Plan: | Voorwegzone Noorden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0569.bpNOWVvoorwNoorden-va01 |
Noorden is een van de dertien kernen van de gemeente Nieuwkoop. Noorden is ontstaan uit ontginningen, waarbij de Simon van Capelweg en de Voorweg de basis vormden van het ontstaan van Noorden. Langs deze wegen is een lintbebouwing ontstaan die langzamerhand steeds verder is verdicht. Noorden heeft tegenwoordig circa 1.850 inwoners en is een van de kleinere dorpen binnen de gemeente Nieuwkoop. Het dorp heeft een eigen karakter door de ligging nabij de unieke waterrijke natuurgebieden de Groene Jonker en de Nieuwkoopse Plassen. Daarnaast uitstekende fiets- en wandelpaden, die vanuit de hele omgeving bezoekers trekken. Net als de kern Nieuwkoop staat Noorden bekend als kunstenaarsdorp.
Afbeelding 1: Topografie.
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit een aantal percelen (zie afbeelding 6) langs de Voorweg, die aan de oostkant van de kern van Noorden ligt. In de loop der tijd hebben zich langs die weg verschillende bedrijven en een aantal tuinderijen (glas) gevestigd. Voor veel van die bedrijven is schaalvergroting de enige manier om een duurzame economische toekomst te hebben. In het bebouwingslint ontbreekt daarvoor echter de ruimte.
Door het ontbreken van dit duurzame toekomstperspectief zijn de eigenaren van de betrokken bedrijven en de gemeente Nieuwkoop al voor 2009 in gesprek gegaan over een herinrichting van het gebied. Het doel van die herinrichting is het versterken van het leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit langs de Voorweg door uitplaatsing van bedrijven en sanering van glastuinbouwbedrijven. De gemeente Nieuwkoop heeft daarbij de ambitie het gebied als geheel te versterken. Tijdens het proces is duidelijk geworden dat niet iedere bedrijfslocatie dezelfde opbrengstpotentie heeft en dat de ruimtelijke problemen van plek tot plek verschillen. Daarom is een alles omvattende ruimtelijke visie1 vervaardigd (IMOSS Ruimtelijke visie Voorweg, 20 oktober 2009) om te waarborgen dat zowel de gemakkelijk als de moeilijker te ontwikkelen locaties worden meegenomen in een integrale kwaliteitsverbetering van het gebied. De uitgangspunten van de ruimtelijke visie zijn vervolgens vertaald in anterieure overeenkomsten tussen de gemeente Nieuwkoop en de individuele grondeigenaren.
Inmiddels heeft dit proces geleid tot een concreet plan voor die herstructurering. Dit bestemmingsplan is het planologisch-juridisch kader voor die herstructurering. Het omvat een bouwtitel voor de realisatie en geeft richtlijnen voor het beheer.
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker", vastgesteld door de gemeenteraad van Nieuwkoop op 20 juni 2013. In afbeelding 2 zijn de bestemmingen van de percelen opgenomen die deel uitmaken van het onderhavig plangebied.
Vrijwel het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2. Op grond van deze dubbelbestemming dient de aanvrager bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk een rapport te overleggen dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Daarbij is voor wat betreft de oppervlakte of de diepte van een bodemingreep geen ondergrens aangegeven.
Afbeelding 2: Fragment verbeelding bestemmingsplan Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker.
Afbeelding 3: Bestemmingen
Locatie | Bestemming | aanduiding |
23a | Agrarisch |
glastuinbouw bedrijfswoning toegestaan |
35 | Gemengd (kantoor, dienstverlening, en maatschappelijk) |
detailhandel wijzigingsbevoegdheid voor 1 vrijstaande woning |
37 | Bedrijf |
bedrijf tot en met milieucategorie 2 |
40a | Gemengd (kantoor, dienstverlening, en maatschappelijk) |
detailhandel wonen |
47-51a | Bedrijf Groen |
bedrijf tot en met milieucategorie 2 groenvoorzieningen recreatiewoning (2x) |
64a |
Agrarisch |
glastuinbouw bedrijfswoning toegestaan |
74 | westelijk perceel Tuin Water oostelijk deel Wonen (1 woning) Water |
oostelijk deel recreatiewoning (2x) |
97b/c | Agrarisch |
glastuinbouw bedrijfswoning toegestaan (2x) |
113 | Agrarisch Waterstaat - Waterkering (gedeeltelijk) |
glastuinbouw bedrijfswoning toegestaan |
Vrijwel het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 |
Bij de toepassing van het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker" is gebleken dat er sprake is van een aantal omissies dan wel van de noodzaak om een aantal zaken aan te vullen of anders te regelen. In verband daarmee is op 21 april 2016 het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker, 1e herziening" vastgesteld. De aanpassingen uit deze 1e herziening zijn -voor zover noodzakelijk- in het onderhavige bestemmingsplan verwerkt.
De regelgeving in het onderhavig bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan op die van de vigerende bestemmingsplannen "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker" en "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker, 1e herziening". Het nieuwe plan heeft uitsluitend betrekking op een aantal percelen langs de Voorweg tussen huisnummer 23a en 113 (zie afbeelding 6) die de komende jaren zullen worden getransformeerd. Het nieuwe plan biedt voldoende ruimte voor de gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn gericht op transformatie van bedrijfsmatige activiteiten naar woningbouw. In de praktijk zal die transformatie gefaseerd plaatsvinden omdat verschillende grondeigenaren hun bedrijf nog enige tijd willen voortzetten, terwijl anderen op kortere termijn hun bedrijfsactiviteiten zullen beëindigen. De bakkerij aan de Voorweg 35 is gesloopt en heeft haar bedrijfsactiviteiten voortgezet in Woerdense Verlaat.
In de planopzet is rekening gehouden met het feit dat er nog geen definitieve verkaveling is vervaardigd. De planopzet biedt daartoe enerzijds voldoende flexibiliteit om hieraan tegemoet te
komen. Anderzijds zijn er verschillende uitgangspunten in de planopzet geïntegreerd om de stedenbouwkundige randvoorwaarden te realiseren (zie paragraaf 3.2).
Het bestemmingsplan biedt een actuele planologische regeling, waarin de nieuwe ontwikkelingen in het gebied een planologisch kader krijgen. Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan bevat de volgende informatie:
De omgeving van Noorden was van oudsher een moerasgebied. In de 17e eeuw is begonnen met het droogmalen van de veenplassen en natuurlijke meren in het gebied. In het noordelijke deel van de toenmalige polder Nieuwkoop, zijn de grote droogmakerijen duidelijk herkenbaar in het landschap. De venige polders konden hier bijzonder goed geschikt gemaakt worden voor agrarisch gebruik.
De Nieuwkoopse Plassen aan de zuidkant van Noorden zijn ontstaan door het intensief weghalen van veen, omdat daar het pakket veenmosveen het dikst en meest geschikt was voor de turfwinning. De langgerekte stroken waar het veen werd uitgebaggerd (petgaten) worden afgewisseld met legakkers waar het veen te drogen werd gelegd. Door de grote verscheidenheid aan landschapsvormen is het gebied rond de Nieuwkoopse Plassen uniek en wordt het gekenmerkt door de afwisseling van plassen, petgaten, rietvelden, moerassen en weilanden. Het is daarmee een aantrekkelijk gebied om te recreëren en te wonen.
Het huidige Noorden was oorspronkelijk een uitloper van Nieuwkoop. Destijds heette het bebouwingslint het 'Noordeinde' en maakte dit gedeelte deel uit van de Nieuwkoopse ontginning. De huidige westelijker gelegen Simon van Capelweg en de Voorweg vormden de basis van de ontginning. Langs deze wegen is lintbebouwing ontstaan die in de loop der tijd steeds verder is verdicht. Dwars op deze basis werden aan de zuidzijde sloten gegraven en direct langs de basis lag een voorwetering. De ontgonnen gronden vormden daarmee eilanden in het water. Aan de noordzijde van de weg werd de bebouwing daarentegen direct aan de straat geplaatst en de afwateringssloot kwam aan de achterzijde van de percelen te liggen. In de loop van de tijd is dit ontginningslint steeds verder verdicht.
In Noorden waren eerst de landbouw en de veeteelt de belangrijkste middelen van bestaan. Later is daar de hennepteelt ten behoeve van de touwfabricage bijgekomen. Rond 1800 kwam de turfwinning op. In dezelfde tijd werden ook de smederijen als economische activiteit van belang. Omstreeks 1911 liep het turfsteken op zijn eind. Daarna is de tuinderij in Noorden langzamerhand tot bloei gekomen. De groenten werden zowel op de koude grond, als onder plat glas en in kassen geteeld. In de jaren '50 zijn steeds meer kwekers overgestapt op het telen van bloemen. Van de tuindersbedrijven is in Noorden bijna niets meer over. Vanaf 1940 werd de Noordse Buurt, die ten noordoosten van de Voorweg is gesitueerd, drooggelegd als werkverschaffingsproject. In de jaren '50 kwamen de eerste tuinders richting de Noordse Buurt. De tuinbouwfunctie is echter grotendeels verdwenen.
Tussen 1900 en 1935 is er veel gebouwd, hierdoor is de lintbebouwingstructuur steeds verder verdicht. Na de realisatie van de lintbebouwing is een aparte woonwijk ten noorden van de lintbebouwing aan de Simon van Capelweg gerealiseerd.
Doordat Noorden is ontstaan uit lintbebouwing, kan er nauwelijks worden gesproken over een centrum omdat hiervoor de elementen die tot een centrum behoren te ver uit elkaar liggen. Het bebouwingslint langs de Voorweg kent in de huidige situatie nog steeds een afwisseling van woningen, tuinderijen, bedrijven en voorzieningen.
De in paragraaf 2.1 beschreven ontstaansgeschiedenis is nog duidelijk herkenbaar langs de Voorweg. De noordzijde van de Voorweg wordt gekenmerkt door intensieve bebouwing. De percelen grenzen vrijwel direct aan de Voorweg, waardoor ook de bebouwing op een relatief korte afstand tot de weg is gesitueerd. Het grootste deel van de bebouwing bestaat uit een mix van (dienst)woningen, horeca, tuinbouwbedrijven en andere (ambachtelijke) bedrijvigheid. De haast verborgen gelegen achterzijde van de percelen grenst direct aan het plassengebied. Door de op elkaar gepakte bebouwing komen doorzichten bijna niet voor (zie afbeelding 4).
De zuidzijde van de Voorweg heeft een andere karakteristiek. Hier ligt een uit kleine eilanden bestaande bebouwingszone met veel doorzichten naar het achterliggende plassengebied. De meeste bebouwing ligt zelfstandig op een eiland, soms ook paarsgewijs. De percelen zijn diep en reiken ver tot in het plassengebied. Doordat de bebouwing op eilanden ligt, liggen de huizen verder van elkaar. Ook aan deze zijde is sprake van functiemenging in het lint, maar veel minder dan aan de noordzijde.
Afbeelding 4: Asymmetrie noord- zuidzijde Voorweg (bron: Imoss).
De Voorweg is een van de ontsluitingswegen van Noorden. Voorbij de kruising met de Noordse Dorpsweg begint de bebouwde kom van Noorden. Voor het grootste deel van de Voorweg geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer/uur. De 30 kilometer/uur zone begint ter hoogte van Voorweg 25.
In de tweede helft van de 20e eeuw is het karakteristieke lint langs de Voorweg steeds meer verdicht met woningen, maar ook met bedrijven. De bedrijfsactiviteiten lopen uiteen van kleinschalige activiteiten als een bloemenhuis en een brood- en banketbakkerij tot grootschalige bedrijfsvoering als een transportbedrijf en glastuinbouwbedrijven. Met name deze tuinderijen vallen op binnen de schaal van het kleinschalige lint. In vergelijking tot de oorspronkelijke bebouwing zijn de bedrijven buitenproportioneel groot.
Afbeelding 5: Impressie huidige situatie.
Door de ligging in het lint tussen de weg en de plassen kunnen de bedrijven geen kant op. De meeste bedrijven hebben op hun perceel het ruimtegebruik al geoptimaliseerd en kunnen niet verder intensiveren. Bedrijfseconomisch gezien is er echter een noodzaak tot schaalvergroting. Binnen het lint ontbreekt de ruimte hiervoor. Bovendien doet een verdere verdichting afbreuk aan de resterende doorzichten naar het plassengebied. Gelet op het woon- en leefklimaat van het lint is het evenmin wenselijk om de mogelijkheden voor de bedrijfsactiviteiten te verruimen ten koste van de bestaande woningbouw. Bovendien is het niet wenselijk dat de intensiteit van vrachtverkeer over de Voorweg toeneemt als gevolg van een dergelijke ontwikkeling. Door die status quo, waarin stilstand achteruitgang betekent, dreigt het lint te verpauperen.
In deze paragraaf bevat per perceel een beknopte omschrijving van de huidige situatie. De ligging van de percelen is te zien in afbeelding 6.
Afbeelding 6: Ligging plangebied.
Voorweg 23a
Op het perceel Voorweg 23a is een bloemenkwekerij aanwezig. Aan de westzijde van het perceel staat een dienstwoning. Naast deze dienstwoning staan kassen. Aan de oostzijde van het perceel worden op de open grond bloemen geteeld. De kweker pacht de gronden en is zelf geen eigenaar.
Voorweg 35
Op Voorweg 35 was de Brood- en banketbakkerij Tersteeg gevestigd. Nadat het bedrijf in 2009 zijn activiteiten ter plaatse heeft beëindigd, heeft het zijn bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein de Woerdense Verlaat deze voortgezet. De bebouwing grensde tot aan het trottoir langs de Voorweg. Vrijwel het gehele perceel was bebouwd, met uitzondering van een klein deel aan de westzijde. Inmiddels is de bebouwing gesloopt. Sindsdien ligt het perceel braak.
Voorweg 37
Aan de Voorweg 37 is het transportbedrijf Verhaar BV gevestigd. Naast vrachtwagentransport en verhuur van vrachtwagens, houdt het bedrijf zich bezig met de verkoop van veevoer. Door de in de loop der jaren toegenomen verkeersdrukte, past dit bedrijf niet meer goed binnen het kleinschalige karakter van het lint. Het transportbedrijf heeft 16 vrachtwagens met 25 trailers. Daardoor zijn er veel verkeersbewegingen over de Voorweg met zwaar vrachtverkeer. Vrijwel permanent is er opslag op het terrein en vanwege de beperkte oppervlakte van de kavel kunnen chauffeurs slechts bij toerbeurt naar het bedrijf komen. Het transportbedrijf is een samenwerking aangegaan met een ander transportbedrijf in Nieuwkoop, waar nu ook de vrachtwagens worden gestald.
Op het westelijke deel van het terrein staat een grote loods en aan de oostelijke grens staat de voormalige brandweergarage, die tegenwoordig als opslagruimte gebruikt wordt. In het verleden hebben er drie tot vier woningen op het oostelijke deel van de kavel gestaan.
Voorweg 40a
Aan de Voorweg 40a is een bloemenwinkel gevestigd met een bedrijfswoning. Het bedrijf bestaat uit een gebouw met daarachter kassen. Het gehele perceel heeft de bestemming "Gemengd" met de aanduiding 'detailhandel'. Het achterste perceelsgedeelte wordt echter niet voor detailhandel gebruikt, maar is de achtertuin die behoort bij de bedrijfswoning.
Voorweg 47-51a
Op het perceel Voorweg 47-51a staat aan de wegzijde een voormalig kantoorgebouw van een aannemingsbedrijf. Dit kantoor met aan de achterzijde parkeergelegenheid, wordt momenteel gedeeltelijk verhuurd. Achterop het perceel staan twee recreatiewoningen.
Voorweg 64a
Voorweg 64a is een langgerekt perceel evenwijdig aan de weg waarop een Anthuriumkwekerij is gevestigd. Centraal op het perceel staat een bedrijfswoning. Aan weerszijden van de woning staan kassen. Het perceel is vrijwel volledig bebouwd.
Voorweg 74
Op het perceel Voorweg 74 staat een woning met daarachter verspreide erfbebouwing. Bij die erfbebouwing behoren twee recreatiewoningen. Een groot deel van het perceel ten zuid(westen) van de woning, dat geen onderdeel vormt van het onderhavige bestemmingsplan, maakt onderdeel uit van het plassengebied en heeft interessante natuurwaarden.
Voorweg 97b/c
Op het langgerekte perceel Voorweg 97b/c is een kwekerij aanwezig waarbij op grond van het vigerende bestemmingsplan 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan. De westzijde van het perceel is bebouwd met (boog)kassen. Het overige deel van de kavel is ingericht voor open grondteelt. Door een bomensingel is er vanaf de Voorweg maar beperkt zicht op de achterliggende plas.
Voorweg 113
Op het perceel Voorweg 113 is een tuinbouwbedrijf gevestigd. Dit perceel is grotendeels bebouwd met kassen. Centraal op het perceel staat een bedrijfswoning met daarachter een bedrijfsloods.
Langs de Voorweg tussen de huisnummers 23a en 113, zijn negen bedrijfslocaties door de gemeente aangewezen voor herontwikkeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Deze kwaliteit heeft betrekking op de algehele leefkwaliteit, maar ook op de natuurlijke waarden die de locatie uniek maken.
Bij de integrale visie op de herontwikkeling van de Voorwegzone is een proces gaande waarbij al jaren wordt ingezet op een samenwerkingsverband tussen alle betrokken partijen. Bij de herontwikkeling van de Voorweg wordt gedacht vanuit een opgave tot gebiedsontwikkeling: het denken vanuit het meest wenselijke ruimtelijke beeld dat kenmerkend is voor de locatie. Destijds is onderzocht in hoeverre de toenmalige ruimte-voor-ruimte regeling mogelijkheden bood om tot een herontwikkeling te komen. Gelet op de kleinschaligheid van de meeste bedrijven zouden er voor de totale herontwikkeling maar drie compensatiewoningen gebouwd kunnen worden. Binnen dat kader was herontwikkeling derhalve een illusie om een win-win situatie te behalen voor gemeente, bedrijven, natuur en landschap. Het te herontwikkelen gebied is te groot om hiermee het lint voort te zetten, doorzichten naar het plassengebied te versterken en bovenal de kosten voor het saneren en/of verplaatsen van bedrijven rond te krijgen.
