebben. Op basis van het relevante ruimtelijke beleid op de diverse schaalniveaus en de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, zijn de voor het plangebied gewenste ontwikkelingen en de sectorale bouwstenen voor beleid beschreven. Deze gewenste ontwikkelingen en sectorale bouwstenen zijn, met inachtneming van het vigerende beleidskader, geïntegreerd tot een samenhangende gebiedsvisie voor het plangebied, die als basis dient voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
 
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan een overwegend conserverend plan betreft blijft de huidige ruimtelijke hoofdopzet, zoals deze is geschetst in dit hoofdstuk, gehandhaafd. Tevens wordt ook functioneel gezien aangesloten bij het huidige gebruik in het plangebied.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
Oegstgeest is ontstaan in de vroege Middeleeuwen op een noord-zuidgerichte strandwal in het mondingsgebied van de Oude Rijn. Door die hogere ligging was er al vrij snel bewoning mogelijk. Het is bekend dat Oegstgeest en omgeving al in de Romeinse tijd tot de dichtbevolkte delen van West-Nederland heeft behoord. Archeologische vondsten bewijzen het en het is ook begrijpelijk, aangezien het ligt op de oude strandwallen waarop landbouw en bewoning zonder ingewikkelde ontginningen mogelijk waren. Er is geen reden om aan te nemen dat Oegstgeest na ineenstorting van het Romeinse rijk in de 5e eeuw verlaten is. Op grond van vondsten in de omgeving van het Groene kerkje, is aangetoond dat daar tussen de 6e en de 9e eeuw bewoning moet zijn geweest. Volgens historische gegevens is de allereerste kerk hier in de eerste helft van de 8e eeuw gesticht door prediker Willibrord. In de 9e of 10e eeuw is een burcht met een concentrisch grachtenstelsel gesticht. Dit terrein heeft eeuwenlang bekend gestaan als de Oude Hof. Door latere bewerkingen van de bovengrond liggen de resterende grondsporen van de burcht ten minste een aantal decimeters onder maaiveld.
 
De bodem in het gebied is sterk bepaald door de aanwezigheid van de Rijnmonding en bestaat uit zandwallen en uit kleiveengronden. Het grootste deel van de gemeente Oegstgeest ligt ongeveer 0,5 m beneden NAP. In 1656 werd de Haarlemmertrekvaart aangelegd met het doel een betere verbinding tussen Leiden en Haarlem te bewerkstelligen. Dit had tevens een betere ontsluiting van het platteland tot gevolg. In de 17e en 18e eeuw ontstonden warmoezerijen en diverse verspreide buitenplaatsen in het gebied. Omstreeks 1840 is het Oegstgeesterkanaal gegraven tijdens de drooglegging van de Haarlemmermeer.
 
Uit concurrentieoverwegingen heeft Leiden lang weerstand geboden tegen de groei van Oegstgeest. Nijverheid werd grotendeels verboden en Leiden kocht de heerlijke rechten van Oegstgeest. Hierdoor bleef Oegstgeest tot het begin van de vorige eeuw vooral een agrarische gemeenschap. Vanaf het begin van de 19e eeuw is de bevolking van 900 inwoners vervijfvoudigd naar bijna 4.500 inwoners in 1910. De aanleg van de tramverbinding van Leiden naar Katwijk in 1881 maakte Oegstgeest tot een forensendorp. In de 20e eeuw is het dorp gestaag gegroeid, met een stevige groei tussen 1950 en 1970 en een lichte daling tussen 1970 en 1980.
 
Aangezien de strandwal de ontstaansbasis is voor Oegstgeest, zijn de belangrijkste wegen noord-zuidgericht, waaronder de Haarlemmertrekvaart als onderdeel van het plangebied.
2.3 Ruimtelijke hoofdstructuur
Het onderzoek naar de hoofdstructuur legt de basis voor een ruimtelijk beleid waarin de kwaliteit van ruimtelijke elementen en de differentiatie van functies worden gewaardeerd. Dit beleid resulteert in de nieuwe regeling waarin het gebruik van de gebouwen en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden worden vastgelegd. De planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van de bestemmingsregels worden in hoofdstuk 5 behandeld.
 
Ligging van het gebied in groter verband
Oegstgeest ligt in het noordelijk deel van de provincie Zuid-Holland. De A44 en de spoorlijn Leiden-Haarlem-Amsterdam zijn op de schaal van het gehele dorp van structurele betekenis als barrières en grenzen. Van een lager orde zijn de Oude Rijn in het uiterste westen, het Oegstgeesterkanaal en de Haarlemmertrekvaart van belang. De N444 is een belangrijke ontsluitingsweg die vanaf de A44 parallel loopt aan de Haarlemmertrekvaart, afbuigt naar het zuiden en vervolgens door loopt tot het centrum van Leiden. Van structurele betekenis voor de oost-westrelatie in de omgeving is de Plesmanlaan in Leiden ten zuiden van het grondgebied van de gemeente Oegstgeest. In Oegstgeest zelf zijn de Rijnsburgerweg, de Geversstraat en de Rijnzichtweg belangrijk voor die oost-westrelatie. Deze wegen verbinden Oegstgeest met Leiden in het oosten en met Rijnsburg in het westen. Verder vormen de Warmonderweg en de Rhijngeesterstraatweg een belangrijke noord-zuidverbinding in het dorp.
 
Gebiedsdelen
Het plangebied ligt ten noordoosten van Oegstgeest en grenst gedeeltelijk aan de gemeente Teylingen (noord- oostzijde). Het plangebied bestaat uit een aantal woonwijken welke zijn omgeven door diverse groenstroken waaronder het Jan Wilspark en Mien Ruyspark ter hoogte van de wijk De Morsebel. De Klinkenbergerplas fungeert als recreatiegebied terwijl de kleine plas ten noorden van de Klinkenbergerplas een natuurgebied betreft. Er bevindt zich in het bestemmingsplangebied geen winkelcentrum waar horeca en detailhandel aanwezig is. Hiervoor dient men zich te wenden tot het nabijgelegen winkelcentrum aan de Lange Voort e.o. Een aantal bijzondere elementen in het plangebied is een aantal basisscholen, een groot verpleeghuis, sportvelden en een dierenkliniek.
 
Het plangebied bestaat in feite uit vijf subgebieden: De Morsebel, De Klinkenbergerplas, Oude Vaartweg, Clinckenburgh en Oudenhof. Verschillend in functie, opzet en leeftijd heeft elk subgebied een eigen structuur.
 
 
Ligging plangebieden
 
2.3.1 Beeldkwaliteit gebiedsdelen
De kwaliteit van een gebied kan gerelateerd worden aan de waardering voor de bebouwing en voor de inrichting van de openbare ruimte. Door het opnemen van nadere voorschriften voor beeldbepalende elementen is het handhaven van structurele elementen verzorgd. Beeldbepalende elementen zijn wanden en/of onbebouwde ruimtes langs een aantal structurerende elementen, waarvan beeldkwaliteit en karakter bepalend zijn voor de herkenbaarheid van een gebied.
  
Het plangebied bestaat uit een aantal kenmerkende gebieden met elk een eigen beeldkwaliteit en structuur.
 
De Morsebel
De wijk Morsebel ligt ten westen van de Haarlemmertrekvaart / Leidse Vaart en bevat in hoofdzaak woonbestemmingen. Een deel van het gebied bestaat uit bouwblokken met rijen grondgebonden woningen in een 'rondlopend’ straten patroon. De woningen zijn voor het grootste gedeelte afgedekt met, met de straat meelopende, zadeldaken. De geschakelde woningen langs het, als park ingerichte, hoogspanningstraject zijn opgebouwd uit wisselde volumes en voornamelijk plat afgedekt. In het noordwestelijke deel liggen vooral vrijstaande villa’s en twee onder een kap woningen op ruime kavels en een viertal vrijstaande appartementengebouwen welke ook een relatie hebben met de ten zuiden ervan gelegen Haaswijklaan.
Meest westelijk bevindt zich, onder de gemeente werf, nog een woonwagenterrein en het gebouw van de boogschutters vereniging.
 
Klinkenbergerplas
Het gebied Klinkenbergerplas bestaat uit een kleine plas aan de noordzijde en een grote plas hier zuidelijk van gelegen. De kleine plas is bestemd als ‘Natuur’ en de grote plas is bestemd als ’Recreatie’. Ten westen van de kleine plas ligt een gemengd gebied tussen de Provinciale weg (N444) en Leidse Vaart, ontsloten door de Oude Vaartweg. Hier bevinden zich de bestemmingen bedrijfsdoeleinden en agrarische doeleinden.
Ten noorden van de plas staat de jeugdgevangenis welke deels valt binnen de gemeentegrenzen van Oegstgeest en deels binnen de grenzen van de gemeente Teylingen.
 
