direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Kern Nieuwkoop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.bpNKPkernNieuwkoop-va01

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenarts' op de verbeelding, een dierenartsenpraktijk;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de 'caravanstalling' op de verbeelding een caravanstalling;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' op de verbeelding, bevindt zich een rijksmonument;

met de daarbij behorende:

  • g. erven;
  • h. tuinen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. inen uitwegen
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. waterlopen en waterpartijen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • o. installaties ten behoeve van de opwekking van duurzame energie;
  • p. voorzieningen van algemeen nut
  • q. steigers en plankieren

20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. als hoofdgebouwen zijn uitsluitend woningen en/of wooncomplexen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' op de verbeelding mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • d. de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, uitgezonderd gestapelde bouw, mag niet meer bedragen dan 150 m², tenzij op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- maximale oppervlakte' is opgenomen. Daar geldt een maximale oppervlakte van 200 m2;
  • e. bij herbouw dienen hoofdgebouwen, die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aaneen zijn gebouwd opnieuw aaneengebouwd te worden;
  • f. bij herbouw dient ten minste 80% van het te herbouwen hoofdgebouw gelegen te zijn binnen de grenzen van het te slopen hoofdgebouw;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding, mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • h. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 meter en 10 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' op de verbeelding, de maximale- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is weergegeven op de verbeelding; ter plaatse van de bouwaanduiding 'plat dak' op de verbeelding, is een plat dak toegestaan;
  • i. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'dakopbouw' op verbeelding, mogen de maximum goot- en bouwhoogte vermeerderd worden met maximaal 1,5 meter, overeenkomstig bijlage 3 'Dakkapel en dakopbouw';
  • j. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lift' op de verbeelding, is een (externe) liftschacht toegestaan.

20.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, bijbehorende bouwwerken bij woonschepen en botenhuizen, gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn binnen het bouwvlak en het erfgebied toegestaan, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen geen bijbehorende bouwwerken in één van beide stroken van 3 meter gemeten vanaf de zijdelingse perceelsgrens zijn toegestaan;
  • b. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per hoofdgebouw:

Oppervlakte bouwpercelen   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
tot en met 500 m²   50 m², mits het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd  
meer dan 500 m²   80 m², mits het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd  
  • c. de maximum goothoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximum bouwhoogte bedraagt 5,5 meter;
  • e. de maximum diepte van erkers bedraagt 1,5 meter;
  • f. indien bijbehorende bouwwerken niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter te bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een bijbehorend bouwwerk niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd, dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.

20.2.3 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen zijn binnen het gehele bouwperceel toegestaan;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • c. de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen, mits het bouwperceel gelegen buiten het bouwvlak voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd.

20.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij woonschepen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van woonschepen in de direct aangrenzende bestemming “Water – Woonschepenligplaats” gelden de volgende regels :

  • a. per woonschip is maximaal één bijbehorend bouwwerk toegestaan;
  • b. de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 10 meter en de maximale hoogte 3 meter.

20.2.5 Botenhuizen

Voor het bouwen van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. er is maximaal 1 botenhuis toegestaan per bouwperceel;
  • b. de maximale oppervlakte van een botenhuis bedraag 50 m², mits het bouwperceel voor niet meer dan 50% is dan wel wordt bebouwd;
  • c. de maximale hoogte van een botenhuis bedraagt 2 meter boven de waterlijn;
  • d. botenhuizen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het bouwperceel en niet in en boven sloten tussen bouwpercelen in om zo het vrije uitzicht via deze sloten naar de plas veilig te stellen.

20.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen het bouwperceel;
  • b. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 meter voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn,
  • d. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 8 meter. Per woning is maximaal 1 vlaggenmast toegestaan;
  • e. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter;
  • f. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 50% berekend over het bouwperceel voorzover gelegen buiten het bouwvlak;
  • g. de maximale bouwhoogte van beschoeiing, daaronder begrepen golfbrekers, bedraagt 1 meter, gemeten vanaf de waterlijn.
  • h. per bouwperceel is ten behoeve van dat bouwperceel slechts één steiger of aanleggelegenheid toegestaan;
  • i. de maximale oppervlakte van een steiger of aanleggelegenheid bedraagt 30m²;
  • j. de maximale breedte van een steiger of aanleggelegenheid bedraagt 15m;
  • k. de maximale bouwhoogte van een steiger of aanleggelegenheid bedraagt 0,5m;
  • l. een steiger of aanleggelegenheid dient zoveel mogelijk aan de achterzijde van het perceel te worden gebouwd.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2.2 onder b, ten behoeve van een groter maximaal gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, tot 80 m², voor bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 500 m², met dien verstande dat:

  • a. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd moeten zijn;
  • c. de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid gewaarborgd moeten zijn;
  • d. de sociale veiligheid gewaarborgd moet zijn;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding gewaarborgd moeten zijn.

20.4.2 Erf- en terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 20.2.6 ten behoeve van de bouw van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 2 meter hoog vóór de voorgevellijn, met inbegrip van hekken en poorten op bruggen die dienen als erf- en/of terreinafscheiding.

20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht valt;
    • 2. een omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid dat niet onder de werking van het Besluit omgevingsrecht valt, mits het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².

20.6.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.5 ten behoeve van kamerbewoning, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 75 m² van een woning gebruikt mag worden voor kamerbewoning;
  • b. kamerbewoning niet is toegestaan in combinatie met het gebruik van een woning voor mantelzorg en/of de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis als bedoeld in lid 20.1 en sublid 20.6.1;
  • c. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden.