Oranje Nassau    

Oegstgeest

bestemmingsplan

identificatie planstatus
identificatiecode: datum: status:
NL.IMRO.0579.BPOranjeNassau-VA01  04-10-2017 voorontwerp
15-02-2018 ontwerp
projectnummer: 22-11-2018 vastgesteld
057900.20170642
opdrachtleider:
M. Boiten

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het om de tien jaar actualiseren van bestemmingsplannen was tot voor kort een wettelijke taak. Op 17 april 2018 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen)’ als hamerstuk afgedaan. Hiermee is het niet meer noodzakelijk elektronisch raadpleegbare bestemmingsplannen en beheersverordeningen elke tien jaar opnieuw vast te stellen. Deze afschaffing moet worden gezien als onderdeel van de overgang naar het ‘nieuwe stelsel’ van het omgevingsplan onder de Omgevingswet.

Ondanks dat actualisatie niet meer verplicht is, blijft het doel van de gemeente Oegstgeest dat er altijd een actueel overzicht bestaat van de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied. Daarnaast kan (nieuwe) wet- en regelgeving, gemeentelijk beleid en jurisprudentie op het gebied van de fysieke leefomgeving er toe leiden dat er aanpassingen nodig zijn in het bestemmingplan. Ook nieuwe ontwikkelingen en verleende vergunningen in afwijking van het bestemmingsplan kunnen tijdens een actualisatieslag waar gewenst meegenomen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet om deze reden in de samenvoeging en actualisatie van de volgende bestemmingsplannen:

  • Oranje Nassau, vastgesteld op 23 oktober 2008;
  • Eerste herziening bestemmingsplan Oranje Nassau, vastgesteld op 19 december 2013;
  • Wijzigingsplan Beukenhof, vastgesteld op 13 december 2011.

Tegen het bestemmingsplan Oranje Nassau uit 2008 is beroep ingesteld bij de Raad van State. Dit beroep is op een drietal gronden gegrond verklaard. De eerste herziening van het bestemmingsplan Oranje Nassau voorziet hoofdzakelijk in een reparatie van de vernietigde onderdelen. Onder andere de aan- en uitbouwenregeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Oranje Nassau is in de eerste herziening aangepast. Ook is er een regeling over terrassen, standplaatsen en evenementen opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan is speciale aandacht besteed aan deze onderdelen om te komen tot een zorgvuldige, consequente en toekomstbestendige regeling. Meer informatie over hoe omgegaan is met deze onderdelen is opgenomen in hoofdstuk 5.

De gronden binnen dit bestemmingsplan zijn in principe consoliderend herbestemd, zodat deze delen van het plangebied voorzien zijn van een actueel juridisch-planologisch kader, gebaseerd op huidige beleidsinzichten en gebruikerswensen. De bouw- en gebruiksmogelijkheden die, in de loop der jaren, verleend zijn via vergunningen in afwijking van het bestemmingsplan of via wijzigingsplannen zijn ook geïntegreerd in voorliggend bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied omvat globaal gezien het oude centrum van de gemeente Oegstgeest met in het noordwesten het Bos van Wijckerslooth, in de zuidelijkste punt het Hendrik Kraemerpark, in het westen de Oranjewijk en in het centrum en het noordoosten van het plangebied de Prinsessenwijk.

Zuidoost

De (zuid)oostelijke grens wordt gevormd door de Warmonderweg en de Laan van Oud Poelgeest. De Warmonderweg loopt vanaf de kruising met de Leidsestraatweg en Rijnsburgerweg in het zuiden, richting oosten overgaand in de Laan van Oud Poelgeest tot aan de kruising met de Laan van Alkemade. De Warmonderweg valt samen met de grens van de gemeente Leiden. Het gebied ten zuidoosten van het plangebied is de Leidse Hout.

Zuidwest

De zuidwestelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Geversstraat die in zuidwaartse richting overgaat in de Leidsestraatweg tot aan de kruising met de Warmonderweg. Het gebied ten zuidwesten van het plangebied is het landje van Bremmer met daar achter het terrein van het psychiatrisch instituut Endegeest (Rivierduinen).

Noordwest

De noordwestelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Rhijngeesterstraatweg. Deze grens loopt vanaf de rotonde met de Geversstraat en de Rijnzichtweg, langs de westzijde van het Bos van Wijckerslooth, tot aan de kruising met de Duinzichtstraat. De Duinzichtstraat is de meest noordelijke punt van het plangebied. In het gebied ten westen van het plangebied ligt het woongebied met het sportcomplex De Voscuyl.

Noord

De noordgrens begint in het westen bij de Duinzichtstraat. Deze grens loopt vervolgens zuidwaarts via de Wijttenbachweg en vanaf de kruising met de Lijtweg richting oosten via de noordzijde van de Hofdijck en voorbij de kruising met de Prinses Marijkelaan langs de zuidzijde van de Hofdijck en de Laan van Alkemade tot aan de Laan van Oud Poelgeest. Het gebied ten noorden van het plangebied wordt gevormd door de Bloemenbuurt in het westen, de Zeeheldenwijk en het sportcomplex Hofbrouckerlaan in het oosten.

De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

verplicht

Figuur 1.1 Begrenzing plangebied in rood

1.3 Planvorm     

Het bestemmingsplan is in principe consoliderend van aard. Dat wil zeggen dat de huidige functionele en ruimtelijke situatie in samenhang met de bestaande juridisch-planologische regelgeving als uitgangspunt heeft gediend voor de nieuwe juridische regeling. Bouwinitiatieven en gebruikswijzigingen die passen binnen de reguliere bestemmingslegging blijven uiteraard mogelijk. Vigerende afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden zijn waar ook wenselijk geïntegreerd in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving en toets aan de beleidskaders die relevant zijn voor het plangebied. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige omgevings- en ruimtelijke aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse plangebied     

2.1 Inleiding     

Het nieuwe bestemmingsplan beslaat een gebied dat verscheidene functies kent. Desondanks kan het ruimtelijk en functioneel gezien worden als een, qua karakter, samen horend gebied.

In dit hoofdstuk is een toelichting opgenomen van historische ontwikkeling en de ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Tevens is bij de ruimtelijke en functionele kenmerken aangegeven wat de uitgangspunten voor de toekomst zijn en hoe deze de vertaling hebben gevonden in het voorliggend bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan consolideert voornamelijk de bestaande situatie in het plangebied. Wel wordt de bestaande flexibiliteit voor kleinschalige ontwikkelingen die geen negatieve invloed hebben op de bestaande situatie gehandhaafd.

2.2 Historische ontwikkeling     

Oegstgeest is ontstaan in de vroege Middeleeuwen op een noord-zuidgerichte strandwal in het mondingsgebied van de Oude Rijn. De strandwal waarop Oegstgeest is gelegen werd al vroeg bewoond.

Vermoedelijk is het eigenlijke dorp Oegstgeest, bestaande uit twee verschillende buurtjes de Kerkbuurt en de Leidse Buurt, in de achtste eeuw ontstaan.

De dorpen op de strandwallen ontwikkelden zich als lintnederzettingen met een bebouwingsconcentratie rond de kerk. Zo ook de Leidse Buurt en de Kerkbuurt. De Leidse Buurt bestond uit de spaarzame lintbebouwing langs de huidige Leidsestraatweg en Geversstraat alsmede twee daarop aansluitende, even spaarzaam bebouwde woongebieden. In het zuiden was dat de driehoek tussen Geversstraat, De Kempenaerstraat en Terweeweg. In het noordwesten de driehoek tussen Geversstraat, Rhijngeesterstraatweg en Deutzstraat. De eerste stond bekend als “De Pen” en de laatste als “De Punt”. “De Pen” maakt thans onderdeel uit van het onderhavige plangebied.

Van de elfde tot de veertiende eeuw heeft Oegstgeest een periode van vooruitgang beleefd, die werd onderbroken toen Leiden als stad opkwam. Door belemmering 'van nering en ambacht' en het weren van bebouwing op zekere afstand van Leiden werd Oegstgeest in zijn ontwikkeling gestuit. Uit deze tijd dateren de kastelen Oud-Poelgeest en Endegeest. De grenzen van Oegstgeest liepen tot de negentiende eeuw tot de wallen en singels van Leiden. Pas vanaf de 19e eeuw groeide het inwonertal van Oegstgeest sterk. De aanleg van de tramverbinding tussen Leiden en Katwijk via Oegstgeest en de tramverbinding met Den Haag gaf een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van Oegstgeest als forensendorp. Vanaf ongeveer 1900 werd de dorpsuitbreiding omvangrijker en planmatiger. Aan de noordzijde van “De Pen” werd gestart met de ontwikkeling van Oranjewijk.

Bij het ontstaan van en de ontwikkeling van de Oranjewijk is niet zozeer sprake geweest van een afgerond plan als wel van een gefaseerd groeiproces. Aan de basis van de ontwikkeling ligt het uitbreidingsplan van de gemeente Oegstgeest uit 1911, dat voorziet in een rechtlijnige “schaakbord”- opzet voor het totale stratenplan. Bij de ontwikkeling van de Oranjewijk wordt hier vanaf het begin – min of meer noodgedwongen vanwege de vorm van de reeds bestaande percelen – van afgeweken. Zo wordt in 1913 de eerste aanpassing van het plan gerealiseerd, doordat de dan nieuw aan te leggen Prins Hendriklaan (eerst Prins Hendrikpark genoemd) een bochtig verloop krijgt. Door de wijziging in het plan wordt reeds bij de aanvang van het plan bewust gekozen voor de realisatie van een parkachtige villawijk met zo min mogelijk huizenblokken met goedkopere woningen. Met de aanleg van de Julianalaan in 1916 wordt de eerste ontwikkelingsfase van de Oranjewijk afgerond. De volgende fase omvat de aanleg in 1920 van de Willem de Zwijgerlaan, waarbij op de aansluiting met de Koninginnelaan de karakteristieke vijver wordt aangelegd. In deze fase komen de Frederik Hendriklaan en de Nassaulaan tot stand. De derde en laatste fase loopt van stapel in 1928, wanneer de Koninginnelaan verder wordt doorgetrokken en via een bocht langs het bos van Wijckerslooth (van Griethuysenplein en Louise de Colignylaan) wordt aangesloten op de Terweeweg. Tevens wordt een vierde entree gerealiseerd aan de Rhijngeesterstraatweg: het Oranjepark (de latere Oranjelaan). Particuliere woningbouwcomplexen zijn in het plangebied vanaf 1935 tot stand gekomen, onder andere in de omgeving van de Charlotte de Bourbonlaan en later in de omgeving van de Hofbrouckerlaan.

In de jaren 70 bereikte men het Oegstgeester Kanaal. Daarna verrezen wijken als Haaswijk, Morsebel en Poelgeest. In 2006 is begonnen met de bouw van de wijk Nieuw-Rhijngeest ten westen van de snelweg A44.

2.3 Ruimtelijke structuur     

2.3.1 Bebouwing     

De wijk Oranje Nassau ligt in het zuiden van Oegstgeest, tussen de Warmonderweg en de Laan van Oud Poelgeest in het oosten en de Rhijngeesterstraatweg in het westen. Aan de Rhijnzichtweg liggen twee buurtjes die qua opzet vergelijkbaar zijn met Oranje Nassau.

Het plangebied kan in grove lijnen opgedeeld worden in drie verschillende soorten bebouwing:

  • de vooroorlogse villabuurten in het zuid-westelijke gedeelte van het plangebied;
  • de naoorlogse woonbuurten in het noord-oostelijke gedeelte van het plangebied;
  • de oudere lintbebouwing (van voor de 20e eeuw) in het gebied rondom de Geversstraat, de De Kempenaerstraat en de Terweeweg.

Het grootste gedeelte van het plangebied is gerealiseerd in de eerste helft van de 20e eeuw. De vooroorlogse woonbuurten zijn opgezet als villabuurten in tuindorpsfeer, die zich kenmerken door het licht gebogen stratenverloop en de vrijstaande en geschakelde woningen op ruime kavels. De woningarchitectuur is gevarieerd, maar door het gebruik van verwante stijlen en materialen wordt in de buurten toch een harmonieus en architectonisch samenhangend totaalbeeld tot stand gebracht.

De naoorlogse woningbouw in het plangebied is minder ruim van opzet en voornamelijk geschakeld. De woonstraten zijn in tegenstelling tot de villawijken recht van karakter en de percelen zijn kleiner van omvang. Het woonmilieu is echter dusdanig van opzet dat de overgang tussen de vooroorlogse delen van het plangebied enerzijds en de naoorlogse delen anderzijds nauwelijks opvalt.

In het gebied rondom de Geversstraat, de De Kempenaerstraat en de Terweeweg is oudere kleinschalige lintbebouwing (van voor de 20e eeuw) gelegen, waarvan de afzonderlijke panden een enigszins dorps karakter hebben. De voorgevels van de panden grenzen direct aan de openbare ruimte of hebben ondiepe voortuinen. In het gebied is een mengmilieu aanwezig. In veel panden is op de begane grond een publiekgerichte functie aanwezig (winkels, horeca, dienstverlening) terwijl de verdiepingen in veel gevallen worden bewoond of worden gebruikt voor bedrijfsmatig gebruik zoals opslag.

In het noordwesten van het plangebied lig het Bos van Wijckerslooth. Ten noorden ligt grootschalige bebouwing behorend bij het zalen- en congrescentrum Duinzigt Oegstgeest en het Teylingen college, locatie Duinzigt. In het zuidoosten van het plangebied ligt het Hendrik Kraemerpark met daarin het voormalig Zendinghuis. Dit huis is gerenoveerd en hier bevinden zich appartementen in de oudbouw en in een nieuw gebouwd complex. Ten westen staan de gebouwen behorend bij Villa Beukenhof.

Tussen de Juffermansstraat, de Spaargarenstraat en de Duivenvoordestraat bevindt zich het terrein behorend tot de voormalige locatie van sportvereniging ASC. Hier zullen in de nabije toekomst 50 nieuwe woningen opgericht worden.

2.3.2 Groen, wegen en water     

Het plangebied is ondanks de kleinschaligheid van de bebouwing royaal van opzet. Het oogt daardoor ruim, open en groen. Het groene karakter van het plangebied wordt vooral bepaald door het groen dat aanwezig is in de voor- en zijtuinen van de woningen. De hoeveelheid openbaar groen is weliswaar beperkt, maar geeft het straatprofiel een herkenbaar parkachtig karakter. Het parkachtige karakter manifesteert zich met name bij de plantsoenen met vijvers op de hoek van de Oranjelaan – Louise de Colignylaan en de driehoek Koninginnelaan – Willem de Zwijgerlaan – Frederik Hendriklaan. Daarnaast wordt het groene karakter van het plangebied versterkt door het Bos van Wijckerslooth dat oorspronkelijk deel uitmaakte van de uit de 18e eeuw daterende buitenplaats Duinzigt en het Hendrik Kraemerpark rondom het voormalige Zendingshuis. Tenslotte draagt de laanbeplanting nog bij aan het groene karakter van de woonwijk.

De openbare ruimte in het plangebied bestaat voornamelijk uit de aanwezige openbare wegen. De hoofdontsluiting van het gebied vindt plaats via een V-vormige wegenstructuur: Warmonderweg – Leidsestraatweg – Geversstraat – Rhijngeesterstraatweg. Naast deze hoofdontsluiting ligt er intern in het plangebied ook een doorgaande noord-zuid ontsluiting: de Terweeweg, één van de oude hoofdroutes. De hiervoor genoemde routes vormen een ontsluitingssysteem dat de gehele buurt gelijkmatig ontsluit. De verdichting van dit systeem door de verschillende woonstraten van het plangebied levert een fijnmazig netwerk op dat de gehele buurt een bijzonder transparant en toegankelijk karakter geeft.

In het plangebied bevinden zich naast de genoemde vijvers een aantal waterstructuren. Zo liggen er waterlopen in het Hendrik Kraemerpark en het Bos van Wijckerslooth. Deze waterlopen deze zullen ten gevolge van de ontwikkeling van het ASC-terrein worden aangevuld met een waterloop ten noorden van dat projectgebied en langs de Spaargarenstraat.

2.4 Functionele structuur     

2.4.1 Wonen     

Kenmerkend in het plangebied is dat de bebouwing en de gronden overwegend voor de woonfunctie zijn ingericht. Bovendien draagt het aanwezige groen bij de woningen in grote mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

Eén van de uitgangspunten voor de toekomst is het behoud van de bestaande woonkwaliteit. Om deze reden zijn de bestaande woningen met tuinen als zodanig bestemd. Het is niet toegestaan om woningen te onttrekken aan de woonfunctie om ter plaatse bijvoorbeeld winkels en horeca te vestigen. Binnen de woonfunctie is het wel toegestaan om een aan huis verbonden beroep uit te oefenen.

2.4.2 Winkels, horeca en dienstverlening     

In het plangebied zijn de winkels, horecagelegenheden en de dienstverlenende bedrijven met name gevestigd rondom de De Kempenaerstraat en aan de Geversstraat. Ter hoogte van de De Kempenaerstraat zijn, tussen de Geversstraat en de Terweeweg, aan beide zijden van de straat verschillende functies aanwezig. Het aanbod wordt bepaald door kleinschalige winkels in het luxere en hogere segment. Tussen de Terweeweg en de Warmonderweg is de De Kempenaerstraat eenzijdig bewinkeld. Plaatselijk wordt het winkelaanbod hier onderbroken door grondgebonden woningen.

In het verleden zijn veel panden aan de De Kempenaerstraat naar achteren toe uitgebreid om de bedrijfsvloeroppervlakte te kunnen vergroten. Dit uit zich in de langgerekte vorm van de panden. Er zijn ook situaties aanwezig waarbij bedrijfsruimte op de tweede verdieping van het betreffende pand is gerealiseerd. Het betreft echter uitzonderingsgevallen op de algemene beleidsregel, die stelt dat de tweede verdieping bedoeld is ten behoeve van wonen. Naast uitbreiding van de panden heeft er tot slot ook schaalvergroting plaatsgevonden door samentrekking van panden.

Aan het Terweeplein is een supermarkt aanwezig. Dit pand heeft ook een directe ingang aan de De Kempenaerstraat en beslaat qua bebouwing het gehele binnenterrein tussen de De Kempenaerstraat, het Terweeplein/-weg en de Geversstraat.

Tenslotte is er op de Geversstraat, tussen de Prins Hendriklaan en de Terweeweg, een concentratie van winkels, horeca en dienstverlenende bedrijven aanwezig zoals een fietsenwinkel, een snackbar, een kledingwinkel en een antiekwinkel.

De winkelvoorzieningen passen goed binnen het bestaande woonmilieu. Met name de De Kempenaerstraat met een gevarieerd winkelaanbod en kleinschalig dorpskarakter sluit goed aan op het rustige karakter van het omliggende woongebied. Behoud en het versterking van het huidige winkelaanbod en concentratie in de De Kempenaerstraat en deels in de directe omgeving daarvan zoals de Geversstraat en de Terweeweg zijn belangrijke uitgangspunten voor de toekomst. De aanwezige horeca en dienstverlenende bedrijven zijn gemengd tussen de winkelvoorzieningen en woningen aanwezig en mogen als zodanig aanwezig blijven.

2.4.3 Maatschappelijke voorzieningen     

In het plangebied zijn diverse maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Zo is er de Pauluskerk met bijbehorend cultuurhuis aan de Warmonderweg, verzorgingstehuis Nova Zembla Zorg Oegstgeest aan de Prins Hendriklaan, de Regenboogkerk aan de Mauritslaan, de Gevers-Deutz Terweeschool aan de Terweeweg en het reeds genoemde Teylingen college, locatie Duinzigt aan de Wijttenbachweg.

Ook bevinden zich in het plangebied diverse voorzieningen voor kinderopvang, praktijken zoals huisartsen, fysiotherapeuten en tandartsen en Jottem; een dagcentrum voor verstandelijk gehandicapten. Het uitgangspunt is behoud van de huidige gebruiksmogelijkheden.

2.4.4 Bedrijven en kantoren     

In het plangebied is een beperkt aantal bedrijven en kantoren aanwezig. Te denken valt aan Autobedrijf Detom gelegen in het uiterste noordwesten van het plangebied, het kantorencomplex aan de Rhijngeesterstraatweg en een kantoor aan de Julianalaan. Verder zijn er verspreid in het plangebied kantoren en bedrijven aanwezig die binnen de woonfunctie uitgeoefend worden. Het uitgangspunt is behoud van de huidige gebruiksmogelijkheden.

2.4.5 Standplaatsen en evenementen     

Jaarlijks vinden evenementen plaats ter hoogte van de De Kempenaerstraat en de Terweeweg. Dit zijn onder andere de 5 mei-markt en de 5 mei-fair, de intocht van Sinterklaas en verschillende markten. Op basis van de jaarlijks terugkerende, niet kortdurende evenementen met grotere bezoekersaantallen is een regeling in dit bestemmingsplan opgenomen die randvoorwaarden geeft ten aanzien van de locatie, het maximaal toelaatbaar aantal evenementen, het maximaal aantal bezoekers, de maximale geluidsproductie en het tijdsframe waarbinnen versterkte muziek afgespeeld mag worden. Kortdurende en incidentele evenementen hoeven niet geregeld te worden via het bestemmingsplan. Kleine evenementen zijn overal toegestaan, onder de voorwaarden zoals ook vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

De vigerende regeling voor standplaatsen ter hoogte van de Koninginnelaan is in dit bestemmingsplan overgenomen. Tevens is de vigerende afwijkingsmogelijkheid voor het toevoegen van standplaatsen op het Terweeplein, de kruising van de De Kempenaerstraat met de Terweeweg alsmede de kruising van de De Kempenaerstraat met de Spaargarenstraat overgenomen. De voorwaarden die daaraan gekoppeld zijn, zijn opgenomen in artikel 12.5.1 van de regels.

2.5 Gemeentelijk dorpsgezicht en monumenten     

2.5.1 Gemeentelijk dorpsgezicht     

Het westelijke gedeelte van het plangebied is door het college van burgemeester en wethouders in 2007 als gemeentelijk dorpsgezicht 'Oranjewijk' aangewezen om het kenmerkende onregelmatige gebogen stratenpatroon met villa-achtige bebouwing en het groene karakter van dit gebied, met haar groene doorkijkjes beter te beschermen. Het doel van de aanwijzing is het onderkennen van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied als belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. Voor een nadere beschrijving van de structuur en ruimtelijke kwaliteit wordt verwezen naar bijlage 1.

In 2008 heeft een grenswijziging van het gemeentelijk dorpsgezicht plaatsgevonden die in dit bestemmingsplan is vastgelegd middels de begrenzing van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Het is de bedoeling ontwikkelingen zo te begeleiden dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast en zo mogelijk zelfs worden verbeterd.

De Erfgoedverordening 2017 verbindt voorwaarden aan activiteiten binnen het gemeentelijk dorpsgezicht. Deze zijn opgenomen in de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.

2.5.2 Monumenten     

In het plangebied bevinden zich diverse rijksmonumenten zoals de Pauluskerk met bijbehorend hekwerk, boerderij Ora et Labora met bijbehorende schuur. Ook zijn er meerdere gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied aangewezen op basis van de Erfgoedverordening 2017. Meer informatie over de monumenten in het plangebied is opgenomen in paragraaf 4.12.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

Door de verschillende overheden is ruimtelijk beleid geformuleerd. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. Voor de toekomst kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Oegstgeest relevante belangen zijn:

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts beperkt aan de orde.

Oegstgeest maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, het borgen van de waterveiligheid en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, de mainportontwikkeling rondom Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het zuidwesten van het plangebied is naar verwachting onderdeel van de Romeinse Limes, een door het rijk aangewezen erfgoed met uitzonderlijke universele waarden. De restanten van de Romeinse Limes bevinden zich in de bodem in de Rijnzone tussen de kust bij Katwijk in het westen en Lobith in het oosten. De Romeinse Limes is een goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Romeinse Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn en ter plaatse kunnen zich bijzondere erfgoederen en archeologische resten bevinden. Vanuit het Rijk is het van belang dat eventuele overgebleven militaire structuren zoals forten en wegen bescherming genieten. Het Rijk heeft de provincies bevoegd de exacte locatie van de te beschermen waarden van de Romeinse Limes nader te beschrijven in de provinciale verordening. Toetsing van het planvoornemen vindt derhalve plaats in paragraaf 3.3.

verplicht

Figuur 3.1 Romeinse Limes in relatie tot het plangebied (bron: Barro)

In het plangebied zijn daarnaast meerdere rijksmonumenten aanwezig die bescherming genieten vanuit het Rijk. Meer informatie over deze rijksmonumenten is opgenomen in paragraaf 4.12.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Omdat het bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, hoeft er niet getoetst te worden aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid     

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 29 juni 2018)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De ambities zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is

Bij nieuwe (verstedelijkings)opgaven is het uitgangspunt eerst te kijken naar wat er al is en hoe deze ruimte of deze gebouwen beter benut of opgewaardeerd kunnen worden.

  1. vergroten van de agglomeratiekracht.

De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging.

  1. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit

De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied en de omgeving maakt deel uit van het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek.

  1. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.

Toetsing

Rode draden en bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en nieuwe woon- en werklocaties zo veel mogelijk binnen deze gebieden situeren. Dit heeft als doel extra ruimtebeslag op het buitengebied rondom dorpen en steden te beperken. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur.

Het voorliggende plan is consoliderend van aard en omvat geen nieuwe verstedelijkingsopgave. De bestaande bouw- en gebruiksrechten zijn overgenomen waardoor het ook in de toekomst mogelijk blijft de bestaande gebouwen te blijven benutten en waar nodig op te waarderen (rode draad 1). Het vergroten van de agglomeratiekracht hangt met name samen met het versterken van economische clusters. Door inwoners, bedrijven en banen dicht bij elkaar te brengen ontstaan (agglomeratie)voordelen. Het behoud van de mogelijkheid om bijvoorbeeld winkels, horeca, dienstverlenende en maatschappelijke functies op te richten op diverse locaties in het plangebied past bij dit uitgangspunt (rode draad 2). Het behoud van het Bos van Wijckerslooth en het rekening houden met molenbiotoop van de Oudenhofmolen zijn uitgangspunten van de provinciale kwaliteitskaart die van toepassing zijn op het plangebied (rode draad 3). In paragraaf 4.10 wordt tot slot nader ingegaan op de wijze waarop in dit plangebied een bijdrage wordt geleverd aan een waterefficiënte samenleving (rode draad 4).

verplicht

verplicht

Figuur 3.2 Kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' (bron: VRM)

Greenport Duin- en bollenstreek

Het plangebied is deels onderdeel van de greenport Duin- en Bollenstreek (indicatief aangewezen). Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden niet in gebruik ten behoeve van de (glastuin)bouw. Versterking is daarmee niet van toepassing.

Beschermingsgebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In het plangebied zijn diverse door de provincie aangestelde beschermingsgebieden aanwezig, dit gebaseerd op de bijzondere kwaliteit van het gebied of een aanwezige waarde. In deze gebieden zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar slechts naar hun mate van impact op de omgeving. Vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid van de omgeving zijn bij ontwikkelingen extra voorwaarden van toepassing.

Uit de Verordening Ruimte 2014 blijkt dat deze aanwijzing tot beschermingsgebied ter hoogte van het Bos van Wijckerslooth samenhangt met de aanwijzing tot onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Ter hoogte van de Laan van Alkemade bevindt zich een uitloper van het historisch landgoed behorend bij het kasteel Oud Poelgeest. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, blijft de instandhouding van de aanwezige waarden ter hoogte van beide locaties gewaarborgd.

verplicht

verplicht

Figuur 3.3 Kaart 6 'Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied' (bron: VRM)

Molenbiotoop en historisch landgoed

Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie voor de provincie Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Een gedeelte van het plangebied ligt in de molenbiotoop van de Oudenhofmolen, gelegen aan de Lelielaan in Oegstgeest. In een zone van 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen worden beperkingen gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting om de vrije windvang en het zicht op de molen te beschermen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De begrenzing van de molenbiotoop is aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan. De voorschriften die de Verordening Ruimte 2014 verbindt aan deze molenbiotoop zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

De gronden (voormalig) behorend bij kasteel Oud Poelgeest zijn door de provincie aangewezen als historisch landgoed. Ter plaatse mag geen aantasting plaatsvinden van de waarden van het landgoed. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, blijft de instandhouding van deze waarden gewaarborgd.

verplicht

verplicht

Figuur 3.4 Kaart 9 'Cultureel erfgoed' (bron: VRM)

Archeologische waarden en Romeinse Limes

In de Visie Ruimte en Mobiliteit is de exacte begrenzing van de Romeinse Limes door de provincie Zuid-Holland bepaald. Zoals zichtbaar in onderstaande figuur valt het plangebied buiten deze meer exacte begrenzing.

verplicht

verplicht

Figuur 3.5 Kaart 16 'Archeologie' (bron: VRM)

Programma Ruimte (geconsolideerde versie 29 juni 2018)

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Toetsing

Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'bestaand stads- en dorpsgebied' en de 'stedelijke agglomeratie'. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd in deze stedelijke agglomeratie en het bestaand stads- en dorpsgebied.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.

Omdat in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is het bestemmingsplan niet in strijd met de uitgangspunten vanuit het Programma Ruimte.

Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerde versie 29 juni 2018)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. De onderwerpen van toepassing op dit plangebied, waarvoor regels zijn opgenomen in Verordening Ruimte 2014, zijn hieronder nader toegelicht.

Natuurnetwerk Nederland

Het Bos van Wijckerslooth is aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en valt binnen de gebieden aangewezen met de beschermingscategorie 1. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan onder voorwaarden. Omdat in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is het bestemmingsplan niet in strijd met deze uitgangspunten.

Molenbiotoop en historisch landgoed

Het plangebied ligt deels binnen de molenbiotoop van de Oudenhofmolen en de gronden (voormalig) behorend bij het kasteel Oud Poelgeest. De voorschriften die de Verordening Ruimte verbindt aan de molenbiotoop (artikel 2.3.3) zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Omdat in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is het bestemmingsplan niet in strijd met de uitgangspunten behorend bij de molenbiotoop en het historisch landgoed.

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 (2009, partiële herziening 2012)

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie. De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Toetsing

Omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar het plan slechts voorziet in het consoliderend herbestemmen zodat er voorzien wordt in een actueel juridisch-planologisch kader, is het bestemmingsplan niet in strijd met uitgangspunten die voortkomen uit de regionale structuurvisie.

Regionale Woonagenda 2017 (maart 2018)

De Regionale Woonagenda is 14 maart 2018 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Hierin is de regionale woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) beschreven en de bijbehorende planlijst regionaal afgestemd.

Woningbouwontwikkelingen in aantallen moeten passen binnen de kaders die de provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) biedt. Beide prognoses kennen verschillende uitgangspunten, waardoor een bandbreedte voor de woningbehoefte ontstaat.

Toetsing

Oegstgeest is onderdeel van de subregio West samen met de gemeenten Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Voorschoten en Zoeterwoude. Rekening houdend met realisatie in 2015 en 2016 is tot 2030 nog behoefte aan het toevoegen van 500 woningen in de gemeente Oegstgeest.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voegt in principe geen nieuwe woningen toe aan de bestaande voorraad. Mogelijk vindt er binnen de termijn van het bestemmingsplan nog wel herstructurering of transformatie plaats binnen het plangebied.

verplicht

Figuur 3.6 Uitsnede tabel woningbehoefteraming, periode 2017-2030

Retailvisie Leidse Regio 2025

De economische recessie van de afgelopen jaren, de vergrijzing en ook de verschuiving van omzet van de winkelstraten naar het internet, heeft voor een grote druk op de bestaande winkelgebieden gezorgd. Binnen de detailhandelssector is de verruiming van vierkante meters in de afgelopen jaren niet opgevolgd door een vergelijkbare groei in de detailhandelsmarkt. Om vitale winkelgebieden te behouden, moet het retailaanbod voor de consument volgens deze visie kwalitatief verbeterd worden. Dit wordt bereikt door te focussen op de toekomstbestendige winkelgebieden, met als directe uitdaging een vermindering van het aantal vierkante meters winkelruimte.

Het retailaanbod in de Leidse regio is zeer divers, de verscheidenheid aan winkels en winkelgebieden biedt de inwoner veel keus en mogelijkheden. In de retailvisie zijn de bestaande winkelgebieden op verschillende wijze 'gescoord' om te bepalen in hoeverre er een kansrijk toekomstperspectief is voor deze gebieden en waar eventuele verbeterpunten zitten. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige trends en ontwikkelingen zoals de groei in online winkelen, de voortgaande branchevervaging bij winkels en de toename van horeca in winkelgebieden om naast het winkelen ook tegelijkertijd te kunnen recreëren.

Toetsing

De Kempenaerstraat is in de retailvisie aangewezen als één van de zeven hoofdwinkelcentra in de Leidse regio. Volgens de visie is de De Kempenaerstraat hèt retailcentrum van Oegstgeest en neemt deze straat een recreatieve functie in waarop het winkelaanbod aansluit. Met diverse boetiekjes en speciaalzaken binnen het mode en luxere segment heeft de winkelstraat een kwalitatief hoogwaardig en stijlvol aanbod. De openbare ruimte en voorzieningen sluiten hierop aan. Naast het recreatieve aanbod is er ook dagelijks aanbod (ondergeschikt) te vinden wat het een compleet winkelgebied maakt. De Kempenaerstraat heeft een sterke identiteit, passend bij de inwoners van Oegstgeest. De verruimingsmogelijkheden in de De Kempenaerstraat zijn beperkt.

verplicht

Figuur 3.7 winkelaanbod en verzorgingsgebied De Kempenaerstraat (bron: RMC)

Voor de toekomst is het van belang te streven naar compacte winkelgebieden. Het aantal vierkante meters winkeloppervlak moet waar mogelijk verminderd worden en functiemenging van retail en horeca moet mogelijk zijn. In de toekomst zou de De Kempenaerstraat meer als recreatief winkelgebied moeten fungeren. Het aanbod aan winkels in dagelijkse en niet-dagelijkse artikelen moet in balans zijn met ruimte voor ontspanning en vermaak door de aanwezigheid van horeca.

De Kempenaerstraat heeft in haar huidige vorm een kansrijk toekomstperspectief op basis van de retailvisie. Op basis van de visie is er geen aanleiding bestaande bouw- en/of gebruiksrechten te verruimen dan wel in te perken. Binnen de vigerende bestemming is er reeds flexibiliteit om onder andere detailhandel, dienstverlening en horeca binnen deze bestemming uit te wisselen. Om de groei in het aanbod dagelijkse producten te beperken, is de huidige supermarkt als zodanig aangeduid en zijn supermarkten buiten deze locatie niet toegestaan.

Het gedeelte van de De Kempenaerstraat, globaal gelegen tussen de Terweeweg en Warmonderweg waarvan de zuidzijde al een volledige woonfunctie heeft, is voorzien van een regeling die het makkelijker maakt om leegstaande panden om te vormen tot woningen. Met deze regeling wordt beoogd de aanwezige winkels in een compacter winkelgebied te behouden.

3.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020

De structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 vormt tot 2020 de integrale leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen Oegstgeest en geeft richting aan nieuwe bestemmingsplannen. De structuurvisie is op 30 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie is geen volledig uitgewerkt plan, het vormt een sturingskader op hoofdlijnen. Het moet dan ook aangevuld worden met nader sectoraal beleid.

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de dynamiek binnen de gemeente, waarbij het evenwicht tussen natuur, wonen en economie behouden dient te blijven. Voor de toekomst wil Oegstgeest in de eerste plaats haar bestaande kwaliteiten als woongemeente behouden en versterken. Daarbinnen wil de gemeente bijdragen aan regionale vraagstukken als het leveren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en ruimte voor bedrijven, de ontwikkeling van natuur- en recreatiegebieden en het op peil houden van het voorzieningenaanbod. Uitbreiding van het woningaanbod is alleen mogelijk als het past binnen het dorpse karakter. Er mag binnen de bebouwde kom alleen gebouwd worden op herstructureringslocaties. Binnen de uitbreiding van het woningaanbod heeft het huisvesten van de lagere en middeninkomens prioriteit.

Toetsing

Uit de structuurvisie blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied Tuinwijk en er ook enkele gemeentelijke groenstructuren aanwezig zijn. Dit levert voor het plangebied de volgende uitgangspunten op:

Tabel 3.1 Uitgangspunten structuurvisie

Tuinwijk - Terweeweg Uitgangspunten
Groen en water ASC-terrein bebouwen
Verkeer en parkeren Parkeersituatie winkelcentrum De Kempenaerstraat verbeteren
Wonen Toevoeging op ASC-terrein: laagbouw (in discussie)
Werken Enige uitbreiding mogelijk i.r.t. De Kempenaerstraat
Voorzieningen De Kempenaerstraat herinrichten, ASC-voetbalterrein verplaatsen (in discussie)

Tussen de Juffermansstraat, de Spaargarenstraat en de Duivenvoordestraat bevindt zich het terrein behorend tot de voormalige locatie van sportvereniging ASC. Ten behoeve van de herontwikkeling van dit terrein is op 8 november 2016 een wijzigingsplan vastgesteld om op dit terrein 50 grondgebonden woningen te realiseren. Tegen dit wijzigingsplan loop een procedure bij de Raad van State. In maart 2018 is door de gemeenteraad van Oegstgeest een separaat herstelbesluit genomen in deze zaak. Tot 16 mei 2018 was er de mogelijkheid een zienswijze in te dienen tegen dit herstelbesluit. Op 10 juli 2018 heeft een tweede zitting plaatsgevonden naar aanleiding van het herstelbesluit en de hiertegen ingediende zienswijzen. Omdat de Raad van State tot op dit moment geen definitieve uitspraak heeft kunnen doen inzake dit wijzigingsplan en het wijzigingsplan daarmee niet onherroepelijk is, is er voor gekozen de mogelijkheden die dit plan biedt niet over te nemen in het bestemmingsplan Oranje Nassau.

Naast de bouw van 50 woningen, is op het voormalig ASC-terrein ook de oprichting van een maatschappelijke voorziening voor de huisvesting van dementerende ouderen voorzien. Voor deze ontwikkeling is een separaat wijzigingsplan in procedure gebracht waartegen tot 9 mei 2018 zienswijzen ingediend konden worden. Omdat dit wijzigingsplan ook niet onherroepelijk is voor vaststelling van het bestemmingsplan Oranje Nassau, is er voor gekozen de mogelijkheden die dit plan biedt niet over te nemen in het bestemmingsplan Oranje Nassau

Verder is in de structuurvisie aangegeven dat versterking van onder andere groenstructuren van belang is voor de toekomst. De bestaande groenstructuur is zeer bepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en recreëren in Oegstgeest. Het Bos van Wijckerslooth is aangewezen als waardevol en behoudenswaardig park. Door bestaande groenzones en parken aan elkaar te koppelen in groene linten, ontstaat een sterke structuur van onderling verbonden groenelementen.

Op wijkniveau zijn er in het plangebied veel voorzieningen voor dagelijkse goederen en diensten aanwezig. Deze voorzieningen liggen deels binnen de zogenaamde 'voorzieningenas'. Deze as is nu nog niet als zodanig in de praktijk herkenbaar, maar kan nog duidelijker het kloppend voorzieningenhart van het dorp worden door inpassing van verhuizende of nieuwe voorzieningen en een passende aankleding van het gebied.

verplicht

verplicht

Figuur 3.8 Voorzieningen (bron: gemeente Oegstgeest)

De Kempenaerstraat is in de periode 2008 - 2009 heringericht waarbij de uitstraling en sfeer van het winkelgebied is verbeterd. Gelijktijdig zijn de parkeerfaciliteiten in het gebied zoveel mogelijk geoptimaliseerd.

Omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar het plan slechts voorziet in het consoliderend herbestemmen zodat er voorzien wordt in een actueel juridisch-planologisch kader, is het bestemmingsplan niet in strijd met uitgangspunten die voortkomen uit de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan levert er ook geen directe bijdrage aan de genoemde uitgangspunten. Indien er in de toekomst sprake is van herstructurering, dan dient vanuit de Structuurvisie rekening gehouden te worden met de onderstaande vier uitgangspunten:

  • de bouw dient het karakter van de omgeving intact te laten;
  • de hoogte van de herstructureringsbebouwing, zowel als de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd oppervlak, is in beginsel gelijk of lager dan de bebouwing in de directe omgeving;
  • de functie van de voorgestelde herstructureringsbebouwing is passend bij de omgeving;
  • de herstructureringsbebouwing levert een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering in de directe omgeving.

Woonvisie 2025 en Uitvoeringsagenda 2017-2020

De Woonvisie 2015 geeft richting aan de actuele woonopgaven in Oegstgeest en biedt een basis voor prestatieafspraken met de corporaties en huurdersorganisaties. De gemeente heeft deze visie opgesteld in nauwe samenspraak met inwoners en maatschappelijke partners. De Woonvisie formuleert op vier thema’s doelstellingen. De vier thema’s zijn:

  1. Nieuwbouw en beschikbaarheid;
  2. Betaalbaarheid onder druk;
  3. Leefbaarheid en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad;
  4. Wonen en zorg.

Oegstgeest is een dorp met karakter en een hoogwaardig woonmilieu en wordt op de regionale woningmarkt ook zo ervaren. Zowel de gemeente als de regio zien het als een groot goed om dit karakter te behouden of zelfs te versterken. Mede door dit prettige woonklimaat heeft de gemeente ook een grote aantrekkingskracht op mensen van buiten. De provincie heeft voor Oegstgeest een totale behoefte van 1.600 woningen tot 2025 berekend: vanuit Oegstgeest 500 woningen, van buiten de gemeente 1.100 woningen. Gevolg: woningprijzen stijgen, en betaalbare woonruimte wordt een steeds schaarser goed. In de huidige plancapaciteit van Oegstgeest kan deze groeiende woningbehoefte niet opgevangen worden. Uitzondering hierop is de behoefte aan sociale huurwoningen. Om de ruime opzet en het groene karakter van het woonmilieu is Oegstgeest te behouden, is er echter voor gekozen om na 2025 niets meer bij te bouwen. Actualisatie van de woningvoorraad moet vanaf die termijn met name plaatsvinden via herstructurering of renovaties. Tot die tijd is het wel van belang voldoende woningen te bouwen voor de lagere en middeninkomens.

Het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad is ook een belangrijk uitgangspunt vanuit de nieuwe woonvisie. Dit net als het behouden en waar nodig versterken van de leefbaarheid in de gemeente. Tot slot moet er ook voldoende passende woonruimte beschikbaar zijn voor ouderen en bijzondere doelgroepen zoals mensen met een licht verstandelijke beperking.

De woonvisie is uitgewerkt in een uitvoeringsagenda. Hierin is per maatregel weergegeven welke partij dit oppakt en wanneer. De uitvoeringsagenda geldt voor een termijn van vier jaar en wordt iedere twee jaar geactualiseerd.

Toetsing

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. De wijk Oranje Nassau is ruim en groen van opzet en kent een prettig woon- en leefklimaat. Zowel de bouw- als gebruiksregels in dit bestemmingsplan zijn gericht op behoud van de huidige situatie. Mogelijk vindt er binnen de termijn van het bestemmingsplan nog herstructurering of transformatie plaats binnen het plangebied. Op dat moment moet getoetst worden aan de uitgangspunten van de woonvisie en de daarbij behorende uitvoeringsagenda.

Groenbeleidsplan 2011 – 2015

Het Groenbeleidsplan vormt het kader voor hoe in Oegstgeest het gewenste groen en blauw er uit zal zien. Het geeft richting aan toekomstige (her)inrichtingen, omvormingen en eventuele uitbreidingen van het openbaar groen. Uitgangspunten zijn:

  • het in stand houden en ontwikkelen van de groenstructuur in Oegstgeest en aansluiting op regionale groenstructuren;
  • het bewaken en verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid;
  • het optimaliseren van de gebruikswaarde van het groen;
  • voorlichting.

In het Groenbeleidsplan heeft de gemeente Oegstgeest het streven naar behoud en versterking van de hoofdgroenstructuur verwoord. Dit streven staat ook centraal in de 'Structuurvisie Oegstgeest 2005 – 2020'. De hoofdgroenstructuur is voor een groot deel historisch bepaald. De waterlopen (blauwe structuur) en de bos- en landgoederen zijn de belangrijkste onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze structuur sluit aan op de bovenlokale groenblauwe structuur. Langs de randen van de gemeente Oegstgeest zijn drie omvangrijke groene zones te onderscheiden die van regionaal belang zijn. Binnen Oegstgeest is een aantal groene elementen van formaat te onderscheiden dat op een lager schaalniveau de groene dooradering van de gemeente vormt. Op een lager niveau zijn er de wegen die de groenvoorzieningen van hogere orde verbinden. Zowel de recreatieve en educatieve, als de ecologische functie van de hoofdgroenstructuur wordt van belang geacht. Om dit streven nader uit te werken zijn in het Groenbeleidsplan projecten geformuleerd.

Toetsing

In het plangebied liggen diverse groene zones, het Bos van Wijckerslooth (nummer 35) en het Hendrik Kraemerpark (nummer 13).

verplicht

Figuur 3.9 Kaart hoofdgroenstructuur inclusief zones (bron: gemeente Oegstgeest)

Het Hendrik Kraemerpark is gelegen in het gebied A. Landgoederenzone. Dit is de noord-zuid lopende verbindingszone tussen de Kaag en het poldergebied rond het Valkenburgse Meer en het Vliegkamp Valkenburg. Deze verbindingszone maakt deel uit van de regionaal belangrijke zone die de op de strandwallen gelegen landgoederen en landgoedbossen van Wassenaar, Oegstgeest en Warmond verbindt. Veel aandacht zal gegeven moeten worden aan het behoud en verbetering van verbindingen in die gebieden waar op dit moment en in de nabije toekomst bouwprojecten plaatsvinden.

Het Bos van Wijckerslooth is gelegen in het gebied G. Hofdijckzone. Deze zone verbindt het drogere Bos van Wijckerslooth met het landgoed van Oud Poelgeest. Het voormalige landgoed Bos van Wijckerslooth vormt een overgang van een oude strandwal (waarop de Rhijngeesterstraatweg) naar het lager gelegen deel (Terweeweg-Lijtweg-Wijttenbachweg) met een zandige, ooit opgeworpen heuvel. Deze zone verdient ecologisch versterking.

In dit bestemmingsplan zijn de belangrijke groenzones als zodanig bestemd.

Snippergroenbeleid 2013

Oegstgeest heeft in de meeste buurten behoorlijke openbare groenvoorzieningen. Het openbaar groen heeft een belangrijke functie als zichtgroen, recreatief groen, educatief groen, esthetisch groen, maar ook de ecologische waarde van het groen rondom bebouwing is van belang. De gemeente kan besluiten openbaar groen te verkopen of te verhuren. In de nota zijn de mogelijkheden uitgewerkt om percelen openbaar groen van beperkte omvang te verkopen.

Toetsing

Dit beleid heeft voor dit bestemmingsplan geen directe gevolgen. Er is geen snippergroen verkocht in het verleden wat via voorliggend bestemmingsplan herbestemd wordt. In de algemene afwijkingsregels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen om, onder voorwaarden, snippergroen ten behoeve van de naastgelegen woonbestemming te gebruiken.

Welstandnota 2015

Met de herziening van 2015 heeft de gemeente het welstandsbeleid geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, veranderingen in wetgeving en ervaringen met het welstandsbeleid. Met de herziening van 2015 is onder meer de nadere invulling van Nieuw Rhijngeest opgenomen in de nota en zijn ten opzichte van de versie in 2009 de mogelijkheden in het vergunningvrij bouwen verruimd, deze wijziging in de wetgeving is ook meegenomen in de nieuwe welstandsnota.

Welstandstoezicht heeft allereerst tot doel te voorkomen, dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Het welstandsbeleid van de gemeente is echter opgesteld vanuit de overtuiging, dat het belang van een goede leefomgeving eveneens een rol speelt. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, wat inhoudt dat de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde bouwwerk wordt beoordeeld.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente in principe de waardevolle eigenschappen van de kernen behouden.

Toetsing

Omdat het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, wordt er niet getoetst aan de uitgangspunten van de welstandsnota. Bij een aanvraag omgevingsvergunning wordt gekeken of de gewenste activiteiten passen binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de welstandsnota.

Erfgoedverordening 2017

De Erfgoedverordening Oegstgeest 2017 is door de gemeenteraad van Oegstgeest vastgesteld in oktober 2017. Deze verordening vervangt de eerdere verordening uit 2010. De Erfgoedverordening bevat onder meer regels ten aanzien van de aanwijzing van monumenten en instandhouding van monumentale zaken. De verordening bevat een specifiek hoofdstuk over de aanwijzing van gemeentelijke dorpsgezichten. Ingevolge de Erfgoedverordening is onder andere geregeld dat er een vergunningplicht bestaat voor de activiteit slopen in een gemeentelijk dorpsgezicht.

Toetsing

De aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten, alsook de cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied zijn voorzien van een eigen beschermingsregime via de verbeelding en regels van dit bestemmingsplan. Ook zijn de gronden gelegen binnen het gemeentelijk dorpsgezicht voorzien van de dubbelbestemming Waarde- Cultuurhistorie. De genoemde vergunningplicht voor de activiteit slopen is ook in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027

Het Mobiliteitsplan Oegstgeest 2017-2027 beschrijft het beleid van de gemeente op het gebied van mobiliteit. De uitwerking vindt plaats in de vorm van een Uitvoeringsplan, dat periodiek wordt bijgesteld. De gemeente heeft de volgende doelstellingen:

  1. Verkeersveilig, niet alleen objectief, maar vooral subjectief: het gevoel dat Oegstgeest een verkeersveilige omgeving is. Dit wordt bereikt door het principe 'Duurzaam veilig' te hanteren voor het categoriseren van wegen en een bijpassende vormgeving van het wegennet te realiseren;
  2. Bereikbaar: woon-, werk- en winkellocaties dienen voor (vracht)auto en fiets snel en betrouwbaar zijn te bereiken. De hoofdstructuren voor fiets, auto en bus zijn goed bereikbaar, aantrekkelijk en stromen goed door. Omdat duurzame mobiliteit belangrijk is, is het OV goed toegerust.
  3. Leefbaar: de fiets en de duurzame vervoerwijzen stimuleren en faciliteren.

Toetsing

Deze drie hoofddoelen kunnen conflicteren afhankelijk van de locatie en de opgave, een keuze is dan ook noodzakelijk. Dit beleid heeft voor dit bestemmingsplan geen directe gevolgen. Wel zijn de verkeersbestemmingen zo opgenomen dat in het openbare gebied ruimte is voor een andere vormgeving van wegen.

Paraplubestemmingsplan Mantelzorg

De vergrijzing heeft tot gevolg dat er een grotere behoefte komt aan thuis- en mantelzorg in Oegstgeest. In april 2008 is in opdracht van de gemeente Oegstgeest een onderzoek uitgevoerd naar de woonvoorkeuren van 55-plussers binnen de gemeente met als doel te achterhalen welke aspecten senioren belangrijk vinden. Ongeveer 80% van de respondenten heeft aangegeven zolang mogelijk in de eigen woning te willen blijven wonen.

De gemeente Oegstgeest acht het van groot belang dat hulpverlening door naasten daadwerkelijk plaats kan vinden in de eigen woonomgeving. Nut en noodzaak van mantelzorg worden dus erkend, maar in de meeste gevallen is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Door middel van het paraplubestemmingsplan wil de gemeente mantelzorg voor alle bestemmingsplannen regelen.

 

Uitgangspunt van het Paraplubestemmingsplan Mantelzorg is een verbod tot het gebruik van aan-, uitbouw of bijgebouwen voor mantelzorg. Van dit verbod kan worden afgeweken door middel van een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De definitie voor mantelzorg die daarbij in dit bestemmingsplan wordt gehanteerd, is:

'Langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.'

 

Mantelzorg is dus alle langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep (de gebruikelijke zorg overstijgend) wordt geboden aan een hulpbehoevende. Dit gebeurt door personen uit de directe omgeving van de hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie. Het gaat dus om zorg die wordt geboden buiten de professionele/betaalde zorg om. Huisvesting in verband met mantelzorg kan onder voorwaarden ook vergunningvrij zijn. In een woning of in een bestaand bouwwerk bij een woning mag iemand (met zijn of haar levenspartner) wonen die zorg verleent aan de bewoner van de woning of zorg ontvangt van de bewoner van de woning. Dit is alleen onder voorwaarden toegestaan. Na beëindiging van de mantelzorgbehoefte moeten de mantelzorgvoorzieningen weer worden verwijderd.

Toetsing

De bovengenoemde definitie is opgenomen in de begripsbepalingen van dit bestemmingsplan. Tevens is de mantelzorgregeling zoals opgenomen in het Paraplubestemmingsplan Mantelzorg overgenomen in dit bestemmingsplan.

Regeling kelderbeleid 2004

Eind 2004 heeft de gemeenteraad van Oegstgeest het zogenaamde 'kelderbeleid' vastgesteld. Het kelderbeleid is alleen van toepassing op eengezinswoningen en heeft derhalve geen betrekking op parkeerkelders onder appartementengebouwen en gebouwen met een andere functie dan wonen.

Toetsing

In artikel 4.2.3, 5.2.3 en 14.2.3 is een regeling opgenomen waarmee kelders, onder voorwaarden, onder woningen gerealiseerd kunnen worden.

Wonen en werken aan huis 2004

De gemeente kent een eigen beleidsregel met betrekking tot wonen en werken aan huis. Deze beleidsregel weerspiegelt de lijn die de gemeente inzet voor alle nieuwe bestemmingsplannen in Oegstgeest. De combinatie van wonen en aan huis werken moet, op eenduidige wijze, mogelijk worden gemaakt in Oegstgeest. Juridische valkuilen dienen daarbij echter vermeden te worden.

Toetsing

In dit bestemmingsplan is het gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit- en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep onder voorwaarden toegestaan. Ook is het middels een afwijkingsbevoegdheid mogelijk een aan huis verbonden bedrijf op te richten.

Terrassenbeleid Oegstgeest 2007

Sinds 1 september 2007 heeft Oegstgeest een terrassenbeleid. De grondslag van dit beleid wordt gevormd door de APV en de Drank- en Horecawet. Terrassen kunnen een grote invloed hebben op de openbare orde, de veiligheid en leefbaarheid. Bovendien bepalen terrassen in grote mate de kwaliteit van het straatbeeld. Daarom is eenduidig beleid geformuleerd onder welke omstandigheden een terras mag worden ingericht en aan welke regels zo'n terras moet voldoen.

In het terrassenbeleid zijn beleidsregels opgenomen die betrekking hebben op het plaatsen, uitstraling, situering en openingstijden van terrassen. De beleidsregels uit het terrassenbeleid zijn van toepassing op het plaatsen van terrassen op de openbare weg, waarbij het niet relevant is of een terras op eigen terrein of op gemeentegrond is gesitueerd. Als een terras voor klanten bereikbaar is, en dus voor het publiek toegankelijk, dan dient een terrasvergunning aanwezig te zijn. Slechts voor terrassen in particuliere tuinen geldt het terrassenbeleid niet.

Toetsing

In voorliggend bestemmingsplan zijn de regels inzake horecaterrassen consoliderend herbestemd.

Evenementenbeleid Oegstgeest 2016

Evenementen dragen bij aan de leefbaarheid van Oegstgeest. Evenementen zijn daarnaast een belangrijke bron van inkomsten voor lokale en niet-lokale ondernemers. Ook stralen succesvolle evenementen een positief beeld van Oegstgeest binnen en buiten de gemeentelijke grenzen. De gemeente heeft er belang bij evenementen zo ordelijk mogelijk te laten verlopen met zo min mogelijk regelgeving en binnen de kaders die bij of krachtens de wet zijn gegeven. Op dit moment worden kleine evenementen via een regeling in de APV gereguleerd. De nota is bedoeld om het proces van vergunningverlening voor evenementen in goede banen te leiden. De nota geeft een beschrijving van een aantal randvoorwaarden waaronder een evenement in Oegstgeest kan plaatsvinden. Tevens is aangegeven wanneer sprake is van een meldingsplicht of vergunningsplicht. In de Veiligheidsregio Hollands Midden is een kader evenementenveiligheid vastgesteld. Vergunningverlening vindt onder andere plaats door het toepassen van de risicoscan en het veiligheidsplan.

Toetsing

Jaarlijks vinden evenementen plaats ter hoogte van de De Kempenaerstraat en de Terweeweg. Dit zijn onder andere de 5 mei-markt en de 5 mei-fair, de intocht van Sinterklaas en verschillende markten. Op basis van de jaarlijks terugkerende, niet kortdurende evenementen met grotere bezoekersaantallen is een regeling in dit bestemmingsplan opgenomen die randvoorwaarden geeft ten aanzien van de locatie, het maximaal toelaatbaar aantal evenementen, het maximaal aantal bezoekers, de maximale geluidsproductie en het tijdsframe waarbinnen versterkte muziek afgespeeld mag worden. Net als in de vigerende situatie zijn maximaal 10 evenementen per jaar toegestaan binnen een afgebakend gebied welke weergegeven is op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Kortdurende en incidentele evenementen hoeven niet geregeld te worden via het bestemmingsplan. Kleine evenementen zijn overal toegestaan, onder de voorwaarden zoals ook vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Standplaatsenbeleid Oegstgeest 2014

In het Standplaatsenbeleid van de gemeente Oegstgeest zijn criteria vastgelegd die een nadere invulling geven aan de in artikel 1.8. en 5.18 van de APV vastgelegde weigeringsgronden van aanvragen voor een standplaats. Deze criteria vormen het uitgangspunt voor het bepalen van welke locaties voor een standplaats in aanmerking komen en of een standplaatshouder een standplaats mag innemen.

Toetsing

De vigerende regeling voor standplaatsen ter hoogte van de Koninginnelaan is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Nota duurzaamheidsbeleid 2013-2017

In het collegeprogramma en coalitie-akkoord is duurzaamheid benoemd als één van de speerpunten voor deze bestuurlijke periode. Duurzaamheid is als rode draad stevig verankerd in de Toekomstvisie 2020. Binnen de periode van het duurzaamheidsbeleid streeft de gemeente Oegstgeest er naar om de volgende doelstellingen te bereiken:

  • duurzaamheid integraal in het gemeentelijk beleid verankeren;
  • elk jaar specifiek aandacht besteden aan het ondersteunen van en bijdragen aan één van de 8 van de Millenniumdoelen;
  • creëren van een duurzame werkomgeving, bedrijfsvoering en organisatie en daarin duurzaam gedrag mogelijk maken en stimuleren;
  • gemeentelijke taken duurzaam uitvoeren;
  • het verduurzamen van dagelijkse zaken, middels duurzame initiatieven van en met externe partners te stimuleren.



Toetsing

Omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, maar het plan slechts voorziet in het consoliderend herbestemmen is het bestemmingsplan niet in strijd met uitgangspunten die voortkomen uit het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid. Het bestemmingsplan levert er ook geen directe bijdrage aan de genoemde uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Relevante onderzoeken     

4.1 Inleiding     

De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende omgevingsaspecten. Aspecten als verkeer, verschillende milieuaspecten, ecologie en water zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een goede ruimtelijke ordening.

Het uitgangspunt voor onderstaande onderzoeken is dat de onderzoeksverplichting voor de bestaande reeds bestemde functies reeds in het verleden is onderzocht. Het consoliderend karakter van het plan brengt met zich mee dat er nauwelijks een wijziging in de toekomstige milieusituatie zal ontstaan. Ten aanzien van de bestaande functies en bebouwing zal in deze paragraaf worden ingegaan op de huidige milieusituatie.

4.2 Verkeer en parkeren     

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt via diverse wegen ontsloten. De belangrijkste zijn de Geversstraat, de Warmonderweg en de Rhijngeesterstraatweg. Deze wegen vormen de aansluiting op regionale doorgaande verbindingen zoals de Rijnsburgerweg richting Leiden en de Rhijnzichtweg die aansluiting vindt op de A44, richting Amsterdam en Den Haag.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer wordt (met uitzondering van bovengenoemde wegen) op dezelfde wegen afgewikkeld als het gemotoriseerd verkeer. De verschillende wegen zijn ingericht conform Duurzaam Veilig. Zo wordt het verkeer op de gebiedsontsluitingswegen gescheiden afgewikkeld en op de erftoegangswegen gemengd. Bijna alle wegen in het plangebied zijn voorzien van een eigen trottoir voor voetgangers.