Het voorgestelde alternatief gaat daarom uit van één integrale ruimtelijke visie. Binnen deze visie wordt het huidige beleidskader zoveel mogelijk gehandhaafd en gerespecteerd. De algemene doelstelling "het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied in de provincie Zuid-Holland door de sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen die niet in het landschap passen en de landschappelijke waarden teniet doen" wordt nog steeds gehandhaafd in de ruimtelijke visie.
Uit de landschappelijke en stedenbouwkundige analyse, en het beleidskader op lokaal niveau komt met name het karakter van het historische lint naar voren zoals een fijnmazige verweving van bebouwing, onbebouwde eilanden, doorzichten naar het plassengebied. Puur gekeken vanuit dit oogpunt kunnen de volgende aspecten bijdragen aan de verbetering van de leefkwaliteit langs de Voorweg:
In de huidige situatie kan dit bereikt worden door bovenstaande doelen om te zetten in onderstaande maatregelen:
In de visievorming is de focus vooral gericht op het inbrengen van compenserende woningbouw en is niet specifiek ingegaan op alternatieve functies zoals recreatie. Het grootse deel van het plangebied grenst aan Stiltegebied waar geen recreatievaart mag plaatsvinden. Logischerwijs kan dan beter op andere locaties verderop in het lint gekeken worden in hoeverre hier mogelijkheden voor zijn. Daarnaast is in onderhavige ruimtelijke visie uitgegaan van een maximum-scenario, uitgaande van de maximale opbrengstpotentie door middel van compenserende woningbouw in combinatie met natuurontwikkeling en algehele versterking van het leefklimaat aan de Voorweg.
Bij de uitwerking van de visie zijn op basis van de huidige stedenbouwkundige en landschappelijke structuur specifieke randvoorwaarden voor de inrichting van de kavels aan de Voorweg geformuleerd (zie paragraaf 3.2). De afspraken zijn op perceelsniveau vervolgens vastgelegd in een anterieure overeenkomst. In die overeenkomsten zijn uiteindelijk alleen met de eigenaar van Voorweg 74 afspraken vastgelegd over natuurontwikkeling. Omdat er op veel van de andere percelen (tuinbouw)bedrijven worden vervangen door woningen, zal er in milieutechnisch opzicht sprake zijn van een aanzienlijk lagere milieubelasting op de aangrenzende natuurgebieden dan in de huidige situatie. Hierdoor draagt de planontwikkeling in indirect opzicht bij aan de beoogde versterking van de natuurwaarden.
Afbeelding 7: Ruimtelijke visie (voor details zie afbeelding 8).
Het plan voorziet (direct) in totaal in 30 nieuwe vrijstaande en/of twee-aaneengebouwde woningen en in 5 voormalige bedrijfswoningen die worden omgezet in 4 burgerwoningen. De bedrijfswoning Voorweg 40a blijft als bedrijfswoning gehandhaafd.
De keuze voor deze twee typen grondgebonden woningen is gebaseerd op de aanwezige bebouwingskarakteristieken langs het kleinschalige lint langs de Voorweg. In de visie zijn verreweg de meeste woningen op de Voorweg georiënteerd. Door deze situering hebben veel woningen hun achtertuin grenzend aan water dat een forse meerwaarde geeft aan wonen in het plassengebied. Daarnaast zorgt differentiatie in het woningaanbod voor een breder te bereiken koopmarkt.
Afbeelding 8: Ruimtelijke visie (detailkaarten).
De uitstraling van de individuele woning sluit aan bij het totaalbeeld van de Voorweg. De bouwmassa heeft daarom in alle gevallen een kap en staat in proportie (gevelopbouw en -breedte, schaal) met zijn directe omgeving. Daarnaast wordt ingezet op individueel en afwisselend vormgegeven woningen.
De woningen hebben een bouwhoogte van maximaal twee bouwlagen met een kap. Deze maatvoering sluit goed aan bij de bestaande woningbouw langs de Voorweg. Voor de woningen geldt een inhoudsmaat van maximaal 750 m³, waarbij ondergrondse delen niet worden meegerekend. Deze afstandsmaat is vastgelegd in de anterieure overeenkomsten die in november 2014 tussen de individuele initiatiefnemers en de gemeente zijn afgesloten.
Door het ritme, de maat en de korrel van de stedenbouwkundige compositie op te pakken en door te zetten op vrijgekomen locaties wordt de doorgaande structuur van het waardevolle lint gewaarborgd. Daarnaast is de relatie tussen het lint en het achterliggende gebied erg belangrijk. Door het gebied te verrijken met doorzichten naar het plassengebied, wordt deze interactie versterkt. Niet alleen bewoners profiteren van het uitzicht over de schitterende natuur, maar ook passanten en recreanten.
De grote bedrijfscomplexen hebben in de ruimtelijke visie plaats gemaakt voor kleinschalige woningbouw. Kavels die diep het achterliggende natuurgebied insteken, lenen zich uitstekend voor de ontwikkeling van natuur en worden ook op die manier ingericht: een watergang kan de nieuwe natuur scheiden van de woonkavels.
De kavels die juist oostwest georiënteerd zijn, lenen zich daarentegen veel beter voor woningbouw passend in de structuur van het lint. Hier wordt het ritme van het bestaande lint opgepakt en voortgezet op de te herontwikkelen kavels. Om het zicht naar het achtergelegen plassengebied veilig te stellen, wordt tussen één tot drie woningen een watergang aangebracht die reikt tot aan de Voorweg.
Elke betrokken bedrijfslocatie in dit proces ter verbetering van de leefkwaliteit langs de Voorweg, heeft een specifiek karakter en daarmee gepaarde problematiek. Om daar inzicht in te krijgen, zijn bij de start van het proces de betrokkenen partijen afzonderlijk geïnterviewd over hun visie op het gebied, de toekomst van het bedrijf en hun persoonlijke wensen. Dankzij dit proces was het mogelijk draagvlak te creëren bij degenen die de grond inbrengen bij de herontwikkeling.
Zoals uit paragraaf 2.3 (Ruimtelijke structuur) blijkt, is er een groot verschil tussen het karakter van de noordzijde van het bebouwingslint aan de Voorweg en de zuidzijde hiervan. Op basis van die analyse gelden de volgende inrichtingsprincipes met betrekking tot de visie op de noord- en zuidzijde:
Voorwaarden noordzijde Voorweg:
Voorwaarden zuidzijde Voorweg:
Voor alle woningen geldt dat - voor zover er sprake is van een watergang langs de Voorweg - dat per woning maximaal één brug mag worden aangelegd.
Voorweg 23a
Na de bedrijfsbeëindiging van de kwekerij zal de huidige dienstwoning als burgerwoning worden gehandhaafd. Op het perceel Voorweg 23a zullen aanvullend drie woningen worden gerealiseerd. Door middel van twee watergangen haaks op de Voorweg zal het doorzicht naar het achtergelegen plassengebied worden gewaarborgd.
Voorweg 35
Het perceel biedt ruimte voor de bouw van een twee-aaneengebouwde woning. Deze zal op grotere afstand van de Voorweg worden gebouwd dan de voormalige bakkerij, die tegen de weg aan was gesitueerd.
Voorweg 37
Na de verplaatsing van het transportbedrijf, zal alle voormalige bedrijfsbebouwing op het perceel worden gesloopt. Gevolg hiervan is dat de verkeersintensiteit van het zware vrachtverkeer op de Voorweg aanzienlijk wordt gereduceerd. Hierdoor zal het woon- en leefklimaat voor de bewoners langs de weg aanzienlijk verbeteren. Nadat het terrein is gesaneerd, kunnen 3 woningen op het perceel worden gebouwd.
Voorweg 40a
De bloemenwinkel blijft gevestigd op het perceel. Het achterste perceelsgedeelte krijgt de bestemming "Tuin" in overeenstemming met het feitelijk gebruik.
Voorweg 47-51a
De beide recreatiewoningen (Voorweg 51 en 51a) op het perceel worden gesloopt en kunnen op grond van de onderhavige bestemmingsplanregeling niet meer worden herbouwd. In plaats daarvan mogen drie woningen worden gerealiseerd, waarvan één vrijstaande en twee geschakelde woningen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Bedrijf" van het kantoor op de voorzijde van het perceel (Voorweg 47) te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de realisering van vrijstaande en/of twee-aan-een-gebouwde woningen en/of appartementen met dien verstande dat:
Voorweg 64a
Omdat Voorweg 64a een langgerekt perceel in het lint is, dat vrijwel volledig is bebouwd, ontstaan na de sloop van de bedrijfsbebouwing interessante mogelijkheden om doorzichten naar het achterliggende plassengebied te herstellen. Op het perceel is inclusief de bestaande bedrijfswoning die zal worden omgezet naar een burgerwoning, in totaal ruimte voor zes woningen. De bestaande woning zal op termijn worden vervangen op een locatie verder naar achteren op het perceel. Door middel van twee watergangen haaks op de Voorweg zal het doorzicht naar het achtergelegen plassengebied op twee plaatsen worden gewaarborgd.
Voorweg 74
De twee recreatiewoningen op het perceel zullen worden gesloopt en niet meer worden herbouwd. De eigenaar zal voorts een perceelsgedeelte ten zuid(westen) van de bestaande woning (aangeduid als gebied c in afbeelding 9), dat geen onderdeel vormt van het onderhavige plangebied, bestaande uit natuur en water van circa 3.100 m² te koop aanbieden aan Natuurmonumenten of een andere vooraf door de gemeente goed te keuren natuurbeheersorganisatie. Als compensatie daarvoor mag aan de oostzijde van het perceel ten westen van Voorweg 74 één vrijstaande woning worden gebouwd.
Voorweg 97b/c
De bedrijfsactiviteiten van de kwekerij zullen op termijn worden beëindigd. Op het perceel is inclusief beide bestaande bedrijfswoningen die zullen worden omgezet naar één burgerwoning, in totaal ruimte voor vijf woningen. Door middel van twee watergangen haaks op de Voorweg zal het doorzicht naar het achtergelegen plassengebied op twee plaatsen worden gewaarborgd.
Voorweg 113
Voor het perceel Voorweg 113 is een stedenbouwkundige visie ontwikkeld en zijn de plannen verder uitgewerkt dan voor de overige percelen. Op het perceel is na bedrijfsbeëindiging en sloop van de kassen en overige bedrijfsopstallen ruimte voor de bouw van 10 extra woningen. De bestaande bedrijfswoning zal worden omgezet in een burgerwoning. De woningen zullen worden gesitueerd op verschillende eilanden die van elkaar worden gescheiden door watergangen.
Afbeelding 9: Voorweg 74.
Conclusie
Indien op alle percelen het maximum aantal woningen wordt gerealiseerd, zoals hierboven is omschreven, dan neemt het totaal aantal woningen met 30 toe, met dien verstande dat de bestemming "Bedrijf" van het kantoor op Voorweg 47 gewijzigd kan worden in een woonbestemming (ten behoeve van de realisering van vrijstaande en/of twee-aaneengebouwde woningen en/of appartementen). Daarnaast worden 5 bedrijfswoningen omgezet in een dienstwoning en blijft de bedrijfswoning op het perceel Voorweg 40a gehandhaafd.
Afbeelding 10: Overzicht per perceel.
Locatie | Huidige situatie | Toekomstige situatie | ||
aantal won. | bijzonderheid | aantal won*. | bijzonderheid | |
23a | 1 | bedrijfswoning | 4 | waarvan 3 nieuwe woningen, de bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, kassen worden gesloopt |
35 | 0 | bakkerij is gesloopt | 2 | twee-aaneengebouwde woningen |
37 | 0 | transportbedrijf | 3 | sloop bedrijfsbebouwing |
40a | 1 | bedrijfswoning + bloemenwinkel | 1 | te handhaven bedrijfswoning |
47-51a (achterzijde) | 0 | 2 recreatiewoningen | 3 | recreatiewoningen worden gesloopt |
47-51a (voorzijde) |
0 | kantoorpand | pm | wijzigingsbevoegdheid "Bedrijf" naar "Wonen" (ten behoeve van vrijstaande en/of twee-aaneengebouwde woningen en/of appartementen). |
64a | 1 | bedrijfswoning + Anthuriumkwekerij | 6 | waarvan 5 nieuwe woningen, de bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, kassen worden gesloopt |
74 | 0 | 2 recreatiewoningen | 1 | recreatiewoningen worden gesloopt, circa 3.100 m² wordt overgedragen aan een natuurbeschermingsorganisatie |
97b/c | 2 | bedrijfswoningen + bloemenkwekerij | 5 | waarvan 4 nieuwe woningen, de beide bedrijfswoningen worden verbouwd tot 1 woning, kassen worden gesloopt |
113 | 1 | bedrijfswoning + tuinbouwbedrijf | 11 | waarvan 10 nieuwe woningen, de beide bedrijfswoningen worden verbouwd tot 1 woning, kassen worden gesloopt |
Totaal bruto | 6 | 38 | waarvan 1 te handhaven bedrijfswoning en 5 bedrijfswoningen die worden omgezet naar 4 'normale burgerwoningen' |
|
Totaal netto | 30 + pm | pm na toepassing wijzigingsbevoegdheid bestemming "Bedrijf" naar "Wonen" |
||
* Voor de kolom 'aantal woningen' in de toekomstige situatie geldt dat (direct) uitsluitend vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. |
In dit hoofdstuk wordt in het kort en voor zover relevant het beleidskader toegelicht, waarbinnen dit bestemmingsplan moet passen. Achtereenvolgens wordt het Europees, nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven.
Door de Europese Unie zijn richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. De richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. Als concrete richtlijnen worden genoemd de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie vertaald in de Wet natuurbescherming.
De Vogelrichtlijn heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
De Habitatrichtlijn is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
De gebieden die vallen onder de Vogelrichtlijn en/of de Habitatrichtlijn en worden aangeduid als Natura2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Per provincie is het college van Gedeputeerde Staten verantwoordelijk voor het treffen van instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen. Tevens heeft de provincie de bevoegdheid om bijzondere landschappen of bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen, mits deze niet reeds onder een Natura2000-gebied vallen.
Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de natuurlijke habitats, of habitats van soorten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect zouden kunnen hebben op aangewezen soorten binnen een gebied, zijn vergunningplichtig.
De Europese regelgeving is vertaald in de Nederlandse wetgeving. Het beleid levert geen belemmeringen op voor de transformatie van de Voorwegzone.
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
Nationale belangen
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). Deze nationale belangen zijn in het plangebied niet aan de orde.
Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief ). Dit geldt zowel in groei-, stagnatie- als krimpgebieden. Dat leidt in een aantal gevallen tot leegstand en verloedering. Daarmee groeit overal de noodzaak voor herstructurering en transformatie, het mogelijk maken van noodzakelijke functieveranderingen en het zorgvuldig omgaan met de ruimte in het stedelijk gebied. Het initiatief hiervoor ligt bij provincies en gemeenten, in samenspel met de markt. Bij de transformatie in zowel groei- als krimpgebieden vragen de herbestemming en herontwikkeling van karakteristiek erfgoed bijzondere aandacht van decentrale overheden. Bij de programmering van woningen, bedrijventerreinen en kantoren is het van belang dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte.
Afbeelding 11: Nationale landschappen (bron: SVIR).
Nationale landschappen
In het verleden heeft het Rijk een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.
De provincie is verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor de nationale landschappen. De globale begrenzing hiervan is weergegeven in een bijlage van het SVIR (zie afbeelding 11). De provincie neemt, op basis van deze globale begrenzing, een gedetailleerde begrenzing op in hun structuurvisies en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kwaliteiten uit. Het plangebied ligt in het Groene Hart. Dit gebied kent als kernkwaliteiten zeer diversiteit, openheid, veenweidekarakter en rust en stilte.
De woningbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is onder meer vervangende nieuwbouw ter plaatse van voormalige bedrijfsbebouwing. De woningen sluiten qua schaal aan op andere bebouwing langs de Voorweg. Hierdoor worden de kernkwaliteiten van het Groene Hart niet aangetast.
20 Ke-contour
In de SVIR is de 20-Ke-contour van de luchthaven Schiphol opgenomen. Binnen de 20-Ke-contour van Schiphol mag buiten bebouwd gebied alleen nog worden bijgebouwd als het saldo van sloop en nieuwbouw niet positief is. Het plangebied ligt buiten die contour. Derhalve levert de 20Ke-contour geen belemmeringen op voor de planontwikkeling.
Afbeelding 12: 20-Ke-contour Schiphol.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in artikel 3.1.6, lid 2 in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure. De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. De onderzoeksresultaten worden uitgebreid toegelicht in paragraaf 4.4.1.
Conclusie
De SVIR levert geen belemmeringen op voor de transformatie van de Voorwegzone.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden; de 1e aanvulling is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Conclusie
In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plangebied.
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is in artikel 3.1.6, lid 5, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:
Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Uit de samenvatting van het archeologisch onderzoek in paragraaf 5.3 blijkt dat voor het plangebied een (middel)hoge verwachting voor resten uit de periode Late Middeleeuwen (in elk geval vanaf de 11e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd geldt. De te slopen bedrijfsbebouwing, kassen en woningen kunnen niet als bouwkundig erfgoed worden aangemerkt. Door de ontwikkelingen die het onderhavige plan mogelijk maakt, wordt het bebouwingslint in het aanwezige cultuurlandschap op een natuurlijke wijze ingevuld. Derhalve zijn er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor de transformatie van het plangebied.
Conclusie
De Visie erfgoed en ruimte levert geen belemmeringen op voor de transformatie van de Voorwegzone.
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM is sindsdien diverse malen herzien. De laatste herziening is vastgesteld op 14 december 2016.
Met de VRM stuurt de provincie op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie.
De kern daarvan is:
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Voor de onderhavige ontwikkeling zijn met name punt 1 en 3 van belang. De onderhavige locatie is onderdeel van een bebouwingslint in het bestaand bebouwd gebied. Door dergelijke locaties te benutten kan het landelijk gebied open blijven. Daarnaast draagt het saneren van glas en bedrijfsgebouwen in het buitengebied en uit karakteristieke linten bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De Verordening ruimte 2014 is een onderdeel van de VRM en stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De Verordening ruimte 2014 is voor het laatst bij besluit van Provinciale Staten van 14 december 2016 partieel herzien en op 12 januari 2017 in werking getreden. De onderdelen die deel uitmaken van de partiële herziening hebben overigens geen betrekking op de onderhavige planontwikkeling.
