Plan: | Duinrand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02 |
Bij het mogelijk maken van nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met milieuhinder als gevolg van de agrarische bedrijven in en om het plangebied. Hieronder wordt per bedrijfssoort een overzicht gegeven van de belangrijkste voorwaarden (afstanden, geurnormen etc.), waaraan moet worden voldaan.
Glastuinbouw
Binnen het plangebied bevindt zich een enkel glastuinbouwbedrijf. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 6.5 geeft hier een overzicht van.
Tabel 6.5 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object
soort objecten | aan te houden afstand | ||
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) | indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht | ||
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object | 25 m | 50 m | |
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant | 10 m | 25 m |
(Intensieve) veehouderij
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Tabel 6.6 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderij
concentratie- gebied | niet-concentratiegebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | |||||
binnen bebouwde kom | diercatego- rieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m | |||
andere diercatego- rieën | min. 100 m t.o.v. geurge- voelig object | min. 100 m t.o.v. geurge- voeligobject |
|||||
buiten bebouwde kom | diercatego- rieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m | |||
andere diercatego- rieën | min. 50 m t.o.v. geurge- voelig object | min. 50 m t.o.v. geurge- voeligobject |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit), gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Overige landbouwbedrijven
Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.
Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 6.7 Minimale afstanden landbouwbedrijven
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | ||
min. afstand tot objecten cat. I en II | 100 m | 50 m | |
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V | 50 m | 25 m |
De indeling van objecten is in tabel 6.8 weergegeven.
Tabel 6.8 Indeling van objecten
object categorie |
omschrijving |
I | 1. bebouwde kom met stedelijk karakter; 2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat; 3. objecten voor verblijfsrecreatie. |
II | 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving; 2. objecten voor dagrecreatie. |
III | 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. |
IV | 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; 2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing. |
V | 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. |
Onderzoek
In het plangebied ligt een aantal agrarische bedrijven. Binnen het plangebied worden op verschillende locaties nieuwe (recreatie)woningen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe agrarische activiteiten of uitbreiding van bestaande agrarische activiteiten mogelijk. De nieuwe (recreatie)woningen komen niet dichterbij de bestaande agrarische bedrijven te liggen dan de reeds bestaande (recreatie)woningen. De agrarische bedrijven moeten in hun huidige bedrijfsvoering reeds rekening houden met deze bestaande (recreatie)woningen. Deze bedrijven worden dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de nieuwe (recreatie)woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan niet wordt belemmerd door milieuhinder van agrarische bedrijven.