direct naar inhoud van Regels
Plan: Vivero, Langeraarseweg 12 en Landgoed Langeraar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.bpLGRviverolandg-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Vivero, Langeraarseweg 12 en Landgoed met identificatienummer NL.IMRO.0569.bpLGRviverolandg-va01 van de gemeente Nieuwkoop.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen, als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0569.bpLGRviverolandg-va01. 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde en vanuit een hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is. Onder een aan- en uitbouw wordt mede begrepen een keuken en/of werkkamer. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte is.

1.7 aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen. Appartementen zijn niet toegestaan.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.10 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 bedrijf aan huis:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten en webwinkels.

1.12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 beroep aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw behorend bij en door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Een bijgebouw heeft geen directe verbinding met het hoofdgebouw en alleen bereikbaar via een aparte toegangsdeur.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 coffeeshop:

gelegenheid waar softdrugs wordt verkocht.

1.24 dakkapel:

alle door wanden omsloten en voor mensen toegankelijke bouwwerken die op een dakschild worden gebouwd die voldoen aan de criteria benoemd in de bouwregels.

1.25 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen) en pompgemalen.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 gedeeltelijk vernieuwen:

het op onderdelen vernieuwen of aanpassen van een bouwwerk, zonder dat deze wordt vergroot of in fasen geheel wordt afgebroken en herbouwd.

1.28 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)

Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (te weten verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.

1.29 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.30 geschakelde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee of meer hoofdgebouwen verbonden door bijgebouwen.

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 kamerbewoning:

het gebruik van een woning voor onzelfstandige woonruimte.

1.33 kunstwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.34 langzaam verkeersroutes

fietspaden, voetpaden, wandelpaden en wandelgebieden.

1.35 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.36 mantelzorg:

niet afdwingbare zorg die door niet professionele mensen in het kader van een sociale (familie)relatie wordt gegeven.

1.37 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 mantelzorgwoning:

een tijdelijke zelfstandige woonvorm ten behoeve van mantelzorg, waarbij bewoning van een (bij)gebouw tijdelijk is toegestaan en er sprake is van de huisvesting van één huishouden.

1.39 museum (kleinschalig):

het ten toonstellen van oude landbouwvoertuigen.

1.40 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.41 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal een eigen wand, of omsloten door maximaal twee niet-eigen wanden, en voorzien van een dak, waaronder begrepen een carport.

1.42 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor gebouwen langs een dijk; de gemiddelde hoogte van de bestaande weg op de dijk, ter plaatse van de naar de dijk gekeerde zijde van het gebouw;
  • c. voor oeverbeschoeiingen: de gemiddelde waterlijn;
  • d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.43 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.45 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 smartshop/ growshop:

een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd.

1.47 steiger:

Een bouwwerk, staande op eigen fundatie of gekoppeld dan wel vastgebonden aan de wal dat zich bevindt boven land dan wel boven water en dat gaat dienen voor een of meer hierna genoemde doelen om:

  • a. een pleziervaartuig aan te leggen;
  • b. als opstapplaats voor een (plezier)vaartuig;
  • c. als terrasuitbreiding.
1.48 twee-aan-een gebouwde woning:

blokken van twee woningen, die aan één zijde een gemeenschappelijke wand hebben.

1.49 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.50 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.51 voorgevel:

naar de weg (als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994) gekeerde gevel of gevels. Niet als voorgevel worden aangemerkt de gevel(s) die gekeerd zijn naar wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer, tenzij de hoofdontsluiting van het gebouw via deze weg voor langzaam verkeer loopt. Indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s).

1.52 voorgevelrooilijn:

de (binnen het bouwperceel denkbeeldig doorgetrokken) lijn door een voorgevel(s) van het hoofdgebouw. Hierbij blijven ondergeschikte bouwdelen als erkers, portalen, aan- en uitbouwen buiten beschouwing. Deze zijn niet bepalend voor  de ligging van de voorgevelrooilijn.

1.53 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.54 webwinkel:

detailhandel zonder showroom, waarvan de handel via internet verloopt. Opslag binnen de omvang van het bedrijf aan huis. Er is hier geen sprake van het ter plaatse afhalen van een product dat via internet is besteld (en betaald). Het product wordt via de post aan de koper verzonden.

1.55 waterlijn:

het grensvlak tussen water en lucht.

1.56 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.57 zelfstandige woonruimte:

woonruimte die door één huishouden wordt bewoond zonder afhankelijk te zijn van gezamenlijke voorzieningen, zoals keuken, douche en toilet en beschikt over een eigen afsluitbare toegang, al dan niet bereikbaar via een gemeenschappelijk trappenhuis of galerij.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij een overkapping zonder gevelvlak(ken) de neerwaartse projectie van het dakvlak.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak dan wel bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.9 vloeroppervlakte:

de (gebruiks)vloeroppervlakte volgens NEN 2580.

2.10 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.11 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. speelterrein;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. voorzieningen van algemeen nut;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. uitwegen voor aangrenzende bouwpercelen;
  • i. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte per gebouw bedraagt maximaal 3 meter;
  • b. het oppervlak per gebouw bedraagt maximaal 15 m².
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, met uitzondering van lichtmasten, bedraagt maximaal 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van beschoeiing, daaronder begrepen golfbrekers, bedraagt 1 meter, gemeten vanaf de waterlijn.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte, met uitzondering van mantelzorg.

Artikel 4 Natuur - Landgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur - Landgoed" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden;
  • b. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • d. wegen en paden (in verharding of halfverharding);
  • e. met de ten behoeve van het gebruik toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zitgelegenheden en bewegwijzeringsborden, en waterhuishoudkundige bouwwerken zoals bruggen en kunstwerken;
  • f. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd;

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van lichtmasten voor de toegangswegen naar de bestemming 'Wonen - Landgoed' bedraagt 8 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte, met uitzondering van mantelzorg.
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting: aanleg en instandhouding landgoed
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot de realisatie van een landgoed.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van de eerste omgevingsvergunning voor een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 7.2.2., uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot de realisatie van een landgoed.
4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor verkeer en verblijf;
  • b. groenvoorzieningen en langzaam verkeersroutes;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. waterpartijen en watergangen;
  • e. kunstwerken;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. speelterrein.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte per gebouw bedraagt 3 meter;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 15 m².
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 8 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van beschoeiing, daaronder begrepen golfbrekers, bedraagt 1 meter, gemeten vanaf de waterlijn;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte, met uitzondering van mantelzorg.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. bruggen;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering, zoals duikers;
  • f. steigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger' op de verbeelding.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op, in of boven deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. per aangrenzend perceel is slechts ten behoeve van dat perceel één particuliere steiger of aanleggelegenheid toegestaan;
  • b. steigers voor openbaar gebruik mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'steiger' als daarbuiten gebouwd worden. Het bepaalde onder lid a is niet van toepassing;
  • c. de maximale oppervlakte van een steiger of aanleggelegenheid bedraagt 2,5 m2 ; ter plaatse van de aanduiding "steiger"op de verbeelding (enkel op of aan het eiland);
  • d. de maximale bouwhoogte van een steiger of aanleggelegenheid bedraagt 0,5 meter, gemeten vanaf het waterpeil;
  • e. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte, met uitzondering van mantelzorg.