In de Verordening ruimte 2014 zijn met name regels opgenomen over onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang. Het begrip "Ruimtelijke kwaliteit", zoals hierna omschreven, is richtinggevend voor de onderhavige ontwikkeling.
In de provinciale verordening zijn voor voorliggend plan twee artikelen van belang:
Hieronder wordt op beide artikelen ingegaan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking in aangepaste vorm ook opgenomen in de Verordening Ruimte 2014 (artikel 2.1.1.). Wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen worden. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Afbeelding 13: Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten behoeve van de planontwikkeling is/wordt 1.742 m² bedrijfsbebouwing en 11.525 m² aan kassen gesloopt. In totaal zou er, wanneer alle bebouwingsmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zouden worden gebruikt, 18.092 m² aan bedrijfsbebouwing en/of kassen gerealiseerd kunnen worden.
De individuele bedrijfspercelen hebben veelal een te geringe omvang, gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden en zijn bovendien in de hedendaagse situatie op een ongewenste locatie tussen de woonbebouwing gevestigd. De bedrijven hebben daardoor geen economisch duurzame toekomst meer (noodzaak) op hun huidige locatie. Binnen het plangebied kunnen in plaats daarvan (direct) maximaal 30 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarnaast worden 5 bedrijfswoningen omgezet in 4 'normale' burgerwoningen. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt (nut).
Door de toevoeging van extra woningen is er in de zin van het Bro sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Verordening ruimte 2014 schrijft het volgende voor:
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
Voor een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen.
Trede 1 De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd |
In stedenbouwkundig opzicht is het herstel van het cultuurhistorisch waardevolle lint een van de belangrijkste uitgangspunten voor de transformatie. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. De fijnmazige korrel van het lint biedt daarbij uitsluitend ruimte voor (het direct toestaan van) vrijstaande woningen en in een enkel geval een twee-aaneengebouwde woning. Bij het bepalen van de behoefte is derhalve van die woningtypologieën uitgegaan.
Op grond van artikel 2.1.1, lid 3 van de Verordening Ruimte 2014 kunnen Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Het algemeen bestuur van de regio Holland-Rijnland heeft op 17 december 2014 de Regionale woonagenda Holland Rijnland vastgesteld (zie paragraaf 4.5.2). Voor de getalsmatige onderbouwing is uitgegaan van de Woningbehoefteraming 2016 (WBR 2016), opgesteld door de Provincie Zuid-Holland.
Onderdeel van de regionale woonagenda is een planlijst die jaarlijks wordt geactualiseerd. Op de laatste versie van deze planlijst (Holland Rijnland, Regionale woonagenda; aanbieding Planlijst woningbouw 2016, UIT-16-13110, Leiden, 7 juli 2016) zijn voor de Voorwegzone in de periode 2016-2025, 13 woningen voor 2020 en 17 woningen voor 2025 opgenomen. De ontwikkeling is regionaal afgestemd.
Conclusie trede 1 Bij het toepassen van de ladder, blijkt dat het gewenste programma voorziet in een actuele regionale behoefte. Het woningaantal voldoet aan regionaal afgestemd beleid dat is goedgekeurd door de provincie. Wat betreft de woningaantallen blijkt dat het voorgenomen programma past binnen afgesproken te bouwen woningen in de regio. Hiermee wordt voldaan aan de eerste trede in de ladder. |
Trede 2 In die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins stads- en dorpsgebied |
De locatie ligt in het Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het BSD is in artikel 2.1.1, lid 2 van de Verordening Ruimte 2014 als volgt gedefinieerd: het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. In de toelichting van de Verordening is aangegeven dat de provincie periodiek een kaart van het BSD vaststelt, maar dat die kaart als illustratie dient en dat de definitie maatgevend is. Op die illustratieve kaart ligt de Voorweg weliswaar buiten het BSD. Gelet op de bebouwingsdichtheid van het lint behoort het plangebied echter tot het BSD. Het betreft immers een kleinschalig lint langs weerszijden van de Voorweg, dat voornamelijk uit woningbouw bestaat, met doorzichten naar het achterliggende plassengebied. Dit beeld wordt verstoord door de huidige (agrarische) bedrijvigheid, die qua schaal niet past in de kleinschaligheid en een belemmering vormt in de doorzichten naar het plassengebied. Door de bestaande (agrarische) bedrijfspercelen te transformeren naar woningbouwlocaties wordt de verrommeling tegengegaan en het lintkarakter versterkt.
Conclusie trede 2 Door benutting van beschikbare gronden binnen bestaand stads- en dorpsgebied door transformatie van voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing worden de vrijkomende locaties in bestaand stads- en dorpsgebied optimaal benut. Hiermee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder. |
Trede 3 Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, - gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, - passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en - zijn opgenomen in het Programma Ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare. |
Conclusie trede 3 Deze trede is niet van toepassing omdat de ontwikkelingen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaatsvinden. |
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de verordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:
Alhoewel sprake is van een transformatie naar woningbouw, heeft de planontwikkeling meer het karakter van een inpassing. Transformatie wordt namelijk omschreven als ruimtelijke ontwikkeling die qua aard en schaal niet past binnen het gebied. Het vervangen van bedrijvigheid door wonen is echter te kenmerken als een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Dit geldt eveneens voor het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Onder het kopje 'beeldkwaliteitsparagraaf' hieronder wordt hier nader op ingegaan.
Afbeelding 14: Fragment kwaliteitskaart VRM.
Het plangebied valt onder de bestaande lintbebouwing en behoort daarom niet tot een gebied met beschermingscategorie 1 (ecologische hoofdstructuur en/of kroonjuweel cultureel erfgoed), waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 van de verordening die de Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit aangeeft (zie afbeelding 15).
Afbeelding 15: Fragment kaart 7 VRM Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit.
Beeldkwaliteitsparagraaf
Op grond van artikel 2.2.1, lid 4 bevat een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 2.2.1, lid 1, een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart (zie afbeelding 14) in het geding zijn. Op de kwaliteitskaart is de Voorweg aanduid als lint. Linten zijn op grond van de VRM beeldbepalend en dienen derhalve behouden te worden op basis van de volgende richtpunten:
In paragraaf 3.1 (Stedenbouwkundig concept) en 3.2 (Stedenbouwkundige randvoorwaarden) van deze toelichting wordt uitgebreid ingegaan op het karakter van het lint en de wijze waarop de planontwikkeling is ingepast binnen dat lint. Hieruit blijkt dat door de planvorming het lint wordt versterkt doordat het ritme, de maat en de korrel van de stedenbouwkundige compositie wordt hersteld door sanering van de (agrarische) bedrijvigheid en deze te vervangen door woningen. Daarnaast wordt door de nieuwe doorzichten de interactie tussen lint en plassengebied versterkt. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit past de planontwikkeling derhalve binnen de uitgangpunten van de VRM.
NatuurNetwerk Nederland
Op de kaart 'NatuurNetwerk Nederland' van de verordening is het gebied aan weerszijden van het bebouwingslint aangewezen als onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland met de aanduidingen 'bestaande en nieuwe natuur' en 'waternatuur'. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie afbeelding 15), onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 Natuurnetwerk Nederland, wijst op grond van artikel 2.3.2, lid 1 geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Er liggen geen belangrijke weidevogelgebieden in de directe omgeving van het plangebied zoals die in beschermingscategorie 2 waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 van de verordening (zie afbeelding 15). In de wijdere omgeving van het plangebied bevindt zich wel een belangrijk weidevogelgebied. Tussen het plangebied en dit belangrijke weidevogelgebied bevindt zich water en voor een deel ook kassengebied (aan de noordoostzijde), dat voor verstoring zorgt. Op grond hiervan en gezien de afstand tot belangrijk weidevogelgebied is schade daaraan ten gevolge van eventuele bouwwerkzaamheden in het plangebied uitgesloten. De andere genoemde landschapselementen zijn niet aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Afbeelding 16: Fragment kaart 8 Verordening NatuurNetwerk Nederland.
Ook de aanduiding 'strategische reservering natuur' is niet in de nabijheid van het plangebied op Kaart 8 van de verordening opgenomen (zie afbeelding 16).
De wettelijke gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Conclusie
De planontwikkeling is getoetst aan diverse relevante aspecten uit de VRM zoals de ladder voor duurzame verstedelijking, ruimtelijke kwaliteit, ligging in het NatuurNetwerk Nederland. De VRM levert geen belemmeringen op voor de planontwikkeling.
Gedeputeerde Staten hebben op 29 mei 2012 het gebiedsprofiel Hollandse Plassen vastgesteld. Het gebiedsprofiel beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten van het Hollands Plassengebied, dat ingeklemd ligt tussen binnenduinrand, Oude Rijn, Meije, Kromme Mijdrecht en Haarlemmermeer.
Met dit gebiedsprofiel wil de provincie een handreiking bieden voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in dit gebied. De provincie heeft op 9 juli 2014 in het vastgestelde beleidskader "Visie ruimte en mobiliteit" bepaald dat behoud en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van gebieden een belangrijke voorwaarde is voor het toestaan van nieuwe ontwikkelingen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeenten, de regio, het waterschap en meerdere maatschappelijk betrokken partijen de specifieke kwaliteiten van dit gebied bepaald.
De bewoning in het Hollands Plassengebied bestaat grotendeels uit langgerekte bebouwingslinten met woon- en werkfuncties langs water, wegen of dijken en met een sterke relatie met het omliggend landschap. Elk lint bezit een eigen kenmerkend karakter. Aan de voorzijde van de lintbebouwing bevindt zich de hoofdontsluiting, aan de achterzijde het 'landschap'. In de loop der tijd zijn de linten verdicht. Soms zijn er nieuwe woonwijken, kassen of industrieterreinen achter verrezen Veel linten zijn daardoor (gedeeltelijk) in latere bebouwing opgegaan (ingesloten linten). Door deze ontwikkeling is er een duidelijk verschil in transparantie van de linten: waar vanuit sommige linten het omliggende landschap goed te ervaren is, zijn andere linten dichtgegroeid of naar binnen gekeerd. De linten kennen allemaal een eigen ritmiek van bebouwing en beplanting en de richting waarop de bebouwing staat ten opzichte van de weg of watergang.
Het lint van de Voorweg wordt in het Gebiedsprofiel gekarakteriseerd als dijklint, waarbij de woningen dicht op de weg zijn gesitueerd.
Veranderingen binnen de linten vinden plaats door de behoefte aan extra ruimte voor wonen, agrarische activiteiten of bedrijfsruimte. Nieuwbouw heeft tot gevolg dat een lint verdicht, verbreed of verlengd wordt of de schaal van de bebouwing verandert.
Op grond van het Gebiedsprofiel is een belangrijke ambitie dat linten linten blijven als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. De linten dienen daarbij hun lineaire karakter te behouden, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoud zijn eigen gezicht.
Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwingen niet. Bij (her)ontwikkeling is het bestaand dwarsprofiel richtinggevend. Dit betekent het instandhouden van bestaand wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, hoogte van de bebouwing, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven.
Respect voor historische gaafheid van het lint houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel als van individuele bebouwing.
Voor veenlinten geldt specifiek dat ze een gemengd karakter hebben met wonen en werken. Hier en daar is een doorzicht naar het achtergelegen landschap. Op die plekken is het hoogteverschil ervaarbaar tussen veen en aangrenzende droogmakerijen. De bebouwing ligt op één niveau met de directe omgeving. Dit biedt ruimte voor differentiatie dan wel verbreding van het profiel. Ook voor veenlinten geldt de ambitie dat bij ontwikkelingen de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend zijn. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn onder meer doorzichten op het achterland en het feit dat bebouwing op dezelfde hoogte blijft.
Conclusie
Zoals uit de paragrafen 3.1 en 3.2 blijkt zijn bovenstaande stedenbouwkundige uitgangspunten voor de herontwikkeling van het lint gebruikt. Hieruit blijkt dat door de planvorming het lint wordt versterkt doordat de korrel van de stedenbouwkundige compositie en de transparantie tussen lint en plassengebied door de transformatie van de vrijgekomen locaties wordt hersteld. De herontwikkeling past daarmee binnen het Gebiedsprofiel.
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland vastgesteld. Holland Rijnland is het vrijwillige samenwerkingsverband van 15 gemeenten. Deze gemeenten werken vanuit een gezamenlijke strategische visie op de verdere ontwikkeling van de regio om de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen.
De visie vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030. In april 2010 hebben de Gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude zich aangesloten bij Holland Rijnland. De RSV is hierop aangepast. De eerste partiële herziening is op 28 maart 2012 vastgesteld. De Holland-Rijnland-gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar het niet alleen plezierig werken en wonen is, maar waar het ook prettig recreëren is. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio is daarbij het streven.
In de RSV is een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: Bollenstreek, Kustzone, Stedelijk gebied en Veenweide en Plassen. Binnen de Regionale structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Conclusie
De herontwikkeling van de Voorwegzone plan past binnen de kerndoelen van Holland Rijnland om de stedelijke ontwikkeling te concentreren binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied. Er wordt een bijdrage geleverd aan het creëren van een top-woonregio. De ontwikkeling is voor het overige zo kleinschalig, dat deze niet in de RSV wordt benoemd.
Het algemeen bestuur van de regio Holland-Rijnland heeft op 17 december 2014 de Regionale woonagenda Holland Rijnland vastgesteld. Deze agenda vervangt de vorige regionale woonvisie uit 2009.
In de regio Holland Rijnland zal het aantal inwoners en huishoudens de komende vijftien jaar naar verwachting nog verder toenemen. Misschien nog wel belangrijker: de leeftijd en samenstelling van huishoudens verandert flink door vergrijzing en gezinsverdunning.
Om goed in te kunnen spelen op de nieuwe omstandigheden hebben de gemeenten in Holland Rijnland daarom de regionale woonagenda opgesteld. Met de woonagenda willen de gemeenten de woningmarkt versterken. Ook is er een belangrijke koppeling met het ruimtelijk beleid, zoals dat is opgenomen in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en (inter)gemeentelijke structuurvisies. Hierin staat wat de woonbehoefte is in de gemeenten in Holland Rijnland en hoe het woningaanbod per subregio op de vraag kan worden afgestemd. De gemeente Nieuwkoop behoort tot de regio Oost. De agenda bevat uitgangspunten die betrekking hebben op het voorzien in de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbehoefte.
Kwantitatieve behoefte
De kwantitatieve behoeft bestaat uit het klaar maken voor scheiden wonen en zorg, het streven naar voldoende sociale huurwoningen en het verzilveren van kansen in de vrijesectorhuur. De woningbouw aan de Voorwegzone leent zich hier niet voor. De woningbouw in het plangebied dient immers als financiële compensatie voor de bedrijfsbeëindiging van de diverse bedrijven. Wanneer sociale huurwoningen gebouwd zouden worden, kan die compensatie niet worden gerealiseerd. Bovendien is het uit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst om in het bebouwingslint in die categorieën te bouwen omdat dit veelal aaneengebouwde woningen betreft. Dit zou afbreuk doen aan de karakteristieke kenmerken van het lint en leiden tot een onaanvaardbare verdichting. Voor de initiatiefnemers is het uit financieel oogpunt evenmin haalbaar om vrijesectorhuur woningen te bouwen. Deze financieringscategorie levert immers geen directe opbrengsten op om de bedrijfsbeëindiging en de daarmee gepaard gaande kosten mee te compenseren. De woningbouw in het plangebied levert derhalve uitsluitend een bijdrage aan de invulling van de kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
De regio Holland Rijnland kent de komende jaren een groei van de woningbehoefte door toename van het aantal huishoudens en inwoners. Voor de getalsmatige onderbouwing is uitgegaan van de Woningbehoefteraming 2016 (WBR 2016), opgesteld door de Provincie Zuid-Holland. Tot en met 2040 is er binnen de regio nog steeds sprake van een woningbehoefte, waarbij na 2030 de behoefte ten opzichte van de periode daarvoor wel afneemt. In de periode tot 2039 is de woningbehoefte in de regio berekend op ruim 31.600 woningen (zie afbeelding 17).
Afbeelding 17: Woningbehoefte (sub-)regio's Zuid-Holland.
In de WBR2016 wordt voor Nieuwkoop in de periode van 2015 tot 2029 uitgegaan van een woningbehoefte van 1.379 woningen (zie afbeelding 18).
Afbeelding 18: Woningbehoefte Nieuwkoop 2015-2029 (bron WBR2016).
Periode | 2015-2019 | 2020-2024 | 2025-2029 |
Woningbehoefte | 982 | 291 | 106 |
Planlijst 2016
Onderdeel van de regionale woonagenda is de planlijst. Op de laatste versie van deze planlijst (juli 2016) zijn voor de Voorwegzone in de periode 2016-2025, 13 woningen voor 2020 en 17 woningen voor 2025 opgenomen. De woningen behoren in deze planlijst tot categorie 2a. Dat wil zeggen dat het een woningbouwproject is, dat direct uitvoerbaar (tot 2020) is. De plannen op de planlijst zijn allemaal afgestemd.
Conclusie
Met voorliggend woningbouwplan wordt ingespeeld op de actiepunten vanuit de regionale woonvisie. Er wordt voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte door in totaal 30 woningen te realiseren. Dit woningaantal staat aangegeven op de vastgestelde planlijst van de regionale woonagenda. De plannen op de planlijst zijn allemaal regionaal afgestemd. Hiermee wordt direct ook voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte, door vrijstaande woningen te realiseren in een landelijk dorps woonmilieu. De geprojecteerde woningen passen binnen de uitgangspunten van de Regionale Woonagenda Holland-Rijnland.
De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem en Nieuwkoop, hebben gezamenlijk een Regionaal Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP is een beleidskader voor het behoud van bestaande landschappelijke kwaliteiten. Samengevat komt dit neer op: "wees zuinig op de karakteristieke landschappen en waarborg de kwaliteit ervan voor de toekomst". Het Landschapsontwikkelingsplan is een uitwerkingsplan van de gemeentelijke Structuurvisie Nieuwkoop 2040. De raad heeft het Visiedeel van het LOP vastgesteld op 25 juni 2009.