Oude Vaartweg
De Oude Vaartweg betreft een klein gebied, gobaal begrensd door de watergang Haarlemmer Trekvaart (westzijde), de N444 (oostzijde) en Oude Vaartweg (noordzijde). Hier bevindt zich naast een woonbestemming de bestemming 'Bedrijf' en 'Bedrijf - uit te werken'. Hiermee sluit het gebied aan op de noordelijk gelegen agrarische- en bedrijfsbestemmingen.    
 
Clinckenburgh
Clinckenburgh wordt ingesloten door de N444, de Klinkenbergerplas en het Poelmeer c.q. de gemeentegrens. De contouren van Clinckenburgh zijn een residu van een aantal belangrijke landschappelijke elementen. Parallel aan de Haarlemmertrekvaart loopt de N444. Deze twee elementen vormen een duidelijke begrenzing aan de westzijde. Deze begrenzing wordt benadrukt door de geluidswal en de muren die langs de weg zijn gesitueerd. De andere grenzen zijn waterwegen en bevestigen, met name aan de zijde van de Klinkenbergerplas, het beeld van de ligging van dit deel van het plangebied aan de rand van de kom.

Het noordelijke gedeelte van dit plangebied bestaat voornamelijk uit vrij liggende villa’s op ruime kavels langs het water en twee onder een kapwoningen in een strook langs de Haarlemmertrekvaart in een villaparkachtige omgeving. De bouwvlakken liggen hier ruim over de gebouwde volumes heen. In andere delen van dit plangebied zijn de bouwvlakken wel strak om het hoofdvolume getekend.
In het zuidelijke gedeelte van dit plangebied, tussen Haarlemmertrekvaart en Oegstgeester kanaal bevindt zich het zogenaamde ‘Ganzeneiland’. Dit deel van het plangebied is van oudsher dun bebouwd. 
 
Oudenhof
Het Oegstgeesterkanaal vormt een duidelijke natuurlijke begrenzing aan de noordzijde van het gebied Oudenhof. Dit plangebied bevat in hoofdzaak woonbestemmingen, waarbij het in het zuidwestelijke deel met name bouwblokken met rijenwoningen betreft. In dit deel van het plan liggen ook vier scholen. In het noordoostelijke deel liggen vooral vrijstaande villa’s op ruime kavels. Het westelijke deel van het plangebied valt voor een groot gedeelte binnen de werkingssfeer van de molenbiotoop van de Oudenhof molen.
Het grootste deel van dit plangebied bestaat uit bouwblokken, opgebouwd uit blokjes rijwoningen van verschillende lengte, in een min of meer regelmatig rechthoekig stratenpatroon. 
Het oostelijke deel van Oudenhof bestaat voornamelijk uit vrijliggende villa’s op ruime kavels in een meer parkachtige omgeving. 
 
2.4 Functionele structuur
De meest voorkomende functie in het plangebied is die van het wonen. Daarnaast is een aantal andere functies aanwezig. In deze paragraaf worden de geïnventariseerde functies kort benoemd:
 
Bedrijvigheid
In het gehele plangebied komen diverse bedrijfsactiviteiten voor tussen de bestaande woonfunctie zoals een dierenartsenpraktijk. Ook komen kleinschalige vormen van bedrijvigheid voor in de vorm van beroep en/of bedrijf aan huis.
 
Detailhandel
Er bevindt zich geen detailhandel in de vorm van een winkelcentrum het plangebied.
 
Horeca
Op de locatie Tolhuys (Jaagpad 1) is horeca toegestaan. Tevens is er de mogelijkheid een horecavoorziening te realiseren ten noordwesten van de Klinkenbergerplas binnen de recreatieve bestemming.
 
Water en groen
Deze functies komen in diverse vormen voor:
  1. tuinen bij woningen;
  2. de Klinkenbergerplas (kleine plas als natuurgebied en grote plas als recreatie);
  3. het Poelmeer met bijbehorende watergang;
  4. de Leidse Vaart / Haarlemmertrekvaart;
  5. het Oegstgeesterkanaal;
  6. het Hofbrouckerpark;
  7. overige watergangen;
  8. overig 'snippergroen'.
Maatschappelijk
Er zijn verschillende maatschappelijke voorzieningen in het plangebied aanwezig, namelijk: scholen, verzorgingshuis en een jeugdgevangenis. 
 
Infrastructuur
In het plangebied liggen diverse wegen (waaronder de N444 Haarlemmertrekvaart), fiets- en wandelpaden en twee kanalen. Deze infrastructuur is voorzien van bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, zitgelegenheden en abri's.
 
Sport
In het plangebied zijn voorzieningen aanwezig ten behoeve van sport. De sportvoorziening is gelegen in het noordwesten van het plangebied, in deelgebied De Morsebel. Hier is een handboogschuttersvereniging gevestigd.
 
Recreatie
De grote plas Klinkenbergerplas is bestemd als dagrecreatiegebied met intensieve recreatie.
 
Monumenten
Binnen het bestemmingsplangebied bevindt zich alleen het rijksmonument het Tolhuis met tolhek langs de Haarlemmertrekvaart aan het Jaagpad 1, 3, 5 en 7. Buiten het plangebied aan de Floralaan, staat het monument de 'Oudenhofmolen'. Het westelijke deel van het deelgebied Oudenhof valt voor een groot gedeelte binnen de werkingssfeer van de molenbiotoop.
2.5 Reparaties
Het uitgangspunt is om een overwegend conserverend bestemmingsplan op te stellen. De bestaande functies en bestemmingen van het bestemmingsplangebied worden over het algemeen conserverend in dit bestemmingsplan opgenomen. 
De volgende (ondergeschikte) reparaties zijn van toepassing op het plangebied en worden bij deze herziening meegenomen.
             
2.5.1 De Morsebel
Tussen het openbare gebied en de naar de straat gerichte gevels van de bouwblokken ontbreekt in dit plandeel de bestemming ‘Tuin’ in het vigerend plan. Met deze herziening zal de bestemming ‘Tuin’ worden toegevoegd om de wijze van bestemmen voor de verschillende plandelen gelijk te trekken. Omdat in de bouwregels van de bestemming ‘Woondoeleinden’ uit het vigerende bestemmingsplan vergelijkbare regels voor bouwen in het voorerf zijn opgenomen als in de nieuwe bestemming ‘Tuin’ zal dit uniformeren naar verwachting niet leiden tot een planologische verslechtering en dus niet tot planologisch nadeel.
   
Uitsnede vigerend bestemmingsplan De Morsebel en Klinkenbergerplas
 
Correctie plangrens
Door het niet volledig op elkaar aansluiten van de bestemmingsplannen ‘De Morsebel en Klinkenbergerplas’ en ‘Haaswijk’ is er, nabij het fietspad naar de Tolhuisbrug, nog een strookje van het bestemmingplan ‘De Morsebel’ uit 1993 vigerend. Omdat het hier gronden in het bezit van de gemeente betreft is er geen aanleiding geweest om dit tussentijds aan te passen. Bij deze herziening is dit meegenomen.
 
Strook uit vigerend bestemmingsplan 'De Morsebel'
 
2.5.2 Klinkenbergerplas
In de vigerende regeling is de kleine plas bestemd als ‘Natuur’ en de grote plas is bestemd als ’Recreatie’. Langs de zuidwestelijke oever van de grote plas ligt tevens de aanduiding intensieve recreatie. Binnen deze aanduiding is aan de noordzijde van de plas een bouwvlak ten behoeve van een horecavoorziening aanwezig.
 
2.5.3 Clinckenburgh
In het vigerende bestemmingsplan wordt gewerkt met de bestemming ‘Erf’. Deze bestemming zal in het nieuwe bestemmingsplan voor dit deelgebied komen te vervallen. Deze gronden komen onder de bestemming ‘Wonen’ te vallen.
 
Voor de van goedkeuring onthouden gedeelten van bestemmingsplandeel ‘Clinckenburgh’ is nog het  bestemmingsplan ‘Voorhofpolder’ vigerend. Het betreft de berging in de tuin van Clinckenburgh 39, welke niet conform de werkelijke situatie op de verbeelding staat. Omdat het hier gronden met een zeer beperkte omvang betreft is dit nooit gerepareerd. Bij deze herziening zal dit worden hersteld. Op onderstaande afbeelding is de werkelijke situatie weergeven, inclusief het vigerend bestemmingsplan en de gewenste toekomstige situatie.
 
Gewenste weergave verbeelding Clinckenburg 39
 
In het vigerende bestemmingsplan is door gedeputeerde staten goedkeuring onthouden aan het perceel Jaagpad 1 (restaurant Tolhuysch) in verband met een onjuiste weergave van de bebouwingscontour. Voor het verruimen van het gebruik van het horecagedeelte met wonen en kantoor is op 28 april 2016 jl. een vergunning verleend. Dit herstel wordt in onderhavig bestemmingsplan meegenomen. Dit betekent dat het perceel de bestemming 'Horeca' heeft gekregen met een aanduiding 'Wonen' en 'Kantoor'.
 
2.5.4 Oudenhof
Voor de van goedkeuring onthouden gedeelten van bestemmingsplandeel ‘Oudenhof’ is nog het bestemmingplan ‘Centrum’ vigerend. Omdat het hier gronden met een zeer beperkte omvang betreft is er destijds, mede uit kosten overwegingen, voor gekozen om dit niet aan te passen. Bij de huidige herziening zullen deze onthoudingen worden meegenomen. De aan goedkeuring onthouden locaties betreffen:
  • Jan Steenlaan 24 (aanwezige erker verwerken op verbeelding)
  • Govert Flincklaan 28 (aanwezige erker verwerken op verbeelding)
  • Admiraal de Ruyterlaan 16 (aanwezige erker verwerken op verbeelding)
  • Karel Doormanlaan 1 (aanwezige aanbouw verwerken op verbeelding)

De van goedkeuring onthouden locaties waar het bestemmingsplan 'Centrum' nog vigerend is
 
Uniformeren bestemmingen
In de plandelen 'Clinckenburgh' en 'Oudenhof' wordt nog de bestemming ‘Erf’ gebruikt. Omdat de in SVBP deze bestemming niet voorkomt, is de bestemming vervallen en zijn de gronden toegevoegd aan de bestemming ‘Wonen’ overeenkomstig de huidige gemeentelijke systematiek.
 
Ook wordt nog gewerkt met de bestemming ‘Garages en bergplaatsen’, deze bestemming is in het nieuwe bestemmingsplan vervallen. Gronden met deze bestemming komen te vallen onder de bestemming verkeer met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – garageboxen’, zoals dit ook is toegepast in het aansluitende bestemmingsplan ‘de Voscuyl en Bloemenbuurt’.
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
 
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de SVIR zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Het bestemmingsplan 'Oudenhof en Klinkenbergplas' is niet in strijd met de uitgangspunten van het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
 
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.'
Planspecifiek
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang of er sprake is van een nieuwe ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van jurisprudentie blijkt dat kleinschalige woningbouwlocaties bestaande uit één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en dus niet getoetst hoeven te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).
 
Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisatie van bestaande bestemmingsplannen en legt de bestaande situatie binnen het plangebied 'Oudenhof en Klinkenbergplas' vast. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Derhalve hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Voor het deelgebied 'Oude Vaartweg' is naar aanleiding van een tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State d.d. 10 december 2014 in het rapport 'Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Oude Vaartweg' (Companen B.V. d.d. 11 maart 2015) geconcludeerd dat in de behoefte voor de beoogde kantoren en bedrijven niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door herstructurering, transformatie of anderszins. Het onderzoeksrapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
3.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
 
  
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De VRM is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden: 
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze VRM een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
 
Planspecifiek
Vanuit de VRM zijn de volgende aspecten van belang voor onderhavige plangebied.
 
 
De gronden van het plangebied worden in de VRM grotendeels gekenmerkt door de ligging in bestaand dorpsgebied, de ligging langs dorpsranden en een landschappelijke element zoals de rivierdeltacomplex met jonge zeeklei. 
 
Voorliggend bestemmingsplan betreft bestaand stedelijk gebied en heeft overwegend een conserverend karakter. Eventuele ontwikkelingen dienen bij voorkeur plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing van belang. 
        
3.2.2 Actualisatie Visie ruimte en mobiliteit
Vanaf 17 juni 2016 ligt het ontwerp ter inzage van de Actualisering 2016 van de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening ruimte 2014 en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De terinzagelegging duurt van 17 juni tot en met 14 juli. Gedurende die termijn kan iedereen een zienswijze indienen. Volgens planning zullen Provinciale Staten de Actualisering 2016 in december van dit jaar vaststellen.
 
In onderstaande opsomming de voornaamste wijzigingen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan:
  1. Wonen en vliegen in de regio Schiphol: Toevoegen van woningen binnen bestaand stedelijk gebied blijft mogelijk. Geluid moet nadrukkelijk onderdeel gaan worden van de integrale belangenafweging die in het kader van een ruimtelijk besluit wordt gemaakt. De provincie onderzoekt nog welke mogelijkheden er zijn om “een vroegtijdige en juiste informatievoorziening aan potentiële en nieuwe bewoners, middels toezicht op- en actief bijdragen aan deze informatievoorziening, al dan niet in combinatie met kettingbedingen” vast te leggen. De provincie wenst de volle verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke besluitvorming, ook met het oog op mogelijke klachten bij de gemeente neer te leggen.
  2. Bebouwde kom: de provincie geeft een definitie voor bebouwde kom, nl. bestaand stads- en dorpsgebied;
  3. Ruimtelijke kwaliteit: er zijn wat zaken die elders geregeld waren vooral in dit artikel terecht gekomen, zoals graslanden in de bollenstreek, bedrijfswoningen, hergebruik van kassen en herbestemmen bestaande bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Dit onderdeel heeft 3 benaderingswijzen: de ene ziet op inpassen, aanpassen of transformeren, de andere op niveaus: gebiedsidentiteit, structuren en kavelniveau een derde ziet op beschermingscategorieën (1 topkwaliteit, 2 bijzondere kwaliteit), voor de betreffende gebieden dient in de toelichting van een ruimtelijk besluit op deze punten een onderbouwing te worden geleverd ; 
  4. Windenergie: de verordening maakt het mogelijk om buiten de aangewezen locaties kleinere windmolens toe te staan voor zover dat passend is bij de lokale situatie;
  5. Archeologie: naar aanleiding van uitgevoerde onderzoeken is de verwachtingswaarde in een aantal gevallen bijgesteld;
  6. Regionale visies voor wonen: GS hebben de regionale visies aanvaard tot 1 juli 2017; bij de actualisering die voor juli 2017 gevraagd wordt zet de provincie is op een doorontwikkeling om ze kwalitatiever en integraler te maken.  
 Bovenstaande heeft vooralsnog geen directe invloed op de bestemmingsregeling in dit bestemmingsplan.
3.2.3 Verordening Ruimte
Tegelijk met de VRM hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld (geconsolideerd, in werking per 4 februari 2016). De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. De verordening bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen, zoals de ladder voor duurzame verstedelijking.
  
Planspecifiek
In de Verordening Ruimte staan regels opgesteld met betrekking tot de realisatie van nieuwe ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is gezien het conserverende karakter van het plan derhalve niet noodzakelijk (zie toelichting paragraaf 3.1.3).  Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat het initiatief getoetst wordt aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Gemeentelijk beleid
             
3.3.1 Structuurvisie Oegstgeest 2005 - 2020
De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie biedt een kader voor de toekomstige ontwikkelingen van Oegstgeest. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook gevolgd worden door uitwerkingsplannen (bestemmingsplannen, bouwplannen) en eventueel aangevuld worden met aangepast sectoraal beleid. De structuurvisie geeft de grenzen van de planvorming aan: waar en hoe kunnen zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen in de komende 15 tot 20 jaar.
 
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de groeiende groep ouderen en starters (jongeren) prioriteit.
 

Visiekaart Structuurvisie (2005), plangebied rood omlijnd
 
Planspecifiek
De plankaart van de structuurvisie geeft de locatie Oudenhof en Klinkenbergerplas de aanduidingen ‘Groen’ en 'Water'. De locatie is ook opgenomen in de deelgebieden 'Klinkenberg', 'Noord Oegstgeest' en 'Lange Voort'. 
 
Voor Groen en Water geldt dat niet zozeer nieuw groen wordt voorgesteld, maar vooral maatregelen om enerzijds het aanwezige groen met elkaar te verbinden (ecologische en recreatieve verbindingen) en om anderzijds bestaand groen beter te benutten. Gebieden als de Klinkenbergerplas, landgoederen en parken zijn waardevolle elementen die niet mogen worden aangetast. De Haarlemmertrekvaart en het Oegstgeester Kanaal dienen als waardevolle recreatieve route. Naast het verbinden van de groenzones en het versterken van de recreatieve activiteiten en routes zijn in de deelgebieden, behoudens het voorzien en afronden in zorgvoorzieningen, geen ontwikkelingen voorzien. 
 
3.3.2 Oegstgeest in beweging, Het levende Dorp, Visiedocument 2020 (2011)
De gemeente blijft ook in de toekomst streven naar een goed en evenwichtig leefklimaat. De goede mix van wonen, werken en leven wil de gemeente ook in 2020 koesteren. Er dient een goede balans te zijn tussen rust en reuring.
Om dit te bereiken zoekt Oegstgeest naar samenwerking met inwoners, buurgemeenten en lokale en regionale partners. Dienstverlening en kwaliteit van beleid staan in de gemeente hoog in het vaandel.
Oegstgeest zal zich steeds nadrukkelijker profileren als een proactieve partner, die zich inspant voor een sterke regio. Om dit toekomstbeeld waar te maken, benoemt het college vier hoofdthema’s, die als een rode draad door deze visie zijn verweven.
  1. Benutten van potentieel: In 2020 worden de bronnen van het dorp optimaal benut. De gemeente onderscheidt enerzijds het fysieke potentieel, waaronder het groen, het water en de gebouwen en monumenten. Anderzijds beschikt de gemeente ook over het potentieel van de inwoners, gekenmerkt door een relatief hoog opleidingsniveau, actief ondernemerschap en een goed georganiseerd sociaal netwerk. Al die bronnen wil de gemeente in de toekomst aanspreken om de gemeentelijke ambities te realiseren.
  2. Gemeente als meewerkkracht: De gemeentelijke organisatie heeft de inwoners en partners hard nodig om het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat van Oegstgeest in stand te houden. De gemeente wil een rol vervullen als actieve meewerkkracht, die alle betrokken partijen motiveert, faciliteert en ondersteunt om het potentieel van ons dorp aan te wenden.
  3. Verbindingen leggen: Als moderne overheid streeft de gemeente Oegstgeest een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie met inwoners en partners na. De gemeente brengt mensen, initiatieven en belangen bij elkaar om zo de gewenste ontwikkelingen tot stand te brengen. Ook de fysieke verbinding wordt gelegd door wegen, groen en water op elkaar aan te sluiten.
  4. Duurzaamheid: De gemeente en de gemeenschap zetten zich bewust in om invulling te geven aan het begrip duurzaamheid. In de fysieke zin spant de gemeente zich in om het milieu zo min mogelijk te belasten. In de sociale zin wordt geprobeerd het aantal kansarmen, zowel hier als elders op de wereld, te verminderen en maakt men zich hard voor maatschappelijke verantwoord ondernemen. De gemeente geeft op beide vlakken het goede voorbeeld door duurzaamheid te integreren in alles wat zij doet.
In het visiedocument wordt expliciet aandacht besteed aan de groenstructuur. De groenstructuur en de prominente rol van het water zijn zeer bepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en leven. De gemeente wil inwoners meer bij het beheer, het onderhoud en de inrichting van het groen betrekken. Oegstgeest dient uit te groeien tot een verbindende schakel in de regionale groen- en waterstructuur, waardoor er in de regio een doorgaande groene zone ontstaat. De gemeente stimuleert een gevarieerd en levendig gebruik van de omliggende natuur, door langs (water)routes en plassen kansen te bieden aan ondernemers, bijvoorbeeld voor kleinschalige horeca, schooltuinen, een dorpsboomgaard of een kinderboerderij.
 
3.3.3 Groenbeleidsplan 2011 - 2015
Het Groenbeleidsplan vormt het kader voor hoe in Oegstgeest het gewenste groen en blauw er uit zal zien. Het geeft richting aan toekomstige (her)inrichtingen, omvormingen en eventuele uitbreidingen van het openbaar groen. Uitgangspunten zijn:
  • het in stand houden en ontwikkelen van de groenstructuur in Oegstgeest en aansluiting op regionale groenstructuren;
  • het bewaken en verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid;
  • het optimaliseren van de gebruikswaarde van het groen;
  • voorlichting.
In het Groenbeleidsplan heeft de gemeente Oegstgeest het streven naar behoud en versterking van de hoofdgroenstructuur verwoord. Dit streven staat ook centraal in de “Structuurvisie Oegstgeest 2005 – 2020”. De hoofdgroenstructuur is voor een groot deel historisch bepaald. De waterlopen (blauwe structuur) en de bos- en landgoederen zijn de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze structuur sluit aan op de bovenlokale groenblauwe structuur. Langs de randen van de gemeente Oegstgeest zijn drie omvangrijke groene zones te onderscheiden die van regionaal belang zijn. Binnen Oegstgeest zijn een aantal groene elementen van formaat te onderscheiden die op een lager schaalniveau de groene dooradering van de gemeente vormen. Op een lager niveau zijn er de wegen die de groenvoorzieningen van hogere orden verbinden. Zowel de recreatieve en educatieve, als de ecologische functie van de hoofdgroenstructuur wordt van belang geacht. Om dit streven nader uit te werken zijn in het Groenbeleidsplan projecten geformuleerd.
 
Zones in de hoofdgroenstructuur
 
Voor het plangebied is het volgende van belang.
  1. Klinkenbergerzone (verbindingszone tussen de Kaag, de Elsgeesterpolder en (de polders achter) de binnenduinen). 
    De Klinkenbergerplas is ecologisch gezien (nog) niet erg waardevol, al zijn hier wel steeds meer watervogels waar te nemen. De noordelijke kleine plas is verondiept en zal worden ingericht als natuurgebied. Een deel van de grote plas krijgt een natuurvriendelijke oeverinrichting. Recreatieve voorzieningen zullen hier de komende jaren worden uitgebreid. Via oevers en open water, zoals het Poelmeer (21) bestaat er een
    verbinding met het open poldergebied ten noorden van het zwembad Poelmeer en de nieuwe wijk Poelgeest. Deze gebieden sluiten aan op het Kaaggebied. De oeverlanden langs de noordzijde van het Oegstgeesterkanaal versterken de functie. Het ecologisch functioneren van het open gebied ten noorden van de wijk Poelgeest is afhankelijk van de aansluiting op de Overveeroevers (2), nu in agrarisch beheer.
  2. De Hoogspanningszone (verbindingszone tussen Overveerpolder en Elsgeesterpolder):
    Deze zone is onderdeel van allerlei groene stroken en plantsoenen in Haaswijk, Morsebel en Poelgeest en ligt onder de hoogspanningsleiding, waar niet mag worden gebouwd. De zone loopt evenwijdig aan de Haarlemmertrekvaart (24) en ligt tegenover de Klinkenbergerplas (22), sluit in het zuiden aan op de noordelijke natuurlijke oever van het Oegstgeesterkanaal (33) en sluit in het noorden aan op een groenstrook langs het voormalige MEOB terrein en het terrein van Van der Luyt.
    De hoogspanningszone is afwisselend ingericht met voornamelijk een recreatieve functie. Vrijwel de gehele strook bestaat uit grasland met watergangen met op rijen geplaatste knotwilgen. Het gras is kort gemaaid en de oevers zijn beschoeid. Aan het zuidelijke uiteinde ligt een klein eilandje met elzen. Plaatselijk is een speeltuintje aangelegd met een meidoornhaag. Soms loopt er een wandelpaadje over het grasveld. Afhankelijk van de ondergrond kan in de hoogspanningszone het ecologisch beheer worden uitgebreid. Door de aanleg van een groene zone langs het voormalige MEOB-terrein kan deze verbindingszone worden versterkt.
  3. De Oegstgeesterkanaalzone (verbindingszone tussen Poelmeer en Morsebelzone):
    Langs het Oegstgeesterkanaal (33) ligt aan weerszijden een strook openbaar groen. De noordzijde wordt gedeeltelijk natuurlijk beheerd. Er is een toenemende behoefte aan recreatieruimte dicht bij huis. De noordoever is niet overal toegankelijk voor wandelaars. Hier wordt een wandelpad aangelegd waarmee het gebied recreatief wordt ontsloten. Dit wandelpad legt enerzijds een verbinding met het wandelpad richting het Boerhaaveplein en verder naar het Groene Kerkje, in de andere richting met de wandelroute langs de Haarlemmertrekvaart en vervolgens naar de Klinkenbergerplas.
  4. Hofdijckzone (verbindingszone tussen Voscuyl en Oud Poelgeest): 
    Deze zone verbindt het drogere Bos van Wijckerslooth (35) met het landgoed van Oud Poelgeest (8). Het voormalige landgoed Bos van Wijckerslooth (35) vormt een overgang van een oude strandwal (waarop de Rhijngeesterstraatweg) naar het lager gelegen deel (Terweeweg-Lijtweg-Wijttenbachweg) met een zandige, ooit opgeworpen heuvel. Landgoed Oud Poelgeest (8) is een nat gebied naast een oude strandwal. De overeenkomst is wat betreft de vegetatie gelegen in de soort bomen (eik, beuk, hulst), in beide gebieden zijn stinsenplanten te vinden. Het verschil tussen het landgoed en het bos is voornamelijk de ondergroei (o.a. Doronicum pardalianches L. in Oud Poelgeest). De verschillen in de fauna  hangen daarmee samen.
    De boomrijke verbinding wordt gevormd, van west naar oost, over de Hofdijck (36) en de Laan van Alkemade (37), met als versterkende elementen het Hofbrouckerpark (38) en de houtsingels rond sportcomplex de Krogt (39) tussen de Hofbrouckerlaan en de Laan van Oud Poelgeest. Deze zone verdient ecologisch versterking.
3.3.4 Milieubeleidsplan 2011 - 2014
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Oegstgeest is vastgelegd in het Milieubeleidsplan 2011-2014: “Duurzaamheidagenda Samenwerken en Verbinden” (november 2011) .
Het Milieubeleidsplan Oegstgeest liept tot en met 2014. De gemeenteraad van Oegstgeest heeft besloten om de geldigheid van het Milieubeleidsplan met de duur van 2 jaar te verlengen, conform de mogelijkheden in de Wet milieubeheer. Het Milieubeleidsplan is dan het geldend beleidskader tot en met 2016.
 
Het Milieubeleidsplan  kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.
 
Oegstgeest komt op voor een goede leefomgeving, voor veiligheid en duurzaamheid. Duurzaamheid is daarbij de ideale mix van ecologische, economische en sociale belangen voor onze gemeente voor de lange termijn. De gemeente werkt hier al lang aan en gaat met deze Duurzaamheidsagenda 2011-2014 een nieuwe stap maken die gaat leiden tot veel concrete acties. De gemeente wil vooral zo veel mogelijk duurzaamheidkansen benutten. We willen wonen in een gezonde en veilige leefomgeving. We leven echter in een sterk verstedelijkt gebied met veel infrastructuur en bedrijvigheid. Weg-, trein- en vliegverkeer, het vervoer van gevaarlijke stoffen en bedrijfsactiviteiten zijn geregeld zodat ze geen gevaar voor onze gezondheid en veiligheid vormen. De gemeente zorgt er voor dat dit ook zo blijft. Dat betekent aandacht voor luchtkwaliteit en geur, voor geluid en verkeer maar ook voor bedrijfsactiviteiten en het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. De bodemkwaliteit moet geschikt zijn om op te wonen. En voor de samenleving moet de informatie hierover eenvoudig beschikbaar zijn.
 
De gemeente en de Omgevingsdienst zorgen er voor dat de bedrijven werken conform de meest actuele regels. Dit betekent dat bedrijven een actuele vergunning hebben of conform Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) werken (zoals het Activiteitenbesluit, Besluit Landbouw, Besluit glastuinbouw).
 
Mobiliteit veroorzaakt vaak geluidproductie en emissie van lucht verontreinigende stoffen. Dat mag niet tot overlast leiden. Verkeersbewegingen en vervoer van stoffen kunnen tot veiligheidsrisico’s leiden. Die risico’s wil de gemeente tot een minimum beperken. Duurzame mobiliteit is ook onderdeel van ons klimaat- en energiebeleid en van het beleid voor luchtkwaliteit en geluid. Het is ook een aandachtspunt bij duurzame inrichting.
 
Een groene omgeving draagt bij aan een gezonde leefomgeving en heeft een belangrijke recreatieve functie. De gemeente wil die groene omgeving daarom beschermen waar nodig. Het kan gaan om natuur, maar ook over agrarisch gebied. Landelijke geuren kunnen echter ook negatief worden beleefd. Overlast in dat kader zal de gemeente tegengaan en voorkomen. Er wordt gewerkt aan de vitaliteit en de uitbreiding van de groene gebieden.
   
3.3.5 Uitvoeringsplan Ecologische verbindingen in de gemeente Oegstgeest (2013)
Het voorliggende uitvoeringsplan is een uitwerking van de ambitie van Oegstgeest om de ecologische verbindingen in de gemeente in kaart te brengen en deze waar mogelijk te versterken en/of uit te breiden.
De ecologische structuur in de gemeente Oegstgeest bestaat uit kerngebieden en verbindingszones. De verbindingszones zijn voornamelijk lijnvormige elementen als watergangen, kanalen, bomenlanen, lijnvormige beplantingen en wegbermen. Tevens kunnen verbindingen bestaan uit kleinere groengebieden (stapstenen) die op een bepaalde afstand van elkaar liggen. De verbindingszones hebben 3 functies vanuit de ecologie, te weten: een verbindingsfunctie, belevingsfunctie en leefgebiedfunctie. De inzet van de gemeente moet zich richten op verbetering van ecologische verbindingen, door omvorming en een natuurlijker beheer van de groene zones en watergangen.
 
3.3.6 Snippergroenbeleid 2013
Oegstgeest heeft in de meeste buurten behoorlijke openbare groenvoorzieningen. Het openbaar groen heeft een belangrijke functie als zichtgroen, recreatief groen, educatief groen, esthetisch groen, maar ook de ecologische waarde van het groen rondom bebouwing is van belang. De gemeente kan besluiten openbaar groen te verkopen of te verhuren. In de nota zijn de mogelijkheden uitgewerkt om percelen openbaar groen van beperkte omvang te verkopen.
 
3.3.7 Welstandsnota (herziening 2015)
De gemeente Oegstgeest heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de Woningwet en is eerder herzien in 2009. Met de herziening van 2015 wil de gemeente het welstandsbeleid actualiseren naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, veranderingen in de wetgeving en ervaring met de uitvoering van het welstandstoezicht. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.  
Volgens de Woningwet moet een plan voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. De gemeente heeft in het welstandsbeleid met name het algemeen belang op het oog. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kernen behouden.
Binnen het plangebied zijn vier verschillende gebieden gedefinieerd; Dorpslinten Oegstgeest, Rechte wijken, Meanderwijken en Sport & recreatie. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.
 
3.3.8 Actieplan Geluid Oegstgeest (2008)
De richtlijn Omgevingslawaai 2002/49/EG van de Europese Commissie stelt het maken van geluidskaarten en actieplannen verplicht voor gemeentes die deel uitmaken van een agglomeratie. De minister van VROM heeft in Nederland 6 van zulke agglomeraties aangewezen. Oegstgeest ligt in de agglomeratie Den Haag – Leiden. Daarom moet Oegstgeest geluidskaarten en een actieplan produceren.
 
Oegstgeest wil de geluidbelasting terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Zulke maatregelen worden ook in het kader van de luchtkwaliteit al overwogen. Voor geluid denkt de gemeente aan toepassing van stille wegdekken op enkele knelpuntsituaties. Om bestaande knelpunten aan te pakken neemt de gemeente zich voor de wegen met plandrempeloverschrijding (en ook de overige wegen) te voorzien van stil asfalt. Dit zal plaatsvinden wanneer die wegen volgens het regulier onderhoudsschema van nieuw wegdek voorzien zullen worden.
 
De gemeente wil ook voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan met hoge geluidbelastingen. Maar Oegstgeest moet niet helemaal “op slot”. Er moeten nieuwe ontwikkelingen mogelijk blijven, die zorgvuldig worden ingepast. De invloed van geluid op de leefomgeving wordt daarin meegewogen samen met andere factoren.
 
3.3.9 Visie toekomst kinderopvang (2009)
De gemeente Oegstgeest heeft een visiestuk opgesteld waarin een overzicht staat van het huidige aanbod van kinderopvang, landelijke en lokale ontwikkelingen worden geschetst, wensen en ideeën van verschillende kinderopvangorganisaties op een rij worden gezet en waar de visie en ambitie van de gemeente op het gebied van kinderopvang wordt weergeven.
 
Kinderopvang moet worden gezien als een blijvende noodzakelijke voorziening. Het huidige kinderopvangaanbod in Oegstgeest is - zo laten de prognoses zien - onvoldoende (en dan vooral in Oegstgeest Midden/ Zuid en op termijn misschien ook in Poelgeest en Nieuw - Rhijngeest) om aan de toekomstige vraag te voldoen. 
De gemeente wil - binnen zijn verantwoordelijkheden - bijdragen aan een antwoord op deze sterk groeiende vraag naar kinderopvang. Zo wordt bij de bouw van nieuwe scholen standaard rekening gehouden met buitenschoolse opvang. Omdat de mogelijkheden bij scholen in Oegstgeest beperkt zijn, wil de gemeente net zo goed meewerken aan andere huisvestingscombinaties, zoals met sport of scouting. Ook wordt geprobeerd in bestemmingsplannen ruimte voor buitenschoolse opvang te reserveren.
 
3.3.10 Paraplubestemmingsplan Mantelzorg
De vergrijzing heeft tot gevolg dat er een grotere behoefte komt aan thuis- en mantelzorg in Oegstgeest. In april 2008 is in opdracht van de gemeente Oegstgeest een onderzoek uitgevoerd naar de woonvoorkeuren van 55-plussers binnen de gemeente met als doel te achterhalen welke aspecten senioren belangrijk vinden. Ongeveer 80% van de respondenten heeft aangegeven zolang mogelijk in de eigen woning te willen blijven wonen.
De gemeente Oegstgeest acht het van groot belang dat hulpverlening door naasten daadwerkelijk plaats kan vinden in de eigen woonomgeving. Nut en noodzaak van mantelzorg worden dus erkend, maar in de meeste gevallen is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Door middel van het paraplubestemmingsplan wil de gemeente mantelzorg voor alle bestemmingsplannen regelen.
 
Uitgangspunt van het Paraplubestemmingsplan Mantelzorg is een verbod tot het gebruik van aan-, uitbouw of bijgebouwen voor mantelzorg. Van dit verbod kan worden afgeweken door middel van een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De definitie voor mantelzorg die daarbij in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd, is:
 
'Langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.'
 