Ontsluiting openbaar vervoer

Binnen en in de nabijheid van het plangebied halteren verschillende busdiensten in de richting van Leiden, Noordwijk en Haarlem. De haltes zijn gelegen aan de Geversstraat, de Warmonderweg en de Rhijngeesterstraatweg.

Parkeren

Binnen het plangebied wordt voor de bestaande functies zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte geparkeerd. Om te zorgen dat er voldoende ruimte is voor parkeren in het plangebied heeft een aantal percelen een specifieke regeling waarbij op eigen perceel 1 of meerdere parkeerplaatsen aangelegd en in stand gehouden moeten worden. Deze locaties waar deze parkeerregeling geldt zijn 1 op 1 overgenomen van het vigerend bestemmingsplan Oranje Nassau.

In het plangebied worden niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wanneer zich wel ontwikkelingen voordoen, die passen binnen de kaders van het bestemmingsplan, dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op basis van de dan geldende normen. Dit is ook gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

Bij het toepassen van de parkeernormen moet de gemeente Oegstgeest, op basis van de demografische cijfers van het CBS, ingeschaald worden in een 'sterk stedelijk' gebied. Standaard wordt bij het hanteren van de parkeernormen het gemiddelde tussen de minimum en maximum norm aangehouden. In voorkomende gevallen wordt een afwijking hiervan naar boven of beneden gemotiveerd.

Om te borgen dat bij ontwikkelingen zoals transformatie naar een andere functie voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en blijven is in artikel 25.1 een parkeerregeling toegevoegd.

Onderzoek en conclusie

De bereikbaarheid voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Eventuele ontwikkelingen kunnen verkeerskundig gezien worden afgewikkeld en bij ontwikkelingen is geborgd dat er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.

4.3 Wegverkeerslawaai     

Beleid en normstelling

De Wet geluidhinder biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Op basis van de Wet geluidhinder artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden niet direct nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Er zijn daarnaast geen nieuwe wegen mogelijk waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Het aspect wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Vliegveld Schiphol     

Beleid en normstelling

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Het LIB is per 1 januari 2018 aangepast zodat meer ruimte ontstaat om kleinschalige woningbouwprojecten (tot een maximum van 25 woningen) in het beperkingengebied te realiseren. Naast het LIB stellen ook de provinciale ruimtelijke verordeningen eisen aan woningbouw binnen het 20 Ke-gebied (artikel 2.1.11 Verordening Ruimte 2014).

Binnen de kaders van het Luchthavenindelingbesluit en de Verordening Ruimte 2014 zijn gemeenten bevoegd zelf te besluiten over het toevoegen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Conform de Wro dienen gemeenten daarbij aan te tonen dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Uit de provinciale ruimtelijke verordening volgt de verplichting de bedoelde afweging van luchtvaartaspecten in relatie tot (ontwikkelingen in) het bestemmingsplan expliciet te maken in het kader van het `Rekenschap geven'.

De gemeente Oegstgeest heeft een eigen beleidsregel vastgesteld waarin is bepaald op welke wijze in de toelichting van een bestemmingsplan, dat woningbouw mogelijk maakt binnen de 20 Ke-contour, rekenschap wordt gegeven van de geluidbelasting ter plaatse zodat op voorhand duidelijkheid wordt gecreëerd voor alle partijen die betrokken zijn bij woningbouw binnen de 20 Ke-contour.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de 20 Ke-contour van Schiphol. Ter plaatse van het plangebied geldt een jaargemiddelde geluidbelasting vanuit het vliegverkeer van 46 dB(A) Lden. Het plangebied is niet gelegen binnen de contouren uit het LIB voor beperking bebouwing en beperking aantrekken vogels.

Binnen de 20 Ke-contour kunnen geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw worden ontwikkeld buiten het bestaand stedelijk gebied. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour wel mogelijk. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn geen nieuwe woningbouwontwikkelingen voorzien. Het LIB, de Verordening Ruimte 2014 en de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol' vormen hierdoor geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

verplicht

Figuur 4.1 Ligging plangebied in relatie tot 20 Ke-contour (bron: provincie Zuid-Holland)

4.5 Bedrijven en milieuzonering     

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

 

Tabel 4.1 Indeling milieucategorieën en afstand

Milieucategorie Rustige woonwijk (in meters) Gemengd gebied (in meters)
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200

Onderzoek

In het plangebied komen naast woningen diverse functies voor waaronder winkels, horeca, bedrijvigheid, kantoren, scholen enzovoorts. In paragraaf 2.4 is een beschrijving van de aanwezige functies in het plangebied opgenomen.

De bedrijfsactiviteiten ter plaatse van Autobedrijf Detom zijn als zodanig bestemd. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn activiteiten toegestaan tot en met categorie 2 van de bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Categorie 1 en 2 bedrijfsactiviteiten zijn activiteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of naast woonbebouwing in gebieden met een gemengde functie. De Staat van Bedrijfsactiviteiten fungeert als limitatief toetsingskader bij de (directe) toelating van bedrijven. Om te voorkomen dat deze Staat van Bedrijfsactiviteiten niet een te limitatief karakter krijgt, is enige flexibiliteit gewenst. De vigerende afwijkingsbevoegdheid voor de vestiging van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten met een hogere categorie dan toegestaan, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig geacht kunnen worden aan de toegestane categorieën is in voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Tevens kunnen burgemeester en wethouders toestemming verlenen aan de vestiging van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten, die weliswaar gelijkwaardig zijn aan de toegestane categorieën, maar die:

  1. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd;
  2. in een (naast)hogere categorie voorkomen en waarvan de milieubelasting uit het oogpunt van hinder acceptabel is.

Geluidshinderlijke inrichtingen in de zin van de Wet geluidhinder en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf'.

De horeca-activiteiten ter hoogte van Villa Beukenhof zijn bestemd als 'Horeca'. De andere genoemde functies zijn mogelijk binnen de bestemmingen 'Wonen', 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' en via de regeling voor aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten (dit laatste is alleen mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid).

Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er worden niet direct nieuwe milieugevoelige functies of milieuhinderlijke activiteiten mogelijk gemaakt. Daarnaast worden er niet direct grootschalige wijzigingen aangebracht aan bestaande milieugevoelige functies en milieuhinderlijke activiteiten. De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Hierdoor komt het wellicht voor dat bedrijven en woningen die vlak bij elkaar liggen ook zijn bestemd conform deze situatie, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke en milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar zouden moeten zijn gesitueerd. Voor zover bekend levert de bestaande bedrijvigheid geen hinder op voor de bestaande woonomgeving.

Evenementen

Jaarlijks vinden evenementen plaats ter hoogte van de De Kempenaerstraat en de Terweeweg. Dit zijn onder andere de 5 mei-markt en de 5 mei-fair, de intocht van Sinterklaas en verschillende markten. Op basis van de jaarlijks terugkerende, niet kortdurende evenementen met grotere bezoekersaantallen is een regeling in dit bestemmingsplan opgenomen die randvoorwaarden geeft ten aanzien van de locatie, het maximaal toelaatbaar aantal evenementen (10 per kalenderjaar), het maximaal aantal bezoekers (10.000 met uitzondering van de viering op 5 mei waar 20.000 bezoekers zijn toegestaan), de maximale geluidsproductie (70 db(A) en 82 db(C) gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen) en het tijdsframe waarbinnen versterkte muziek afgespeeld mag worden (geen muziek voor 9.00 uur of na 24.00 uur (zondag tot en met donderdag) respectievelijk 01.00 uur (nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag)).

Conclusie

De conclusie is dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen bedrijven aanwezig zijn die met de vaststelling van dit bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.6 Bodemkwaliteit     

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In het algemeen geldt dat een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West- Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.

Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit. Voor meer informatie over uit te voeren bodemonderzoek en/of het Besluit bodemkwaliteit moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst.

Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig het Bodemloket is de bodem van het plangebied grotendeels onderzocht. In onderstaande figuur is te zien dat de gronden binnen het plangebied deels zijn onderzocht en beperkt zijn gesaneerd.

verplicht verplicht

Figuur 4.2 Uitsnede Bodemloket (bron: Rijkswaterstaat)

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In geval van ruimtelijke activiteiten dient middels bodemonderzoek aangetoond te worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de beoogde functie. Ten behoeve van het bestemmingsplan is daarom geen bodemonderzoek nodig. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid     

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Volgens de professionele risicokaart zijn er binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen, over het spoor of over water. De Gasunie heeft bevestigd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt.

verplicht Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart

Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A44. Over de A44 ter hoogte van het plangebied worden uitsluitend LF1, LF2 en GF3 stoffen getransporteerd. Het invloedsgebied van LF1 en LF2 stoffen bedraagt 45 meter, van GF3 stoffen 355 meter. Het plangebied ligt op grotere afstand. Er is geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig.

Consumentenvuurwerk

Binnen het plangebied liggen twee bedrijven die beschikken over een vergunning voor het verkopen van consumentenvuurwerk. Dit betreffen:

  • De Tombe, gelegen aan de De Kempenaerstraat 77. Zij hebben een vergunning voor de verkoop van 2000 kg.
  • Bike Totaal van Hulst, gelegen aan de Geversstraat 43. Zij hebben een vergunning voor de verkoop van 7632 kg.

Consumentenvuurwerk mag op deze locaties uitsluitend tijdens de laatste drie dagen van het jaar worden verkocht. In de regels van het bestemmingsplan is in artikel 4.5.1 en 5.4.1 vastgelegd dat de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

Vuurwerkbedrijven vallen niet onder het Bevi. Voor de verkoop van consumentenvuurwerk gelden de eisen uit het Vuurwerkbesluit. In dit besluit worden, naast voorschriften over de verkoop zelf, ook veiligheidsafstanden en bouwkundige eisen aan de opslagplaats van het vuurwerk gesteld. De veiligheidsafstanden moeten bij ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening in acht worden genomen. Voor kleine consumentenvuurwerkbedrijven beperkt de veiligheidsafstand zich tot 8 meter vanaf de opslagkluis.

Voor het vervoer van vuurwerk geldt op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen een routeplicht. Aangezien de gemeente Oegstgeest een regeling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft vastgesteld moet voor de bevoorrading van de vuurwerkverkooppunten ontheffing worden aangevraagd van de vastgestelde route.

Evenementen

De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft aangegeven dat ten aanzien van de diverse evenementen over het algemeen monodisciplinair wordt geadviseerd door de hulpdiensten vanwege de beperkte omvang van de evenementen. De 5 mei-markt en de 5 mei-fair zijn de meest druk bezochte evenementen. Vanwege de smalle straten en de hoge bezoekersaantallen wordt bij de beoordeling van de evenement-aanvragen aandacht besteed aan de ontvluchting en bereikbaarheid van de hulpdiensten. In het kader van voorliggend bestemmingsplan zijn er geen nadere ruimtelijk relevante aspecten die vanuit het aspect veiligheid hiervoor hoeven te worden afgewogen.

Conclusie

Rekening houdend met bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft deze conclusie bevestigd.

4.8 Kabels en leidingen     

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een ondergrondse 50 kV-kabelverbinding in eigendom van Liander aanwezig op de locatie zoals weergegeven in onderstaande figuur. De hartlijn van deze leiding is met een beschermingszone van 3 meter als zodanig bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

verplicht

Figuur 4.4 Locatie ondergrondse 50 kV-kavelverbinding (bron: Liander Infra N.V.)

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit     

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn geen directe ontwikkelingen die effect hebben op de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De wegen in het plangebied waarlangs wordt gemonitord zijn de Geversstraat, de Leidsestraatweg, de Warmonderweg en de Rhijngeesterstraatweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan

4.10 Water     

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Hemelwater en afvalwater

In overeenstemming met het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde houdt in:

  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d wordt zo nodig na zuivering bij de bron, hergebruikt of lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu gebracht.

Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Het aanbrengen en hebben van werken, voor transport of zuivering (bijv. IBA) van afvalwater of om te lozen vanuit het (hemelwater)riool, in de beschermingszone van watergangen, zijn activiteiten die onder de Keur vallen.

Aandachtspunten om het goed functioneren van het watersysteem te waarborgen zijn:

  • zorg dat er geen oppervlaktewater via de riolering van een hoger naar een lager peilvak kan stromen;
  • zorg dat er geen oppervlaktewater een (gemengd) riool in kan lopen richting de awzi;
  • zorg dat regenwaterstelsels die onder het oppervlaktewaterwaterpeil uitkomen geen zuurstofproblemen in de watergang veroorzaken;
  • ga na dat betrokken watergangen de afvoer kunnen verwerken;
  • stem af met Rijnland als neerslag in een ander peilvak wordt gebracht, dan waarin het valt;
  • zorg dat de lozingsconstructie geen obstakel vormt voor onderhoud of voor de afvoerfunctie van de watergang;
  • zorg dat schade aan de oever en waterbodem wordt voorkomen.

Zorgplicht hemelwater

Er is een aantal aandachtspunten voor de verwerking van hemelwater, zodat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uitvoeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-/slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voorlichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor een andere oplossing.

Compensatie

De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 14 lid 1, 2 en 3). De toename aan verharding dient volgens de regels van het Hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het Hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15 % regeling. Deze regeling houdt in dat toename aan verharding met 15 % oppervlakte water gecompenseerd dient te worden. In het bestemmingsplan is in de planregels opgenomen dat bij een toename met meer dan 500 m² aan verharding overleg met het Hoogheemraadschap moet plaatsvinden.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in een boezemland. In het plangebied zijn twee onderbemalingsgebieden. Het onderbemalingsgebied Polder Oudenhof (zuid) met een peil tussen -0,65 NAP en -0,85 NAP en het onderbemalingsgebied Polder Oudenhof (noord) met een peil van -0,80 NAP.

(Grond)waterproblematiek

Al sinds 1998 ontvangt de gemeente klachten over (grond) wateroverlast en daarom is samen met het Hoogheemraadschap van Rijnland een Water Actie Plan opgesteld voor de Prinsessenwijk en het Oranjepark om integraal de wateroverlast in het gebied weg te nemen. Een belangrijke oorzaak bleek dat er relatief weinig ontwateringsmiddelen zijn: er is vrijwel geen drainage aanwezig en in de wijk zelf is er bijna geen oppervlaktewater dat neerslag en grondwater af kan voeren. Ook is er sprake van een slecht doorlatende bodem en ongelijke maaiveldligging waardoor plassen op maaiveld gevormd worden.

De aan te leggen watergang langs de Spaargarenstraat bij de ontwikkeling van het ASC-terrein is één van de laatste schakels in het Water Actie Plan. Dit water heeft namelijk naast de afvoerende functie, ten gevolge van het compenseren van de toename aan verhard oppervlak, ook een bergende functie als opvang bassin voor piekbelastingen en zorgt voor een betere ontwatering (drainerende functie) van dit gedeelte van de polder Oudenhof. Naast deze actie zijn anders acties uit het Water Actie Plan zoals het vervangen en vergroten van gemaal noord, het verbreden van smalle slootgedeeltes en vergroten van duikers bij het Land van Bremmer, het aanleggen van een nieuwe duiker op de kruising van Leidsestraatweg en de Nachtegaallaan, het verbinden van de vijver binnen in Bos van Wijckerslooth met de rest van de aanwezige sloten en de aanleg van de vijver in het Hendrik Kraemerpark uitgevoerd waarmee wordt gezorgd voor meer berging van overtollig water uit de polder.

Bodem en grondwater

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Oegstgeest en is derhalve niet gekarteerd in het Bodemloket. Ten westen van de A44 bestaat de grond uit zavel met een homogeen profiel en klei met een zware tussenlaag of ondergrond. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 meter beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 meter - 1,2 meter beneden het maaiveld.

Uit het Water Actie Plan blijkt dat de bodem ter plaatse een wisselende opbouw heeft, doordat deze in de afgelopen 2.500 jaar is beïnvloed door de Oude Rijn. De bodem bestaat uit zavel op klei, veen en dunne lagen rivierzand. Hieronder is Hollandveen aanwezig, een samengedrukt klei- en veenpakket met een dikte van enkele decimeters tot meters. Aan weerszijden van het door de Oude Rijn beïnvloede gebied liggen oude strandwallen. Deze strandwallen, globaal onder de Warmonderweg en helemaal aan de westkant van het onderzoeksgebied (Willem de Zwijgerlaan, Nassaulaan, Oranjelaan) bestaan uit zand.

De freatische grondwaterstanden zijn ten behoeve van het Water Actie Plan in 2008 van februari tot en met mei middels dataloggers waargenomen op ca. 30 locaties verdeeld in het plangebied. In deze periode is over het algemeen een fluctuatie van de grondwaterstand van ca. 0,3 meter vastgesteld. De hoogste grondwaterstanden kwamen in maart-april voor en eind mei zijn de laagste grondwaterstanden gemeten. Opvallend is dat er ook binnen het plangebied een sterke variatie in de grondwaterstanden aanwezig is. Medio maart zijn op één datum grondwaterstanden tussen NAP -0,34 meter en -0,89 meter gemeten, met een gemiddelde van NAP -0,63 meter.

Ook zijn peilbuizen in het gebied geplaatst waaruit blijkt dat de grootste overlast rond het ASC-terrein aanwezig is in het gebied tussen de Juffermansstraat, De Kempenaerstraat, Warmonderweg en Prins Bernardlaan. In dit gebied is bij 75% tot 90% van de woningen vochtoverlast aanwezig. Ook de in de peilbuizen gemeten grondwaterstanden overschrijden hier in minimaal de helft van de periode februari tot mei (gemeten in 2008) de maximaal toelaatbaar geachte grondwaterstand.

Waterkwantiteit

Overeenkomstig de Legger van het waterschap zijn in het plangebied diverse primaire en overige watergangen gelegen. Primaire watergangen hebben een beschermingszone van 5 meter. Overige watergangen hebben een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. De watergangen en sloten hebben voornamelijk een waterafvoerende functie.

verplicht

verplicht

Figuur 4.5 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De riolering van het plangebied ligt in twee bemalingsgebieden, te weten bemalingsgebied De Voscuyl en bemalingsgebied Emmalaan. In deze bemalingsgebieden ligt voor het grootste gedeelte een gemengd rioolstelsel. Tevens is in een gedeelte van de bemalingsgebieden het gemengde stelsel vervangen voor een gescheiden rioolstelsel. Bij een gemengd rioolstelsel wordt het regenwater en vuilwater afgevoerd door één rioolbuis. Bij een gescheiden rioolstelsel is sprake van twee rioolbuizen één voor de afvoer van regenwater en één voor de afvoer van vuilwater. Alle verharde wegoppervlakken lozen in principe op het regenwaterriool. Al het vuilwater wordt geloosd op het vuilwaterriool. Het vuilwaterriool en het gemengde riool lozen onder vrijverval op het gemaal De Voscuyl van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit gemaal is met een persleiding aangesloten op de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het Hoogheemraadschap van Rijnland in Katwijk.

Binnen het plangebied zijn twee overstorten voor het gemengde stelsel. Dit zijn overstort 4121 (De Kempenaerstraat) en overstort 1588 (Geversstraat). In geval van een calamiteit of bij grotere hoeveelheden neerslag zal het gemengde rioolstelsel zich geheel vullen en overstorten op het oppervlaktewater. Tevens zijn er binnen het plangebied twee aansluitingen van het regenwaterriool met het boezemwater. Deze aansluiting zitten bij regenwaterput 1507 (Bos van Wijckerslooth) en regenwaterput 2250 (Hofbrouckerlaan).

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan is consoliderend van aard. Er worden niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en het waterbeheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Ecologie     

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  1. Natura-2000 gebieden;
  2. Bijzondere nationale natuurgebieden;
  3. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  3. de bescherming van overige soorten.