Het Uitvoeringsprogramma van het LOP is op 17 december 2009 door de raad vastgesteld. Het LOP is een integraal plan en besteedt aandacht aan alle aspecten van het landschap: ontstaansgeschiedenis, cultuurhistorische waarden en huidig gebruik.
In het LOP is de kwaliteit en samenhang van het landschap in de Rijn- en Veenstreek onderzocht. Die kwaliteit en samenhang zit vooral in de grote landschappelijke eenheden. Het landschap wordt gekenmerkt door een mozaïek van veenpolders en droogmakerijen, doorsneden door oeverwallen en een aantal plassen en meren. Droogmakerijen en aaneengesloten veenweidegebied vormen met elkaar een heldere hoofdstructuur. Openheid en vergezichten maken die hoofdstructuur zichtbaar. Akkerbouw en melkveehouderij kunnen in deze grote eenheden goed uit de voeten. Versnippering is niet gewenst, stelt het LOP. Zichtlijnen moeten zoveel mogelijk intact blijven. Dit betekent dat toevoegingen aan het landschap, bijvoorbeeld ten behoeve van recreatie en natuur, bij voorkeur aan de randen van deze landschappelijke eenheden plaatsvinden en zoveel mogelijk worden gebundeld.
In het LOP zijn inrichtingsprincipes en bijbehorende voorbeelden opgenomen voor de gewenste beeldkwaliteit van bebouwing. Zorgvuldige aandacht voor de beeldkwaliteit is noodzakelijk om de landschappelijke kwaliteit te waarborgen. De randen van nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen, boerderijen en kassen vallen in het open landschap van de Rijn- en Veenstreek extra op. In het verleden is vaak geen rekening gehouden met het verkavelingspatroon of met de richting van het landschap. Ook de aankleding liet vaak te wensen over. Harde overgangen zijn het gevolg. Het LOP benoemt deze gevallen en laat zien dat een betere landschappelijke inpassing mogelijk is. (Streekeigen) beplanting speelt daarbij vaak een rol.
Voor de beleving van het gebied is het van belang vanaf het bebouwingslint aan de noordzijde van de Nieuwkoopse plassen de nu nog bestaande doorzichten op de plassen te behouden en te versterken en langs de oevers ook enkele openbare toegankelijke oevers en uitzichtpunten te creëren. Storende bedrijven dienen uit het lint verplaatst te worden. Zij verstoren de kleinschalige structuur, opbouw en ontsluiting van het lint.
Bovenstaande uitgangspunten zijn gebruikt voor de stedenbouwkundige hoofdopzet van de herontwikkeling.
Conclusie
De planontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het LOP.
De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op 16 juli 2009 de structuurvisie met als titel 'Nieuwkoop 2040 Ondernemend, Groen en Duurzaam' vastgesteld. In die structuurvisie is om de ruimtelijke ontwikkeling op een goede manier te sturen het Toekomstbeeld Nieuwkoop 2040 opgenomen.
Dit toekomstbeeld schetst het Nieuwkoop dat de gemeenteraad graag wil bereiken, zodat de gemeente de komende jaren heldere keuzes kan maken en gericht kan investeren en de doelen samen met anderen kan waarmaken.
Nieuwkoop dient in 2040 een groene, dynamische en op duurzaamheid gerichte gemeenschap met sterke contrasten tussen de kernen, het agrarisch landschap en het natuurgebied te zijn. Nieuwkoop is in 2040 een duurzame gemeente die op zijn eigen manier sterk bijdraagt aan een mooi en vitaal Groene Hart (zie afbeelding 19). Daarbij richt de gemeente zich op kansrijke thema's voor de toekomst: rust, groen en ruimte voor de stedeling, duurzaamheid en het uitbouwen van het netwerk van de Hollandse Plassen. De 13 kernen van de gemeente hebben elk hun eigen karakter, afhankelijk van hun omvang en ligging. De kernen zijn daartoe onderverdeeld in drie categorieën (ABC). Deze indeling is gebruikt om gewenste ontwikkelingen te schetsen richting 2040 en een kader te bieden om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden. De ABC indeling is gebaseerd op een samenspel van verschillende gegevens zoals ligging in een van de drie deelgebieden, inwonertal, bestaande plannen voor de toekomst, huidig voorzieningenpeil, beleving en openbaar-vervoervoorzieningen. Noorden is een B-kern. De B-kernen zijn de middelgrote dorpen met een beperkt aanbod aan voorzieningen, zoals een paar winkels, een school en bijvoorbeeld een huisarts. De B-kernen waartoe Noorden het bebouwingslint langs de Voorweg behoort, hebben voldoende draagvlak voor eigen voorzieningen. In de structuurvisie (Bouwen voor de toekomst) wordt niet ingegaan op nieuwe invullingen op perceelsniveau zoals aan de Voorweg wordt beoogd.
Conclusie
De transformatie in het plangebied past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Nieuwkoop 2040.
Afbeelding 19: Toekomstbeeld structuurvisie (inzet: Kaartfragment Noorden).
De gemeenteraad heeft op 6 oktober 2016 de Woonvisie Nieuwkoop 2016-2025 vastgesteld. De woonvisie beschrijft het woonbeleid van de gemeente voor de periode 2016-2025. De woonvisie geeft richting aan de gemeentelijke inzet rond ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en het grondbeleid met als resultaat een woningaanbod dat ook in de toekomst blijft passen bij de bevolking van onze gemeente. Daarnaast vormt de gemeentelijke woonvisie het uitgangspunt bij het maken van prestatieafspraken met de woningcorporaties en de huurdersbelangenorganisaties.
Op grond van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de gemeente, beschrijft de Woonvisie het woonbeleid op hoofdlijnen. Op deze manier blijft het visiedocument dynamisch en kunnen de genoemde opgaven aangepast worden aan nieuwe inzichten, de markt, het aanbod en de vraag. Uit de brede inventarisatie van opgaven komen drie overkoepelende thema's naar voren:
Voor de getalsmatige onderbouwing is uitgegaan van de Woningbehoefteraming 2016 (WBR 2016), opgesteld door de Provincie Zuid-Holland. Deze WBR2016 laat zien dat in de gemeente Nieuwkoop tot en met 2025 een behoefte is aan ongeveer 1.100 woningen. De 1.100 woningen zijn nodig om de autonome bevolkingsgroei op te vangen. Het huidige bouwprogramma in de gemeente is ruim 800 woningen. Dit laat zien dat de vraag naar woningen (1.100) groter is dan het aanbod (800). De behoefte aan/de ruimte voor nieuwe plannen wordt zo veel mogelijk benut door samen met andere partijen de verschillende volkshuisvestelijke opgaven, zoals geschetst in deze Woonvisie, te realiseren. Het blijft hierbij de voorkeur om nieuwbouw te realiseren in de grotere kernen en binnen het bestaande stads- en dorpsgebied.
De Voorwegzone wordt niet genoemd in de Woonvisie en gaat beperkt in op particuliere initiatieven. De Woonvisie geeft globaal aan welke soorten woningen gewenst zijn in de gemeente. Om de doorstroming te stimuleren gaat het hierbij om een heel divers aanbod. Met name betaalbare woningen, woningen voor starters en gericht op ouderen zijn gewenst. In het kader van differentiatie bestaat er ook behoefte aan duurdere woningen. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap wordt daarbij gestimuleerd.
Conclusie
In de woonvisie wordt niet ingegaan op particuliere initiatieven. Geconstateerd wordt dat de gemeente niet de enige is die woningen bouwt in de gemeente, maar dat ook wooncorporaties marktpartijen en particulieren een deel voor hun rekening nemen. De nieuwe invulling van het plangebied past echter wel binnen de uitgangspunten van de woonvisie.
De Wet geurhinder en veehouderij biedt de mogelijkheid om lokaal agrarisch geurhinderbeleid vast te stellen. De gemeenteraad heeft daarom op 12 december 2013 een geurgebiedsvisie en een geurverordening vastgesteld. Hiermee kan in specifieke gevallen maatwerk worden geboden, waarmee een balans kan worden gezocht tussen agrarische ontwikkeling en ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Met het agrarisch geurhinder beleid wordt aansluiting gezocht bij de ontwikkelingen die in de Structuurvisie Nieuwkoop 2040 zijn uitgestippeld.
De gemeente Nieuwkoop zal in de komende jaren een aantal woningbouwplannen realiseren rond de bestaande dorpskernen. Er wordt hierbij gestreefd naar een goede balans tussen wonen en agrarische bedrijvigheid. Aan de randen van de kleine kernen vraagt de ontwikkeling van de woningbouwplannen in relatie tot de veehouderij aandacht.
De geurgebiedsvisie van de gemeente Nieuwkoop ondersteunt de structuurvisie bij de realisatie van vitale woonkernen, de ontwikkeling van recreatieve functies in het buitengebied en de versterking van de weidegebonden agrarische sector.
Binnen veehouderijen en in de omgeving daarvan kunnen gezondheidsaspecten een rol spelen. De onderzoeken en beleidsvorming op dit vlak richten zich met name op de intensieve veehouderij. De huidige inzichten geven geen aanleiding om te veronderstellen dat ter plaatse van grondgebonden veehouderijen van relatief beperkte omvang zoals aanwezig in de directe omgeving van het plangebied, sprake is van relevante gezondheidseffecten die een rol dienen te spelen bij de afwegingen in het kader van een bestemmingsplan landelijk gebied.
Conclusie
Uit de geurgebiedsvisie blijkt dat er in de directe omgeving van de planlocatie geen aanwezige veehouderijen zijn gevestigd die van invloed zijn op de geursituatie in het plangebied.
De gemeente Nieuwkoop heeft haar archeologisch beleid verwerkt in de "Erfgoedverordening 2010", die op door de gemeenteraad van Nieuwkoop op 23 september 2010 is vastgesteld.
De gemeente Nieuwkoop heeft in de Erfgoedverordening 2010 vastgelegd dat zij zich baseert op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden. In 2013 is door BAAC archeologie een bureauonderzoek uitgevoerd voor een aantal polders in de regio, waaronder ook de Voorwegzone in Noorden. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een gedetailleerde verwachtingskaart waarop het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft. Alhoewel deze kaart niet formeel is vastgesteld als gemeentelijke archeologische waardenkaart, geeft het wel een veel accurater beeld van de archeologische verwachting dan de provinciale CHS. Deze kaart is daarom als uitgangspunt gebruikt voor archeologische regeling in dit bestemmingsplan.
In de erfgoedverordening is een verbod opgenomen om archeologische monumenten of een archeologisch verwachtingsgebied dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Afhankelijk van de verwachtingswaarde als aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, is er een ondergrens in de erfgoedverordening opgenomen waarbij geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is (zie afbeelding 20). Op basis van de archeologische verwachtingskaart van Baac (zie afbeelding 21) geldt in het plangebied een middelhoge verwachting waarbij vrijstelling voor bodemingrepen kleiner dan 2.500 m² en ondieper dan 50 cm van toepassing is.
Afbeelding 20: Categorisering waarden archeologische beleidskaart met oppervlakte- en dieptecriteria.
Afbeelding 21: Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart (BAAC-rapport V-12.0135/3).
De gemeente Nieuwkoop heeft enerzijds te maken met (economische) ontwikkelingen in de regio/Randstad en maakt anderzijds deel uit van Het Groene Hart. In de structuurvisie 2040 heeft de gemeente verwoord hoe zij de positie van de eigen gemeente ziet in die context. Eén van de onderdelen die daarom verder is uitgewerkt, is de visie op het verkeer en vervoer. Daarom heeft de gemeenteraad van Nieuwkoop op 18 februari 2010 het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan geeft de gemeente haar visie op het verkeer en vervoer in de gemeente Nieuwkoop voor de komende tien jaar met een doorkijk naar 2040. Daarnaast beschrijft het GVVP:
Gestreefd wordt naar een verkeerssysteem dat intern is afgestemd op de eigen identiteit, ontwikkelingen en (gebieds)kenmerken van de gemeente en extern, aan de randen van de gemeentegrenzen, aansluiting heeft op de belangrijke Randstedelijke verkeersaders.
Vanuit het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan wordt in de periode tot 2020 ingezet op:
Het GVVP is de basis om vorm te geven aan de invulling van de concrete maatregelen. Deze zullen bestaan uit een aantal uitwerkingsplannen, waarbij concrete (verkeers)maatregelen worden voorgesteld ten gunste van de toekomstige bereikbaarheid en veiligheid en leefklimaat in de gemeente Nieuwkoop.
De Voorweg is onderdeel van de N463 (zie afbeelding 22), die een gebiedsontsluitende functie heeft voor Noorden en Woerdense Verlaat. In het GVVP wordt geconstateerd dat de Voorweg wordt gebruikt door sluipverkeer. Het beleid is er op gericht dit sluipverkeer tegen te gaan.
De wegen rondom Noorden maken deel uit van de zogenaamde ecologische zone, een zone aan de zuidkant van de gemeente, waar ontspanning en recreatie centraal staan. De belangrijkste inzet in de periode tot 2020 in deze zone ligt op het afwaarderen van de wegen in en rondom deze zone naar wegen met een voornamelijk lokale / dorpsfunctie. De afname van de verkeersintensiteit in het plangebied (zie paragraaf 5.4) draagt bij aan deze ambitie. De wegen in en rondom Nieuwkoop, Noorden, Noordsebuurt en Woerdense Verlaat worden daartoe ingericht als erftoegangswegen. Dit type weg biedt, met een juiste inrichting, de mogelijkheid het recreatieve karakter van de ecologische zone te versterken.
De Voorweg is in dat kader recent helemaal opgeknapt, ook het provinciale deel door nieuw asfalt, toevoeging fietssuggestiestroken en extra snelheidsremmende maatregelen.
Afbeelding 22: N463 (bron: Provincie Zuid-Holland).
Conclusie
De planontwikkeling heeft geen consequenties voor de beleidsdoelen van het GVVP.
Gelet op afspraken die in het verleden tussen de gemeente en initiatiefnemers zijn gemaakt, wordt voor het parkeren uitgegaan van de Notitie Gemeentelijk parkeerbeleid die op 8 mei 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de notitie staan de belangrijkste uitgangspunten voor het gemeentelijk parkeerbeleid beschreven. In de notitie zijn er parkeernormen voor inbreidings- en uitbreidingslocaties vastgesteld.
Afbeelding 23: Parkeernormen 2008.
De indeling van parkeernormen in woninggrootte is als volgt: - Klein: < 350 m3 - Middel: 350-450 m³ - Groot: > 450 m3 |
Voor de parkeernormering wordt onderscheid gemaakt tussen drie gebiedstypen, te weten: centrum, overloopgebied en rest bebouwde kom. Daarnaast is de normering afhankelijk van de grootte van de woning (zie afbeelding 23). In de Notitie Gemeentelijk parkeerbeleid is daarnaast de berekeningswijze (zie afbeelding 24) opgenomen.
Afbeelding 24: Berekeningswijze parkeerplaatsen 2008.
De Notitie Gemeentelijk parkeerbeleid kent geen verplichting om een deel van de parkeerplaatsen in het openbaar gebied te realiseren.
Toepasbaarheid parkeerbeleid 2008
De Voorwegzone ligt in het 'overig gebied' en de te realiseren woningen horen in de categorie 'groot'. Dat betekent dat er een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning gehanteerd dient te worden. Voor 30 nieuwe woningen dienen derhalve 63 parkeerplaatsen aangelegd te worden.
Alhoewel het parkeerbeleid uit 2008 geen verplichting kent om een deel van de parkeerplaatsen in het openbaar gebied te realiseren, zal er door de berekeningswijze toch een deel in het openbaar gebied gerealiseerd moeten worden. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat alle woningen een garage met dubbele oprit krijgen dan mogen er 54,0 (30*1,8) parkeerplaatsen meegerekend worden. Dit betekent dat er nog 9 parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd moeten worden. Omdat er in het profiel van de Voorweg geen mogelijkheden zijn om in het openbaar gebied parkeerplaatsen aan te leggen, is ervoor gekozen deze 9 parkeerplaatsen aan de oostkant van het plangebied nabij de splitsing van de Voorweg en de Noordse Dorpsweg te realiseren (zie afbeelding 25). Deze gronden zijn nu nog privé-eigendom. Het beheer / onderhoud zal te zijner tijd door de gemeente Nieuwkoop worden uitgevoerd.
Afbeelding 25: Parkeren, nabij Voorweg 113 (schetsontwerp).
De Duurzaamheidsagenda 2015-2018 is op 11 juni 2015 door de gemeenteraad van Nieuwkoop vastgesteld. De komende jaren zal daarmee opnieuw de focus worden gelegd op het verduurzamen van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is vooral de samenwerking die de gemeente hierin aangaat met haar inwoners en ondernemers. Hierdoor kan bewustwording gecreëerd worden en worden diverse partijen geïnspireerd om duurzaam te leven en te ondernemen. Denk hierbij aan collectieve inkoop van energie, afvalscheiding en duurzaam vervoer, zoals elektrische fietsen en auto's.
Ambitie
De gemeente Nieuwkoop heeft de ambitie om een duurzame gemeente te zijn, waarin niet alleen aandacht is voor het 'hier en nu', maar ook voor het 'daar en later'. Duurzaamheid houdt in dat bij alle ontwikkelingen, beleid, plannen en activiteiten gezocht wordt naar een optimale balans tussen leefbaarheid, ecologie en economie. Duurzaamheid houdt ook solidariteit in tussen huidige en toekomstige generaties. Kijken naar wat wel kan in plaats van kijken naar wat we idealiter allemaal zouden willen doen. Niet alles kan en zeker niet alles tegelijk. Kansen benutten met name in de vorm van no-regret maatregelen. Als gemeente is het streven te kijken wat we kunnen doen en vanuit die inzet burgers en bedrijven te bewegen ook maatregelen te nemen om duurzaamheid te bevorderen. Samen aan de slag, ook als het gaat om duurzaamheid.
