direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen
Plan: Bavoterrein en omgeving
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201300023-0004

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor huis-aan-huis-gebonden-beroep;
  • b. gemeentelijk monument: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monoment';
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, terreinen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, riolering en parkeervoorzieningen.
10.1.1 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  • a. gebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
10.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste 40 % van het zij- en achtererf van de woning bedragen tot een maximum van 65 m2 met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 25 m2 van het achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  • b. de afstand van het bijgebouw tot enig punt van de woning, met inbegrip van een eventueel aanbouw, moet bedragen tenminste 4 meter;
  • c. de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;
  • d. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m, dan wel een kleinere afstand indien daarvan sprake is in de bestaande situatie;
  • e. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 4,5 m bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 2,5 en 4 m bedragen.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde,worden gebouwd, met inachtneming van het gestelde in sublid 15.2.3.

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. situering en de goot- en bouwhoogte van uitbouwen en bijgebouwen, indien deze gebouwen over een diepte van meer dan 2,5 meter in de zijerfgrens worden gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige nadelige veranderingen te weeg brengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen, met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad; bij de toepassing van deze bevoegdheid hanteren burgemeester en wethouders het figuur erfroos (bijlage 2) van de regels van dit plan als leidraad;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. een goede woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  • a. sublid 10.2.2 onder a, teneinde erfbebouwing tot een grondoppervlakte van 85 m2 toe te staan, mits de oppervlakte van het bij de woning behorende zij- en achtererf ten minste 250 m2 bedraagt;
  • b. sublid 10.2.2 onder c, teneinde voor woningen die niet grenzen aan tuinkamerwoningen (woningen waarvan de woonkamer over de volledige breedte grenst aan de achtertuin), de diepte van uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen over ten hoogste de helft van de woning te vergroten, mits:
    • 1. de diepte niet meer dan 4 m bedraagt;
    • 2. een onbebouwde ruimte overblijft van ten minste 25 m²;
    • 3. geen inbreuk mag worden gemaakt op het bepaalde in lid 10.2.2 sub a ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
  • c. sublid 10.2.2 onder c en d, teneinde de nokhoogte van uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen te vergroten, indien dit een beter stedenbouwkundig beeld oplevert in verband met de dakhelling van het hoofdgebouw, met dient verstande dat de nokhoogte te hoogste mag bedragen:
    • 1. van uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen 7 m;
    • 2. van vrijstaande bijgebouwen 6 m.
10.4.2 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning

De in sublid 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de parkeerbalans;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Verboden gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of seksbedrijf;
  • c. het gebruik van het hoofdgebouw als beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte;
  • d. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
10.5.2 Aan huis gebonden beroep

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval niet verstaan, het gebruik van de woning voor aan huis gebonden beroep, onder voorwaarden dat:

  • a. de activiteiten geen hinder voor de woonsituatie mogen opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunningplichtig dan wel meldingsplichtig zijn;
  • b. de activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • c. de activiteiten mogen geen detailhandel en horeca betreffen;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • e. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maximaal 30 % van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.