De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Provinciale vrijstelling Zuid-Holland

In provincie Zuid-Holland wordt in het kader van de ruimtelijke ordening vrijstelling verleend ten aanzien van de volgende soorten: aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen circa 3,4 km ten westen van het plangebied (Meijendel & Berkheide). Het plangebied is tevens geen onderdeel van een weidevogelgebied. Het Bos van Wijckersloot is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege deze status van dit gebied is geen enkele nieuwe ontwikkeling hier toegestaan.

Gezien de ligging binnen de bebouwde kom is de aanwezigheid van zwaarbeschermde planten, vissen, amfibieën, reptielen en insecten op voorhand uitgesloten. Het gebied herbergt naar verwachting wel meerdere soorten vleermuizen (allen beschermd) alsmede jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of natuurwetgeving en natuurbeleid de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen directe concrete ontwikkelingen voorzien. Ook een consoliderend bestemmingsplan maakt echter indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk, zoals aanpassingen van woningen. Daarbij kunnen zwaarbeschermde soorten als vleermuizen of jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels geschaad worden. In dat geval is nader veldonderzoek nodig en dienen zo nodig mitigerende en/of compenserende maatregelen te worden getroffen, alsmede een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden verkregen. Met inachtneming van adequate maatregelen mag er vanuit worden gegaan dat strijdigheid met wetgeving en beleid wordt voorkomen en dat een eventuele ontheffing wordt verkregen. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is derhalve niet in het geding.

Hieronder is aangeven waar bij mogelijke toekomstige (kleinschalige) ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden als het gaat om beschermde soorten.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde soorten van de lijst 'overige' beschermde soorten omdat in provincie Zuid-Holland hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Bij aanvang en tijdens werkzaamheden dient er rekening te worden gehouden met broedende vogels. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of wanneer er geen broedgeval aanwezig is. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Indien een ontwikkeling kan leiden tot schade aan vleermuizen of jaarrond beschermde nesten van vogels dan is voorafgaand nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt. Met inachtneming van adequate mitigerende en compenserende maatregelen mag er vanuit worden gegaan dat strijdigheid met natuurwetgeving en beleid wordt voorkomen en dat een eventueel benodigde ontheffing wordt verkregen.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie     

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem tot inwerkingtreding van de Omgevingswet middels een verwijzing naar de Monumentenwet 1988, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Onderzoek

Archeologie

De gemeente Oegstgeest heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Oegstgeest is in beeld gebracht wat de archeologische verwachting is van de bodem in Oegstgeest. De gemeentelijke waardenkaart onderscheidt de volgende verwachtingszones met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria:

Tabel 4.3 Verwachtingszones

Verwachting Oppervlakte Diepte
Archeologische waarde > 25 m2 50 cm
Hoge verwachtingswaarde > 100 m2 50 cm
Gematigde verwachtingswaarde > 250 m2 50 cm
Lage verwachtingswaarde Geen voorschriften Geen voorschriften
Geen verwachting Geen voorschriften Geen voorschriften

Voor het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen. In het bestemmingsplan hebben de gronden met een gematigde archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 gekregen en de gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 ontbreekt, deze geldt in Oegstgeest alleen voor gronden met een archeologische waarde. Deze zijn niet aanwezig ter hoogte van het plangebied. Door middel van deze dubbelbestemmingen zijn eventuele archeologische waarden in de bodem beschermd. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtingskaart.

verplicht

verplicht

Figuur 4.6 Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Oegstgeest)

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied ligt een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten. Een monument is een object van tenminste 50 jaar oud, dat juridisch is beschermd vanwege de bijzondere cultuurhistorische en/of architectuurhistorische waarden. Alle monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten zijn voorzien van een nadere aanduiding.

In het plangebied bevinden zich meerdere gemeentelijke monumenten. De gemeentelijke monumenten zijn aangewezen op basis van de Erfgoedverordening. De monumentale waarden in het plangebied wordt verder nog aangevuld met de cultuurhistorische waardevolle objecten die in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (M.I.P.) zijn geïnventariseerd. Het M.I.P. is een landelijk project dat tussen 1986 en 1995 is uitgevoerd. Het doel van het project was om per gemeente de waardevolle gebouwen en andere objecten in woord en beeld te beschrijven, zodat er meer zicht zou komen op monumentenzorg en cultuurgeschiedenis. Hierbij werd aan ieder gebouw een waardering gegeven. Eén ster betekent van lokaal belang, twee sterren betekent van regionaal belang en drie sterren van nationaal belang. Binnen het plangebied zijn alleen cultuurhistorisch waardevolle objecten met lokaal belang gelegen.

Begin jaren ’80 beschikte de gemeente Oegstgeest niet over instrumenten, zoals een monumentenverordening, monumentencommissie en een monumentenlijst, ter bescherming van de waardevolle panden in de gemeente. Een groep vrijwilligers heeft destijds een werkgroep (later omgezet in de Vereniging Oud Oegstgeest), opgericht die alle panden in de gemeente is gaan inventariseren. In september 1987 werd deze inventarisatie afgerond. De inventarisatie, opgenomen in de 'Paarse Nota', was een voorstel richting de gemeente welke objecten als waardevolle beschouwd konden worden. De Paarse Nota maakt een onderscheid naar categorieën: rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, karakteristieke beeldbepalende gebouwen, beeldondersteunende gebouwen, straatbeelden met stedenbouwkundige bescherming. De rijksmonumenten en de gemeentelijke monumenten zijn later aangewezen. In aanvulling op de Paarse Nota werden door de Vereniging Oud Oegstgeest later tevens de panden Terweeweg 6 t/m 46 (De Kaap) aangemerkt als karakteristieke beeldbepalende panden. In maart 2017 heeft de Vereniging Oud Oegstgeest haar vernieuwde website aan de gemeente aangeboden. Op deze website zijn alle rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en een aanvullende rubriek 'overig erfgoed' opgenomen.

Binnen dit bestemmingsplan zullen alleen de karakteristieke beeldbepalende gebouwen, beeldondersteunende gebouwen en straatbeelden met stedenbouwkundige bescherming als zijnde cultuurhistorisch waardevolle objecten worden beschouwd. De rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten zijn voorzien van een beschermende aanduiding. Een overzicht van deze panden en objecten is te vinden in bijlage 2. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de situering en de afmetingen van deze gebouwen voor wat betreft de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte, de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm en de onderlinge situering. Het is daarnaast verboden deze gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen zonder vergunning.

Zoals reeds beschreven in paragraaf 2.5.1 is een gedeelte van het plangebied aangewezen als gemeentelijk dorpsgezicht. Middels de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen in relatie tot de te beschermen cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in de toelichting bij de aanwijzing tot het gemeentelijk dorpsgezicht 'Oranjewijk'. Deze bevoegdheid heeft betrekking op zaken zoals de situering, goothoogte en/of bouwhoogte, de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van (karakteristieke) gebouwen en ingrepen in de openbare ruimte. Tevens zijn er regels gesteld aan het gebruik van tuinen ten behoeve van parkeren. Tot slot is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden zoals het uitvoeren van grondbewerkingen en het aanleggen van verhardingen.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuur is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.13 Toetsing aan mer-wetgeving     

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder  de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. In principe geldt dat als er geen nieuwe ontwikkelingen bij recht worden toegestaan, er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject of ander mer-beoordelingsplichtig project.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Gelet op de aard van deze ontwikkelingen, zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen is opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Algemeen     

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling bestaat uit:

  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de samenvoeging en actualisatie van de volgende bestemmingsplannen. De regeling is dan ook gebaseerd op deze plannen:

  • Oranje Nassau, vastgesteld op 23 oktober 2008;
  • Eerste herziening bestemmingsplan Oranje Nassau, vastgesteld op 19 december 2013;
  • Wijzigingsplan Beukenhof, vastgesteld op 13 december 2011.

5.2 Juridische regeling     

5.2.1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden

5.2.2 Bestemmingsregeling     

De verschillende bestaande functies in het plangebied zijn overeenkomstig hun huidig gebruik bestemd. De bestemmingsregelingen worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 3 Bedrijf

Binnen het plan is één bedrijf aanwezig met de bestemming 'Bedrijf' en één grotere nutsvoorziening die uitsluitend als zodanig gebruikt mag worden. Activiteiten zijn ter plaatse toegestaan voorzover deze behoren tot maximaal categorie 2 van de bij de regels bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de bedrijfsbebouwing is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen met hoogtematen.



Artikel 4 Gemengd - 1 en artikel 5 Gemengd - 2

De tot 'Gemengd - 1' of 'Gemengd - 2' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor wonen, detailhandel (met uitzondering van supermarkten, tenzij specifiek aangeduid), horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, enkele soorten maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, kantoren en afhaalpunten voor niet dagelijkse-artikelen. Tevens is een beroep aan huis binnen deze bestemming mogelijk bij de woonfunctie.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. Naast het bouwvlak is op de verbeelding de typologie en de toegestane goot- en/of bouwhoogte aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels opgenomen voor kelder, aan-, uit- en bijgebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De gemeentelijke monumenten en karakteristiek waardevolle objecten zijn aangeduid en voorzien van een nadere regeling.

Het verschil tussen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' zit hem in de mogelijkheid om ter plaatse van de aanduiding 'Gemengd - 2' de op de begane grond aanwezige niet-woonfuncties (zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels) wel om te mogen zetten naar woonfuncties. Op deze wijze kan waar wenselijk het winkelgebied verkleind worden.



Artikel 6 Groen - 1 en artikel 7 Groen - 2

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn de gronden waar zich beeldbepalend (openbaar) groen en parken bevinden. Op deze gronden zijn naast groenvoorzieningen, voet- en fietspaden toegestaan, speelvoorzieningen en straatmeubilair. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurspeeltuin' is tevens een natuurspeeltuin behorende bij het aangrenzende kinderdagverblijf toegestaan. Voor bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die de waarden van het beeldbepalend groen zouden kunnen aantasten, is een omgevingsvergunning benodigd.



Artikel 8 Horeca

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor horecabedrijven tot en met categorie 2 van de bij de regels behorende Staat van Horeca-activiteiten. Ter plaatse zijn tevens horecaterrassen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag tevens gewoond worden.

Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - parkeerplaats' dienen de parkeerplaatsen, dan wel opstelstroken voor auto's te worden gerealiseerd en in stand gehouden. Ter plaatse geldt dit voor 20 parkeerplaatsen.

Artikel 9 Maatschappelijk

De tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden bedoel voor maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'sportschool' is tevens een sportschool met ondergeschikte horeca en één bedrijfswoning toegestaan. Voor de aanwezige gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten is een beschermende regeling opgenomen.



Artikel 10 Tuin

De voor- en zijtuinen bij de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Uitsluitend bestaande éénlaagse aan- en uitbouwen en bijgebouwen inclusief aanwezig balkonhek of borstwering zijn toegestaan en mogen op dezelfde locatie met dezelfde hoogte en omvang herbouwd worden. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dient een toegangsweg te worden gerealiseerd en in stand gehouden van ten minste 3,75 m breed, met een verhard gedeelte van ten minste 3,25 m.

Artikel 11 Verkeer

De als 'Verkeer' bestemde gronden zijn de doorgaande wegen met hoofdzakelijk een functie als gebieds- en wijkontsluiting. Ten behoeve van de naastgelegen bestemmingen zijn op sommige locaties luifels en terrassen toegestaan ter plaatse van de daarvoor bedoelde aanduidingen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden nog aanvullende horecaterrassen toestaan.

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf en verplaatsing. Ten behoeve van de naastgelegen bestemmingen zijn ook hier op sommige locaties luifels en terrassen toegestaan ter plaatse van de daarvoor bedoelde aanduidingen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden nog aanvullende horecaterrassen toestaan. Standplaatsen zijn tevens toegestaan op de daarvoor aangeduide gronden.

In deze bestemming zit de regeling voor de grotere evenementen. Deze zijn toegestaan binnen de aanduiding 'evenemententerrein'. Daarbij gelden een aantal voorwaarden zoals maximaal 10 evenementen per kalenderjaar, een maximale geluidsbelasting van 70 db(A) en 82 db(C) op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, een maximaal bezoekersaantal en een tijdsframe waarbinnen geen muziek mag worden afgespeeld. Ten behoeve van de viering op 5 mei mag het terrein uitgebreid worden naar de straten zoals genoemd in deze regeling.



Artikel 13 Water

Het grootste gedeelte van het water gelegen binnen het plangebied heeft de bestemming 'Water' gekregen.



Artikel 14 Wonen

Het plangebied omvat grotendeels de woonwijk Oranje Nassau. Deze woningen zijn als zodanig bestemd. In het plangebied zijn verschillende soorten woningen aanwezig: gestapelde woningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande huizen en aaneengesloten eengezinswoningen. Op de verbeelding is voor de woningen een bouwvlak opgenomen en wordt door middel van een aanduiding een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten woningen. Verder is op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte aangeduid.

Binnen deze bestemming is een regeling opgenomen voor de bouw van kelder, aan-, uit- en bijgebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristiek waardevolle objecten zijn aangeduid en voorzien van een nadere regeling.

Binnen deze bestemming zijn twee specifieke bouwaanduidingen opgenomen, namelijk de 'specifieke bouwaanduiding - 1' en de 'specifieke bouwaanduiding - 2'. Conform de nieuwe systematiek van de gemeente Oegstgeest is in dit bestemmingsplan de bestemming Tuin toegevoegd. Deze ligt in principe tot 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw. Binnen de bestemming Tuin mogen geen nieuwe bouwwerken gerealiseerd worden. Op basis van het bestemmingsplan Oranje Nassau 2008 was het ook niet mogelijk aan-, uit- en of bijgebouwen te realiseren binnen deze 3 meter zone. In de praktijk blijkt echter dat in deze zone reeds vele aan-, uit- en bijgebouwen staan, zowel eenlaags als meerlaags. Om deze bouwwerken ook als zodanig te erkennen en van een bouwrecht te voorzien zijn er een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  1. Eénlaagse aan- en uitbouwen aan de zijgevel tussen de voorgevel en 3 meter achter de voorgevel

In een groot aantal gevallen zijn er eenlaagse aan- en uitbouwen gerealiseerd in de zone tussen de voorgevel en de lijn gelegen 3 meter achter de voorgevel. Ongeacht of deze aan- en uitbouwen onderdeel zijn van het originele hoofdgebouw zijn deze bestemd als 'Wonen'. De bestemming 'Tuin' is er 'omheen' getrokken. Deze aan- en uitbouwen worden geen onderdeel van het bouwvlak, maar hebben wel een eigen aanduiding gekregen (specifieke bouwaanduiding – 1). Dit omdat zij alleen qua positie afwijken van de 3 meter regel vastgelegd in de erfbebouwingsregeling en ook zichtbaar een bouwkundige ondergeschiktheid hebben. De oppervlakte van deze aan- en uitbouwen wordt daarmee wel onderdeel van de maximale toegestane oppervlakte van erfbebouwing. Deze regeling is echter verruimd (nu maximaal 60 m2) en gelijkgesteld aan de regel zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Oudenhof en Klinkenbergerplas'. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat deze bestaande aan- en uitbouwen op dezelfde locatie met dezelfde hoogte en omvang mogen worden herbouwd. De bestaande aan- en uitbouwen worden daarmee erkend en ook voorzien van een recht.

  1. Meerlaagse aan- en uitbouwen aan de zijgevel tussen de voorgevel en 3 meter achter de voorgevel

In een aantal gevallen zijn er aan- en uitbouwen gerealiseerd in de zone tussen de voorgevel en de lijn gelegen 3 meter achter de voorgevel die niet eenlaags zijn, maar hoger zijn (deels of geheel opgetrokken of voorzien van een dak/schuine helling waardoor de hoogte hoger is dan 4 meter, hierna allen 'meerlaagse aan- en uitbouwen' genoemd). Ongeacht of deze meerlaagse aan- en uitbouwen onderdeel zijn van het originele hoofdgebouw zijn deze bestemd als 'Wonen'. De bestemming 'Tuin' is er 'omheen' gelegd. Voor deze meerlaagse aan- en uitbouwen geldt het volgende:

  • Geheel opgetrokken aan- en uitbouwen zijn feitelijk geen ondergeschikt bouwdeel meer. Deze zijn binnen het bouwvlak getrokken.
  • Gedeeltelijk opgetrokken aan- en uitbouwen of voorzien van een dak / schuine helling hebben nog wel een bouwkundige ondergeschiktheid. Deze aan- en uitbouwen worden geen onderdeel van het bouwvlak, maar hebben wel een eigen aanduiding gekregen (specifieke bouwaanduiding – 2) Dit omdat zij alleen qua positie en hoogte afwijken van de erfbebouwingsregeling en ook zichtbaar een bouwkundige ondergeschiktheid hebben. De oppervlakte van deze aan- en uitbouwen wordt daarmee wel onderdeel van de maximale toegestane oppervlakte van erfbebouwing. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat deze bestaande aan- en uitbouwen op dezelfde locatie met dezelfde hoogte en omvang mogen worden herbouwd. Deze bestaande aan- en uitbouwen worden daarmee erkend en ook voorzien van een recht.

  1. Meerlaagse erkers voor de voorgevel

In principe is een erker eenlaags (0,25 meter boven eerste verdiepingsvloer tot maximaal 4 meter). Sommige erkers zijn hoger / opgetrokken (in het vervolg aangeduid als 'meerlaagse erkers'). Wanneer deze op basis van het voorgaande bestemmingsplan niet gelegen zijn binnen het bouwvlak zijn deze nu wel binnen het bouwvlak gebracht. De bestemming Wonen is daarmee op deze punten aan de voorzijde van woningen uitgebreid.

Door deze meerlaagse erkers binnen het bouwvlak te trekken worden de bestaande bouwrechten vergroot. Ook worden alleen bestaande meerlaagse erkers daarmee bij recht mogelijk. Nieuwe meerlaagse erkers kunnen niet gerealiseerd worden. Hiervoor is een algemene afwijkingsregel opgenomen in dit bestemmingsplan (artikel 23).

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning

Ten behoeve van de aanwezige ondergrondse hoogspanningsverbindingen is de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning opgenomen. Binnen deze bestemming mag uitsluitend slechts onder voorwaarden worden gebouwd.



Artikel 16 Waarde - Archeologie 2 en artikel 17 Waarde - Archeologie 3

In het plan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 3' van toepassing. Deze dubbelbestemming brengt tot uitdrukking dat de gronden in een gebied liggen met redelijke tot hoge trefkans op archeologische sporen. De dubbelbestemming brengt met zich mee dat een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden boven de ondergrens (dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 100 m2 bij 'Waarde – Archeologie 2' en dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 250 m2 bij 'Waarde – Archeologie 3') alleen wordt verleend wanneer archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie

Ter bescherming van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht geldt voor het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Bij voorkomende bouwplannen kan gestuurd worden op de ruimtelijke kwaliteit door bouwregels alsmede door een nadere eisen regeling. Een nadere eisen regeling kan bouwrechten niet beperken of verruimen. Wel kan stringenter omgegaan worden met ontheffingen. Daarbij wordt een duidelijke relatie gelegd met de te beschermen waarden. Verder is er een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren voor werken of werkzaamheden die gericht is op het voorkomen van werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden zouden kunnen aantasten.

5.2.3 Algemene regels     

De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel die onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels opgenomen.

Een voorbeeld zijn de algemene bouwregels. Hierin is onder andere een regeling ten aanzien van ondergronds bouwen opgenomen. Ook is het toegestaan bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen.

In de overige regels is een parkeerbepaling opgenomen. Deze regeling borgt dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet zijn voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden. Deze parkeergelegenheid moet tevens in stand gehouden worden.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels     

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Voorbereiding bestemmingsplan

Ter voorbereiding op het bestemmingsplan zijn diverse documenten opgesteld zoals een Nota van Uitgangspunten. Deze notitie vormt de basis voor de regeling in dit bestemmingsplan.

Ten behoeve van deze Nota van Uitgangspunten heeft op 25 januari 2017 een inloopavond plaatsgevonden met de bewoners en gebruikers binnen het plangebied. Tijdens deze avond hebben bewoners en gebruikers in en rond het gebied kunnen aangeven wat de wensen en onwenselijkheden zijn voor de toekomst. Waar mogelijk en wenselijk zijn de wensen van deze participanten meegenomen in dit bestemmingsplan.

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 19 oktober 2017 tot en met 29 november 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was het voor eenieder mogelijk een reactie in te brengen. Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens, in het kader van het wettelijk vooroverleg zoals genoemd in artikel 3.1.1. Bro, voorgelegd aan de overlegpartners. De ingekomen inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in de Nota beantwoording inspraak- en overlegreacties, zie bijlage 3.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 februari 2018 tot en met 28 maart 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van 6 weken zijn belanghebbenden en belangstellenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze kenbaar te maken aan de gemeenteraad van de gemeente Oegstgeest.

In totaal zijn 55 zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ontvangen. Alle zienswijzen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend en daarmee ontvankelijk. In de Nota zienswijzen (zie bijlage 4) zijn de zienswijzen puntsgewijs samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Daarnaast is aangegeven of de betreffende reactie aanleiding geeft tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Omdat de zienswijzen veelal overeenkomstig waren, is er voor gekozen ook een algemene beantwoording op te nemen alvorens de zienswijzen individueel te behandelen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Oranje Nassau met identificatienummer NL.IMRO.0579.BPOranjeNassau-VA01 van de gemeente Oegstgeest.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Verbeelding     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwd     

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.

1.7 Aan- en uitbouw     

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een hoofdgebouw dat door zijn

verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt dan wel in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.8 Aan huis verbonden beroep     

een beroep waarvan de uitoefening niet publieksgericht is en dat op kleine schaal in een woning en/of bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.9 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van een groepspraktijk, c.q. het uitoefenen van ambachtelijke -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Tevens zijn hieronder begrepen:

  1. bed and breakfast;
  2. cateringbedrijf voorzover voedsel niet ter plaatse wordt verkocht en/of afgehaald;
  3. webwinkel voorzover deze geen uitstalling ten verkoop heeft en/of goederen niet ter plaatse kunnen worden afgehaald.

1.10 Achtererf     

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.11 Archeologisch onderzoek     

verschillende vormen van onderzoek naar archeologische waarden binnen een bepaald gebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.12 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op de aanwezigheid van archeologische resten.

1.13 Archeologische waarde     

de waarde die een gebied is toegekend op grond van de daar aanwezige archeologische resten.

1.14 Afhankelijke woonruimte     

een aan-, uit- of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.15 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 Bebouwingspercentage     

het percentage dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.17 Bed and breakfast     

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben, waarbij geldt dat het recreatieve verblijf ondergeschikt aan de woonfunctie plaatsvindt. Deze voorziening is niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders dan wel voor permanente kamerverhuur.

1.18 Bedrijf     

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en

verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt

onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.19 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.20 Bedrijfsvloeroppervlak (bvo)     

het totale vloeroppervlak van het te beschouwen kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.21 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door een

persoon (en zijn/haar huishouden), wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.22 (gemeentelijk) dorpsgezicht     

dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van de Erfgoedverordening 2017 als zodanig is aangewezen.

1.23 Bestaand     

  1. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan (niet zijnde het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan) of het gebruik krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik;
  2. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  3. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bevi-inrichting     

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.27 Bevoegd gezag     

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.28 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk of standplaats.

1.29 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.30 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.32 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.33 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.35 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.36 Cateringbedrijf     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig in opdracht van derden bereiden en verstrekken van gerechten en dranken voor consumptie elders.

1.37 Cultuurhistorische waarde     

een belang in geschiedkundig opzicht, o.a. met betrekking tot:

  1. het ontstaan van het gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in kavelpatronen en de bebouwing;
  2. de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt.

1.38 Deskundige     

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk persoon met specifieke kennis of commissie van personen inzake een bepaalde vakdiscipline.

1.39 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren, leasen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen, leasen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Een supermarkt is niet toegestaan tenzij specifiek aangegeven.

1.40 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen banken, uitzendbureaus, bedrijven en inrichtingen gericht op medische dienstverlening en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met dien verstande dat een detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn.

1.41 Erf     

dat deel van een bouwperceel dat niet bestemd is voor het hoofdgebouw en dat niet tussen

(de lijnen die getrokken kunnen worden in het verlengde van) de gevels van het

hoofdgebouw en het openbaar gebied ligt.

1.42 Erfafscheiding     

een bouwwerk geplaatst om de grens met de naburige percelen aan te geven en niet zijnde een

natuurlijk gewas zoals een haag.

1.43 Erker     

een ondergeschikte uitbouw aan de voor- en/ of zijkant van een gebouw, niet zijnde een entree, grenzend aan een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de evenwijdig met de gevel lopende zijde waarin de uitbouw geplaatst is en nog minimaal één andere zijde (grotendeels) transparant is.

1.44 Escortbedrijf     

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een

omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de

bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).

1.45 Evenement     

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en/of herdenken, hetzij incidenteel, hetzij terugkerend, met uitzondering van:

  1. bioscoopvoorstellingen;
  2. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
  3. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
  4. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
  5. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
  6. het optreden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids;
  7. een speelgelegenheid om spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren;
  8. gebruik overeenkomstig de bestemming;

met inbegrip van:

  1. een herdenkingsplechtigheid;
  2. een braderie;
  3. een optocht, anders dan een betoging bedoeld in de Wet openbare manifestaties, op de weg;
  4. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
  5. een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement).

1.46 Garage/garagebox     

een gebouw, bestemd voor stalling van een motorrijtuig op meer dan twee wielen en daarvoor ook

toegankelijk.

1.47 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 Gestapeld     

bebouwing bestaande uit één hoofdgebouw waarin zich geheel of gedeeltelijk boven en onder elkaar zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden.

1.49 Grondgebonden woning     

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau.

1.50 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn aard, functie, constructie of afmetingen,

dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.51 Horecabedrijf     

een bedrijf gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel of dranken, het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het verstrekken van nachtverblijf.

1.52 Horecaterras     

een in de onmiddellijke omgeving en een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.53 Karakteristiek     

hieronder wordt verstaan: beeldbepalende gebouwen, beeldondersteunende gebouwen en straatbeelden met stedenbouwkundige bescherming.

1.54 Kantoor     

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.55 Kelder     

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer- of dakconstructie waarvan de bovenkant, voorzover de kelder tenminste niet onder het hoofdgebouw gesitueerd, minimaal 10 cm onder het maaiveld, weg of verhard terrein ligt.

1.56 Klein evenement     

Een evenement waarbij:

  1. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen;
  2. het evenement tussen 09.00 en 00.00 uur plaatsvindt;
  3. de maximale geluidsbelasting, gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, 70 db(A) en 82 db(C) mag bedragen;
  4. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 23.00 uur;
  5. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
  6. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object.

1.57 Luifel     

een uitdragende dakconstructie duurzaam verbonden aan een gebouw niet zijnde een overkapping.

1.58 Maatschappelijke voorzieningen     

culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen,

voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, onderwijs en zorg, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.59 Mantelzorg     

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.60 Nadere eis     

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onderdeel d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.61 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,

schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten

behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, elektrische oplaadpalen en apparatuur voor

telecommunicatie.

1.62 Ondergeschikte detailhandel     

detailhandel die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdactiviteit en waarvan de openingstijden van de detailhandel zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit en er een, al dan niet vrij toegankelijke, sanitaire ruimte aanwezig is.

1.63 Ondergeschikte horeca     

horeca die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, welke uitsluitende toegankelijk is via de hoofdactiviteit en waarvan de openingstijden van de horeca zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit en er een, al dan niet vrij toegankelijke, sanitaire ruimte aanwezig is.

1.64 Onderkomens     

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en

vaartuigen, zoals arken, woonwagens, keten, kampeerauto’s en caravans, voor zover deze niet als

bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.65 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde

een gesloten wand.

1.66 Peil     

Hieronder wordt, anders dan het bouwkundige peil, een horizontaal reverentievlak, verstaan:

a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;

b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;

c. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld.

1.67 Perceel     

begrensd stuk land of water.

1.68 Perceelsgrens     

een grens tussen twee percelen.

1.69 Praktijkruimte     

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.70 Prostitué(e)     

degene (m/v) die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding

1.71 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander

tegen vergoeding.

1.72 Prostitutiebedrijf     

Een seksinrichting of een escortbedrijf.

1.73 Raamprostitutie     

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht

de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.74 Samenvoegen van hoofdgebouwen     

het maken van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer hoofdgebouwen waardoor één hoofdgebouw wordt gevormd.

1.75 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, dan wel onderkomens, waarin bedrijfsmatig of

in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van

erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een

seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder

tevens begrepen een erotisch massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.76 Slopen     

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.77 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.78 Staat van Horeca-activiteiten     

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.79 Standplaats     

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, danwel het aanbieden van diensten:

  1. gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;
  2. door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.

1.80 Straatprostitutie     

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten bewegen,

uitnodigen dan wel uitlokken tot prostitutie.

1.81 Terrasscherm     

een bouwwerk geen gebouw zijnde dat tot doel heeft het fysiek afbakenen van een terras in algemene zin.

1.82 Twee-aaneen     

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen.

1.83 Voorgevel     

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.84 Voorgevellijn     

een aangegeven lijn, waarin of waarachter de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden

gebouwd.

1.85 Voorgevelrooilijn     

denkbeeldige lijn gelegen aan de buitenzijde van de voorgevel en het verlengde hiervan.

1.86 Vrijstaand     

bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.

1.87 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen     

oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen,

ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten

behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en

waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten.

1.88 Webwinkel     

het aanbieden van goederen of diensten waarbij de activiteiten, contact en verkoop uitsluitend via internet loopt, waarbij geen uitstalling ter verkoop aanwezig is en geen fysieke mogelijkheden voor een klant aanwezig zijn voor het bezichtigen of afhalen van goederen ter plaatse.

1.89 Weg     

alle voor het verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en

duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.90 Wgh-inrichtingen     

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate

geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.91 Woning     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.92 Zijdelingse perceelsgrens     

een (min of meer evenwijdig) aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Afstanden     

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 Bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)     

binnenwerks, op de vloer van alle ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor

bedrijfsactiviteiten.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

2.4 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het

hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen

2.8 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Vloeroppervlakte     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen     

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding van een overstekend dak niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
  2. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel in het voordakvlak niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het voordakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven tot en met categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
  3. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  2. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  3. per bedrijf zijn bij de toegestane bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorfuncties tot 50 % van het totale bedrijfsvloeroppervlak (bvo) toegestaan;
  4. detailhandel, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel, is niet toegestaan;
  5. geluidshinderlijke inrichtingen in de zin van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan;
  6. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  7. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  8. verkooppunten voor motorbrandstoffen zonder lpg zijn toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:

  1. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving – gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten geacht kan worden gelijk te zijn aan de in lid 3.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. door bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving – gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm – geacht kunnen worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 3.1 genoemd.

 

Artikel 4 Gemengd - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  2. detailhandel met uitzondering van supermarkten;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': tevens voor een supermarkt;
  4. horeca tot en met categorie 1c van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
  5. maatschappelijke voorzieningen met uitzondering van kinderopvang, ziekenhuizen en verpleeghuizen, nieuw te vestigen sportscholen, fitnesscentra, alsmede scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs, scholen voor beroeps- hoger en overig;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs': tevens voor onderwijs;
  7. dienstverlening;
  8. kantoren;
  9. afhaalpunten voor niet dagelijkse-artikelen;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel': tevens voor luifels;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument': tevens voor de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens voor de instandhouding en bescherming van bouwwerken met cultuurhistorische waarden;
  13. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'aaneengebouwd';
    2. 'gestapeld';
    3. 'twee-aaneen';
    4. 'vrijstaand';

mogen de gebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;

  1. het samenvoegen van hoofdgebouwen is niet toegestaan;
  2. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

4.2.2 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen     
  1. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend vanaf minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijk oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste:
    1. 50% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de goot- en bouwhoogte van een aan- en uitbouw bedraagt ten hoogste 4 m en is niet hoger dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw en is niet hoger dan het hoofdgebouw waar tegenaan wordt gebouwd;
  5. tenzij aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand van de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 m;
  6. de maximale diepte van de aan- en uitbouw en overkapping bedraagt, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel, 3,5 m;
  7. bij realisatie van een terras op een aan- en uitbouw bedraagt de afstand van het terras tot de zijdelingse perceelgrens tenminste 2 m;
  8. voor hekwerken met een maximale hoogte van 1 m ten behoeve van een terras zoals bedoeld onder lid g mag de bouwhoogte zoals bepaald in sub d worden overschreden;
  9. garageboxen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  10. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte.

4.2.3 Kelders     

Voor kelders gelden de volgende regels:

  1. binnen het gehele bouwvlak mogen kelders worden gebouwd;
  2. buiten het bouwvlak mogen kelders worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte van de kelder niet meer bedraagt dan 30% van de gronden gelegen zowel buiten het bouwvlak, als gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m²;
    2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg tenminste 1 m bedraagt, tenzij belendende percelen gelijktijdig een kelder bouwen, in welk geval in de gezamenlijk zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
    3. de kelder tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn wordt gesitueerd;
  3. de kelder mag niet ten koste gaan van de op het perceel aanwezige parkeerplaatsen;
  4. de diepte van de kelder bedraagt ten hoogste 3,5 m.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Karakteristiek en gemeentelijk monument     
  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', voor wat betreft:
    1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
    2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
    3. de onderlinge situering;
  2. In aanvulling op het bepaalde onder a. kan het bevoegd gezag tevens nadere eisen stellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' voor wat betreft:
    1. gevelindelingen;
    2. materialisatie.

4.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 4.3.1 kunnen alleen gesteld worden indien:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. in lid 4.2.2 onder a voor een aan- en uitbouw, overkapping en/of bijgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 4 m2 en een hoogte van niet meer dan 1,35 m, wanneer het bijbehorende erf vanuit de oorspronkelijke bouw van het hoofdgebouw niet bereikbaar is vanaf de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' en waarbij de afstand:
    1. tot de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 2 m zal bedragen, dan wel een kleinere maat, waarbij een aan- en uitbouw, overkapping en/of bijgebouw een eenheid met de perceelafscheiding of onderdelen daarvan moet vormen;
    2. tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1,5 m bedraagt, tenzij bij een kleinere afstand de gebruikswaarde en kwaliteit van het aangrenzende perceel niet negatief wordt beïnvloed;
  2. in lid 4.2.2 onder b om bij gebouwen ten behoeve van de bestemmingsbeschrijvingen genoemd in artikel 4.1 lid b t/m i het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen te kunnen vergroten tot 100% van het bouwperceel minus het bouwvlak mits;
    1. uitbreiding niet mogelijk is gebleken binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan; en
    2. de zittende functie dient aan te tonen dat in haar branche schaalvergroting van het bedrijf of de instelling noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf of de instelling; en
    3. ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheid deze afwijking het minst nadelige ruimtelijk effect heeft op de omgeving waaronder de naburige percelen ten opzichte van het bepaalde in lid 4.4 onder c en lid 4.6.3.
  3. in lid 4.2.2 onder c om de toegestane bouwhoogte bij bijgebouwen en overkappingen te verhogen tot ten hoogste 5 m, mits er geen nadelige situatie ontstaat ten aanzien van de daglichttoetreding bij naburige panden;
  4. in lid 4.2.1 onder c om ten hoogste twee aaneengesloten hoofdgebouwen ten behoeve van detailhandel of dienstverlening samen te voegen, mits:
    1. uitbreiding niet mogelijk is gebleken binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan; en
    2. de zittende detailhandel of dienstverlening dient aan te tonen dat in haar branche schaalvergroting van de winkel of het bedrijf noodzakelijk is voor het voortbestaan van de winkel of het bedrijf; en
    3. ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheid deze afwijking het minst nadelige ruimtelijk effect heeft op de omgeving waaronder de naburige percelen ten opzichte van het bepaalde in lid 4.4 onder b en lid 4.6.3; en
    4. samenvoeging van de hoofdgebouwen geen afbreuk doet aan de historische binnenstedelijke omgeving door onder meer de individualiteit van de twee panden, welke na samenvoeging één hoofdgebouw vormen, aan de buitenkant en naar binnen zichtbaar vanaf de straat, herkenbaar blijft en zodoende handhaving van waardevolle delen is gewaarborgd.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Algemeen     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. de op de begane grond aanwezige bestaande niet-woonfuncties, zoals aangegeven in bijlage 3, mogen niet naar een woonfunctie worden omgezet;
  2. de op de verdieping aanwezige bestaande woonfuncties, zoals aangegeven in bijlage 3, mogen niet worden omgezet naar niet-woonfuncties;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woonfunctie toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' is geen detailhandel toegestaan;
  5. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.

4.5.2 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep niet leidt tot onevenredige parkeerdruk binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

4.5.3 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - parkeerplaats' dient:

  1. per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden voor één personenwagen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. dient ter plaatse van de aanduiding 'aantal parkeerplaatsen' het aangegeven aantal te worden aangehouden;
  3. rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 18.4.

4.5.4 Horecaterrassen     

Horecaterrassen die gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden zijn niet toegestaan, met uitzondering van het horecaterrassen ter plaatse van de aanduiding 'terras'.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat voor een bed and breakfast, het gebruik ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie en het aantal kamers tot maximaal 3 beperkt blijft;
  3. degene die de bedrijfsactiviteiten uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  5. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  6. de bedrijfsactiviteit mag niet milieuvergunning of meldingplichtig zijn;
  7. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop en/of catering als ondergeschikte activiteit die verband houdt met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.

4.6.2 Horecaterrassen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.4 voor het realiseren van horecaterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het terras is gesitueerd in de onmiddellijke omgeving van het bijbehorende horecabedrijf, aan de voor- en/of zijgevel van het horecagebouw;
  2. opstelling van het terras mag het wegverkeer niet belemmeren;
  3. bij de opstelling van het terras dient ongehinderde doorgang op het trottoir aanwezig te zijn van tenminste 1,5 m;
  4. de ongehinderde doorgang voor hulpdiensten is tenminste 3,5 m breed en brandkranen zijn vrij toegankelijk voor hulpverleningsdiensten;
  5. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken alsmede de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient als voorwaarde te worden opgenomen dat de openingstijden van het horecaterras tussen 8:00-23:00 moeten liggen;
  7. voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een planschade-overeenkomst met aanvrager te zijn ondertekend.

Bij het toepassen van de afwijking van de gebruiksregels gelden de volgende bouwregels:

  1. op de gronden waarvoor een afwijking voor horecaterrassen wordt verleend, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 1 m bedraagt, met uitzondering van terrasschermen, parasols en zonneschermen;
    2. de hoogte van parasols en zonneschermen ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat in uitgeklapte of uitgeschoven toestand het laagste punt van een parasol of zonnescherm minimaal 2,2 meter hoog is;
    3. de hoogte van terrasschermen ten hoogste 1,5 m bedraagt waarvan minimaal 95% van de bovenste 75 cm volledig transparant is;
    4. de waarden die in voorliggende subleden in meters zijn uitgedrukt worden op de volgende wijze gemeten: hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

4.6.3 Niet-woonfuncties op de verdieping     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 onder b om bij gebouwen ten behoeve van detailhandel en dienstverlening niet-woonfuncties op de verdieping toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. uitbreiding is niet mogelijk gebleken binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan;
  2. de zittende detailhandel en dienstverlening dient aan te tonen dat in haar branche schaalvergroting van het bedrijf noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf; en
  3. ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheid deze afwijking het minst nadelige ruimtelijk effect heeft op de omgeving waaronder de naburige percelen ten opzichte van het bepaalde in lid 4.4 onder a en lid 4.4 onder c.

