direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietsenstalling Lange Mare
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00152-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Veel Leidenaren komen op de fiets naar de binnenstad. Dit is op de Lange Mare goed te zien, vooral op de zaterdagen. Dan staan hier veel fietsen. De gemeente huurt al jaren het achterterrein van de Hartebrugkerk, maar daar zijn onvoldoende fietsparkeerplekken. Dit wil de gemeente verbeteren door de fietsenstalling uit te breiden.

Leiden heeft de ambitie het fietsen te stimuleren als vervoermiddel naar het stadscentrum en tegelijkertijd de toegankelijkheid en de leefbaarheid van de openbare ruimte te verbeteren. Om deze doelstelling te behalen, is het realiseren van fietsparkeercapaciteit in de vorm van fietsenstallingen op strategische locaties in het centrum noodzakelijk, zodat het gemakkelijk en aantrekkelijk is om de fiets te parkeren en de loopafstanden naar de bestemmingen in de binnenstad klein blijven.

1.2 Begrenzing projectgebied

Het plangebied ligt in de binnenstad van Leiden, in de wijk De Camp. Onderstaande luchtfoto is de locatie weergeven. Kadastraal bekend als een onderdeel van de gemeente Leiden, sectie H, nummer 4275. In Bijlage 1 Plancontour is de plancontour opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00152-0301_0001.png"

figuur 1.1: Planlocatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld  
Binnenstad   17-10-2019  
Parapluherziening beleidsregels parkeren Binnenstad en Stationsomgeving   14-10-2021  
Parapluherziening Fietsparkeren   18-02-2021  

Het bouwplan wordt geprojecteerd op gronden waarop de bestemmingsplannen 'Binnenstad', 'Parapluplan Fietsparkeren' en 'Parapluplan beleidsregels parkeren Binnenstad en Stationsomgeving' van toepassing zijn.

1.3.1 Binnenstad

Vanuit het bestemmingsplan 'Binnenstad' geldt de enkelbestemming 'Cultuur en ontspanning' (artikel 5) met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (artikel 17) en 'Waarde - Cultuurhistorie' (artikel 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00152-0301_0002.png"

figuur 1.2 Uitsnede verbeelding BP Binnenstad

Het bouwplan is in strijd op de volgende punten uit het bestemmingsplan 'Binnenstad':

Binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' zijn fietsenstallingen toegestaan ten dienste van de binnen de bestemming toegestane gebruik, in dit geval culturele, educatieve, recreatieve, sociale of godsdienstige doeleinden. De fietsenstalling staat ten dienste van algemeen gebruik voor fietsparkeerders in de binnenstad. Dit komt niet overeen met één van de mogelijk gemaakte functies. Derhalve is het gebruik als algemene fietsenstalling niet toegestaan.

1.3.2 Parapluherziening beleidsregels parkeren Binnenstad en Stationsomgeving

In het gebied rond station Leiden Centraal en de binnenstad houdt de gemeente het bouwen van autoparkeerplaatsen bij nieuwbouw en andere projecten tegen. Zo wil de gemeente het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer stimuleren. En het aantal autobewegingen van en naar de binnenstad verminderen. Voor deze gebieden geldt een maximumparkeernorm.

Het voorgaande parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening voorziet in een dynamische verwijzing naar de parkeerregels. Op basis van de huidige bepaling is het al mogelijk om in gebieden een maximale parkeernorm te hanteren. Echter zal in onderhavig bestemmingsplan ter verduidelijking een aanvullende bepaling worden opgenomen voor het hanteren van een maximale parkeernorm, specifiek voor de gebieden Binnenstad en Stationsomgeving waar een maximale parkeernorm van toepassing is.

Tevens is er een gebruiksbepaling worden opgenomen voor de gebieden waar op grond van de beleidsregels een maximale parkeernorm van nul geldt. Deze gebruiksbepaling regelt dat voor zover er binnen bestemmingen functies zijn toegestaan, waar op grond van de beleidsregels een maximale parkeernorm van nul geldt, terwijl er binnen die bestemming wel 'parkeren' is toegestaan, vanaf de inwerkingtreding van de beleidsregels geldt dat het realiseren van nieuwe parkeerplaatsen dan wel het aanvangen met gebruik van gronden voor het parkeren van auto's ten behoeve van die functies als strijdig gebruik wordt aangemerkt.

1.3.3 Parapluherziening Fietsparkeren

Het doel van de parapluherziening Fietsparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

Het projectgebied betreft de binnenplaats achter de Hartebrugkerk. Dit betreft een binnenplaats met verschillende opstallen, waaronder de Romanuszaal. De ruimte is afgeschermd middels een tuinmuur. In de huidige situatie wordt de ruimte gebruikt door de kerkparochie voor verschillende activiteiten. Op zaterdag wordt de binnenplaats gebruikt als pop-up fietsenstalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00152-0301_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00152-0301_0004.png"

2.2 Beschrijving van het project

Voor het realiseren van een fietsenstalling op deze locatie is het nodig om de Romanuszaal op het achterterrein van de kerk te verplaatsen. Hiervoor wordt een extra verdieping op het achterterrein gerealiseerd waar ruimte ontstaat voor een gelijkwaardige zaal die door de kerk gebruikt kan worden voor bijeenkomsten.

Het project richt zich op het realiseren van de fietsenstalling, met openbaar toilet, en het verwezenlijken van een nieuwe Romanuszaal zodat de noodzakelijke vergroting van het aantal fietsparkeerplekken op deze inpandige locatie mogelijk wordt. Ook de verplaatsing van de huidige trafo op het binnenterrein speelt hierin een cruciale rol.

Samengevat bevat de Hartebrugstalling:

  • Een bewaakte fietsenstalling met circa 350 inpandige plekken op maaiveldhoogte.
  • Inclusief ruimte voor 40 buitenmodelfietsen en 4 bakfietsplekken (minimum).
  • Openbare ruimte (nog) te gebruiken voor fietsen, scooters en bakfietsen.
  • Nieuwe Romanus paviljoen (moderne tegenhanger).
  • Daktuin met aandacht voor groen.
  • Inpandig openbaar integraal toilet.
  • Verplaatsen wijktrafo van binnenterrein naar buiten in de vorm van een peperbus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00152-0301_0005.png"

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan beleidsstukken van de provincie, de regio en de gemeente voor zover deze relevant zijn voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.

Aangegeven wordt hoe het voorliggende plan past binnen de vigerende beleidskaders. Aangezien het plan geen raakvlakken heeft met ruimtelijk beleid op nationaal niveau (de omvang is te klein om daadwerkelijk op rijksbelangen van invloed te zijn), zullen nationale beleidsstukken niet worden genoemd in dit hoofdstuk.

3.1 Provinciaal en regionaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.1.1.1 Beleidskader

De Visie ruimte en mobiliteit en de daarbij behorende Verordening ruimte 2014 zijn op 1 april 2019 vervallen. In het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Inmiddels zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland - Herziening 2021, het Omgevingsprogramma Zuid-Holland - Herziening 2021 en de Omgevingsverordening Zuid- Holland – herziening 2021 in ontwerp ter inzage. Op dit moment wordt er enkel getoetst aan het vastgestelde beleid.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

In de Omgevingsvisie heeft de provincie Zuid-Holland 7 ontwikkelambities opgenomen. Ambitie 2 luidt: bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor. Met het opnemen van deze ambitie tracht de provincie de bereikbaarheid te versterken door in te zetten om meedere modaliteiten, waaronder de fiets. Door toenemende ontwikkeling wordt het druk op de wegen. Het stimuleren van fietsgebruik is een goede oplossing om binnensteden bereikbaar te houden. Het realiseren van een grote, centrale fietsenstalling, als onderdeel van de agenda Autoluwe Binnenstad, sluit goed aan op de amibites neergelegd in de proviniciale omgevingsvisie.

3.1.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.1.2.1 Beleidskader

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de ladder duurzame ontwikkeling. Het project ligt ook niet binnen de grenzen van een molenbiotoop. De omgevingsverordening Zuid-Holland staat de ruimtelijke ontwikkeling daarom niet in de weg.

3.1.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.1.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 2019 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
  • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan punt 1 en 3 van de regionale structuurvisie Holland Rijnland 2030. Door andere modaliteiten dan de auto te stimuleren, en tegelijkertijd minder te voorzien in faciliteiten die het gebruik van de auto stimuleren, wordt verwacht dat bewoners overstappen naar andere vervoersmodaliteiten dan de auto (zoals het OV en fiets). Door dit te bereiken is het mogelijk om stedelijke ontwikkeling te concentreren.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Leiden 2040 (1.1)
3.2.1.1 Beleidskader

De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld. Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere visie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijk keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd.

De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. De stadskeuzes binnen de thema's geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn:

  • Leiden maakt ruimte voor een groen-blauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterken en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden;
  • Leiden kiest voor binnenstedelijke verdichting in plaats van bouwen in het buitengebied;
  • Leiden bouwt naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden. We doen dit op duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijze;
  • Leiden wijst nieuwe hoogbouwclusters en bouwhoogtes aan in de stad;
  • Leiden kiest voor duurzame mobiliteit: gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad;
  • Leiden brengt brengen de ondergrond in kaart en bereiden de ondergrond voor op de toekomst, waardoor we ontwikkelingen onder en boven de grond goed op elkaar af stemmen.

Leiden is opgedeeld in drie leefmilieus. Per leefmilieu zijn gebiedsgerichte aandachtspunten en kenmerken geformuleerd die, samen met de stadskeuzes, helpen bij concrete projecten of gebiedsontwikkelingen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Met het realiseren van een openbare fietsenstalling langs een prominente fietsroute naar de Leidse binnenstad, wordt getracht het gebruik van de fiets te versterken. Dit draagt bij aan het voornemen om de binnenstad van Leiden autoluw te maken. Daarmee is het project in lijn met de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040.

3.2.2 Parkeervisie Auto- en fietsparkeren 2020 - 2030
3.2.2.1 Beleidskader

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats. De normen voor auto- en fietsparkeren zijn verder uitgewerkt in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

De gemeente Leiden zet de fiets en de voetganger op de eerste plek. Daarom wil de gemeente het fietsparkeren sterk verbeteren. Met goede fietsparkeervoorzieningen stimuleert de gemeente het gebruik van de fiets en geeft ze de voetganger weer ruim baan in de stad. Acht visiepunten op fietsparkeren vormen de rode raad.

  • 1. De gemeente besteedt extra aandacht aan gebieden waar fietsparkeren nu een probleem is en waar grote kansen liggen om het fietsen te stimuleren.
  • 2. De gemeente organiseert het fietsparkeren op een intuïtieve manier (bijvoorbeeld aansluitend op fietsroutes), zodat de juiste fiets(er) op de juiste plek terechtkomt.
  • 3. Met fietsparkeren versterkt de gemeente de relatie tussen de fiets, de auto en het openbaar vervoer.
  • 4. Leidse fietsenstalling worden zo efficiënt mogelijk benut, bijvoorbeeld door – in overleg met instellingen en bedrijven – bewoners toegang te geven tot bezoekers-, school- en bedrijfsstallingen.
  • 5. Op locaties waar extra behoefte aan fietsparkeerplaatsen is, investeert de gemeente in nieuwe hoogwaardige voorzieningen. Ook onderzoekt de gemeente de mogelijkheden van flexibele fietsparkeeroplossingen.
  • 6. De gemeente gebruikt reguleringsmaatregelen om het fietsparkeren in de stad te beheersen.
  • 7. In Leiden is de fiets het uitgangspunt in het ontwerp van nieuwe gebouwen. Dit geldt ook voor gebouwen die een andere functie krijgen.
  • 8. De gemeente zoekt aansluiting bij nieuwbouw- en andere projecten om extra fietsparkeervoorzieningen te creëren of om de kwaliteit van het fietsparkeren te verbeteren

De Hartebrugkerk ligt zeer centraal in de binnenstad en in de nabijheid van de winkelstraten. Het is een ideale locatie voor fietsgebruikers omdat het aan het einde van een belangrijke fietsroute (Lange Mare) richting de binnenstad ligt. De huidige stalling die wordt gehuurd door de gemeente, in de achtertuin van de kerk, heeft op dit moment ca. 110 plekken en is enkel op zaterdag open. Op de zaterdagen worden wekelijks op de Lange Mare ter hoogte van de kerk tijdelijke rekken (pop-up stalling) geplaatst waardoor een groot deel van de openbare ruimte vol staat met fietsen. Vergroting van de stalling naar maximaal 350 plekken op maaiveld en het bieden van meer comfort past bij de ambitie en benoemde visiepunten.

3.2.3 Agenda Autoluwe binnenstad
3.2.3.1 Beleidskader

De ambitie om de Leidse binnenstad autoluwer te maken is niet nieuw. Al in de jaren ’80 van de vorige eeuw werd de omgeving van de Nieuwe Rijn autovrij gemaakt. Uit de Haarlemmerstraat waren vlak daarvoor de geparkeerde auto’s verdwenen. De afgelopen 40 jaar zijn veel maatregelen genomen om aangenamer te kunnen verblijven in de binnenstad.

De Agenda Autoluwe Binnenstad is een programma om de komende jaren meer ruimte te creëren voor een groene en vitale binnenstad. Door een minder prominente rol van geparkeerde en rijdende auto’s in de binnenstad (autoluw) kunnen we invulling geven aan deze opgave. De agenda draagt bij aan de volgende zes doelen:

  • 1. Hogere kwaliteit van de openbare ruimte
  • 2. Meer ruimte en kwaliteit voor voetgangers, fietsers en ov
  • 3. Versterken economische vitaliteit
  • 4. Meer ruimte voor voorzieningen
  • 5. Schone lucht en minder geluidshinder, hittestress en wateroverlast
  • 6. Inclusieve en toegankelijke stad

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

In de agenda Autoluwe Binnenstad is het hoofddoel om de Leidse binnenstad nu, straks en later een fijne plek te laten zijn, zowel voor de leefbaarheid als het ondernemersklimaat. De fietsenstalling Hartebrugkerk draagt daaraan bij met de onderstaande doelstellingen van de Agenda Autoluwe Binnenstad:

  • 1. Een hogere kwaliteit van de openbare ruimte.

Door de stalling is de pop-upstalling niet meer nodig op zaterdag en komt de openbare ruimte rondom de kerk meer tot zijn recht.

  • 2. Meer ruimte en kwaliteit voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

De stalling is een kwalitatieve voorziening, die reizigers kan doen besluiten om met de fiets naar de stad te komen.

  • 3. Het versterken van de economische vitaliteit.

Een mooiere openbare ruimte en deze voorziening voor winkelend publiek en bezoekers aan het kernverblijfsgebied draagt bij aan een kwalitatief beter ondernemersklimaat.

  • 4. Meer ruimte voor voorzieningen.

Het aantal parkeervoorzieningen neemt toe en er komt een openbaar toilet in de stalling.

  • 5. Schone lucht, minder geluidshinder, hittestress en wateroverlast.

Meer fietsgebruik in plaats van autogebruik zorgt voor verbetering.

  • 6. Een inclusieve en toegankelijke stad.

De stalling draagt bij aan een beter toegankelijke openbare ruimte rondom de kerk. Bovendien zorgt het inpandige openbare toilet ervoor dat mensen, met een beperking, een betere toegang hebben tot sanitair.

3.2.4 Duurzaamheidsbeleid
3.2.4.1 Beleidskader

Warmtevisie

Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.

De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig

  • de komende jaren moeten er meer huizen aangesloten worden op het warmtenet
  • in wijken waar het uitbreiden van het warmtenet wat complexer is kan gekozen worden voor geheel elektrische verwarming;
  • voor de huizen die (nog) niet op het warmtenet kunnen worden op het warmtenet, geldt dat er in ieder geval flink geïsoleerd moeten worden zodat deze gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld een warmtepomp.

Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:

  • 1. Leiden Zuidwest
  • 2. Merenwijk
  • 3. De Kooi/Noorderkwartier
  • 4. Bio Science Park/Stationsgebied
  • 5. De Mors/Slaaghwijk
  • 6. Stevenshof

Leiden Duurzaam 2030

In het ambitiedocument Leiden Duurzaam 2030 (RV. 150105) is de lange termijn visie op wat duurzaamheid voor Leiden betekent vastgelegd. Voor Leiden zijn dit zestien concrete doelstellingen voor de periode 2016-2020. Deze ambities zijn in samenspraak met organisaties, groepen en personen in de stad geformuleerd.

In 2030 moet het stedelijk systeem zo ingericht zijn dat;

  • het een bijdrage levert aan het terugdringen van de factoren die het leven van huidige en toekomstige generaties belasten, te weten: de CO2-uitstoot, de uitputting van grondstoffen, bodem en drinkwater, de vervuiling van lucht en water, de achteruitgang van de biodiversiteit en het produceren van (rest)afval.
  • het is toegerust op de mogelijk effecten van het veranderende klimaat.

Duurzaamheidsagenda 2016-2020

Om de ambities uit Leiden Duurzaam 2030 te bereiken is de duurzaamheidsagenda 2016-2020 opgesteld. Deze duurzaamheidsagenda volgt de duurzaamheidsagenda van 2011 - 2014 op. In deze duurzaamheidsagenda zijn voor zes thema's prioriteiten geformuleerd;

  • 1. energie (energiebesparing en benutting van duurzame energie)
  • 2. duurzaam ondernemen
  • 3. biodiversiteit
  • 4. afvalstromen
  • 5. mobiliteit
  • 6. klimaatadaptatie

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de ambities geformuleerd in Leiden Duurzaam 2030. Aan de hand van de duurzaamheidsagenda 2016-2020 kan een prioritering gemaakt worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.4.2 Onderzoeksresultaten

Het dak is geschikt voor zonnepanelen en wordt ook geschikt gemaakt voor een extensief sedumdak. Het uiteindelijke ontwerp voldoet aan alle duurzaamheidseisen en wordt vergund met energielabel A+++

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.

Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte 2014

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.

Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

4.1.2.2 Onderzoek

Het plan ligt op gronden met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Een omgevingsvergunning is nodig wanneer er grondwerkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van de woning bij dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 25 m2. Met het realiseren van het planvoornemen zullen deze vrijstellingsgrenzen worden overschreden. Ten aanzien van de aanvraag omgevingsvergunning is er archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

IDDS Archeologie heeft in juli 2023 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Lange Mare 79 in Leiden, gemeente Leiden. De doel- en vraagstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Met het inventariserend veldonderzoek wordt deze verwachting getoetst en zo nodig aangevuld.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied, met uitzondering van ingrepen tot maximaal 0,8 m -mv (-0,5 m NAP) in het gebied met het compactstation en met uitzondering van ingrepen tot maximaal 1,5 m -mv (-1,3 m NAP) in het gesaneerde gebied. De beste vorm van vervolgonderzoek is een proefsleuvenonderzoek, echter op basis van de zeer beperkte ruimte in het plangebied, de noodzakelijke sloopwerkzaamheden en de relatief ondiepe ontgravingen (tot -0,38 m NAP) wordt geadviseerd om de ondergrondse sloopwerkzaamheden en de andere graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden (protocol opgraven) om zo de eventueel aangetroffen archeologische waarden te documenteren en veilig te stellen.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering het plan niet in de weg.

4.1.2.4 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.5 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Landgoederen en kastelen vormen voor Zuid-Holland een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een 'landgoed- en kasteelbiotoop'. Bijna alle 228 historische windmolens in Zuid-Holland zijn ook van nationaal belang (beschermd als rijksmonument). Via de provinciale molenbiotoop wordt aanvullend op het behoud van het monumentale object ook de omgeving van het monument beschermd, door het behouden van vrij zicht en voldoende windvang. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een 'molenbiotoop'.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresullaten
4.2.2.1 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied ligt binnen het Rijksbeschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de singels'.

Algemeen

In de beschrijving van het beschermds stadsgezicht 'Leiden binnen de singels' is de historische ontwikkeling van de stad weergegeven. Als kenmerken van de Leidse binnenstad worden genoemd:

  • de zeer dichte verkaveling met rijk bouwhistorisch archief;
  • de aaneengesloten bebouwing van smalle panden met dwarskappen;
  • de weinige tuinen;
  • de verschillende wijze van invulling van de ruimte op de stadswallen;
  • het veelvuldig voorkomen van hofjes;
  • de beperkte ruimtelijke structurele relatie van de stad binnen de singels met de ontwikkeling erbuiten;
  • de open ruimte in de stad wordt voornamelijk gevormd door het water in de vorm van grachten en singels;
  • ook rond de kerken is open ruimte.


Locatiespecifiek

Het pand staat in het beschermd stadsgezicht Leiden binnen de Singels en is een Rijksmonument. Het betreft de R.K. kerk van Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen, kortweg de Hartebrugkerk. Het ligt in de noordelijke stadsuitbreiding van rond 1350 waarbij Maredorp onderdeel wordt van de stad.

Het betreffende terrein is gelegen achter de kerk en grenst aan de Lange Mare en de spijkerboorsteeg. Het huidige open terrein is ontstaan toen in 1896 een aantal huizen aan de Lange Mare is afgebroken ten behoeve van de bouw van een koor tegen de noordgevel van de kerk. Later werd op een deel van het open perceel een patronaatsgebouw neergezet. Het perceel is met hoge muren omgeven waardoor een open binnenplaats direct achter de kerk is ontstaan. Deze muren zijn deels overblijfsel van de oudere bebouwing. Doormiddel van een poort staat de binnenplaats in verbinding met de openbare ruimte.

De oostmuur van dit achtererf van de kerk staat oorspronkelijk in het water van de Mare. Het terrein wordt aan de noordzijde ontsloten met een achteruitgang. Na de demping van dit deel van de Mare in 1953 komt de muur aan de straat te staan en verandert de stedenbouwkundige situatie ingrijpend.

Cultuurhistorische beoordeling

De ingreep betreft het vullen van de plaats met een fietsstalling, het overkappen en op het platte dak plaatsen van een nieuw 'patronaatsgebouw'.

Met het bebouwen en overkappen verdwijnt de open binnenruimte. Deze ruimte betreft geen historische open ruimte binnen een bouwblok, een tuin of een binnenplaats als onderdeel van een gebouwtypologie. Daarnaast grenst deze plaats niet aan een woongebouw. Daarmee is het overkappen van deze ruimte een beperkte aantasting van de historische structuur en gaat niet ten koste van een historische groene ruimte en daarmee de leefbaarheid van de binnenstad. De open ruimte zou alsnog vergroend kunnen worden. Daarmee wordt deze plek niet gebruikt voor deze andere belangrijke opgave.

Het dak boven de fietsenstalling gaat volledig schuil achter de hoge muur en zal niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

De opbouw op het dak zal zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Door het terug liggen ten opzichte van de rooilijn zal het zicht op het koor van kerk wel enigszins worden beïnvloed maar niet zodanig dat dit beeld ingrijpend wordt verstoord.

4.2.2.2 Rijksmonument Hartebrugkerk

Het plan ziet tevens toe op het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo is voor deze activiteit een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning kan gezien artikel 2.15 van de Wabo alleen worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de toekomstige aanvraag dienen wij rekening te houden met het gebruik van het monument.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft op 27 mei 2024 een positief advies voor het planvoornemen tot sloop van de Romanuszaal en het bouwen van de fietsenstalling.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.


Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

    • a. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Gemeentelijk beleid

Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.


Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.

Gedragscode soortbescherming gemeenten

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.

Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid

De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.

Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:

  • 1. beschermen en zo mogelijk verbeteren van de Groene Hoofdstructuur in de stad;
  • 2. verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties)

Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur. In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN).

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide bedraagt circa 5,9 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied circa 2 km. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Om de effecten van stikstof in beeld te brengen is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op beschermde stikstofgevoelige natuurgebieden.


Soortenbescherming

Door IDDS is in 2023 een quickscan ecologie uitgevoerd naar de huidige ecologische waarden in het plangebied. Op maandag 10 januari 2023 is een bezoek gebracht aan het plangebied en de directe omgeving. Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:

  • Vogels kunnen broeden in de bomen buiten het plangebied. De bomen staan binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. Wanneer de werkzaamheden binnen het broedseizoen uitgevoerd worden en broedende vogels aanwezig zijn, worden broedende vogels verstoord. Negatieve effecten op broedende vogels kunnen daarom niet uitgesloten worden.
  • De daken van het pand van de parochiezaal zijn toegankelijk voor vleermuizen, waardoor vleermuizen een verblijf onder het dak kunnen hebben. Door de sloop van dit pand kunnen vleermuizen worden gedood en/of verstoord. Ook kunnen verblijfplaatsen worden vernietigd.
  • Het gebouw tegen het schip van de kerk heeft ook potentiële verblijfplaatsen. Tegen dit gebouw wordt aangebouwd. Deze potentiële verblijfplaatsen zullen niet verloren gaan door de werkzaamheden maar wel verstoord worden. Negatieve effecten op potentieel aanwezige vleermuisverblijven zijn niet uitgesloten.
  • Tijdens de werkzaamheden kan gebruik gemaakt worden van bouwverlichting. Vleermuizen zijn gevoelig voor lichtverstoring bij hun verblijf en in essentiële delen van hun leefgebied. Als de lichtbundels op de aangrenzende bebouwing of vegetatie schijnen, kan een negatief effect optreden voor vleermuizen.