De gemeente Nieuwkoop onderzoekt de haalbaarheid van een glasvezelnetwerk. Ook voorzieningen voor het elektrisch opladen van voertuigen behoort tot de ambities. Bij de invulling daarvan wordt hier specifieke aandacht besteed in de buitenruimte. Omdat er sprake is van ontwikkelingen op individuele percelen is dit laatste aspect in het onderhavige plangebied minder aan de orde.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
De gemeente Nieuwkoop vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk en de gemeente streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. De gemeente wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Duurzame stedenbouw
Duurzame stedenbouw is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RBDS staat het beleid van de gemeente voor duurzame stedenbouw. Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS.
Conclusie
De Voorwegzone komt in de duurzaamheidsagenda niet expliciet voor, maar duurzaam onderhoud en beheer behoort wel tot een van de doelen. Bij alle nieuwbouwprojecten wordt ingezet op zoveel mogelijk duurzame ontwikkeling en duurzaam bouwen en landschappelijke inpassing van de randen van de bebouwing.
Woningbouw langs de Voorweg biedt de mogelijkheid voor toekomstige bewoners om zonnepanelen en/of zonneboilers te plaatsen. De toekomstige bouwers en bewoners kunnen dit nog versterken door gebruik te maken van passieve zonne-energie. Door in de woningen een indeling te maken met ruimtes die opwarming door de zon het beste kunnen gebruiken aan de zuidkant te realiseren.
Het gemeentelijk beleid levert geen belemmeringen op voor de transformatie van de Voorwegzone.
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene Wet Bestuursrecht).
Het is niet nodig om voor alle nieuwe activiteiten een m.e.r.-procedure te volgen. In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in die bijlage, de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden (zie afbeelding 26) en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.
Afbeelding 26: Relevante categorieën.
Categorie | Drempelwaarde | |
D 11.2 | de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. 100 ha of meer 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² |
Voor activiteiten ónder de drempelwaarde van bijlage D, bestaat sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze bestaat uit een toets van de activiteiten aan 'Bijlage III Europese richtlijn milieu-beoordeling projecten'. Daarbij dient beoordeeld te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor mer-beoordelingsplichtige stedelijke ontwikkelingsprojecten die beneden de drempelwaarden vallen, een expliciet besluit moet worden genomen of een milieu-effect-rapportage nodig is. Daarbij is van belang dat met het voorliggende bestemmingsplan agrarische en andersoortige bedrijvigheid (met nadelige effecten op de leefbaarheid van de kern Noorden) wordt vervangen door woningen (met aanmerkelijk minder nadelige milieueffecten). Het milieu en leefklimaat in de kern Noorden zijn dan ook met deze transformatie gebaat.
Conclusie
Er is geen m.e.r.-procedure noodzakelijk. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het in de dit hoofdstuk beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat er ook geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Voor de diverse percelen in het plangebied is derhalve bodemonderzoek uitgevoerd.
Voorweg 23a
Door het bodemonderzoek voor Voorweg 23a (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Voorweg 23A te Noorden, Project 21573, Kamerik, 8 mei 2014) is de gestelde hypothese bevestigd dat ter plaatse van de onderzoekslocatie verhogingen aan zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en bestrijdingsmiddelen kunnen worden verwacht. In de bovengrond zijn maximaal lichte verhogingen aan zware metalen, PAK en bestrijdingsmiddelen (chloordaan) aangetoond. De gestelde hypothese, dat ter plaatse van de kas in de bovengrond asbesthoudende kit kan worden verwacht is niet bevestigd. Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetoond. Ter plaatse van de voormalige sloot is geen bodemvreemd dempingsmateriaal zoals huisvuil sintel- of puinlagen aangetroffen. De sloot is in het verleden gedempt met klei waarin zwakke bijmengingen aan puin, baksteen en sintels aanwezig zijn. Ter plaatse van één boring is in de ondergrond een lichte verhoging aan minerale olie aangetoond (motorolie). Op basis van de zintuiglijke waarnemingen lijkt dit een zeer kleine spot te zijn, mogelijk betreft het een oude slootbodem. Het is niet aannemelijk om een olieverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten die een belemmering vormt voor de herontwikkeling van de locatie (uitvoeren sanering). Ook de aangetoonde lichte verhogingen met metalen, PAK en bestrijdingsmiddelen zullen normaliter geen belemmering vormen voor de herontwikkeling van de locatie. Opgemerkt moet worden dat onderhavig onderzoek niet voldoet aan de gestelde normen (NEN-normen) die bij een bodemonderzoek gehanteerd moeten worden voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning (bouwvergunning). Er is geen onderzoek verricht naar de kwaliteit van de ondergrond en het grondwater. Indien over een aantal jaren de locatie zal worden herontwikkeld dient onderhavig onderzoek in grote lijnen te worden herhaald, inclusief onderzoek naar de kwaliteit van de ondergrond en het grondwater.
Voorweg 35
In het verkennend bodemonderzoek (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Voorweg 35 te Noorden, Project 17940, Kamerik, 2 februari 2012) is de gestelde hypothese bevestigd, dat verhogingen aan zware metalen en/of PAK kunnen worden verwacht in verband met de aanwezigheid van toemaakdek, de aanwezigheid van een olieverontreiniging op perceel Voorweg 37 en de aanwezigheid van de teerhoudende asfaltweg.
In twee mengmonsters, geselecteerd op basis van de bodemlagen met de meeste mate van bijmenging zijn sterke verhoging aan PAK aangetoond. De verhogingen aan PAK kunnen worden toegeschreven aan de bijmenging. De mengmonsters zijn samengesteld van boringen verspreid over het terrein. Derhalve kan worden aangenomen dat er verspreid over het terrein verontreiniging aan PAK voorkomt. Daarnaast is op het perceel in één mengmonster een sterke verhoging aan zink en een matige verhoging aan lood aangetoond. Ook hiervan wordt verwacht, gezien de bijmengingen, dat er verspreid over het terrein verontreiniging aan lood en/of zink aanwezig is. Ter plaatse van twee boringen is zoals zintuiglijk als analytisch olie aangetoond. De olie wordt veroorzaakt door (waarschijnlijk) diesel. Het is aannemelijk dat deze verontreiniging zich heeft verspreid vanaf perceel Voorweg 37. In voorgaand onderzoek in 2003 is al op de grens van de percelen vastgesteld dat er zintuiglijk olie wordt aangetroffen in de grond.
Daarnaast is ter plaatse van één boring asbestplaatmateriaal in de bodem aangetroffen. Daarnaast zijn er verspreid over het maaiveld in de buurt van die boring stukken asbestplaatmateriaal aangetroffen. Het gehalte asbest in grond overschrijdt de interventiewaarde. Er is derhalve sprake van een geval van ernstige asbestverontreiniging. Aangezien er op verschillende delen van het perceel sterke verhogingen zijn aangetroffen kan geconcludeerd worden dat er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond).
De omvang van de verontreinigingen is vervolgens door middel van een nader onderzoek vastgelegd (Grondslag, Nader bodemonderzoek Voorweg 35 te Noorden, Project 17940, Kamerik, 1 november 2012). De omvang van de verontreiniging is in kaart gebracht voor zover de terreinsituatie dit mogelijk maakt (funderingsresten, kabels en leidingen). Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het gehele perceel vanaf een diepte van 0,2-1,9 m-mv verontreiniging aan PAK en/of zware metalen aanwezig kunnen zijn. De maximale omvang van de verontreiniging bedraagt circa 950 m³. Het grondwater is niet verontreinigd.
Er is sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'. De verontreiniging is ontstaan voor 1987, waardoor er geen sprake is van een 'nieuw geval van bodemverontreiniging'.
Wanneer sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag ten aanzien van de verontreiniging is provincie Zuid-Holland / Omgevingsdienst West Holland. Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Uit de risicoanalyse volgt dat de verontreiniging bij het huidige gebruik geen actuele risico's oplevert, gezien het huidige gebruik (niet in gebruik).
Nadat de vaststelling van ernst en spoedeisendheid door middel van een beschikking door het bevoegde gezag is bevestigd, zijn de uitkomsten van dit bodemonderzoek ook formeel vastgelegd. Indien de locatie zal worden herontwikkeld zal de locatie gesaneerd moeten. Wat betreft de aanwezige olieverontreiniging kan dit niet los worden gezien van de verontreiniging aanwezig op perceel Voorweg 37. Het is mogelijk kosteneffectiever om de twee locaties in een keer te saneren.
Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de sanering een saneringsplan op te stellen, waarin de aanpak van de sanering en de randvoorwaarden worden beschreven.
In mei 2012 is op de locatie een laag grond (128 m³) opgebracht. Er zijn bij de Omgevingsdienst twijfels met betrekking tot de kwaliteit van de grond. Volgens het rapport van de grondhandelaar gaat het om schone grond (zand zonder bijmengingen). Waarnemingen in het veld en de boorstaten van het nader onderzoek laten zien dat het lijkt te gaan om veen/ zand met bijmengingen. In verband met die twijfels is hiernaar bodemonderzoek (Milieu adviesbureau Adverbo, Milieukundig bodemonderzoek Voorweg 35 te Noorden, 12.10.3502.2486, Leiden, 27 november 2012) uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is geconstateerd dat de opgebrachte grond niet is verontreinigd met de onderzochte parameters.
Voorweg 37
De locatie Voorweg 37 is door middel van diverse onderzoeken (1992-2003) onderzocht. In historisch onderzoek (Grondslag, Historisch onderzoek potentiele spoed Voorweg 37 2431 AP NOORDEN, cluster –id: c0569025891 (Voorweg 18), 13138-25, Kamerik, 30 juni 2008) dat is uitgevoerd om te bepalen of er ten aanzien van de sanering sprake was van potentiële spoed blijkt dat alle bedrijfsactiviteiten waaronder benzineservicestation zijn meegenomen in het historisch onderzoek. De verdachte deellocaties (ondergrondse tanks) zijn alle onderzocht. Op de locatie bevindt zich een geval van ernstige niet urgente bodemverontreiniging met minerale olie en PAK.
Afbeelding 27: Oude bodemonderzoeken Voorweg 37.
Rapporttype | Auteur | Rapportnummer | Datum |
Oriënterend bodemonderzoek | Ecol | Geen invoer | 1992-12-31 |
Indicatief onderzoek | Geen invoer | Geen invoer | 1992-12-31 |
Verkennend onderzoek NEN 5740 | Lexmond | 96.13886-A/EJ | 1996-12-01 |
Historisch onderzoek | Lexmond | 96.13886-B/EJ | 1996-12-01 |
Nader onderzoek | Grondslag | 5913 | 2001-05-18 |
Saneringsplan | Grondslag | 5913 | 2002-01-11 |
avr (aanvullend rapport) | Grondslag | 5913 | 2003-03-24 |
avr (aanvullend rapport) | Grondslag | 5913 | 2003-04-09 |
In het saneringsplan uit 2002 wordt voorgesteld om een groot deel van het perceel te ontgraven. Deze sanering is nog niet uitgevoerd.
Uit een aanvullend briefrapport (Grondslag, Advies sanering locaties, project: 17940 Voorweg 35 te Noorden 5913 Voorweg 37 te Noorden, Kamerik 14 oktober 2015) blijkt dat, alvorens er op de percelen Voorweg 35 en 37 woningen kunnen worden gerealiseerd, beide locaties gesaneerd zullen moeten worden. Het meest kosteneffectief is om beide percelen gelijktijdig te saneren. Voor perceel het Voorweg 37 is in 2003 al een saneringsplan opgesteld. Naar aanleiding van het saneringsplan is een beschikking opgesteld door de Provincie Zuid-Holland. Zij concluderen dat de verontreiniging geen actuele risico's heeft en daarom is een sanering niet urgent. Sindsdien is geen vervolg gegeven aan de sanering. Het saneringsplan gaat uit van een opzet waarbij de met minerale olie verontreinigde grond wordt ontgraven en de met zware metalen en PAK verontreinigde grond wordt afgedekt. Het saneringsplan is nog steeds geldig en is nog goed bruikbaar bij de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel. Wel zal met de provincie moeten worden besproken of de uitgangspunten nog toereikend zijn en hoe de sanering van Voorweg 35 kan worden ingepast.
Voordat er begonnen kan worden met de sanering zal ter plaatse Voorweg 37 een asbestonderzoek moeten worden uitgevoerd, omdat dit in het verleden nooit is uitgevoerd. Geadviseerd wordt om het onderzoek uit te voeren na de sloop van de opstallen om de kosten van het onderzoek laag te houden. Op het moment dat er een asbestonderzoek wordt uitgevoerd is ook een goede kans om de verontreinigingssituatie te actualiseren. Door de actualisatie kan worden vastgesteld of de situatie zoals in 2001 is vastgesteld mogelijk is veranderd. Een verandering van de verontreinigingssituatie maakt dat het saneringsplan uit 2003 mogelijk niet toereikend is. Door een actualisatie-onderzoek uit te voeren wordt voorkomen dat er tijdens de sanering zaken naar voren komen, waar op voorhand geen rekening mee gehouden was waardoor de kosten hoger zullen uitpakken. Aanvullend onderzoek zal zo kort mogelijk voor de bouw van de woningen moeten plaatsvinden zodat de minste kosten voor onderzoek zullen worden gemaakt. Er moet rekening mee worden gehouden dat een saneringstraject minimaal een half jaar in beslag zal nemen. Indien de realisatie van de woningen pas over 10 jaar zal plaatsvinden is er nu geen noodzaak voor onderzoek.
Actiepunten
Voorweg 40a
Van deze locatie is geen bodeminformatie bekend. Omdat er geen bouwactiviteiten mogelijk worden gemaakt is echter ook geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Voorweg 47-51a
In het verkennend bodemonderzoek (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Voorweg 47-51 te Noorden, Project 24296-04, Kamerik, 13 januari 2016) voor Voorweg 47-51a zijn verspreid over het terrein in de bovengrond matige tot sterke verhogingen aan barium, koper, lood, nikkel en zink aangetoond. De verhogingen worden met name in de bovengrond aangetoond tot een diepte van 0,5 m-mv. Ter plaatse van één boring wordt tot een diepte van 1,0 m-mv nog een sterke verhoging aan koper aangetoond. Daaronder wordt tot een diepte van 1,5 m-mv barium en zink matige verhoogd aangetoond. Ter plaatse van een andere boring 04 wordt op een diepte van 0,7 tot 1,0 m-mv een sterke verhoging aan nikkel aangetoond. De verhogingen kunnen worden toegeschreven aan de bijmengingen die zijn aangetroffen.
De verontreinigingen zijn niet individueel afgeperkt, omdat de verontreiniging sterk heterogeen is en er niet verwacht wordt dat er delen van het terrein minder verontreinigd zijn. Het hele terrein kan als matig tot sterk verontreinigd met zware metalen worden beschouwd. De locatie is op dit moment niet geschikt voor woningbouw. Hiervoor zullen eerst sanerende maatregelen moeten worden getroffen. De vorm en inhoud van de maatregelen hangt af van de bouwplannen op de locatie.
In de bodem rondom het vervallen schuurtje is geen asbest in de bodem aangetoond. Aanbevolen wordt om het schuurtje met zorg te slopen, zodat er geen asbest in de bodem terecht kan komen.
Voorweg 64a
Uit het verkennend bodemonderzoek (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Voorweg 64a te Noorden, Project 24296-02, Kamerik, 27 november 2015) is uitgegaan van drie verdachte bronlocaties, te weten de opslag van bestrijdingsmiddelen, de opslag van meststoffen en de bovengrondse olietank.
De hypothese dat ter plaatse van de opslag van bestrijdingsmiddelen verhogingen aan zware metalen en OCB's kunnen worden verwacht, is bevestigd. In de grond zijn lichte verhogingen aan diverse zware metalen, PAK en chloordaan (OCB's) aangetoond. In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond.
De hypothese dat ter plaatse van de opslag van meststoffen verhogingen aan zware metalen kunnen worden verwacht, is bevestigd. In de grond zijn lichte verhogingen aan zware metalen en PAK aangetoond. In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond.
De hypothese dat ter plaatse van de bovengrondse olietank verhogingen aan minerale olie en/of aromaten kunnen worden verwacht, is niet bevestigd. In zowel de grond, als in het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond aan minerale olie en/of aromaten.
In het overige terrein zijn in de boven- en ondergrond lichte verhogingen aan zware metalen en PAK aangetoond. In de ondergrond is daarnaast een lichte verhoging aan minerale olie aangetoond. Deze verhoging wordt echter veroorzaakt door humuszuren (natuurlijke herkomst). In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond.
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde woonbestemming.
Op diverse plaatsen op en in de bodem is asbestverdacht materiaal aangetroffen. Aanbevolen wordt om de asbestverdachte materialen van het perceel te verwijderen om te voorkomen dat er asbest in de bodem terecht komt. Na de sloop van de opstallen wordt aanbevolen om een asbest-in-bodemonderzoek uit te voeren om uit te sluiten dat er geen asbest in de bodem terecht is gekomen.
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Voorweg 74
Voor het perceel naast Voorweg naast 68c is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse vastgelegd (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek naast Voorweg 68c te Noorden, Project 24296-01, Kamerik, 27 november 2015). In dit onderzoek zijn zowel in de boven- als ondergrond lichte verhogingen aan zware metalen aangetoond. In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde woonbestemming.
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Voorweg 97b/c
Bij het verkennend bodemonderzoek (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Voorweg 97b/c te Noorden, Project 24296-03, Kamerik, 27 november 2015) voor Voorweg 97b/c is uitgegaan van twee verdachte bronlocaties, te weten een voormalige bovengrondse olietank en de opslag van bestrijdingsmiddelen en meststoffen. De hypothese, dat ter plaatse van de voormalige bovengrondse olietank verhogingen aan minerale olie en/of aromaten kunnen worden verwacht, is niet bevestigd. In zowel de grond, als in het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond aan minerale olie en/of aromaten. De hypothese, dat ter plaatse van de voormalige opslag van bestrijdingsmiddelen en meststoffen verhogingen aan zware metalen en OCB's kunnen worden verwacht, is deels bevestigd. In de grond zijn lichte verhogingen aan diverse zware metalen en PCB's aangetoond. Er zijn geen OCB's aangetoond. In het grondwater zijn lichte verhogingen aan barium, zink en xylenen aangetoond.
In het overige terrein zijn in de bovengrond lichte verhogingen aan zware metalen, PAK en PCB's aangetoond. In de ondergrond zijn lichte verhogingen zware metalen en PAK aangetoond. In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond.
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde woonbestemming.
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Voorweg 113
In het bodemonderzoek (Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Voorweg 113 te Noorden, Project 19891, Kamerik, 18 december 2012) voor Voorweg 113 is ter plaatse van de meststoffenopslag een matige verhoging aan koper aangetoond. Deze matige verhoging kan worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties en vormt geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Ter plaatse van de voormalige olietank is zintuiglijk geen olie waargenomen. In de bovengrond van de boring op die locatie is analytisch ook geen olie aangetoond. De matige verhoging aan barium kan worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties en vormt geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
De veengrond uit de boring in de buurt van de bestrijdingsmiddelenopslag is meegenomen in een analyse van de ondergrond van de rest van het perceel. Hierin zijn hooguit lichte verhogingen aangetoond.
Ter plaatse van de locatie van de voormalige olietank bij het ketelhuis is in de bodem rond de grondwaterstand zintuiglijk olie waargenomen. Analytisch wordt een lichte verhoging aan olie in grond aangetoond. In het grondwater zijn geen verhogingen gemeten. Ter afperking van de olieverontreiniging zijn rondom de boring waarin een lichte oliewaarneming is gedaan nog een aantal boringen gezet. In deze boringen wordt in een nog mindere mate olie waargenomen. Derhalve kan worden vastgesteld dat er geen sterke verhogingen aan minerale olie worden verwacht, gezien de geringe mate van oliewaarneming. Daarnaast is nog onderzoek verricht ter plaatse van een zwarte vlek op de muur van het ketelhuis, waar mogelijk diesel is gelekt in het verleden. Ook op deze plaats is hooguit een lichte oliewaarneming gedaan. Derhalve kan ook hier worden aangenomen dat er geen sterke verhogingen aan minerale olie worden aangetoond.
De gestelde hypothese, dat ter plaatse van het terrein verhogingen aan zware metalen, PAK en OCB's kunnen worden verwacht, is bevestigd. Ter plaatse van de bovengrond in de oostelijke kas is in eerste instantie een sterke verhoging aan PAK aangetoond. Na heranalyse is er geen verhoging aan PAK meer aangetoond. Mogelijk is de in eerste instantie aangetoonde sterke verhoging veroorzaakt door bijmengingen in de grond (brokje/schilfertje). Daarnaast zijn verspreid over het terrein in de bovengrond lichte verhogingen - en incidenteel matige verhogingen aan barium, koper, lood en zink aanwezig. Deze matige verhogingen kunnen worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties en vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Op de locatie zijn diverse plaatsen waar asbest aanwezig is. In de slootkant ter plaatse van de noordgrens van het perceel is een asbestbeschoeiing aanwezig. Aan de zuidgrens is geen beschoeiing aanwezig. Daarnaast is er asbestplaatmateriaal aanwezig op de schuren op het perceel. Ook bestaat de onderkant van de kasconstructie plaatselijk uit asbestplaatmateriaal. Aangezien er zoveel asbestplaatmateriaal aanwezig is en gezien het feit dat er in het verleden kassen aanwezig zijn geweest, waarin mogelijk asbestkit is verwerkt, is de bovengrond geïnspecteerd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Tijdens de inspectie is zintuiglijk geen asbest op en/of in de bodem aangetroffen. Twee mengmonsters van de bovengrond zijn geanalyseerd op asbest en hierin is ook analytisch geen asbest aangetoond. Op het moment dat de opstallen worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw zal zorgvuldig moeten worden omgegaan met het asbest dat op het perceel aanwezig is. Dit zal voorafgaand aan de sloop door een in asbestverwijdering gespecialiseerd bedrijf moeten worden verwijderd.
De onderzoeksresultaten vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de beoogde woonbestemming. Overwogen kan worden om de grond die naar olie ruikt tijdens het bouwrijp maken te verwijderen. Hiervoor kan worden volstaan met een beknopt plan van aanpak, dat voorafgaand aan de werkzaamheden aan de Omgevingsdienst wordt voorgelegd.
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de herontwikkeling vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Conclusie
Voor de percelen Voorweg 23a, 64a, 74 97b/c en 113 zijn er uit de uitgevoerde onderzoeken milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de beoogde woonbestemming. Omdat ten tijde van de vervaardiging van het bestemmingplan nog geen duidelijkheid bestaat over de individuele fasering van de realisatie, dient deze conclusie in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning te zijner tijd te worden bevestigd. Voor de percelen Voorweg 35, 37 en 47-51a dient eerst een bodemsanering te worden uitgevoerd, voordat woningbouw uit milieuhygiënisch toelaatbaar is.
In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. De gemeenteraad van Nieuwkoop heeft op17 augustus 2010 de Erfgoedverordening Nieuwkoop 2010 vastgesteld. Hierin is aangegeven in welke situaties archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Derhalve is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Buro de Brug, Archeologisch Bureauonderzoek Voorweg Noorden, Concept, B15-238, Amsterdam, april 2015).
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich binnen het plangebied geen bekende archeologische waarden bevinden in de vorm van AMK-terreinen (archeologische monumenten), waarnemingen of vondstmeldingen. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden kent het plangebied een lage trefkans. Volgens de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland is er binnen het plangebied een kleine kans op archeologische sporen. BAAC (BAAC, Gemeente Nieuwkoop en Alphen aan den Rijn, Plangebied Nieuwkoop en omstreken, deelproject 3. Archeologisch bureauonderzoek. Baac-rapport V-12.0135/3) heeft dit beeld wat genuanceerd op de verwachtingskaart in hun bureauonderzoek voor de gemeente Nieuwkoop en Alphen aan den Rijn. Zij kennen aan de Voorweg een middelhoge verwachting toe. Op de locaties met historische bebouwing geldt een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Deze hoge verwachting geldt met name voor het westelijk deel van de Voorweg, maar ook voor enkele losse locaties in het oostelijk deel. Daar zijn buffers om de historische bebouwingslocaties getrokken.
Voor onderhavig plangebied geldt op basis van bovenstaand onderzoek een (middel)hoge verwachting voor resten uit de periode Late Middeleeuwen (in elk geval vanaf de 11de eeuw) tot en met de Nieuwe tijd. Het is onbekend in hoeverre de bodem in het plangebied intact is.
Voor onderhavig plangebied geldt dat de (middel)hoge archeologische verwachting in het veld dient te worden getoetst met een booronderzoek. Het is aan te raden om het booronderzoek pas uit te laten voeren op het moment dat bekend is op welke locatie de bodem door bouwwerkzaamheden verstoord zal worden. Het booronderzoek hoeft dan alleen uitgevoerd te worden op de locaties waar bodemverstoringen plaats zullen vinden danwel waarvoor een vergunning dient te worden aangevraagd.
Conclusie
Op grond van de bevindingen van het bureauonderzoek is aan de gronden een archeologische dubbelbestemming waarbij vrijstelling voor bodemingrepen kleiner dan 2.500 m² en ondieper dan 50 cm van toepassing is.
Met het oog op de transformatie van het plangebied zoals die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in november 2015 verkeerskundig onderzoek uitgevoerd (MuConsult B.V., Verkeersprognose Voorweg Nieuwkoop, T.b.v. Bestemmingsplan Voorwegzone Noorden, PL011, Amersfoort, november 2015) om te bepalen wat de gevolgen zijn voor de verkeersintensiteit op de Voorweg in 2025. Dit verkeerskundig onderzoek is in juni 2016 aangevuld (MuConsult B.V., Aanvullende analyse Voorwegzone Noorden, Amersfoort, 21 juni 2016).
Voor het onderzoek zijn twee bronnen gebruikt. Ten eerste zijn verkeersgegevens van de Regionale VerkeersMilieuKaart (RVMK) gebruikt. Ten tweede zijn de kengetallen verkeersgeneratie van het CROW (de landelijke standaard voor het berekenen van verkeersgeneratie van nieuwe functies) toegepast.
Op basis van de analyses wordt geconcludeerd dat:
Afbeelding 28: Gemiddelde intensiteit Voorweg in oude en nieuwe situatie.
Afbeelding 29: Maximale intensiteit Voorweg per uur in oude en nieuwe situatie.
Binnen de categorisering van Nieuwkoop wordt de Voorweg gezien als (toekomstige) erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximale snelheid van 50 km/uur. Op erftoegangswegen is een voertuigintensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel. De intensiteiten van de huidige en de nieuwe situatie vallen beiden ruim binnen deze norm.
De intensiteit bedraagt in de nieuwe situatie 62% (=3.691/6000) van de norm. Dit is een afname ten opzichte van de huidige situatie, waarin de intensiteit 63% (=3.797/6000) bedroeg (zie afbeelding 28).
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde analyses wordt geconcludeerd dat de functiewijzigingen op de Voorweg geen negatieve gevolgen hebben voor de omgeving op het gebied van verkeersgeneratie. In de vroege ochtenduren neemt het totale verkeer af. Overdag en 's avonds is er sprake van een toename van het autoverkeer, maar deze toename wordt ruimschoots gecompenseerd door een afname van het vrachtverkeer in deze periodes. Er gelden derhalve vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen voor de functiewijzigingen langs de Voorweg.
In paragraaf 4.6.6 is onderbouwd hoe voldaan wordt aan de parkeernormering die is gebaseerd op het parkeerbeleid van de gemeente Nieuwkoop.
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is woningbouw een geluidgevoelige bestemming. Volgens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidgevoelige bestemmingen die in een geluidzone vallen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van:
Daarnaast is er een uitzondering voor bestaande geluidsgevoelig bestemmingen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen, te weten de bedrijfswoningen die worden omgezet in burgerwoningen, die in een geluidzone van een bestaande weg liggen op basis van artikel 76, lid 3 Wgh niet getoetst te worden. De bestaande woonfunctie wordt (op dezelfde plaats) voortgezet ook al is dat niet meer in het kader van de agrarische bedrijfsvoering maar in het kader van burgerbewoning. Derhalve hoeft naar deze woningen in het kader van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd omdat er geen nieuwe woonfunctie wordt toegekend.
De breedte van de geluidszone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). In het stedelijk gebied geldt voor een weg met één of twee rijstroken een zone van 200 meter aan weerszijden van de weg. De Voorweg behoort in de zin van de Wet geluidhinder tot het stedelijk gebied. De Noordse Dorpsweg, de Uitweg en de Ing. J. Nysinghweg behoren tot het buitenstedelijk gebied en hebben een geluidszone van 250 meter.
In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat de geluidbelasting op de gevel niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, danwel een door burgemeester en wethouders vast te stellen hogere grenswaarde.
Afbeelding 30: Breedte geluidszones/maximumsnelheden.
weg | type | geluidzone | maximum snelheid |
Voorweg | Stedelijk – 2 rijbanen | 200 m | 50 km/uur |
Noordse Dorpsweg | Buitenstedelijk – 2 rijbanen | 250 m | 60 km/uur |
Uitweg | Buitenstedelijk – 2 rijbanen | 250 m | 80 km/uur |
Ing. J. Nysinghweg | Buitenstedelijk – 2 rijbanen | 250 m | 60 km/uur |
Ten behoeve van de nieuwe woningen in het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur, Akoestisch onderzoek planwijziging Voorwegzone Noorden, gemeente Nieuwkoop, 2016010, Versie Aug.17-v8, Ermelo, 4 augustus 2017). Daarbij is rekening gehouden met de GES-scores (Gezondheid effect screening). Dit is een methode die door de GGD is ontwikkeld om aan te geven wat de geluidskwaliteit in een leefomgeving is. GES-scores lopen van 0 tot en met 8, waarbij een score 0 zeer goed is en een score van 8 zeer onvoldoende. De GES scores verschillen per hinderbron. In afbeelding 31 zijn de scores voor wegverkeer weergegeven. Bij de presentatie van de rekenresultaten is aansluiting gezocht bij de GES systematiek.
Afbeelding 31: Geluidbelasting en GES scores voor wegverkeer.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de Voorweg de meest bepalende weg is. Voor vier woningen speelt de Noordse Dorpsweg een rol. De Uitweg en de Ing. J. Nysinghweg veroorzaken op het plan geen geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde.
Afbeelding 32: Rekenresultaten.
Afbeelding 33: Waarneempunten akoestisch onderzoek.
De geluidbelasting vanwege de Voorweg voldoet niet de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB De geluidbelasting vanwege de Voorweg voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB en bedraagt maximaal Lden=60dB (GES matig). Vanwege de Noordse Dorpsweg is de geluidbelasting op 2 woningen maximaal Lden= 57dB (GES matig) en op 2 andere woningen Lden=52 dB (GES redelijk). De overige woningen voldoen vanwege de Noordse Dorpsweg aan de voorkeursgrenswaarde. Een overzicht is weergegeven in afbeelding 32.
Vrijwel alle nieuwe woningen hebben een geluidluwe gevel. Alleen bij het oostelijke woningblok W2-1 (Voorweg 113) hebben twee woningen op de verdieping aan de zuidzijde een niveau van Lden=55 dB vanwege de Voorweg en op de noordgevel een geluidbelasting van Lden=52 dB vanwege de Noordse Dorpsweg.
Op basis van de Wet geluidhinder is onderzoek noodzakelijk of en hoe is te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Mogelijke maatregelen zijn het verminderen van het verkeer, aanpassen van het wegdek, afscherming of het opschuiven van de woningen. Door het plan verdwijnt al een groot deel van het vrachtverkeer. Door de komst van de woningen komen daar personenauto's voor in de plaats.
Vanwege de ligging langs de Voorweg in de lintbebouwing is de plaatsing van een geluidscherm nabij Voorweg 113 vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en ook niet uitvoerbaar. Daarnaast gaat het om verspreid liggende locaties, waarbij per locaties een gering aantal woningen mogelijk wordt gemaakt.
Het toepassen van geluidreducerend asfalt is een optie, zeker als het aandeel vrachtverkeer gaat afnemen. Voor de Voorweg gaat het dan om een lengte van circa 1.100 meter. Op de website www.silentroads.nl is indicatief te berekenen wat de kosten zijn voor vervanging van het wegdek. Uitgaande van een wegbreedte van 5,5 meter is dan een investering nodig van circa € 285.560 voor een wegdek type Dunne deklagen A. Dit type wegdek heeft een geluidreductie van circa 3 dB. Uit financieel-economisch oogpunt is dit een te dure maatregel. Als het wegdek bij regulier groot onderhoud wordt vervangen door bijv. SMA 0/5 kost dat weinig tot niets extra en levert dit wel een bescheiden winst van ruim 1 dB. De Voorweg is echter recent gereconstrueerd, waardoor het niet in de rede ligt het wegdek op korte of middellange termijn te vervangen.
De overige maatregelen zijn hier niet realistisch. Hiermee resteert vaststelling van een hogere grenswaarde variërend van Lden=49-58 dB. De hogere waarden zijn bij besluit van 28 februari 2018 vastgesteld (door de Omgevingsdienst West-Holland namens burgemeester en wethouders van Nieuwkoop).
Bij de nieuwbouw zijn maatregelen nodig om te voldoen aan de eisen voor geluidwering van de gevels conform het Bouwbesluit. Doel is op het niveau van de verblijfsgebieden een binnenniveau van 33 dB te realiseren.
Verder geldt voor het binnenniveau in individuele verblijfsruimten dat dit 2 dB hoger mag zijn dat op het niveau van de verblijfsgebieden.
Bij de berekening van de karakteristieke geluidwering mag de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder niet worden toegepast. In deze situatie is uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting van de wegen zonder aftrek. De minimaal vereiste karakteristieke geluidwering bedraagt GA;K=20 dB. De benodigde geluidwering moet worden berekend inclusief de vereiste ventilatie. Uit het onderzoek blijkt dat de benodigde karakteristieke varieert tussen de GA;K =20-30 dB. In nieuwbouwsituaties is een geluidwering van GA;K =25 dB in de regel vrij eenvoudig haalbaar. Bij hogere geluidbelastingen zal zeker extra aandacht nodig zijn voor zwaarder glas, geluidgedempte ventilatie, goede kierdichting en dakisolatie met minerale wol. Ingeval toch een geluidreducerend wegdek zal worden toegepast kan de benodigde geluidwering lager zijn.
In planologische procedures waarin de vestiging van woningen in de nabijheid van bedrijven mogelijk wordt gemaakt, moet rekening worden gehouden met ruimtelijk relevante milieuhygienische aspecten van die bedrijven. Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinderlijkheid is weergegeven. Het uitgangspunt van de VNG-brochure is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast, zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is enerzijds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) te voorkomen, en anderzijds aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten: "zware" bedrijven zullen verder van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd dan "lichte" bedrijven.
De bedrijven in de VNG-brochure zijn opgenomen in een tabel (richtafstandenlijst), die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand tot gevoelige functies dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). De tabel geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'rustige woonwijk' is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Aan de Voorweg blijft in de nabijheid van de planlocaties uitsluitend op het perceel Voorweg 47 een perceel met een bedrijfsbestemming gehandhaafd. Op dit perceel zijn bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 (= bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies) van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Voor categorie 2-bedrijven geldt in een 'rustige woonwijk' een afstandsmaat van 30 meter. Uit de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering blijkt dat de Voorwegzone kan worden gezien als een zogenaamd 'gemengd gebied'. Op pagina 30 van deze handreiking wordt aangegeven dat er sprake is van het omgevingstype gemengd gebied indien gebieden direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De Voorweg is te kenmerken als een doorgaande weg/hoofdinfrastructuur. In dat geval geldt een afstandsmaat van 10 meter. De woningen zijn echter op een kortere afstand geprojecteerd. In dit geval is die afstand acceptabel. Bedrijfsactiviteiten in categorie 2 zijn bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies. Zoals hierboven is opgemerkt wordt de Voorwegzone aangemerkt als 'gemengd gebied'. In het onderhavige plan wordt de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Voorweg 47 gehandhaafd. Omdat op Voorweg 47 een enigszins gedateerd leegstaand kantoorpand aanwezig is, is het pand niet zonder meer geschikt voor andere bedrijfsfuncties die behoren tot milieucategorie 2. Het onderhavig bestemmingsplan bevat daarom al een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van de realisering van vrijstaande en/of twee-aan-een-gebouwde woningen en/of appartementen.
Op het perceel Voorweg 25 is in het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en
Vrouwenakker" een bedrijf tot milieucategorie 2 toegestaan. Op 31 oktober 2016 is echter een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het perceel zonder bedrijfsvoering. In de eerstvolgende herziening van dit bestemmingsplan zal de bedrijfsbestemming worden omgezet in een woonbestemming. Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er daardoor geen beperkingen voor de woonfunctie op het perceel Voorweg 23a.
Op Voorweg 40a is een bloemenwinkel gevestigd. Detailhandelsbedrijven zijn inrichtingen die in het kader van de Wet milieubeheer onder het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen. Deze bedrijvigheid is weinig milieubelastend en kan aanpandig aan woningen worden uitgevoerd. De bloemenwinkel vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Op het perceel Veenweg 1 is een glastuinbouwbedrijf gevestigd, dat valt onder het Activiteitenbesluit. De gemeente heeft de opstallen van het bedrijf opgekocht (net als andere bedrijven in de omgeving). Het bedrijf dient binnen twee jaar te worden beëindigd. De eigenaar blijft daarna wel op de locatie wonen. De kassen liggen op ongeveer 68 meter van de bouwlocatie Voorwegzone. Daardoor ontstaan er geen belemmeringen voor woningbouw. De overige kwekerijen aan de Veenweg zijn niet meer actief. De opstallen hiervan zijn inmiddels gedeeltelijk, gesloopt. Deze bedrijfspercelen liggen op meer dan 90 meter afstand van de bouwlocaties en leveren evenmin een belemmering op voor woningbouw in de Voorwegzone.
Conclusie
Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor PM10 en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.
Omdat er in het plangebied 30 woningen worden toegevoegd, kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van de 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
In aanvulling hierop blijkt uit de toelichting van het bestemmingsplan dat de luchtkwaliteit ter plaatse als relatief goed kan worden gekwalificeerd vanwege de afwezigheid van wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit in de nabijheid van het plangebied. Derhalve is het niet noodzakelijk in het kader van het bestemmingsplan de concentraties van de luchtkwaliteit-relevante stoffen NO2, PM2,5 en PM10 in kaart te brengen.
Conclusie
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geur veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Op grond daarvan heeft de gemeenteraad van Nieuwkoop De geurgebiedsvisie en geurverordening Nieuwkoop op 12 december 2013 vastgesteld.
Conclusie
Uit de geurgebiedsvisie blijkt dat er in de directe omgeving van de planlocatie geen aanwezige veehouderijen zijn gevestigd die van invloed zijn op de geursituatie in het plangebied. De woningbouw levert evenmin beperkingen op voor die agrarische bedrijven.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. Ten behoeve van de gebiedsbescherming zijn gebieden aangewezen als speciale beschermingszones. Deze gebieden vallen onder de Vogelrichtlijn en/of de Habitatrichtlijn en worden aangeduid als Natura2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Per provincie is het college van Gedeputeerde Staten verantwoordelijk voor het treffen van instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen. Tevens heeft de provincie de bevoegdheid om bijzondere landschappen of bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen, mits deze niet reeds onder een Natura2000-gebied vallen. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de natuurlijke habitats, of habitats van soorten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect zouden kunnen hebben op aangewezen soorten binnen een gebied, zijn vergunningsplichtig. De soortenbescherming is bedoeld om in het wild levende planten- en diersoorten te beschermen als er werkzaamheden plaatsvinden in en rond het leefgebied van een soort. In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden; Europees beschermde soorten vallen onder beschermingsregimes soorten "Vogelrichtlijn (wnb-vrl) en beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn" (wnb-hrl) en nationaal beschermde soorten vallen onder beschermingsregime "andere soorten" (wnb- andere soorten). Derhalve is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Watersnip Advies, Ecologisch Onderzoek + Effecten depositie, Bestemmingsplan Voorweg te Noorden, 16A005, Reeuwijk, juli 2017).
Gebiedsbescherming
Het NatuurNetwerk Nederland (NNN) in de wet benoemd als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van natuurgebieden in Nederland om de biodiversiteit te behouden en te versterken. Via dit netwerk kunnen planten en dieren zich verspreiden, waardoor de kans op uitsterven verkleind wordt. De EHS bestaat uit:
Het plangebied maakt zelf geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het grenst echter wel direct aan Natura2000-gebied Nieuwkoopse plassen & De Haeck. Een deel van het plangebied wordt zelfs omgeven door dit Natura2000-gebied.
In de huidige situatie oefenen wegtransport en de aanwezigheid van kassen een negatieve invloed uit op het omliggende Natura2000-gebied door uitstoot van CO2 en stikstof en door licht- en geluidsverstoring. In de toekomstige situatie wordt bedrijvigheid uit het plangebied geplaatst. Daarbij worden de bedrijfspanden vervangen door woonhuizen. Hierdoor nemen de verkeersintensiteit en de economische druk op het gebied af ten opzichte van de huidige situatie. De verkeersdruk van ladende en lossende vrachtwagens voor tuinbouw zal minder groot zijn doordat intensieve aan- en afvoer van producten niet langer nodig is. Hierdoor en doordat het aantal verwarmde kassen sterk terug gebracht wordt zullen de uitstoot van CO2 en de stikstofbelasting in het plangebied sterk dalen. Met betrekking tot stikstof is een specifieke berekening gemaakt. Bij de berekening van de huidige en de te verwachten stikstofemissie is gebruik gemaakt van achtergronddocumenten behorend bij het rekenmodel AERIUS van de Programma Aanpak Stikstof (PAS). Hieruit blijkt dat als gevolg van de transformatie de stikstofemissie van het plangebied wordt gereduceerd van 1.273 kg/jaar naar 147,17 kg/jaar.
Op grond van de depositieberekening is de conclusie dat de plannen niet zullen leiden tot een toename in depositie op de habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden binnen het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Aangezien de totale depositie van het project slechts 0,05 mol bedraagt is er ook geen vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Ook zullen licht- en geluidsverstoring binnen het gebied afnemen. Door de geplande maatregelen zal de externe werking op het omliggende Natura2000-gebied dus minder belastend worden dan in de huidige situatie.
Om geluids- en lichtverstoring tijdens bouwactiviteiten zo veel mogelijk te beperken dient verlichting op bouwplaatsen binnen het plangebied tijdens de schemering en de periode van duisternis gedimd te zijn. Eventuele verlichting dient naar de Voorweg gekeerd te zijn en afgeschermd aan de kant van de plassen. Ook moet voorkomen worden dat er tijdens de periode van schemering en duisternis geluidsverstoring optreedt ten gevolge van bouw- of sloopwerkzaamheden.
Door de nabije ligging van het Natura2000-gebied Nieuwkoopse plassen & de Haeck is er sprake van externe werking vanuit het plangebied op dit natuurgebied. De verwachting is dat de belasting van het Natura2000-gebied door externe werking bij de voorliggende plannen afneemt als gevolg van een afname van verkeer (zie ook paragraaf 5.4.1), lichthinder, stikstof en CO2-uitstoot.
Soortenbescherming
De feitelijke planontwikkeling zal gefaseerd plaatsvinden en in veel gevallen jaren na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn beslag krijgen. Daarom heeft het weinig nut om op dit moment al, per perceel gespecificeerd onderzoek naar de aanwezig soorten uit te voeren. Omdat er mogelijk (streng) beschermde diersoorten voorkomen binnen het plangebied verdient het sterke aanbeveling om voorafgaand aan de feitelijke ingreep op een perceel, ecologie op te nemen in het plantraject. Door tijdig ecologische (mitigerende en/of compenserende) maatregelen te integreren in de ontwerpplannen voor de diverse percelen, kan schade aan beschermde soorten voorkomen worden.
Het plangebied zelf is niet geschikt voor de doelsoorten van het nabij gelegen Natura2000-gebied, met uitzondering van het water en met uitzondering van de in de plas uitstekende groenpercelen en het eiland bij Voorweg 74, die mogelijk in gebruik zijn bij de Meervleermuis als foerageergebied.
Het water binnen het plangebied vormt een geschikt biotoop voor, Platte schijfhoren en Gestreepte waterroofkever (beide wnb-hrl). In geval van ruimtelijke ingrepen binnen het plangebied met effect op het water in en om het plangebied dient in de zomerperiode nader onderzoek plaats te vinden naar het voorkomen van deze soorten.
Voor de algemeen beschermde soorten (Haas, Mol, Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Wet natuurbescherming in de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Beschermde plantensoorten worden niet verwacht op de planlocaties.
Alle planlocaties zijn mogelijk geschikt voor meerdere beschermde diersoorten. Hierbij gaat het om de hierboven genoemde soorten: Platte schijfhoren en Gestreepte waterroofkever, maar ook om vleermuizen, Huismus, Gierzwaluw en de Waterspitsmuis. In geval van ruimtelijke ingrepen op de planlocaties dienen deze locaties vooraf onderzocht te worden op de aanwezigheid van deze beschermde diersoorten. De diersoorten die verwacht worden staan per locatie aangegeven in afbeelding 34.
Afbeelding 34: Noodzakelijk onderzoek voorafgaand aan ingrepen op de betreffende locatie.
Locatie (huisnum-mer) |
Huismus | Gier- zwaluw |
Vleer- muizen |
Waterspits-muis | Platte schijfhoren | Gestreepte waterroof kever |
23a | - | - | - | - | - | - |
33 | X | X | X | - | - | - |
35-37 | - | - | X | - | - | - |
40a | - | - | X | X | - | - |
47-51 a | X | X | X | X | X | X |
64a | - | - | - | - | - | - |
74 | X | X | X | X | X | X |
97b/c | - | - | X | X | - | - |
113 | - | - | X | X | - | - |
Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de wet Natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wet natuurbescherming hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een ter zake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende streng beschermde vleermuissoorten voorkomen in de directe omgeving van het plangebied, namelijk de Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis, Ruige dwergvleermuis en de Watervleermuis. In de iets wijdere omgeving (afstand < 5km) komen ook de Baardvleermuis, Brandtsvleermuis en Gewone grootoorvleermuis voor. Meerdere panden en groenpercelen op de planlocaties zijn mogelijk geschikt voor vleermuizen. Het gaat daarbij met name om de gebouwen die voorzien zijn van een spouwmuur en de groenpercelen die uitsteken in de plas, die als foerageergebied kunnen dienen. Mogelijk maakt ook de Meervleermuis, een doelsoort van Natura2000-gebied Nieuwkoopse plassen & De Haeck, gebruik van deze uitstekende groenpercelen en/of van het eiland aan Voorweg 74 als foerageergebied. In afbeelding 34 wordt aangegeven op welke locaties nader onderzoek naar vleermuizen plaats dient te vinden in geval van ruimtelijke ingrepen. Een bouwkundige inspectie van de mogelijk geschikte panden maakt daar deel van uit.
Uit de bureaustudie blijkt dat de streng beschermde Rugstreeppad (wnb-hrl / Rode lijst status 'gevoelig') voorkomt in de wijde omgeving van het plangebied. Deze soort is op dit moment nog niet aanwezig in het Nieuwkoopse plassengebied maar het is bekend dat de Rugstreeppad een grote actieradius heeft. Er is op dit moment binnen het plangebied geen geschikt biotoop voor de Rugstreeppad aanwezig. Indien er voor de nieuwbouw van de woningen zand of grond gestort wordt dat lang onbewerkt blijft liggen, kan het plangebied echter wel geschikt worden als voortplantingsgebied voor de Rugstreeppad of op grotere schaal geschikt worden als overwinteringsgebied. Om vestiging van de Rugstreeppad binnen het plangebied te voorkomen, moet vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april tot en met augustus) voorkomen worden dat ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinteringsseizoen (globaal van half oktober tot en met maart) zand en/of grond onbewerkt ligt waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven.
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om lichtverstoring van bijv. vleermuizen tijdens bouwactiviteiten zo veel mogelijk te beperken. Verlichting op bouwplaatsen binnen het plangebied dient tijdens de schemering en de periode van duisternis gedimd te zijn. Eventuele verlichting dient naar de Voorweg gekeerd te zijn en afgeschermd aan de kant van de plassen.
Conclusie
Door de nabije ligging van het Natura2000-gebied "Nieuwkoopse plassen & de Haeck is er sprake van externe werking vanuit het plangebied op dit natuurgebied. De verwachting is dat de belasting van het Natura2000-gebied door externe werking bij de voorliggende plannen afneemt. Dit komt doordat de intensiteit van het wegtransport af zal nemen, waardoor de uitstoot van CO2, fijnstof en de stikstofbelasting omlaag gaan. Ook de afname van het aantal verwarmde kassen zal resulteren in een minder grote stikstofbelasting van het naastgelegen Natura2000-gebied. Tevens zullen licht- en geluidverstoring in en om het gebied afnemen.
In geval van ruimtelijke ingrepen op een aantal locaties dient nader onderzoek naar vleermuizen plaats te vinden. Om vestiging van de Rugstreeppad binnen het plangebied te voorkomen, moet vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april tot en met augustus) voorkomen worden dat ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort zijn eieren kan leggen.
Ook voor de overige soorten zijn er vanuit de soortenbescherming geen belemmeringen voor de planontwikkeling mits de algemene zorgplicht in acht wordt genomen.
Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Een daarvan is het Basisnet. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijks-infrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Afbeelding 35: Fragment risicokaart (bron: www.risicokaart.nl).
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Om te bepalen of het aspect externe veiligheid belemmeringen oplevert voor de realisatie van het plangebied is de risicokaart (zie afbeelding 35) geraadpleegd. Ten noorden van het plangebied ligt een hogedrukaardgasleiding. De kortste afstand tussen deze aardgasleiding en het plangebied bedraagt circa 800 meter. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied (140 meter) van deze aardgasleiding. Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van industriële activiteiten, transportroutes of andere buisleidingen ligt, die relevant zijn in het kader van het aspect externe veiligheid.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen. In deze paragraaf
komen de relevante aspecten voor de waterhuishouding bij de planontwikkeling aan de orde.
De locatie ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Dit hoogheemraadschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits-
en kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.
Om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke plannen een negatief effect hebben op het watersysteem, moet bij ruimtelijke ingrepen een watertoets plaatsvinden. De watertoets is een proces, waarbij vanaf het begin van de planvorming de verschillende wateraspecten worden beoordeeld op de gevolgen voor het watersysteem.
Het doel van de watertoets is een goede en evenwichtige afstemming tussen waterbeheer (kwantiteit en kwaliteit) en ruimtelijke plannen te bewerkstelligen. Wanneer knelpunten worden gesignaleerd, moeten er alternatieve en/of compenserende maatregelen worden genomen in de planontwikkeling en uitvoering.
Waterbeheerplan 5 2016 - 2021
Op 9 maart 2016 is het Waterbeheerplan 5 2016 - 2021 (WBP5) vastgesteld in de Verenigde Vergadering. Het WBP5 geeft richting aan het waterbeheer in de periode 2016-2021. Bij de ontwikkeling van het WBP5 is de omgeving nauw betrokken.
Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil samen met haar omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Hiervoor zijn in het WBP5 de volgende speerpunten benoemd:
Om deze doelen te bereiken hanteert Rijnland een manier van denken en werken die uitgaat van kansen, samenwerken en het zoeken naar nieuwe wegen. In navolging op het coalitieakkoord zijn daarom de volgende uitgangspunten richtinggevend voor het WBP5:
De kerntaken richten zich op droge voeten en schoon water. Concreet betekent dit dat de waterkeringen tijdig aan de geldende norm voldoen, dat het watersysteem goed functioneert en dat de waterkwaliteit aan de eisen voldoet. Om de ambities te verwezenlijken is een omvangrijk en maatregelenpakket samengesteld.
Keur Rijnland 2015
Sinds 1 juli 2015 geldt de Keur Rijnland 2015. In tegenstelling tot eerdere versies van de Keur gaat de Keur Rijnland 2015 uit van 'ja, tenzij'. De Keur dient tevens ter invulling van de volgende doelstellingen, te weten:
Onderdelen van de planontwikkeling zijn vergunningplichtig in het kader van de Keur. De vergunningenprocedure en -doorlooptijd staan los van de procedure van de watertoets. Informatie over het aanvragen van een vergunning is te vinden op de website van Rijnland.
Compensatie
Als door de nieuwe ontwikkeling de hoeveelheid verhard oppervlak in het plangebied met meer dan 500 m² toeneemt, moet in beginsel 15% van deze toename verhard worden gecompenseerd door het graven van open water zodat voldoende bergingscapaciteit binnen het watersysteem aanwezig blijft. Dempen van oppervlaktewater in het plan is enkel toegestaan indien minimaal een zelfde oppervlakte aan water binnen hetzelfde peilgebied wordt teruggebracht. Daarbij mag de wateraan-/afvoer vanuit het achterliggende / aangrenzende gebied als gevolg van een demping niet worden belemmerd.
In verband met de planvorming is het mogelijk dat in het plangebied enkele watergangen worden gedempt. Deze zullen 1-op-1 worden gecompenseerd. Door de planontwikkeling zal het verhard en bebouwd oppervlak in het geheel afnemen (zie bijlage waterbalans). Derhalve is geen aanvullende compensatie noodzakelijk.
Peilgebieden
In het plangebied komen nu nog meerdere peilgebieden voor. Het plan gaat uit van het instellen van één peilregime. Dit betekent dat in het hele plangebied geen vast waterpeil zal worden gehandhaafd, maar dat het waterpeil gedurende het jaar mag fluctueren binnen een vastgestelde marge. Deze marge ligt tussen NAP min 1,55-1,59 meter. Bij een dergelijk peilregime wordt water in natte perioden vastgehouden, terwijl het waterpeil in droge perioden mag uitzakken. Het voordeel van een natuurlijk peilregime is dat minder water hoeft te worden afgevoerd en aangevoerd. Daarnaast leidt het vaak tot een betere waterkwaliteit door de verminderde aanvoer van gebiedsvreemd water. Bij een natuurlijk peilregime kan zich een gevarieerdere flora en fauna ontwikkelen.