4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

4.7.1 Sloopverbod zonder vergunning     
  1. het is verboden op de gronden met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. het is verboden op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

4.7.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.7.1 kan slechts worden verleend indien:

  1. door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 5 Gemengd - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  2. detailhandel met uitzondering van supermarkten;
  3. horeca tot en met categorie 1c van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
  4. maatschappelijke voorzieningen met uitzondering van kinderopvang, ziekenhuizen en verpleeghuizen, nieuw te vestigen sportscholen, fitnesscentra, alsmede scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs, scholen voor beroeps- hoger en overig;
  5. dienstverlening;
  6. kantoren;
  7. afhaalpunten voor niet dagelijkse-artikelen;
  8. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'aaneengebouwd';
    2. 'twee-aaneen';
    3. 'vrijstaand';

mogen de gebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;

  1. het samenvoegen van hoofdgebouwen is niet toegestaan;
  2. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

5.2.2 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen     
  1. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend vanaf minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijk oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste:
    1. 50% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de goot- en bouwhoogte van een aan- en uitbouw bedraagt ten hoogste 4 m en is niet hoger dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw en is niet hoger dan het hoofdgebouw waar tegenaan wordt gebouwd;
  5. tenzij aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand van de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 m;
  6. de maximale diepte van de aan- en uitbouw en overkapping bedraagt, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel, 3,5 m;
  7. bij realisatie van een terras op een aan- en uitbouw bedraagt de afstand van het terras tot de zijdelingse perceelgrens tenminste 2 m;
  8. voor hekwerken met een maximale hoogte van 1 m ten behoeve van een terras zoals bedoeld onder lid g mag de bouwhoogte zoals bepaald in sub d worden overschreden;
  9. garageboxen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  10. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte.

5.2.3 Kelders     

Voor kelders gelden de volgende regels:

  1. binnen het gehele bouwvlak mogen kelders worden gebouwd;
  2. buiten het bouwvlak mogen kelders worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte van de kelder niet meer bedraagt dan 30% van de gronden gelegen zowel buiten het bouwvlak, als gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m²;
    2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg tenminste 1 m bedraagt, tenzij belendende percelen gelijktijdig een kelder bouwen, in welk geval in de gezamenlijk zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
    3. de kelder tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn wordt gesitueerd;
  3. de kelder mag niet ten koste gaan van de op het perceel aanwezige parkeerplaatsen;
  4. de diepte van de kelder bedraagt ten hoogste 3,5 m.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. in lid 5.2.2 onder a voor een aan- en uitbouw, overkapping en/of bijgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 4 m2 en een hoogte van niet meer dan 1,35 m, wanneer het bijbehorende erf vanuit de oorspronkelijke bouw van het hoofdgebouw niet bereikbaar is vanaf de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' en waarbij de afstand:
    1. tot de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 2 m zal bedragen, dan wel een kleinere maat, waarbij een aan- en uitbouw, overkapping en/of bijgebouw een eenheid met de perceelafscheiding of onderdelen daarvan moet vormen;
    2. tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1,5 m bedraagt, tenzij bij een kleinere afstand de gebruikswaarde en kwaliteit van het aangrenzende perceel niet negatief wordt beïnvloed;
  2. in lid 5.2.2 onder b om bij gebouwen ten behoeve van de bestemmingsbeschrijvingen genoemd in artikel 5.1 lid b t/m g het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen te kunnen vergroten tot 100% van het bouwperceel minus het bouwvlak mits;
    1. uitbreiding niet mogelijk is gebleken binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan; en
    2. de zittende functie dient aan te tonen dat in haar branche schaalvergroting van het bedrijf of de instelling noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf of de instelling; en
    3. ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheid deze afwijking het minst nadelige ruimtelijk effect heeft op de omgeving waaronder de naburige percelen ten opzichte van het bepaalde in lid 5.3 onder c en lid 5.5.3.
  3. in lid 5.2.2 onder c om de toegestane bouwhoogte bij bijgebouwen en overkappingen te verhogen tot ten hoogste 5 m, mits er geen nadelige situatie ontstaat ten aanzien van de daglichttoetreding bij naburige panden;
  4. in lid 5.2.1 onder c om ten hoogste twee aaneengesloten hoofdgebouwen ten behoeve van detailhandel of dienstverlening samen te voegen, mits:
    1. uitbreiding niet mogelijk is gebleken binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan; en
    2. de zittende detailhandel of dienstverlening dient aan te tonen dat in haar branche schaalvergroting van de winkel of het bedrijf noodzakelijk is voor het voortbestaan van de winkel of bedrijf; en
    3. ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheid deze afwijking het minst nadelige ruimtelijk effect heeft op de omgeving waaronder de naburige percelen ten opzichte van het bepaalde in lid 5.3 onder b en lid 5.5.3; en
    4. samenvoeging van de hoofdgebouwen geen afbreuk doet aan de historische binnenstedelijke omgeving door onder meer de individualiteit van de twee panden, welke na samenvoeging één hoofdgebouw vormen, aan de buitenkant en naar binnen zichtbaar vanaf de straat, herkenbaar blijft en zodoende handhaving van waardevolle delen is gewaarborgd.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Algemeen     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. de op de verdieping bestaande woonfuncties, zoals aangegeven in bijlage 3, mogen niet worden omgezet naar niet-woonfuncties;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woonfunctie toegestaan;
  3. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.

5.4.2 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep niet leidt tot onevenredige parkeerdruk binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

5.4.3 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - parkeerplaats' dient:

  1. per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden voor één personenwagen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. dient ter plaatse van de aanduiding 'aantal parkeerplaatsen' het aangegeven aantal te worden aangehouden.

5.4.4 Horecaterrassen     

Horecaterrassen die gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden zijn niet toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

5.5.1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat voor een bed and breakfast, het gebruik ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie en het aantal kamers tot maximaal 3 beperkt blijft;
  3. degene die de bedrijfsactiviteiten uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  5. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  6. de bedrijfsactiviteit mag niet milieuvergunning of meldingplichtig zijn;
  7. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop en/of catering als ondergeschikte activiteit die verband houdt met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.

5.5.2 Horecaterrassen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.4 voor het realiseren van horecaterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het terras is gesitueerd in de onmiddellijke omgeving van het bijbehorende horecabedrijf, aan de voor- en/of zijgevel van het horecagebouw;
  2. opstelling van het terras mag het wegverkeer niet belemmeren;
  3. bij de opstelling van het terras dient ongehinderde doorgang op het trottoir aanwezig te zijn van tenminste 1,5 m;
  4. de ongehinderde doorgang voor hulpdiensten is tenminste 3,5 m breed en brandkranen zijn vrij toegankelijk voor hulpverleningsdiensten;
  5. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken alsmede de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient als voorwaarde te worden opgenomen dat de openingstijden van het horecaterras tussen 8:00-23:00 moeten liggen;
  7. voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een planschade-overeenkomst met aanvrager te zijn ondertekend.

Bij het toepassen van de afwijking van de gebruiksregels gelden de volgende bouwregels:

  1. op de gronden waarvoor een afwijking voor horecaterrassen wordt verleend, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 1 m bedraagt, met uitzondering van terrasschermen, parasols en zonneschermen;
    2. de hoogte van parasols en zonneschermen ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat in uitgeklapte of uitgeschoven toestand het laagste punt van een parasol of zonnescherm minimaal 2,2 meter hoog is;
    3. de hoogte van terrasschermen ten hoogste 1,5 m bedraagt waarvan minimaal 95% van de bovenste 75 cm volledig transparant is;
    4. de waarden die in voorliggende subleden in meters zijn uitgedrukt worden op de volgende wijze gemeten: hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

5.5.3 Niet-woonfuncties op de verdieping     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder a om bij gebouwen ten behoeve van detailhandel en dienstverlening niet-woonfuncties op de verdieping toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. uitbreiding is niet mogelijk gebleken binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan;
  2. de zittende detailhandel en dienstverlening dient aan te tonen dat in haar branche schaalvergroting van het bedrijf noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf; en
  3. ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheid deze afwijking het minst nadelige ruimtelijk effect heeft op de omgeving waaronder de naburige percelen ten opzichte van het bepaalde in lid 5.3 onder a en lid 5.3 onder c.

Artikel 6 Groen - 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. in- en uitritten;
  6. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen zoals speelvoorzieningen, straatmeubilair en nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.2.1 Gebouwen     

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 25 m².

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Groen - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. beeldbepalend (openbaar) groen;
  2. parken;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurspeeltuin': tevens een natuurspeeltuin behorende bij het aangrenzende kinderdagverblijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument': tevens voor de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en straatmeubilair.

7.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Groen - 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het planten, rooien, kappen of verminken van de houtopstand en gewassen;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, uitdiepen, egaliseren, ontginnen, ophogen, aanleggen van drainage en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  6. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod     

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende omgevingsvergunning.

7.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 kan slechts worden verleend indien:

  1. daardoor de natuur-, cultuurhistorische en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 8 Horeca     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca tot en met categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
  2. horecaterrassen;
  3. ter plaatsen van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens voor de instandhouding en bescherming van bouwwerken met cultuurhistorische waarden;
  5. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voetpaden, ontsluitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

8.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

8.3 Nadere eisen     

8.3.1 Karakteristiek     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'karakteristiek', voor wat betreft:

  1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
  2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
  3. de onderlinge situering.

8.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 8.3.1 kunnen alleen gesteld worden indien:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale of cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

8.4 Specifieke gebruiksregels     

8.4.1 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep niet leidt tot onevenredige parkeerdruk binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

8.4.2 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - parkeerplaats' dient:

  1. per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden voor één personenwagen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. dient ter plaatse van de aanduiding 'aantal parkeerplaatsen' het aangegeven aantal te worden aangehouden.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

8.5.1 Sloopverbod zonder vergunning     

Het is verboden op de gronden met de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

8.5.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 kan slechts worden verleend indien:

  1. door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 9 Maatschappelijk     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument': tevens voor de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument': tevens voor de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens voor de instandhouding en bescherming van bouwwerken met cultuurhistorische waarden;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'sportschool': tevens een sportschool met ondergeschikte horeca en één bedrijfswoning;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox': tevens voor garageboxen;
  7. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen, zoals tuinen en erven, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

9.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  3. ten behoeve van de sportschool mag ten hoogste één bedrijfswoning worden opgericht met een maximale inhoud van 500 m3.

9.2.2 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen     
  1. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend vanaf minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijk oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste:
    1. 50% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de goot- en bouwhoogte van een aan- en uitbouw bedraagt ten hoogste 4 m en is niet hoger dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw en is niet hoger dan het hoofdgebouw waar tegenaan wordt gebouwd;
  5. tenzij aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand van de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 m;
  6. de maximale diepte van de aan- en uitbouw en overkapping bedraagt, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel, 3,5 m;
  7. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

9.3 Nadere eisen     

9.3.1 Karakteristiek en gemeentelijk monument     
  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', voor wat betreft:
    1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
    2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
    3. de onderlinge situering;
  2. In aanvulling op het bepaalde onder a. kan het bevoegd gezag tevens nadere eisen stellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' voor wat betreft:
    1. gevelindelingen;
    2. materialisatie.

9.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 9.3.1 kunnen alleen gesteld worden indien:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

9.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2 onder c om de toegestane bouwhoogte bij bijgebouwen en overkappingen te verhogen tot ten hoogste 5 m, mits er geen nadelige situatie ontstaat ten aanzien van de daglichttoetreding bij naburige panden.

9.5 Specifieke gebruiksregels     

9.5.1 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - parkeerplaats' dient:

  1. per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden voor één personenwagen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. dient ter plaatse van de aanduiding 'aantal parkeerplaatsen' het aangegeven aantal te worden aangehouden;
  3. rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 18.4.

9.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

9.6.1 Sloopverbod zonder vergunning     
  1. het is verboden op de gronden met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. het is verboden op de gronden met de aanduiding of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

9.6.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.6.1 kan slechts worden verleend indien:

  1. door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 10 Tuin     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens een toegangsweg tot het achterliggende perceel;
  4. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ontsluitingen en verhardingen en niet-gebouwde parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Uitsluitend bestaande éénlaagse aan- en uitbouwen en bijgebouwen inclusief aanwezig balkonhek of borstwering zijn toegestaan en mogen op dezelfde locatie met dezelfde hoogte en omvang herbouwd worden.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 10.1 voor een aan- en uitbouw, overkapping en/of bijgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 4 m2 en een hoogte van niet meer dan 1,35 m, wanneer het bijbehorende erf vanuit de oorspronkelijke bouw van het hoofdgebouw niet bereikbaar is vanaf de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' en waarbij de afstand:

  1. tot de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 2 m zal bedragen, dan wel een kleinere maat, waarbij een aan- en uitbouw, overkapping en/of bijgebouw een eenheid met de perceelafscheiding of onderdelen daarvan moet vormen;
  2. tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1,5 m bedraagt, tenzij bij een kleinere afstand de gebruikswaarde en kwaliteit van het aangrenzende perceel niet negatief wordt beïnvloed.

10.4 Specifieke gebruiksregels     

10.4.1 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaats' dient:

  1. per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden voor één personenwagen;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat deze parkeerplaats dan wel opstelstrook zich ook mag bevinden ter plaatse van de bij het perceel behorende bestemming 'Wonen';
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. dient ter plaatse van de aanduiding 'aantal parkeerplaatsen' het aangegeven aantal te worden aangehouden;
  4. rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 18.4;

10.4.2 Toegangsweg     

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dient een toegangsweg te worden gerealiseerd en in stand gehouden van ten minste 3,75 m breed, met een verhard gedeelte van ten minste 3,25 m.

Artikel 11 Verkeer     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met doorgaande rijstroken met hoofdzakelijk een functie als gebieds- en wijkontsluiting, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en ontsluitingen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel': tevens voor luifels;
  3. afdaken, galerijen, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  4. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, reclame-uitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair en voorzieningen voor openbaar vervoer.

11.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 25 m².

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte bouwwerken ten behoeve van de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

11.3.1 Horecaterrassen     

Horecaterrassen die gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden zijn niet toegestaan.

11.4 Afwijken van de gebruiksregels     

11.4.1 Horecaterrassen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.1 voor het realiseren van horecaterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het terras is gesitueerd in de onmiddellijke omgeving van het bijbehorende horecabedrijf, aan de voor- en/of zijgevel van het horecagebouw;
  2. opstelling van het terras mag het wegverkeer niet belemmeren;
  3. bij de opstelling van het terras dient ongehinderde doorgang op het trottoir aanwezig te zijn van tenminste 1,5 m;
  4. de ongehinderde doorgang voor hulpdiensten is tenminste 3,5 m breed en brandkranen zijn vrij toegankelijk voor hulpverleningsdiensten;
  5. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken alsmede de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. indien opstelling van het terras leidt tot opheffing van parkeerplaatsen mag deze opheffing geen onevenredige afbreuk doen aan het voorzieningenniveau van de openbare parkeerplaatsen;
  7. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient als voorwaarde te worden opgenomen dat de openingstijden van het horecaterras tussen 8:00-23:00 moeten liggen;
  8. voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een planschade-overeenkomst met aanvrager te zijn ondertekend.

Bij het toepassen van de afwijking van de gebruiksregels gelden de volgende bouwregels:

  1. op de gronden waarvoor een afwijking voor horecaterrassen wordt verleend, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 1 m bedraagt, met uitzondering van terrasschermen, parasols en zonneschermen;
    2. de hoogte van parasols en zonneschermen ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat in uitgeklapte of uitgeschoven toestand het laagste punt van een parasol of zonnescherm minimaal 2,2 meter hoog is;
    3. de hoogte van terrasschermen ten hoogste 1,5 m bedraagt waarvan minimaal 95% van de bovenste 75 cm volledig transparant is;
    4. de waarden die in voorliggende subleden in meters zijn uitgedrukt worden op de volgende wijze gemeten: hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument': tevens voor de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel': tevens voor luifels;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox': tevens voor garageboxen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats': tevens voor standplaatsen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': tevens voor evenementen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'terras': tevens voor horecaterrassen ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
  8. afdaken, galerijen, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  9. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden, reclame-uitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair en voorzieningen voor openbaar vervoer.

12.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 25 m².

12.2.2 Standplaatsen     
  1. grondgebonden bouwwerken zijn niet toegestaan;
  2. voorzieningen ten behoeve van een standplaats hebben een maximale hoogte 3 m;
  3. de oppervlakte van een standplaats bedraagt ten hoogste 25 m2.

12.2.3 Garageboxen     

De bouwhoogte van garageboxen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte.

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte bouwwerken ten behoeve van de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

12.3 Nadere eisen     

12.3.1 Gemeentelijk monument     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', voor wat betreft:

  1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
  2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
  3. de onderlinge situering;
  4. gevelindelingen;
  5. materialisatie.

12.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 12.3.1 kunnen alleen gesteld worden indien:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

12.4 Specifieke gebruiksregels     

12.4.1 Evenementen     

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn tevens evenementen, anders dan kleine evenementen, toegestaan, met dien verstande dat:

  1. er maximaal 10 evenementen per kalenderjaar mogen plaatsvinden;
  2. het evenement inclusief op- en afbouwtijd maximaal 3 dagen mag duren;
  3. de maximale geluidsbelasting, gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, 70 db(A) en 82 db(C) mag bedragen;
  4. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24.00 uur (zondag tot en met donderdag) respectievelijk 01.00 uur (nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag);
  5. het maximum aantal bezoekers 10.000 mag bedragen, met uitzondering van de viering op 5 mei waar het maximum aantal bezoekers 20.000 mag bedragen;
  6. ten behoeve van de viering op 5 mei het evenemententerrein mag worden uitgebreid ten behoeve van de jaarlijkse vrijmarkt naar de:
    1. de gehele De Kempenaerstraat;
    2. de gehele Duivenvoordestraat;
    3. de gehele Sportmanstraat;
    4. de gehele Juffermansstraat;
    5. Spaargarenstraat van nr. 12 tot en met De Kempenaerstraat;
    6. en Terweeweg van nr. 62 a tot en met kruising Hofdijck:
      • Pr. Beatrixlaan tot en met kruising met Pr. Margrietlaan;
      • Pr. Margrietlaan tot aan Terweeweg;
      • Emmalaan tussen Juffermansstraat en Terweeweg;
      • Pr. Hendriklaan van Terweeweg tot en met kruising met Koninginnelaan;
      • Koninginnelaan van kruising met Pr. Hendriklaan tot aan het evenemententerrein van de De Kempenaerstraat;
      • het gedeelte van de Lijtweg tussen de aanduiding 'markt' in bestemmingsplan Voscuyl en Bloemenbuurt en de kruising Hofdijck.

12.4.2 Horecaterrassen     

Horecaterrassen die gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden zijn niet toegestaan, met uitzondering van het horecaterrassen ter plaatse van de aanduiding 'terras'.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels     

12.5.1 Standplaatsen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 onder e voor het realiseren van standplaatsen op het Terweeplein, de kruising van de De Kempenaerstraat met de Terweeweg alsmede de kruising van de De Kempenaerstraat met de Spaargarenstraat, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de opstelling van de standplaats c.q. standplaatsen belemmeren het wegverkeer niet;
  2. bij de opstelling van de standplaats c.q. standplaatsen blijft ongehinderde toegang op het trottoir aanwezig;
  3. indien opstelling van de standplaats c.q. standplaatsen leidt tot opheffing van parkeerplaatsen mag deze opheffing geen onevenredige afbreuk doen aan het voorzieningenniveau van de openbare parkeerplaatsen;
  4. het assortiment van de standplaats leidt niet tot geuroverlast voor de omliggende detailhandel;
  5. het gebruik past qua aard, milieubelasting en uitstraling in de woonomgeving;
  6. de standplaats voldoet aan de bouwvoorschriften zoals bepaald in lid 12.2.2.

12.5.2 Horecaterrassen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.4.2 voor het realiseren van horecaterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het terras is gesitueerd in de onmiddellijke omgeving van het bijbehorende horecabedrijf, aan de voor- en/of zijgevel van het horecagebouw;
  2. opstelling van het terras mag het wegverkeer niet belemmeren;
  3. bij de opstelling van het terras dient ongehinderde doorgang op het trottoir aanwezig te zijn van tenminste 1,5 m;
  4. de ongehinderde doorgang voor hulpdiensten is tenminste 3,5 m breed en brandkranen zijn vrij toegankelijk voor hulpverleningsdiensten;
  5. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken alsmede de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. indien opstelling van het terras leidt tot opheffing van parkeerplaatsen mag deze opheffing geen onevenredige afbreuk doen aan het voorzieningenniveau van de openbare parkeerplaatsen;
  7. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient als voorwaarde te worden opgenomen dat de openingstijden van het horecaterras tussen 8:00-23:00 moeten liggen;
  8. voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een planschade-overeenkomst met aanvrager te zijn ondertekend.