Mantelzorg is dus alle langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep (de gebruikelijke zorg overstijgend) wordt geboden aan een hulpbehoevende. Dit gebeurt door personen uit de directe omgeving van de hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie. Het gaat dus om zorg die wordt geboden buiten de professionele/betaalde zorg om. Mantelzorg is onder voorwaarden mogelijk binnen alle woonbestemmingen van de gemeente Oegstgeest. Op bedrijfswoningen bij overige bestemmingen is dit plan ook van toepassing. Recreatiewoningen zijn echter uitgesloten van de regeling.
 
Huisvesting in verband met mantelzorg kan onder voorwaarden ook vergunningvrij zijn. In een woning of in een bestaand bouwwerk bij een woning mag iemand (met zijn of haar levenspartner) wonen die zorg verleent aan de bewoner van de woning of zorg ontvangt van de bewoner van de woning. Dit is alleen onder voorwaarden toegestaan. Na beëindiging van de mantelzorgbehoefte moeten de mantelzorgvoorzieningen weer worden verwijderd.
 
3.3.11 Regeling Kelderbeleid (2004)
Vanuit het bestuur van Oegstgeest is de wens geuit beleidsregels te formuleren ten aanzien van het realiseren van kelders bij woningen. Met name doordat vaak in de erfgrens wordt gebouwd leidt dit tot overlast bij belendende percelen. De bouw van kelders bij woningen binnen de bebouwde kom kan worden toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende criteria:
  • het verzoek dient een objectieve dringende reden te bevatten waarom in het specifieke geval van het bestemmingsplan wordt afgeweken;
  • er mag geen strijdigheid ontstaan met eventueel aanwezig rijksbeleid dan wel provinciaal beleid;
  • belanghebbenden mogen niet worden geschaad door het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid;
  • er mag bij het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid geen strijd ontstaan met geldende milieuwetgeving;
  • het verzoek om afwijking moet passen binnen de ruimtelijke structuur voor het betreffende gebied.
3.3.12 Wonen en werken aan huis (2004)
De gemeente kent een eigen beleidsregel met betrekking tot wonen en werken aan huis. Deze beleidsregel weerspiegelt de lijn die de gemeente inzet voor alle nieuwe bestemmingsplannen in Oegstgeest. De combinatie van wonen en aan huis werken moet, op eenduidige wijze, mogelijk worden gemaakt in Oegstgeest. Juridische valkuilen dienen daarbij echter vermeden te worden.
Beroep of bedrijf aan huis is alleen mogelijk in de woning zelf, inclusief eventuele aan- of uitbouwen. In de vrijstaande bijgebouwen is geen beroeps- of bedrijfsactiviteit mogelijk). Op deze wijze is de regeling eenvoudiger en eenduidiger te handhaven.
 
3.3.13 Ligplaatsen pleziervaartuigen (2003)
Uit oogpunt van veiligheid, gezondheid en het aanzien van de gemeente, kent de gemeente Oegstgeest een regeling omtrent het ordelijk gebruik van de ligplaatsen voor pleziervaartuigen. In deze regeling staat onder andere dat het verboden is om zonder een vergunning van bevoegd gezag met een pleziervaartuig een ligplaats in te nemen op de ligplaatsen van het ligplaatsen-plan.
 
3.3.14 Terrassenbeleid gemeente Oegstgeest 2005
Het terrassenbeleid gemeente Oegstgeest 2005 is door het college van burgemeester en wethouders op 8 november 2005 gewijzigd vastgesteld en op 1 januari 2006 in werking getreden. In het terrassenbeleid zijn beleidsregels opgenomen die betrekking hebben op het plaatsen, uitstraling, situering en openingstijden van terrassen. De beleidsregels uit het terrassenbeleid zijn van toepassing op het plaatsen van terrassen op de openbare weg, waarbij het niet relevant is of een terras op eigen terrein of op gemeentegrond is gesitueerd. Als een terras voor klanten bereikbaar is, en dus voor het publiek toegankelijk, dan dient een terrasvergunning aanwezig te zijn. Slechts voor terrassen in particuliere tuinen geldt het terrassenbeleid niet. Tevens wordt verwezen naar de Algemene Plaatselijk Verordening van de gemeente Oegstgeest.
 
3.3.15 Notitie parkeren 2003
De gemeenteraad van Oegstgeest heeft in 2003 het beleid met betrekking tot parkeren vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat wordt aangesloten aan de landelijk geldende CROW-richtlijnen.
 
3.3.16 Nota duurzaamheidsbeleid 2013-2017
In het collegeprogramma en coalitie-akkoord is duurzaamheid benoemd als één van de speerpunten voor deze bestuurlijke periode. Duurzaamheid is als rode draad stevig verankerd in de Toekomstvisie 2020. Binnen de periode van het duurzaamheidsbeleid streeft de gemeente Oegstgeest er naar om de volgende doelstellingen te bereiken:
  1. Duurzaamheid integraal in het gemeentelijk beleid verankeren;
  2. Elk jaar specifiek aandacht besteden aan het ondersteunen van en bijdragen aan één van de 8 van de Millenniumdoelen;
  3. Creëren van een duurzame werkomgeving, bedrijfsvoering en organisatie en daarin duurzaam gedrag mogelijk maken en stimuleren;
  4. Gemeentelijke taken duurzaam uitvoeren;
  5. Het verduurzamen van dagelijkse zaken, middels duurzame initiatieven van en met externe partners te stimuleren.  
3.3.17 Kadernota Mobiliteitsplan (2016)
In 2016 is de kadernota mobiliteitsplan Oegstgeest vastgesteld. Aanleiding is de ambitie in de coalitieagenda 2014-2018 dat, om het dorp aantrekkelijk te houden om te wonen, werken en recreëren, een goede verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid  van belang is. Het mobiliteitsplan Oegstgeest beschrijft de ambitie en de (gewenste) ontwikkelingen van Oegstgeest op het gebied van mobiliteit.
 
De doelstelling van Oegstgeest is veilig, bereikbaar en leefbaar te zijn. De mobiliteit en de mobiliteitsmaatregelen moeten bijdragen aan deze doelstellingen. Enkele kaders en uitgangspunten zijn in de kadernota opgenomen:
  1. De bestaande hoofdstructuur behouden en kruispunten op de hoofdstructuur zo inrichten dat de verkeersveiligheid verbetert;
  2. Vormgeving van wegen aanpassen aan hun functie conform het principe 'Duurzaam veilig' en het fietsnetwerk optimaliseren; 
    Openbaar vervoer afstemmen op twee hoofddoelgroepen: verbindend OV via de snelle routes op hoofdwegen laten rijden en een systeem faciliteren voor mensen met een mobiliteitsbeperking;
  3. In bestaande woonbuurten met een parkeerdruk tot 95% een afstand van 100 m van de parkeerplek tot de woning accepteren. Bij een parkeerdruk gelijk aan of hoger dan 95% een afstand van 150 m accepteren. Een stelsel van parkeernormen opstellen voor nieuwe ontwikkelingen en geen parkeermaatregelen nemen met uitzondering van blauwe zones bij winkelcentra.
In en om het plangebied zijn diverse scholen aanwezig. De gemeente Oegstgeest acht de verkeersveiligheid van scholieren als zeer belangrijk. In het kader school- en sportomgevingen krijgen de volgende elementen een plaats: mobiliteitsgedrag in kaart brengen, beïnvloedingsmogelijkheden inventariseren, essentiële inrichtingseisen opstellen, herkenbaarheid vergroten, snelheid remmen, de ingangen aansluiten op het fietsroutenetwerk. 
Met name aan de Lange Voort spelen problemen op het vlak van de verkeersveiligheid. Derhalve worden diverse acties en maatregelen in het mobiliteitsplan benoemd welke betrekking hebben op onder andere het verbeteren van het fietsroutenetwerk, herinrichting van de Lange Voort op de functie verblijfsgebied, maar ook het bestuderen analyseren van gevaarlijke punten en oplossingen hiervoor aandragen.  
 
3.3.18 Evenementenbeleid Oegstgeest 2016
Op 29 september 2011 is het evenementenbeleid in werking getreden. De nota evenementenbeleid is geschreven om het proces van vergunningverlening voor evenementen in goede banen te leiden. Het beleid beoogt een duidelijk kader te geven waarmee de beste voorbereiding, begeleiding en beoordeling van een evenement mogelijk is. Na vaststelling van de nota evenementenbeleid in 2011 zijn er diverse ontwikkelingen geweest die er toe geleid hebben het evenementenbeleid te actualiseren. De actualiseren heeft plaats gevonden in 2016.
Om de veiligheid te waarborgen bij evenementen is een kader evenementenveiligheid vastgesteld door de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM). Eveneens is de actuele Drank- en Horecawet opgenomen in het huidige evenementenbeleid.
    