Artikel 7 Wonen - Landgoed

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. landschappelijke inpassing in de vorm van hagen en/of bomen en andere beplanting;
  • c. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • d. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • e. tuinen en erven;
  • f. museum met bijbehorende beheerderswoning;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen en water;
  • i. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. het bebouwd oppervlak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken per bestemmingsvlak bedraagt maximaal 1.000 m2;
  • b. het totaal aantal wooneenheden binnen de bestemming 'Wonen - Landgoed' bedraagt maximaal 12 en één beheerderswoning met daarbij één kleinschalig museum te verdelen over 5 huiskavels.
7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomstig de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • b. als hoofdgebouwen zijn toegestaan aaneengebouwde woningen (rijwoningen), twee-aan-een-gebouwde woningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt 10 meter;
  • d. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen.
7.2.3 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 5,5 meter;
  • c. vrijstaande bijgebouwen worden op minimaal 5 meter afstand van het hoofdgebouw opgericht.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten (maximaal 3) en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden per hoofdgebouw de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2 per hoofdgebouw.
7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte, met uitzondering van mantelzorg.
7.4.1 Voorwaardelijke verplichting: aanleg en instandhouding landgoed
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot de realisatie van een landgoed.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van de eerste omgevingsvergunning voor een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 7.2.2,. uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot de realisatie van een landgoed.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1, lid c ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
7.5.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4 lid c. teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning;
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in artikel 7.1., lid c en 7.5.1 plaatsvindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. tuinen en erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen Wonen - 1 mag niet meer bedragen dan 61;
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomstig de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. als hoofdgebouwen zijn toegestaan aaneengebouwde woningen (rijwoningen);
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 400;
  • e. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • f. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • g. de maximale goothoogte bedraagt 6 meter en de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt 10 meter;
  • h. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. de afstand van de woning tot de zijdelingse gedeelde perceelgrens moet minimaal 2 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • j. de afstand van de woning tot de zijdelingse niet gedeelde perceelgrens moet 0 meter of minimaal 2 meter bedragen;
  • k. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 4 meter.
8.2.2 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 5,5 meter;
  • f. de afstand van aan- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens moet 0 meter of minimaal 1 meter bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een aan- of bijgebouw niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • h. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk;
  • i. bewoning als onzelfstandige woonruimte, met uitzondering van mantelzorg.

8.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hogere bebouwingsdichtheid toestaan” door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1. onder e ten behoeve van een hogere bebouwingspercentage.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
8.6.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4 lid c teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 8.1, lid b en artikel 8.6.1 plaats vindt.
8.6.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1, lid b als voldoende aannemelijk gemaakt wordt dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.

 

Artikel 9 Wonen - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. tuinen en erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen Wonen - 2 mag niet meer bedragen dan 18;
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomst de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1.
  • c. als hoofdgebouwen zijn toegestaan aaneengebouwde woningen (rijwoningen), twee-aan-een-gebouwde woningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen;
  • d. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • e. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt 10 meter;
  • f. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen.
9.2.2 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • a. de afstand van de woning tot de zijdelingse gedeelde perceelgrens moet minimaal 2 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • b. de afstand van de woning tot de zijdelingse niet gedeelde perceelgrens moet 0 meter of minimaal 2 meter bedragen;
  • c. de afstand van de voorgevelrooilijn en perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 4 meter;
  • d. voor de aaneengebouwde woningen geldt de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 400;
9.2.3 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter.
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
9.2.4 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter en maximaal 8 meter;
  • c. de afstand tussen de woning en zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
9.2.5 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 5,5 meter;
  • f. de afstand van aan- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens moet 0 meter of minimaal 1 meter bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een aan- of bijgebouw niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.
9.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
9.5.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.4 lid c teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 9.1 lid b en artikel 9.5.1 plaats vindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
9.5.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1, lid b als voldoende aannemelijk gemaakt wordt dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.

 

Artikel 10 Wonen - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. tuinen en erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen Wonen - 3 mag niet meer bedragen dan 22;
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomst de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. als hoofdgebouwen zijn toegestaan aaneengebouwde woningen (rijwoningen), twee-aan-een-gebouwde woningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedragen 10 meter;
  • e. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • f. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen;
10.2.2 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • a. de afstand van de woning tot de zijdelingse gedeelde perceelgrens moet minimaal 2 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • b. de afstand van de woning tot zijdelingse niet gedeelde perceelgrens moet 0 meter of minimaal 2 meter bedragen;
  • c. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 4 meter.
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 400 ten behoeve van de aaneengebouwde woningen;
10.2.3 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter.
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter indien niet aaneengebouwd is;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
10.2.4 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter;
  • c. de afstand tussen de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
10.2.5 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 5,5 meter;
  • f. indien bijbehorende bouwwerken niet in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter te bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een bijbehorend bouwwerk niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.
10.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, lid b ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
10.5.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4 lid c. teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 10.1, lid b en artikel 10.5.1. plaats vindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
10.5.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel10.2.1, lid b als voldoende aannemelijk gemaakt wordt dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.