Bij het toepassen van de afwijking van de gebruiksregels gelden de volgende bouwregels:

  1. op de gronden waarvoor een afwijking voor horecaterrassen wordt verleend, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 1 m bedraagt, met uitzondering van terrasschermen, parasols en zonneschermen;
    2. de hoogte van parasols en zonneschermen ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat in uitgeklapte of uitgeschoven toestand het laagste punt van een parasol of zonnescherm minimaal 2,2 meter hoog is;
    3. de hoogte van terrasschermen ten hoogste 1,5 m bedraagt waarvan minimaal 95% van de bovenste 75 cm volledig transparant is;
    4. de waarden die in voorliggende subleden in meters zijn uitgedrukt worden op de volgende wijze gemeten: hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

12.6.1 Sloopverbod zonder vergunning     
  1. het is verboden op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. het is verboden op de gronden met de aanduiding of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

12.6.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 kan slechts worden verleend indien:

  1. door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 13 Water     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterhuishouding en waterberging;
  3. (waterhuishoudkundige) voorzieningen zoals taluds, bruggen, dammen en duikers;
  4. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals groen, oeverbeschoeiingen en recreatieve voorzieningen.

13.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 14 Wonen     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - schoonheidssalon': tevens voor een schoonheidssalon;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor een kantoor;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerbedrijf': tevens voor een timmerbedrijf;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte': tevens voor een praktijkruimte;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens voor detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens voor een boven of ondergrondse parkeergarage;
  8. ter plaatse van de aanduiding garagebox': tevens voor garageboxen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens een toegangsweg tot het achterliggende perceel;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument': tevens voor de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument': tevens voor de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens voor de instandhouding en bescherming van bouwwerken met cultuurhistorische waarden;
  13. bij deze bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals erven, tuinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ontsluitingen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

14.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

14.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'aaneengebouwd';
    2. 'gestapeld';
    3. 'twee-aaneen';
    4. 'vrijstaand';

mogen de gebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;

  1. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum goothoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

14.2.2 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen     
  1. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend vanaf minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. bij hoekwoningen zijn aan- en uitbouwen en overkappingen toegestaan mits de aan- of uitbouw of overkapping niet doorsteekt ten opzichte van het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen woning;
  3. de gezamenlijk oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste:
    1. 50% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel niet groter is dan 500 m², met een maximum van 60 m²;
    2. 40% van het achtererf, wanneer de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m², met een maximum van 80 m²;
  4. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van een aan- en uitbouw bedraagt ten hoogste 4 m en is niet hoger dan 0,25 m boven de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw en is niet hoger dan het hoofdgebouw waar tegenaan wordt gebouwd;
  6. tenzij aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand van de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de perceelsgrens tenminste 1 m;
  7. de maximale diepte van de aan- en uitbouw en overkapping bedraagt, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel, 3,5 m;
  8. bij realisatie van een terras op een aan- en uitbouw bedraagt de afstand van het terras tot de zijdelingse perceelgrens tenminste 2 m;
  9. voor hekwerken met een maximale hoogte van 1 m ten behoeve van een terras zoals bedoeld onder lid h mag de bouwhoogte zoals bepaald in sub e worden overschreden;
  10. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  11. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' bestaande aan- en uitbouwen tot 4 m zijn toegestaan in de onder a. genoemde zone en deze herbouwd mogen worden op dezelfde locatie met dezelfde hoogte en omvang.
  12. in afwijking van het bepaalde onder a. en e. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' bestaande aan- en uitbouwen met een hoogte hoger dan 4 m zijn toegestaan in de onder a. genoemde zone en deze herbouwd mogen worden op dezelfde locatie met dezelfde hoogte en omvang.

14.2.3 Kelders     

Voor kelders gelden de volgende regels:

  1. binnen het gehele bouwvlak mogen kelders worden gebouwd;
  2. buiten het bouwvlak mogen kelders worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte van de kelder niet meer bedraagt dan 30% van de gronden gelegen zowel buiten het bouwvlak, als gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan, met een maximum van 50 m²;
    2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg tenminste 1 m bedraagt, tenzij belendende percelen gelijktijdig een kelder bouwen, in welk geval in de gezamenlijk zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
    3. de kelder tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn wordt gesitueerd;
  3. de kelder mag niet ten koste gaan van de op het perceel aanwezige parkeerplaatsen;
  4. de diepte van de kelder bedraagt ten hoogste 3,5 m.

14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

14.3 Nadere eisen     

14.3.1 Karakteristiek en gemeentelijk monument     
  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', voor wat betreft:
    1. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
    2. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm;
    3. de onderlinge situering;
  2. In aanvulling op het bepaalde onder a. kan het bevoegd gezag tevens nadere eisen stellen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' voor wat betreft:
    1. gevelindelingen;
    2. materialisatie.

14.3.2 Voorwaarden     

Nadere eisen zoals genoemd in artikel 14.3.1 kunnen alleen gesteld worden indien:

  1. dit noodzakelijk is uit oogpunt van behoud en/of herstel van de bouwwerken met monumentale en cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

14.4 Afwijken van de bouwregels     

14.4.1 Bouwhoogte aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2 onder d. om de toegestane bouwhoogte bij bijgebouwen en overkappingen te verhogen tot ten hoogste 5 m, mits er geen nadelige situatie ontstaat ten aanzien van de daglichttoetreding bij naburige panden.

14.5 Specifieke gebruiksregels     

14.5.1 Algemeen     

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woonfunctie toegestaan.

14.5.2 Aan huis verbonden beroep     

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie tot ten hoogste 30 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep niet leidt tot onevenredige parkeerdruk binnen het openbaar gebied;
  4. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.

14.5.3 Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaats' dient:

  1. per perceel een parkeerplaats, dan wel opstelstrook te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden voor één personenwagen;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat deze parkeerplaats dan wel opstelstrook zich ook mag bevinden ter plaatse van de bij het perceel behorende bestemming 'Tuin;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. dient ter plaatse van de aanduiding 'aantal parkeerplaatsen' het aangegeven aantal te worden aangehouden;
  4. rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 18.4.

14.5.4 Toegangsweg     

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dient een toegangsweg te worden gerealiseerd en in stand gehouden van ten minste 3,75 m breed, met een verhard gedeelte van ten minste 3,25 m.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels     

14.6.1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en in de zich op het bouwperceel bevindende aan- uit en bijgebouwen voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing of woonfunctie, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat voor een bed and breakfast, het gebruik ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie en het aantal kamers tot maximaal 3 beperkt blijft;
  3. degene die de bedrijfsactiviteiten uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  5. de bedrijfsactiviteit dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  6. de bedrijfsactiviteit mag niet milieuvergunning of meldingplichtig zijn;
  7. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop en/of catering als ondergeschikte activiteit die verband houdt met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  8. er mag geen reclame-uiting bij of op de woning worden gevoerd.

14.6.2 Mantelzorg     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder a:

  1. voor het gebruik van aan- uit of bijgebouwen bij woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan, of;
  2. de bouwregels van de vigerende bestemmingsplannen voor het creëren van extra bouwmogelijkheden in de vorm van een aan-, uit- en/ of bijgebouw bij woningen ten behoeve van mantelzorg, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    2. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, dan wel conform de huidige situatie.
    4. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
    5. het gebruik van aan,-uitbouw en/of bijgebouw mag niet plaats vinden bij recreatiewoningen;
    6. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld;
      • melding van beëindiging van de mantelzorg situatie;
      • bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van € 2500,- ;
      • bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.

14.6.2.1 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 14.6.2 onder a kan slechts worden verleend indien:

  1. er op het erf sprake is van aanwezige aan-, uit- en/of bijgebouwen die geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  2. de aanvrager ter toetsing met de indiening van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
    1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    2. de te treffen voorzieningen;
    3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
  3. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld:
    • melding van beëindiging van de mantelzorg situatie;
    • bankgarantie van 10% van de (ver)bouwkosten met een minimum van € 2500,- ;
    • bouwkundig rapport met omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.

14.6.2.2 Bebouwingsvoorwaarden

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 14.6.2 onder b kan slechts worden verleend indien:

  1. het bruto vloeroppervlak van aan-, uit-, en/of bijgebouwen ten hoogste 100 m2 bedraagt, met dien verstande dat het gezamenlijk bebouwd oppervlak ten hoogste 75% van het achtererf bedraagt;
  2. er op het erf geen sprake is van reeds aanwezige aan-, uit-, en/of bijgebouwen die geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  3. de goothoogte van een aan- of uitgebouwde uitbreiding van de woonruimte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3 m;
  4. de goothoogte van een bijgebouw c.q. mantelzorgwoning niet meer bedraagt dan 3 m;
  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  6. de aanvrager ter toetsing met de indiening van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht gegeven wordt van:
    1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    2. de te treffen voorzieningen;
    3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
    4. er een getekende overeenkomst met de gemeente is, waarin is geregeld:
      • melding van beëindiging van de mantelzorg situatie;
      • bankgarantie;
      • omschrijving van het terugbrengen in oude staat na beëindiging van de mantelzorg.

14.6.2.3 Intrekken

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 14.6.2 in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

14.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

14.7.1 Sloopverbod zonder vergunning     
  1. het is verboden op de gronden met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. het is verboden op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

14.7.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.7.1 kan slechts worden verleend indien:

  1. door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor stroken ten behoeve van:

  1. een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 50 kV, met een met belemmerde strook ter breedte van 3 m aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – hoogspanning';
  2. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Deze regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van ieder andere bestemming waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

15.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. De bouwhoogte van bouwweken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder b. en c. en toestaan dat de in de enkelbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. de veiligheid en het doelmatig functioneren van de leiding niet wordt geschaad;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

15.4.1 Omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanning zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het wijzigen van het maaiveldniveau.

15.4.2 Omgevingsvergunning niet vereist     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 15.4.1 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

15.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor dient schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud

en de bescherming van archeologische waarden.

Deze regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van ieder andere bestemming waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

16.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 16.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, indien de bepalingen van artikel 16.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 16.3 vooraf in acht zijn genomen.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

16.3.1 Omgevingsvergunning     
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voorheen archeologische aanlegvergunning) van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a 1 t/m 6 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

16.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 16.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

16.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (bijv. grondradar- en weerstandsonderzoek);
  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

16.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog een andere dubbelbestemming archeologie toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 17 Waarde - Archeologie 3     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud

en de bescherming van archeologische waarden.

Deze regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van ieder andere bestemming waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

17.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 17.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, indien de bepalingen van artikel 17.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht voor de primaire bestemming(en), mits de bepalingen van artikel 17.3 vooraf in acht zijn genomen.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

17.3.1 Omgevingsvergunning     
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voorheen archeologische aanlegvergunning) van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m²:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden;
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, dient bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a 1 t/m 6 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

17.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist     

Het verbod zoals bedoeld in artikel 17.3.1 is niet van toepassing indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

17.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (bijv. grondradar- en weerstandsonderzoek);
  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

17.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog een andere dubbelbestemming archeologie toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de met het gemeentelijk dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de toelichting bij de aanwijzing tot het gemeentelijk dorpsgezicht 'Oranjewijk'.

Deze regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van ieder andere bestemming waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

18.2 Bouwregels     

De tot 'Waarde - Cultuurhistorie' mede bestemde gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met gebouwen ten dienste van de hiervoor geldende overige (hoofd)bestemmingen voor zover dat tevens omvat het bouwen ten behoeve van daaraan ingevolge deze dubbelbestemming toegekende doeleinden.

18.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen in relatie tot de te beschermen cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in de toelichting bij de aanwijzing tot het gemeentelijk dorpsgezicht 'Oranjewijk'. Deze bevoegdheid heeft betrekking op:

  1. de situering, goothoogte en/of bouwhoogte, de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van (karakteristieke) gebouwen, aan-, uit- en bijgebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. ingrepen in de openbare ruimte in het algemeen en in de groenstructuur in het bijzonder.

18.4 Specifieke gebruiksregels     

Het gebruik van tuinen ten behoeve van parkeren is uitsluitend toegestaan in het gedeelte van het

perceel dat is gelegen tussen het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelgrens, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het bepaalde in 4.5.3, 9.5.1, 10.4.1 en 14.5.3.

18.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 18.4, voor het gebruik van tuinen, gelegen voor de voorgevellijn ten behoeve van parkeren.

18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

18.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Tuin' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend het ophogen en afgraven;
  2. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen, of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

18.6.2 Uitzondering op het aanlegverbod     

Het verbod van lid 18.6.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  1. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. van zodanige geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting van de aanwezige waarden plaatsvindt.

18.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning     

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.6.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de met gemeentelijk dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden, zoals nader omschreven in de toelichting bij de aanwijzing tot het gemeentelijk dorpsgezicht 'Oranjewijk', niet worden aangetast; en
  2. vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

18.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

18.7.1 Sloopverbod zonder vergunning     

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen, met uitzondering van:

  1. sloopactiviteiten aan een hoofdgebouw, bijbehorend bouwwerk of delen ervan, benodigd voor het uitvoeren van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  2. sloopactiviteiten aan een hoofdgebouw of delen ervan, benodigd voor het uitvoeren van een vergunningvrije activiteit, zoals bedoeld in artikel 2, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, gesitueerd op het achtererfgebied;
  3. sloopactiviteiten ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet;
  4. een bijbehorend bouwwerk of delen ervan, gesitueerd op het achtererfgebied, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken of delen ervan, deel uitmakend van het oorspronkelijke bouwplan van het hoofdgebouw;
  5. een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
  6. ondergeschikte bouwdelen.

18.7.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     
  1. een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 18.7.1 kan slechts worden verleend indien door het slopen dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen monumentale of cultuurhistorische waarden;
  2. een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 18.7.1 kan worden geweigerd als naar oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd;
  3. voordat een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 18.7.1 wordt verleend wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels     

20.1 Algemeen     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde minimale of maximale afstandsmaten, maximale hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen alsmede maximale bebouwingspercentages gelden de dan aanwezige maten en percentages, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  2. in geval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a. uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. ondergrondse bebouwing ter plaatse van bovengrondse bebouwing is toegestaan, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald, met inachtneming van de volgende regels:
    1. ondergrondse ruimten vormen een functionele eenheid met en zijn dienstbaar aan de ter plaatse toegestane functies zoals berg- en parkeerruimten en fietsenstallingen;
    2. op het bouwen van ondergrondse ruimten zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3,5 m beneden peil;
    3. in afwijking van het bepaalde in de onderdelen 1. en 2. is ondergronds bouwen ten behoeve van kelders bij (dienst)woningen toegestaan overeenkomstig de bouwregels van de betreffende bestemming;
  4. bouwgrenzen – niet zijnde bestemmingsgrenzen – mogen worden overschreden door: tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt: andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen – niet zijnde erkers – mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels     

21.1 Kleine evenementen     

Het gebruik van gronden, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van kleine evenementen is toegestaan.

21.2 Verboden gebruik     

Het is verboden de gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of te laten gebruiken op een

wijze of tot een doel strijdig met de aan die gronden gegeven bestemming, tenzij in de bouwregels van

de betreffende bestemming anderszins is bepaald, waaronder in ieder geval wordt gerekend:

  1. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor zelfstandige en als afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van de gronden, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  3. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels     

22.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve

voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming

van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

22.1.1 Bouwregels     

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de

volgende regels:

  1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid a en b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

22.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.1.1 indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Bevoegd gezag geeft niet eerder de omgevingsvergunning af dan dat instemming is verkregen van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels     

23.1 Maten en bouwgrenzen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden en waarden van aangrenzende gronden en bouwwerken, voor:

  1. het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% met uitzondering van de percelen Charlotte de Bourbonlaan 18 en Terweeweg 122a;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit uit het oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing gewenst is, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m;
    2. het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het in geringe mate afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  4. voor geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van de bestemmingsgrenzen, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken;
  5. voor het bouwen van nutsvoorzieningen, indien in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen en in hoofdstuk 2 van deze regels niet anderszins is bepaald, mits de oppervlakte ten hoogste 50 m2 en de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

23.2 Erkers     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan ten behoeve van erkers mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de breedte van een erker bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van de gevel, van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  2. de diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  3. de bouwhoogte van een erker bedraagt ten hoogste 4 m of 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  4. de oppervlakte van een erker bedraagt ten hoogste 7 m2;
  5. de afstand van de voorzijde van de erker tot de voor- en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1,5 m.

23.3 Snippergroen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan ten behoeve van het gebruik van een perceel snippergroen ten behoeve van de naastgelegen woonbestemming onder voorwaarde dat:

  1. eenmalig maximaal 100 m² snippergroen per perceel kan worden toegevoegd;
  2. het perceel gelegen is aan de perceelsgrens behorende bij de woning;
  3. door het gebruik geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. het snippergroen niet is gelegen in een zone die ecologische versterking behoeft op basis van het Groenbeleidsplan 2011-2015.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels     

24.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen     

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de overschrijdingen bedragen niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad.

24.2 Wijzigingsbevoegdheid seksinrichting     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen om een seksinrichting toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. ten hoogste één seksinrichting op het grondgebied van de gemeente Oegstgeest is toegestaan;
  2. het geen raamprostitutie betreft;
  3. de bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 500 m² bedraagt;
  4. de afstand tot de dichtstbijzijnde kerk, school, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, verblijf voor naschoolse opvang of soortgelijke voorziening minimaal 500 meter bedraagt;
  5. de afstand van de seksinrichting tot de dichtstbijzijnde woning van een derde minimaal 50 meter bedraagt;
  6. voor de bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein / erf behorende tot de seksinrichting aanwezig is, uitgaande van de parkeernorm voor café/bar/discotheek/cafetaria in het Handboek Aanbevelingen voor stedelijke verkeersvoorzieningen (ASVV) uit 2004, met als gevolg dat door het bezoek aan de seksinrichting in de directe omgeving geen onaanvaardbare parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen ontstaat;
  7. wat het bouwen betreft moet worden aangesloten bij de regels van de onderliggende bestemming met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders voorwaarden kan stellen aan de maximumvloeroppervlakte van de activiteit;
  8. de activiteit, gelet op de aard en invloed ervan, niet leidt tot een onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving.

24.3 Wijzigingsbevoegdheid Julianalaan 1     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 13 en 'Tuin' als bedoeld in artikel 10 en de gronden bestemd als 'Tuin' met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaats' te betrekken bij de bestemming Maatschappelijk, onder de volgende voorwaarden:

  1. de oprichting van één nieuwe vrijstaande woning is toegestaan ten zuiden van het adres Julianalaan 1;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat deze woning opgericht kan worden onder de volgende voorwaarden:
    1. het maximaal bebouwd oppervlak is 125 m2;
    2. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 7 respectievelijk 12 m;
    3. de rooilijn van de woning moet aansluiten bij de rooilijn van de woningen aan de Julianalaan (minimaal 2 en maximaal 5 meter uit de kant weg);
    4. de woning moet georiënteerd zijn op de Julianalaan / kruispunt;
    5. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 1 m;
    6. de afstand van de woning tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  3. de oprichting van de woning zoals bedoeld onder a. is slechts mogelijk indien:
    1. de bestaande aanbouw bij het pand aan de Julianalaan 1 wordt gesloopt;
    2. aangetoond is dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening;
    3. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd zoals bedoeld in artikel 25.1;
    4. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 25 Overige regels     

25.1 Voldoende parkeergelegenheid     

  1. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de normen die zijn vastgelegd in de Parkeernotitie Oegstgeest, dan wel de opvolger daarvan, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren; Deze bepaling geldt niet:
    1. voor bestaand gebruik;
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

25.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 25.1 onder a. en toestaan dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid in de omgeving, al dan niet in samenhang met parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. lid 25.1 en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien het specifieke gebruik en/of de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geven en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

25.3 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 26 Overgangsrecht     

26.1 Overgangsrecht bouwwerken     

26.1.1 Overgangsrecht     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning , en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

26.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 26.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid met maximaal 10 %.

26.1.3 Overgangsrecht niet van toepassing     

Lid 26.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik     

26.2.1 Overgangsrecht     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

26.2.2 Ander strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 26.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

26.2.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 26.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

26.2.4 Overgangsrecht niet van toepassing     

Lid 26.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 27 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oranje Nassau.