Naar aanleiding van jurisprudentie is in onderhavig bestemmingsplan een aanduiding 'evenemententerrein' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn, onder voorwaarden, evenementen toegestaan. Bij de aanvraag evenementenvergunning zal worden beoordeeld of een evenement passend is in de omgeving en voldoet aan de wettelijk gestelde eisen.
hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond worden. Daaronder valt de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.). Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt per onderzoeksaspect enkel een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
 
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
 
milieucategorierichtafstand rustige woonwijk en rustig buitengebiedgemengd gebied
110 m0 m
230 m10 m
3.150 m30 m
3.2100 m50 m
4.1200 m100 m
4.2300 m200 m

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt.
Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen; 
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Situatie binnen het plangebied
In 2016 is een inventarisatie gemaakt van de in het plangebied aanwezige bedrijven. Uit de lijst van bedrijven en niet-woonfuncties blijkt dat met name categorie 1 en 2 bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied aanwezig zijn. De niet-woonfuncties binnen het plangebied zijn in de tabel weergegeven.
 
NaamAdresFunctie (bestemming)SBI codeMilieu-categorieGewenste afstand t.o.v. woningenWerkelijke afstand t.o.v. woningenVoldoet
Horizon jeugdzorg
Poelruiterpad 1 - 7Opvang en wonen (M)
8621, 8622, 8623
110 m235 mJa
Grondstoffenbank Zuid Holland (historisch)Poelruiterpad naast 1verwerker grond en baggerspecie (N)---235 mJa
IBB KondorOude Vaartweg 1Kantoor (B)
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82
110 m15 mJa
v.d. Haar en PartnersOude Vaartweg 1Kantoor (B)
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82
110 m15 m Ja
VOCOude Vaartweg 1Onderhoudsbedrijf (B)-110 m15 mJa
Tauro BeheerOude Vaartweg 1Kantoor (B)
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82
110 m15 mJa
Korswagen GroepOude Vaartweg 2Kantoor (B)
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82
110 30 mJa
Th. P. v. Steijn en zn.Oude Vaartweg 5Teelt van gewassen (A)011, 012, 013230 m15 mNee
P. RuigrokOude Vaartweg 6Teelt van gewassen (A)011, 012, 0132 30 m15 mNee
Openhaard-houthandel HoogeveenOude Vaartweg, achter nr. 8Bedrijf - houthandel (B)4673230 m50 mJa
Bestemming 'Bedrijf - nader uit te werken'Punt ten zuiden Oude Vaartweg / HaarlemmervaartBedrijf - nader uit te werken (B-U)-110 m 10 mJa
RecreatieterreinKlinkenbergpad 1 - 7Recreatie (R)-110 m 136 mJa
La-CAldo van Eycklaan 68(GD)-230 m0 mNee
Kinderdagverblijf het Kindercircus - SKO OegstgeestAldo van Eycklaan 56Kinderopvang (GD)8891230 m0 mNee
AtillaGerrit Rietveldlaan 1aHandboogschutters vereniging (S)931110 m28 mJa
Scouting Sagara Satrya'sMariahoevelaan 8Scouting (M)-23033 mJa
Dierenkliniek RijngeestPresident Kennedylaan 260Dierenkliniek (W)
8621, 8622, 8623
110 m11 mJa
HofdijckschoolHazenboslaan 1Basisschool (M)852. 8531230 m11 mNee
Leo Kanner SchoolHazenboslaan 101Speciaal voortgezet onderwijs (M)
852, 8531
230 m20 mNee
De KringRembrandt van Rijnlaan 26Basisschool (M)
852, 8531
230 m15 mNee
MontessorischoolLange Voort 261 cBasisschool (M)
852, 8531
230 m3 mNee
Restaurant Tolhuysch (historisch)Jaagpad 1Horeca (H)561110 m0 m-
Gasdrukregel- en meetstation
Govert Flincklaan 
(plantsoen ter hoogte van nr. 24)
 - 35230 m15 mNee
Gasdrukregel- en meetstationMariahoevelaan 3 - 35230 m15 mNee
Opslagtank KPN TelecomAdmiraal de Ruyterlaan 1Bedrijf - nutsvoorziening (B)-110 m4 mNee
 
Conclusie
Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan. De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Hierdoor komt het bijvoorbeeld voor dat bedrijven en woningen die vlak bij elkaar liggen ook zijn bestemd conform deze situatie, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke en milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar zouden moeten zijn gesitueerd.
De bestaande situatie kan voor wat betreft de milieuzonering niet meer worden vastgelegd conform de gewenste indicatieve afstanden aangezien zij een feit is. Op basis van de Wet milieubeheer kunnen eventueel maatregelen worden getroffen / geëist zodat hinder op gevoelige functies kan worden gereduceerd dan wel voorkomen. Voor zover bekend levert de bestaande bedrijvigheid geen hinder op voor de bestaande woonomgeving.
 
4.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van nieuwbouw van geluidgevoelige objecten. Voor onderhavig bestemmingsplan is geen  nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai  noodzakelijk. Er vinden namelijk geen nieuwe ontwikkelingen plaats ten opzichte van datgene wat al in de geldende bestemmingsplannen is toegestaan. Ook zijn er geen wijzigingen in de wegenstructuur.
 
4.1.3 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie zijn er wat betreft bodem geen knelpunten bekend. Daarnaast worden binnen het plangebied geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk.
 
4.1.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Bevb);
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor (Btev).
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijbehorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. 
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid. De risicokaart toont de risicovolle inrichtingen en de transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid
 
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Wel is een drietal risicovolle inrichtingen in de nabijheid van het plangebied gelegen. Het betreft het bedrijf Akzo Nobel Coatings (Rijksstraatweg 31, noorden plangebied), het zwembad Poelmeer (Lange Voort 273, zuidoosten plangebied) en het BP tankstation Elsgeest (Rijksweg A44, noordwesten plangebied).
 
Het tankstation is een tankstation voor de aflevering van brandstoffen, waaronder lpg, aan het wegverkeer. Bepalende risico-onderdelen van het tankstation zijn het lpg-vulpunt, het lpg-reservoir en de lpg-afleverinstallatie. Voor het tankstation dient rekening te worden gehouden met een afstand van 150 meter ten behoeve van het groepsrisico. De dichtstbijzijnde woningen in het plangebied liggen op voldoende afstand (meer dan 150 meter) tot dit tankstation, buiten de risicocontour.
 
Buiten het plangebied aan de Rijksstraatweg 31 in Sassenheim ligt de Bevi-inrichting Akzo Nobel Coatings. De PR 10-6-contour is niet buiten de inrichting gelegen. In 2010 is een QRA voor deze inrichting opgesteld omdat een overschrijding van de hoge BRZO-drempel plaatsvindt. Uit deze QRA is gebleken dat het invloedsgebied van het GR op 550 m is gelegen. Een klein deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. Uit de QRA is gebleken dat het GR niet overschreden wordt en zelfs kleiner is dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde. De aanwezigheid van de inrichting vormt dus geen belemmering voor voorliggende bestemmingsplan. 
 
Het zwembad Poelmeer is de derde risicovolle inrichting op de risicokaart. Hoewel in deze inrichting gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt het zwembad niet beschouwd als een Bevi-inrichting, maar valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dit vanwege de aard en hoeveelheid van de aanwezige gevaarlijke stoffen. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen beperkingen op de omgeving.
    
Vervoer gevaarlijke stoffen
In het plangebied zijn geen buisleidingen van de Gasunie aanwezig. Wel ligt ten oosten van het plangebied de spoorlijn Leiden - Haarlem/Schiphol. Volgens het Basisnet Spoor vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over deze spoorlijn.
 
Wel bevindt het plangebied zich in de invloedsfeer van de rijksweg A44, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Over de A44 ter hoogte van het plangebied worden uitsluitend LF1, LF2 en GF3 stoffen getransporteerd. Het invloedsgebied van LF1 en LF2 stoffen bedraagt 45 meter, van GF3 stoffen 355 meter. Slechts een beperkt deel van het plangebied vlat binnen de invloedsgebied van deze weg. Het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de A44 ligt onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico verandert niet als gevolg van dit bestemmingsplan. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de A44 moeten worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico (zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).  
Daarbij is ingegaan op de mogelijkheden voor hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
        
Conclusie
Voor het bestemmingsplangebied is de rijksweg A44 als risicobron van belang. Naar aanleiding van de uitgevoerde verantwoording van het groepsrisico kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de A44 geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
 
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
Planspecifiek
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
4.2 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. 
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels
te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Riolering en afkoppeling
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen; 
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel; 
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen); 
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer; 
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan; 
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen de gemeente en het hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het hoogheemraadschap is in het kader van het vooroverleg betrokken bij de totstandkoming van dit plan.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool wordt afgevoerd. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstelling zoals die zijn gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden, bergen en afvoeren van water. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert; 
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Compensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15 % regeling. Deze regeling houdt in dat toename aan verharding met 15 % oppervlakte water gecompenseerd dient te worden. In het bestemmingsplan is in de planregels opgenomen dat bij een toename met meer dan 500 m² aan bebouwing overleg met het hoogheemraadschap moet plaatsvinden.
 
Planspecifiek
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap van Rijnland vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur.
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen worden positief bestemd. Waterkeringen worden overgenomen op basis van de 'legger' van het hoogheemraadschap. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerders.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek   
Het plangebied maakt geen deel uit van een Nationaal landschap, beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van een belangrijk weidevogelgebied, gebieden met een bijzondere kwaliteit of karakteristieke landschapselementen. 
Voorts worden in voorliggend bestemmingsplan geen ontwikkelingen opgenomen die een wezenlijk effect zullen hebben op de aanwezige flora en fauna. Een ecologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Wel geldt altijd voor iedereen in Nederland dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
4.4 Cultureel erfgoed
 
4.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Archeologische waardenkaart Oegstgeest (2008)
De gemeente Oegstgeest heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
 
Oegstgeest heeft drie verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor deze waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd.
De gemeentelijke waardenkaart onderscheidt de volgende verwachtingszones met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria:
 
VerwachtingOppervlakteDiepte
Archeologische waarde> 25 m²50 cm
Hoge verwachtingswaarde> 100 m²50 cm
Gematigde verwachting> 250 m²50 cm
Lage verwachtingGeen voorschriftenGeen voorschriften
Geen verwachtingGeen voorschriftenGeen voorschriften
 
Planspecifiek
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente is in het plangebied sprake van de volgende archeologische (verwachtings)waarden:
 
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart, plangebied rood omlijnd
 
Voor het merendeel van het plangebied geldt dat er sprake is van een lage tot gematigde archeologische verwachting. In het noorden van het plangebied en een zuidoostelijke strook van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er bevinden zich geen archeologische monumenten in het plangebied.
 
Aan bodemingrepen die groter zijn dan de in de tabel genoemde oppervlaktes èn dieper gaan dan 50 cm zullen in ruimtelijke plannen voorwaarden verbonden worden die gericht zijn op het behoud (in of ex situ) van de aanwezige archeologische resten. Voor ontwikkelingen heeft dit tot gevolg dat er eerst archeologisch onderzoek verricht moet worden alvorens te kunnen ontwikkelen. In het bestemmingsplan zal worden getoetst of een mogelijke toekomstige ingreep in overeenstemming is met de archeologische waarden. Hiertoe zijn voor de gebieden met een hoge en gematigde archeologische verwachtingswaarden respectievelijk de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 in het bestemmingplan opgenomen, overeenkomstig het gemeentelijk beleid.
 
4.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Tolhuis en Tolhek
Binnen het bestemmingsplangebied bevindt zich alleen het rijksmonument het Tolhuis met tolhek langs de Haarlemmertrekvaart aan het Jaagpad 1, 3, 5, en 7. Het Tolhuis is een tolgaarderswoning uit de 17e eeuw met latere toevoegsels. Het is gebouwd voor het openbaar nut, om onderhoud aan de Trekvaart en de weg door middel van tolheffing te bekostigen. Trekschuiten legden hier vroeger aan om tolgeld af te dragen aan het toenmalige beheer. Ook wagens, karren, paarden, voetgangers en vee wat langs het 'tolhek' passeerden diende tolgeld af te dragen. Het monumentale tolhek beschikt over pijlers van baksteen en zandstenen bekroning. Aan weerszijden hangen de wapens van Haarlem en Leiden met het jaartal 1656.
 
Het Tolhuis en het naastgelegen Tolhek langs het Jaagpad zijn beide beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988. Derhalve dient het uiterlijk van het bestaande gebouw gerespecteerd te worden. Eventuele wijzigingen of aanvullingen mogen hieraan geen afbreuk doen en dienen in het kader van de aanvraag monumentenvergunning door de monumentencommissie te worden beoordeeld.
 
Oudenhofmolen
Buiten het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich de Oudenhofmolen. Deze molen staat in het Irispark aan de Lelielaan en dateert uit 1783. Oorspronkelijk is de molen gebouwd  ten behoeve van de bemaling van de polder Oudenhof, welke door ontpoldering in 1963 ophield te bestaan.
De Oudenhofmolen is aangewezen als rijksmonument en geniet als zodanig bescherming onder de Monumentenwet. Naast de cultuurhistorische waarde van de molen in algemene zin is ook het functioneren van de molen van belang. Samen vormen deze aspecten de belevingswaarde van de molen.
Ten behoeve van het functioneren van de molen dient in beginsel rondom elke molen een geschikte biotoop aanwezig te zijn teneinde de vrije windvang voor de molens te kunnen garanderen. Vanwege de aanwezige grootschalige bebouwing en bomen met opgaand groen is de windvang reeds beperkt. Ondanks de reeds verstoorde omstandigheden, zullen de goedkeuringscriteria in de vorm van een beschermingszone voor molens in stedelijk gebied die de provincie Zuid-Holland hanteert bij de goedkeuring van bestemmingsplannen (Nota Regels-voor-Ruimte), onverkort voor dit bestemmingsplan van toepassing zijn. Derhalve zal op de plankaart een afstandscirkel worden aangebracht, voor zover deze cirkel in het onderhavige plangebied ligt.
De bruikbare windrichting voor de molen komt overwegend uit het zuidwesten en zuiden. Onderhavig plangebied ligt echter ten oosten van de molen en zal de omstandigheden niet verder verslechteren. Het plan maakt in het gebied van de molenbiotoop ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
 
 
Ligging rijksmonumenten Tolgaarderswoning (1) en Oudenhofmolen (2) (bron: Bing.com/maps)
Voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en zal geen stedenbouwkundige veranderingen met zich meebrengen en/of afbreuk doen aan de landschappelijke waarden en beeldkwaliteit in de (directe) omgeving van het monument. Uitgangspunt is het handhaven van de kwaliteit en waar mogelijk deze te vergroten. Nader cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.
4.5 Besluit Milieueffectrapportage
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit ruimtelijke ordening moet ook worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Gemeenten en provincies moeten bij bouwprojecten beoordelen of een milieueffectrapport (MER) danwel een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, moet bepaald worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
 
Het bestemmingsplan is conserverend van aard waarbij nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt. Er worden geen projecten mogelijk gemaakt die zijn benoemd in de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. Dit houdt in dat verdere toetsing aan het Besluit m.e.r. niet van toepassing is.
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting op de planregels
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
 
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.  
hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid
 
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen (grootschalige) ontwikkelingen van aangewezen bouwplannen mogelijk. Wanneer er ontwikkelingen zullen plaatsvinden, worden deze op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro en inspraak
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel is overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Het voorontwerpbestemmingsplan Oudenhof en Klinkenbergerplas heeft op grond van de inspraakverordening Oegstgeest en het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in de periode van 2 november 2016 tot en met  14 december 2016 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om inspraakreacties schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken. 
 
De resultaten van het overleg en de inspraak zijn in een Nota Inspraak en overleg (bijlagen bij toelichting bijlage 3) opgenomen. De reacties zijn voorzien van een gemeentelijke beantwoording en leiden in enkele gevallen tot aanpassing van het bestemmingsplan. De aanpassingen betreffen:
 
Toelichting
  • De paragraaf ‘ecologie’ wordt in de toelichting van het bestemmingsplan aangevuld met de nieuwe Wet natuurbescherming, de ligging buiten provinciaal beschermd gebied en de aanwezige foerageergebieden en vliegroutes in het plangebied.
  • De paragraaf ‘bedrijven en milieuzonering’ wordt geactualiseerd voor wat betreft de bedrijvigheid in het plangebied. Ook wordt gecorrigeerd dat het gebied ‘De Oude Vaartweg’ wel binnen het plangebied valt.
  • De paragraaf ‘geluid’ wordt kort aangevuld met een planspecifieke toetsing.
  • Er wordt een groepsrisicoverantwoording uitgevoerd die zal worden opgenomen in de paragraaf ‘externe veiligheid’ in de toelichting.
  • Aan de toelichting zal een toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage worden toegevoegd.
  • In hoofdstuk 2 onder het kopje ‘Water en groen’ wordt kort ingegaan op het Hofbrouckerpark.    
Verbeelding
  • De vier bouwvlakken en directe omgeving van de bestaande aanleunwoningen aan de Piet Heinlaan en de Hazenboslaan worden buiten het plangebied van het bestemmingsplan gehouden.
  • De gronden van het vigerende bestemmingsplan ‘Oud Poelgeest’ worden buiten het plangebied van het bestemmingsplan gehouden.
  • De trap en de helling van het woongebouw Olympia 3 wordt gewijzigd van ‘Verkeer’ naar ‘Wonen’.
  • Het groen ter hoogte van de hellingbaan zal van de bestemming ‘Groen’ worden gewijzigd naar ‘Tuin’.  
Verder zijn enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. Deze zijn ook uiteengezet in de Nota Inspraak en overleg.
 
7.2 Zienswijzenprocedure
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
De ontvangen zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van beantwoording Zienswijzen welke als bijlage bij de toelichting is opgenomen (bijlagen bij toelichting bijlage 4). De zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijke beantwoording en leiden in enkele gevallen tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen, evenals enkele ambtshalve aanpassingen zijn in de Nota van beantwoording Zienswijzen  uiteengezet.