Artikel 11 Wonen - 4

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. tuinen en erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen "Wonen - 4" mag niet meer bedragen dan 24.
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomst de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. als hoofdgebouwen zijn toegestaan aaneengebouwde woningen (rijwoningen), twee-aan-een-gebouwde, geschakelde woningen en vrijstaande woningen;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt 10 meter;
  • e. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • f. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen;
11.2.2 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • a. de afstand van de woning tot de zijdelingse gedeelde perceelgrens moet minimaal 2 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • b. de afstand van de woning tot de zijdelingse niet gedeelde perceelgrens moet 0 meter of minimaal 2 meter bedragen;
  • c. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 4 meter;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 400 ten behoeve van de aaneengebouwde woningen;
11.2.3 Twee- aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter.
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
11.2.4 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter;
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350;
11.2.5 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 5,5 meter;
  • f. de afstand van aan- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens moet 0 meter of minimaal 1 meter bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een aan- of bijgebouw niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.
11.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.

11.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
11.5.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4 lid c. teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 11.1, lid b en artikel 11.5.1 plaats vindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
11.5.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 lid b als voldoende aannemelijk gemaakt wordt dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.

 

Artikel 12 Wonen - 5

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. tuinen en erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen "Wonen - 5" mag niet meer bedragen dan 15;
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomst de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. als hoofdgebouwen zijn vrijstaande, twee-aan-een-gebouwde, geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen (rijwoningen) toegestaan;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt 10 meter; tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  • e. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • f. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen.
12.2.2 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • a. de afstand van de woning tot de zijdelingse gedeelde perceelgrens moet minimaal 2 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • b. de afstand van de woning tot de zijdelingse niet gedeelde perceelgrens moet 0 meter of minimaal 2 meter bedragen;
  • c. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 4 meter.
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 400;
12.2.3 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter.
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350;
12.2.4 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning maag niet minder bedragen dan 6 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter;
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
12.2.5 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 5,5 meter;
  • f. de afstand van aan- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens moet 0 meter of minimaal 1 meter bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een aan- of bijgebouw niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.
12.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.

12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, lid b ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
12.5.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4 lid c. teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 12.1, lid b en artikel 12.5.1 plaats vindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
12.5.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1, lid b als voldoende aannemelijk gemaakt wordt dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.

 

Artikel 13 Wonen - 6

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;
  • c. mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 75 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;
  • d. tuinen en erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen "Wonen - 6" mag niet meer bedragen dan 16;
  • b. hoofdgebouwen mogen alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd overeenkomst de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. als hoofdgebouwen zijn vrijstaande, twee-aan-een-gebouwde, geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen (rijwoningen) toegestaan;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt 10 meter; tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  • e. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • f. onder ieder hoofdgebouw mag een kelder worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder maximaal de oppervlakte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen en de bouwdiepte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding uitgesloten – hoofdgebouw” mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd.
13.2.2 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 4,5 meter;
  • a. de afstand van de woning tot de zijdelingse gedeelde perceelgrens moet minimaal 2 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • b. de afstand van de woning tot de zijdelingse niet gedeelde perceelgrens moet 0 meter of minimaal 2 meter bedragen;
  • c. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 4 meter;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 400;
13.2.3 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn to de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter.
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen indien deze niet aaneengebouwd is;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350;
13.2.4 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 meter;
  • b. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 8 meter;
  • c. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen;
  • d. de maximale inhoud (uitgedrukt in m3) van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het oppervlak van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) + 350.
13.2.5 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. de totale inhoud (uitgedrukt in m3) van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m2) - 10;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 5,5 meter;
  • f. de afstand van aan- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens moet 0 meter of minimaal 1 meter bedragen;
  • g. aan de zijde(n) waar een aan- of bijgebouw niet aan een ander gebouw wordt aangebouwd dient de afstand tussen de gebouwen minimaal 1 meter te bedragen.
13.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
      • erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
      • verlichting, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 8 meter bedraagt;
    • 3. per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden opgericht;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
  • b. Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen zijn toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    • 3. het bebouwd oppervlak bedraagt maximaal 20 m2;
    • 4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. bewoning als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van mantelzorg;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. seksinrichting;
  • f. prostitutie;
  • g. growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1, lid b ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. niet wordt afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
13.5.2 Kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.4, lid c. teneinde medegebruik van woningen en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning toe te staan, mits:

  • a. maximaal 75 m2 van een woning gebruikt wordt voor kamerbewoning
  • b. geen combinatie van kamerbewoning met de uitoefening van beroepen aan huis als bedoeld in artikel 13.1, lid b en artikel 13.5.1 plaats vindt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
13.5.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.1, lid b als voldoende aannemelijk gemaakt wordt dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waterkering als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Waterstaat - Waterkering.

14.2.2 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming

14.2.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;

b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
14.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

14.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;

b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Dakkapellen

Ten aanzien van het realiseren van dakkapellen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van dakkapellen mag per dakschild niet meer ruimte in beslag nemen dan 50% van de oppervlakte van dat dakschild;
  • b. het hoogst gelegen deel van iedere dakkapel moet lager liggen dan het noksnijpunt van de woning;
  • c. de buitenzijde van de zijkant van de dakkapellen (zijwand) moet minstens 50 centimeter vanaf de rand van het dakschild (of de gemeenschappelijke erfgrens) van de betreffende woning zijn gelegen, tenzij de dakkapel zich over twee aaneengebouwde woningen uitstrekt. In dit laatste geval moet de afstand van de rand van het dakvlak tot de zijde die niet vast zit aan de dakkapel van de buren worden verdubbeld tot 100 centimeter. Als de afstand tot de rand van het dakschild 50 centimeter bedraagt, mag de dakkapel geen grotere overstekken hebben dan 15 centimeter;
  • d. de bovenkant van de verticale voorzijde van de dakkapel mag niet hoger zijn gelegen dan 3 meter boven de vloer van de bouwlaag waarvoor de dakkapel is bedoeld;
  • e. dakkapellen waarvan de kozijnen geheel of gedeeltelijk in het verlengde van het gevellijngebied worden gebouwd mogen geen grotere breedte hebben dan 50% van de (bruto) gevelbreedte waarin de dakkapel gelegen is.

16.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • f. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • g. opslag en verkoop van (consumenten)vuurwerk.

17.2 Parkeren

De parkeerbehoefte behorende bij de functies in het plangebied dient binnen het plangebied gerealiseerd te worden conform de beleidsnota 'Parkeernormen' van de gemeente Nieuwkoop, zoals opgenomen in Bijlage 1.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 geluidzone - weg
18.1.1 Doel aanduiding

De voor 'geluidzone - weg' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen in hoofdstuk 2 van deze regels, primair bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting op de gevels van de te realiseren geluidgevoelige objecten.

18.1.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder) toe te voegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg'.

18.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 18.1.2 voor het bouwen van geluidgevoelige objecten, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend indien uit nader akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende wettelijke grenswaarde.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen teneinde een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen toe te staan indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden;

van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Parkeerbeleid

Het bevoegd gezag kan de uitgangspunten met betrekking tot parkeren, als opgenomen in Bijlage 1 bij de Regels, wijzigen indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

20.2 Overschrijding bestemmingsplangrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten einde een overschrijding van bestemmingsgrenzen toe te staan, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.

20.3 Wettelijke regelingen

Het bevoegd gezag kan in de regels opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar of welke ontleend worden aan bepalingen in wettelijke regelingen, aanpassen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan worden gewijzigd.

Artikel 21 Algemene procedureregels

21.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

22.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Vivero, Langeraarseweg 12 en Landgoed Langeraar van de gemeente Nieuwkoop.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 19 maart 2015.

E.R. van Holthe, F. Buijserd

griffier burgemeester