Peilwijzigingen
Oppervlaktewaterpeilen zijn vastgelegd in peilbesluiten. Veranderen van het peil ten opzichte van de oorspronkelijke situatie kan gevolgen hebben voor de omgeving. Een eventuele peilwijziging dient goed te worden onderbouwd; daarbij dient te worden aangetoond dat de peilwijziging geen negatieve effecten heeft op de omgeving. Een peilaanpassing is daarom vergunningplichtig. Invoering van een ander peil kan uitsluitend in overleg met Rijnland plaatsvinden.
Bestaand water
De huidige watergangen binnen de planvlakken betreffen allen overige watergangen. Het onderhoud daarvan dient door de (kadastraal-)perceeleigenaren te worden verricht. Rijnland adviseert om aan minimaal één zijde van elke watergang een strook van minimaal 2 meter door middel van de bestemming vrij te houden van obstakels om onderhoud en inspectie te kunnen uitvoeren en ontvangst van slootmaaisel en/of baggerslib mogelijk te maken. De oevers krijgen waar mogelijk, in ieder geval aan één zijde een groen talud met een helling van circa 1:3. Een en ander is het best te verzekeren door het situeren van dergelijke stroken in openbaar terrein.
Nieuwe watergangen
Nieuwe watergangen dienen een minimale breedte van 2,50 meter en een waterdiepte van 0,60 meter te krijgen. Dit betreft de aanlegdiepte. Na aanleg en het tot rust komen van de bodem dient dan een diepte van 0,50 meter te resteren. De watergang dient door de aanwonenden op deze diepte te worden gehouden. De oevers dienen een talud van minimaal 1:3 te hebben. Beschoeiingen zijn uitsluitend toegestaan als hiervoor een keurvergunning is verleend. Langs de oevers dient aan beide zijden een onderhoudsstrook te worden ingepast. Bij primaire watergangen schrijft Rijnland een onderhoudsstrook 5 meter breed voor, bij overige watergangen een onderhoudsstrook van 2 meter breed. Bij voorkeur worden geen doodlopende watergangen aangelegd. Het kunnen circuleren van water is van belang voor een goede waterkwaliteit.
Kunstwerken in watergangen mogen geen ontoelaatbare belemmering in de aanvoer van water veroorzaken. In principe worden geen duikers langer als 15 meter vergund.
Overkluizingen (=kunstwerken die het wateroppervlak afdekken en in bepaalde gevallen de lichttoetreding belemmeren) kunnen op verschillende manieren nadelig zijn voor de lokale
ecologische waterkwaliteit. Onder bepaalde voorwaarden worden (gedeeltelijke) overkluizingen toegestaan. De uitgangspunten hiervoor zijn opgenomen in de Keur en Beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor het plaatsen van beschoeiingen is geen watervergunning nodig. Ook voor overkluizingen in de vorm van aanlegsteigers is in principe geen vergunning van de waterbeheerder meer nodig indien aan de zorgplicht wordt voldaan. Voor het dempen, graven en opheffen van de onderbemaling en mogelijk andere werken moet een watervergunning worden aangevraagd.
Rioolstelsel
Rijnland heeft voorkeur voor het toepassen van een gescheiden rioolstelsel met maximale afkoppeling van schoon regenwater. Hiermee wordt de hoeveelheid te zuiveren afvalwater zoveel mogelijk beperkt. Tevens dient de gemeente aan te geven of de ontwikkelingen zijn verwerkt in het Basisrioleringsplan (BRP) en welke hoeveelheid afvalwater de afvalwaterzuivering extra te verwerken krijgt als gevolg van de ontwikkeling.
Afkoppelen verharde oppervlakken
In overeenstemming met het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit artikel 10.29a Wet milieubeheer en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Voor het zuidelijk plandeel adviseert Rijnland om de run-off per perceel door middel van een kleine natuurlijke voorziening te zuiveren van slib en vuil alvorens dit in de Nieuwkoopse Plas te lozen. Deze voorzuivering kan bestaan uit een bodempassage of instroombak met daarin riet.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van
preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.
Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
In het plangebied dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Indien gebruik gemaakt wordt van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt af te koppelen van het rioleringssysteem.
Duurzaamheid
Het gebruik van geïmpregneerd hout in oppervlaktewater wordt beschouwd als een lozing waarvoor een vergunning is vereist. Indien gebruik wordt gemaakt van hout, wordt geadviseerd gebruik te maken van duurzaam geteeld hout met het FSC-keurmerk.
Het verwerken van grond en steenachtige materialen in het oppervlaktewater of in de waterbodem is een activiteit waarvoor de waterbeheerder het bevoegd gezag is. Voor deze activiteiten bestaat een meldingsplicht in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit.
Watersysteemkwaliteit & ecologie
De waterkwaliteit van de watergang zal voor een belangrijk deel worden bepaald door de kwaliteit van het polderwater in de omgeving. De kwaliteitsverbetering is dan ook voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals landbouw, recreatiegebieden en overstorten van riolering en hemelwaterafvoeren, diffuse bronnen en stedelijk gebied.
Het heeft de voorkeur om geen ontwikkelingen toe te staan die deze natuurwaarden en de
waterkwaliteit potentieel aantasten. Rijnland ziet het uitplaatsen van de agrarische- en/of tuinbouwbedrijven als een positieve ontwikkeling. Daarnaast suggereert Rijnland om op meer
punten een waterdoorsteek naar het plassengebied te maken en om natuurwaarden te ontwikkelen en/of natuurvriendelijke oevers, aan de zuidzijde van de plaseilanden. Steigers en erfbebouwing hebben hier niet de voorkeur. De laatste aanbeveling is niet overgenomen, omdat juist de ligging aan het water een belangrijke kwaliteit is voor de te realiseren woningen.
De plandelen zuidelijk van de Voorweg liggen in/aan het Nieuwkoopse Plassengebied. Dit gebied heeft een bijzondere natuurwaarde en is een KRW-/Natura-2000 gebied. Rijnland heeft recent kostbare maatregelen laten uitvoeren om de waterkwaliteit in het oostelijk plasdeel sterk te verbeteren.
Ten aanzien van het noordelijk plangebied kan worden gesteld dat dit gebied minder natuurwaarde heeft. Desondanks zet Rijnland in op verbetering. Het opheffen van de bestaande onderbemaling in de hoek tussen de Noordse Dorpsweg/Voorweg is een dergelijk winstpunt.
Aan de oostzijde van het plangebied is een waterkering aanwezig over de Noordse Dorpsweg en de Uitweg. De kering is volgens de legger van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht NAP -0,55 meter hoog. De kering heeft een kruinbreedte van 3,7 meter.
Voorweg 113 ligt gedeeltelijk in de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering, waardoor bijvoorbeeld een uitbreiding van de bestaande watergang richting Noordse Dorpsweg wellicht onmogelijk zal zijn. Ook het aanbrengen van een bouwwerk zal, met name in geval van een wat diepere ontgraving wellicht onmogelijk zijn, ofwel op basis van bijzonder voorschriften moeten gebeuren.
Voor de aanpassing van de waterhuishouding moet een keurvergunning worden aangevraagd op grond van Rijnlands Keur en in sommige gevallen een Watervergunning op grond van de Waterwet. Dempingen moeten mogelijk ook in het kader van het Besluit bodemkwaliteit worden gemeld.
In het kader van de procedure is het concept-voorontwerpbestemmingsplan ter afstemming aan Rijnland voorgelegd. In haar brief van 13 januari 2016 heeft Rijnland advies uitgebracht. De adviezen zijn in deze waterparagraaf verwerkt. Rijnland heeft op 12 december 2016 in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro een formeel wateradvies uitgebracht. Dit wateradvies is in het bestemmingsplan verwerkt in deze paragraaf.
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Onderdeel van deze regelingen vormt de verplichting om de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) toe te passen bij het opstellen van de verbeeldingen en planregels.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding schaal 1:1.000. De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen de bovengenoemde standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit - met inachtneming van het vorenstaande - zo veel mogelijk aan bij het vigerende bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker" en 2016 het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker, 1e herziening".
Het digitale bestemmingsplan Voorwegzone is de verzameling van geometrisch bepaalde objecten, die is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0569.bpNOWVvoorwNoorden-va01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is langs elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
Voor het bestemmingsplan is een gedetailleerde plansystematiek toegepast. In de regels is een afwegingskader geformuleerd voor de plaats waar bebouwing mag worden gerealiseerd en de maatvoering van die bebouwing. Burgemeester en wethouders hebben voor een aantal ondergeschikte onderdelen de bevoegdheid om bij de omgevingsvergunning af te wijken van het plan.
Op dit bestemmingsplan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent onder meer dat de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand met bijbehorende regels. De analoge verbeelding is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat drie kaartbladen (genummerd 0569-06-P01/P02/P03). Op deze ondergrond is ook de omliggende bebouwing aangegeven.
De verbeelding geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard. De verbeelding bevat tezamen met de regels het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bebouwing.
De planregels bevatten vier hoofdstukken, te weten: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 in de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begrippen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Verder worden in dit hoofdstuk regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden, zodat hiervoor een eenduidige uitleg geldt.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve
bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een dergelijke omgevingsvergunning wordt verleend als zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Bestemmingen
Allereerst komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger. De hoofdgroepen van bestemmingen zijn landelijk in een standaard (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) voorgeschreven.
Dubbelbestemmingen
Daarna volgen de dubbelbestemmingen. Er is sprake van een dubbelbestemming, als een bestemming twee of meer onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomende doeleinden (functies) regelt, waarbij er sprake is van een rangorde tussen die doeleinden (functies). In de bij de dubbelbestemming behorende regels wordt de verhouding tussen deze bestemmingsomschrijvingen (functies) geregeld.
De opbouw van de (dubbel)bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting:
In het bestemmingsplan komen in hoofdstuk 2 in de bestemmingsregels vijf enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen voor, te weten:
De regels zijn afgestemd op het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker" en het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker, 1e herziening" die op de omgeving van het plangebied van toepassing zijn. Een aantal onderdelen is hieruit weggelaten omdat deze onderdelen geen betrekking hebben op het onderhavige plangebied.
Bedrijf (artikel 3)
Het kantoorpand op nummer 47 is net als in het vigerende bestemmingsplan bestemd als "Bedrijf". Binnen de bestemming zijn bedrijven, vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Lijst van Bedrijven toegestaan. Om te voorkomen dat de bedrijvenlijst al te star gaat werken, is in de regels een afwijking van het bestemmingsplan opgenomen voor bedrijven uit hogere categorieën dan die direct zijn toegelaten. Voorwaarde is dat de bedrijven wat milieu-uitstraling betreft zijn gelijk te stellen met de direct toegelaten bedrijven.
De bestemming bevat een wijzigingsbevoegdheid om ter plaatse de realisering van woningen (vrijstaand en/of twee-aaneengebouwd en/of appartementen) mogelijk te maken, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
Gemengd (artikel 4)
De bloemenwinkel aan de Voorweg 40 houdt de bestemming "Gemengd". Op de verbeelding is de aanduiding "detailhandel" aangegeven. In de bouwregels zijn regels opgenomen over de bouwhoogte.
Tuin (artikel 5)
De gronden met de bestemming "Tuin" behoren bij de aangrenzend gelegen hoofdgebouwen. Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. In de regels behorende bij de bestemming zijn de maatvoeringen voor deze bouwwerken opgenomen.
Water (artikel 6)
Het in het plangebied aanwezige water wordt als zodanig bestemd. Binnen de bestemming "Water" is het niet toegestaan om te bouwen, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de gronden met de bestemming "Water" is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Onder dergelijke werkzaamheden vallen onder andere heiwerkzaamheden en het aanleggen van kabels en leidingen. Per bouwperceel mag maximaal één brug of dam worden aangelegd.
Wonen (artikel 7)
Zowel de voormalige bedrijfswoningen als de nieuw te realiseren woningen hebben de
bestemming "Wonen". Naast wonen is het toegestaan om, onder voorwaarden, beroepsmatige activiteiten uit te oefenen. Ook een bed & breakfast en mantelzorg is toegestaan binnen de
bestemming wonen. Binnen de regels van de bestemming zijn diverse bouwregels opgenomen ten aanzien van het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken. Ook voor overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
Waarde - Archeologie - 2 (artikel 8)
Voor de gebieden met een archeologische trefkans c.q. verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de te verwachten archeologische waarden te beschermen. Afhankelijk van de trefkans gelden een minimale verstoringsdiepte van 50 cm in combinatie met een minimaal oppervlak van 10.000m². Als beide minima worden overschreden bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet er onderzoek plaatsvinden. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk moet de aanvrager een rapport overleggen dat voldoet aan de kwaliteitsnormen voor de Nederlandse archeologie, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Waterstaat -Waterkering (artikel 9)
Ter plaatse van waterstaatkundige werken bij Voorweg 113 die een functie als waterkering hebben is de dubbelbestemming "Waterstaat – Waterkering" opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de waterkering te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen, en legt beperkingen op aan deze onderliggende bestemmingen. Ten eerste mag binnen de dubbelbestemming niet worden gebouwd. Daarnaast is het niet mogelijk om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren. Onder werkzaamheden wordt onder andere verstaan: het aanleggen van paden, aanbrengen van bomen en het aanleggen van kabels en leidingen.
antidubbeltelbepaling
In de regels van het bestemmingsplan is voorts een aantal algemene regels opgenomen. Er is een antidubbeltelbepaling (artikel 10) opgenomen.
algemene bouwregels
In de algemene bouwregels in artikel 11 zijn bouwregels opgenomen voor ondergronds
bouwen, dakkapellen en voor ondergeschikte bouwwerken.
algemene afwijkingsregels
In artikel 12 is een aantal algemene afwijkingsregels voor wat betreft beperkte afwijkingen van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, en het oprichten van masten en antennes tot een bouwhoogte van 40 meter.
algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels in artikel 13 maken het mogelijk om beperkte verschuivingen van de bouwvlakken en de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken, om de Staat van Bedrijfsactiviteiten aan te passen en om de regels aan te passen indien andere wettelijke regeling worden gewijzigd.
Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 14. De citeertitel staat tenslotte in artikel 15.
Economische uitvoerbaarheid
Conform artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal derhalve in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Het plan wordt gerealiseerd door de individuele perceeleigenaren. De gemeente Nieuwkoop heeft in november 2014 met deze eigenaren een anterieure overeenkomst afgesloten. Door middel van een addendum van 12 september 2017 is de duur van de overeenkomst verlengd en zijn onder meer nadere afspraken over parkeren vastgelegd. In deze anterieure overeenkomsten heeft de gemeente Nieuwkoop het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Derhalve hoeft geen exploitatieplan vastgesteld.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken
gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Op 27 oktober 2016 (zie bijlage) is het bestemmingsplan Voorwegzone Noorden aan de volgende overlegpartners verzonden:
1. Provincie Zuid-Holland
2. Hoogheemraadschap van Rijnland
3. Veiligheidsregio Midden-Holland
4. Gasunie
5. Liander
6. Waternet
7. Oasen
8. Belastingdienst Holland-Midden
9. Monumentencommissie
10. Gemeente Alphen aan den Rijn
11. Gemeente Bodegraven-Reeuwijk
12. Gemeente Ronde Venen
13. Gemeente Kaag en Braassem
14. Gemeente Uithoorn
Onderstaand de instanties die gereageerd hebben, inclusief hun reactie en eventuele gevolgen voor het bestemmingsplan en de gemeentelijke reactie.
Ad 1. Provincie
Op 12 december 2016 heeft de provincie gereageerd. Zij hebben geen opmerkingen op het plan.
Reactie gemeente:
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan. Daarmee staat vast dat de reactie van de provincie geen consequentie heeft op de verdere planontwikkeling.
Ad 2. Hoogheemraadschap van Rijnland
Op 12 december 2016 heeft Rijnland gereageerd. In verband met het realiseren van het plan heeft Rijnland op basis van de voorschriften/eisen zoals die gesteld zijn door het Hoogheemraadschap van Rijnland het plan beoordeeld. Daarnaast heeft Rijnland geadviseerd ten aanzien van het (functioneren) van het watersysteem of waterkwaliteit. Hieronder zijn de reactie, beantwoording en gevolgen voor het plan opgesomd:
Het Hoogheemraadschap Rijnland geeft in haar reactie de volgende opmerkingen:
Reactie gemeente:
De reactie van het Hoogheemraadschap heeft geen gevolgen voor het plan.
Ad 3. Gasunie
OP 15 november 2016 heeft Gasunie gereageerd. De conclusie is dat het plangebied buiten de 1%-letaliteitsgrens van hun dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie gemeente:
De conclusie is voor kennisgeving aangenomen.
Ad 4. Veiligheidsregio
Op 7 december 2016 heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden haar reactie gegeven.
Zij geven aan dat de gezamenlijke hulpdiensten (politie, GHOR en brandweer) betrokken zijn bij de reactie van de Veiligheidsregio. Deze zijn vertaald in een gezamenlijk advies. Daarnaast geven zij nog een aantal adviezen ten aanzien van een adequate bluswatervoorziening, brandweerzorg, bereikbaarheid en omgevingsveiligheid.
Reactie gemeente:
Bij de bestekvorming voor het woonrijp maken wordt conform het programma van eisen rekening gehouden met de kenmerken van de CROW en met de eisen uit de praktijkrichtlijn.
Bereikbaarheid van de regionale brandweer Holland-Midden. Conform artikel 6.30 (bluswatervoorziening), artikel 6.37 (bereikbaarheid bouwwerk hulpdiensten en artikel 6.38 opstelplaatsen voor brandweervoertuigen. De adviezen worden meegenomen in de nadere uitwerking van het bouwplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Voorwegzone Noorden' heeft op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van donderdag 28 september 2017 tot en met woensdag 8 november 2017 (zes weken) ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder een zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad. Er zijn binnen de termijn drie zienswijzen ingediend.
Er is op 21 november 2017 een hoorzitting gehouden waarbij de indieners van de zienswijzen in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze toe te lichten aan de (raads)commissie hoorzitting bestemmingsplannen. De indieners hebben daarvan gebruik gemaakt.
Voor de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage 22 bij deze toelichting. Eén van de zienswijzen heeft aanleiding gegeven tot een wijziging bij de vaststelling van het bestemmingsplan.