Gelet op bovenstaande conclusies, is nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen noodzakelijk. Door IDDS is in 2024 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2021. Deze is als Bijlage 4 onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er zich geen verblijfplaatsen voor vleermuizen bevinden in de te slopen opstal.

4.3.3 Conclusie

Voor zowel de sloop, de aanleg en in het reguliere gebruik van het plangebied, vindt er geen stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats plaats. Het plan heeft dus geen nadelige gevolgen voor gebiedsbescherming. Het project is uitvoerbaar binnen het kader van de Wet Natuurbescherming.

De ontwikkeling heeft daarnaast geen verstorende effecten op beschermde dieren- en plantsoorten.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Beleid

Planologisch relevante leidingen worden in het bestemmingsplan opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad' gelden er geen beperkingen voor het plangebied. Er zijn geen dubbelbestemmingen aanwezig.

Op het terrein is wel een trafo van Liander aanwezig. Deze dient te worden behouden en zal in de omgeving van het plangebied worden teruggeplaatst.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in de binnenstad van Leiden. Dit is een gebied met verregaande functiemenging en kan derhalve als worden getypeerd als 'gemengd gebied'. De fietsenstalling zelf is derhalve geen gevoelig object.

Aangezien de fietsenstalling bedrijfsmatig als openbare fietsenstalling zal worden gebruikt, dient te worden nagegaan of er zich geen gevoelige objecten in de milieuhindercontour van de fietsenstalling bevinden. Een fietsenstalling is als zodanig niet opgenomen in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

Een fietsenstalling valt niet onder de Wet milieubeheer en dan dus ook niet onder het Activiteitenbesluit. Er zijn geen geluidnormen van toepassing vanuit de milieuwetgeving.

4.5.1.3 Conclusie

Door de aard, omvang en toegangelijkheid van de fietsenstalling, leidt het project redelijkerwijs niet tot milieu- en andere hinder voor omwonenden waar in de ruimtelijke besluitvorming rekening mee gehouden moet worden. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleid

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

Het project bestaat uit het realiseren van een overdekte fietsenstalling met een vervangende Romanuszaal op het dak. De Romanuszaal zal niet van functie wijzigen en dus conform de huidige bestemming Cultuur en ontspanning worden gebruikt. De toe te voegen fietsenstalling betreft geen verblijfsfunctie. Derhalve bestaat er geen noodzaak tot het uitvoeren van bodemonderzoek.

4.5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.3 Externe veiligheid
4.5.3.1 Beleid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

De fietsenstalling is geen activiteit met gevaarlijke stoffen. De locatie ligt niet binnen een PR 10-6 contour. Er wordt met de fietsenstalling geen verblijfsfunctie ((beperkt) kwetsbare object) gecreëerd, aangezien mensen slechts een beperkte tijd aanwezig zijn in de fietsenstalling. Ook zal door het slopen en nieuwbouwen van de Romanuszaal het aantal mensen dat zich op de locatie bevindt, niet toenemen. De fietsenstalling wordt voorzien van voldoende vluchtwegen en is bij calamiteiten goed bereikbaar.

4.5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Beleid

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten

De fietsenstalling/aanlegsteiger levert geen bijdrage aan het weg- en spoorwegverkeerslawaai. Het zal hiermee geen extra geluidsbelasting veroorzaken op geluidgevoelige bestemmingen. De fietsenstalling/aanlegsteiger is geen geluidsgevoelige bestemming en leidt dus niet tot extra blootstelling van de gebruikers ervan aan wegverkeers-, spoorwegverkeers- en industrielawaai. Hiermee zijn er, met betrekking tot het aspect geluid, geen effecten te verwachten van de ontwikkeling van de fietsenstalling.

4.5.4.3 Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.5 Luchtkwaliteit
4.5.5.1 Beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Nieuwe plannen moeten aan de normen voor de luchtkwaliteit worden getoetst.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plan heeft betrekking op de realisatie van een fietsenstalling. Dit is een klein ruimtelijk plan waarbij geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt. Het plan draagt niet in betekende mate bij en heeft geen negatieve effecten op de gezondheid. Het betreft een NIBM project, dat zonder verdere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan worden uitgevoerd. In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of op deze locatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is het geval, want de concentratie stikstofdioxide en fijnstof ligt op deze locatie ruim onder de EU-grenswaarde. Er is daarom geen belemmering voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.

Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.

4.5.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Milieueffectrapportage

4.6.1 Beleid

Voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, moet worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dit staat in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden.

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor:

de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r. Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Een Wabo-vergunning wordt in Besluit m.e.r. niet gerekend onder een plan waarvoor plan-m.e.r.-plicht geldt. De aanleg van een fietsenstalling is niet opgenomen in Besluit m.e.r. Er is derhalve geen noodzaak tot het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

4.6.3 Conclusie

Het Besluit is voor dit plan niet van toepassing. Voor dit plan bestaan geen verplichtingen op basis van dit Besluit.

4.7 Stedenbouwkundige inpassing

De Lange Mare is een belangrijke entree van de binnenstad voor langzaam verkeer. Het is onderdeel van een lange historische invalsroute en aantrekkelijk voor fietsverkeer van ver buiten de binnenstad. Nabij het hart van de Haarlemmerstraat is daarom een logische en populaire plek om de fiets (of brommer/scooter) te stallen. Voor voetgangers is de Lange Mare vanaf de bushaltes Langegracht ook een looproute. De Lange Mare is zeker in het zuidelijke gedeelte zelf een winkelstraat. Op drukke dagen zorgen de vele gestalde fietsen voor een belemmering van de toegankelijkheid, vermindering van de verblijfskwaliteit en verrommeling van het straatbeeld. Hiermee beïnvloedt het aantrekkelijkheid van de historische binnenstad op negatieve wijze.

Stedenbouwkundig gezien is het realiseren van een goed functionerende fietsenstalling van grote waarde. Overdekt en onder toezicht stallen biedt meerwaarde voor de aantrekkelijkheid van het winkelgebied Haarlemmerstraat en de rest van de binnenstad.

Bouwmassa

het bestaande open binnenterrein van de Hartebrugkerk zal volledig bebouwd worden. Door het optillen van het maaiveld en het realiseren van het nieuwe paviljoen wordt de bouwhoogte overschreden. De 50% bebouwingsregel komt voort uit de waarde die is gegeven aan onbebouwde ruimte op percelen, 'lucht in de bouwblokken'. Het opgetilde maaiveld zorgt voor meer groen. Het paviljoen is daarnaast op een zodanig wijze vormgegeven en gepositioneerd dat deze het zicht op het kerkgebouw (het koor) vanuit Lange Mare niet hindert. Dit is duidelijk gemaakt middels een zichtlijnenstudie. Het paviljoen zal zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte maar op een bescheiden en ondergeschikte wijze.

Schaduwwerking

Ten behoeve van de ontwikkeling is een quickscan bezonning uitgevoerd en als Bijlage 6 onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. Het onderzoek is gebaseerd op de uitgangspunten van de Haagse bezonningsnorm. De focus van het onderzoek is het behoud van bezonning op gevelopeningen en buitenruimtes van omliggende woningen. Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe ontwikkeling op één moment op de dag schaduw werpt op het dakterras van woning aan de Lange Mare 79. 21 maart valt er tussen 9:15 en 10:45 u ’sochtends (geheel en gedeeltelijk) schaduw van het Romanuspaviljoen op het dakterras van de buren. De zon staat dan nog vrij laag, waardoor er lange schaduwen zijn. Er blijft echter voldoende bezonning over de rest van de dag over, waardoor de bezonning blijft voldoen aan de Haagse bezonningsnorm.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Nationaal beleid

Nationaal Toekomstbeeld Fiets

Nederland staat voor een aantal grote ruimtelijke en maatschappelijke opgaven die dringend aandacht vragen. Bijvoorbeeld op het gebied van wonen, klimaat, stikstof, verstedelijking, bereikbaarheid, gezondheid, veiligheid, inclusiviteit, duurzaamheid en leefbaarheid. Tegelijkertijd neemt de behoefte aan mobiliteit alsmaar toe. Deze groei in goede banen leiden, is dan ook een grote uitdaging. De fiets speelt hierin een cruciale rol.

Het doel van het NTF is te laten zien:

  • waarom de gezamenlijke inspanning van Rijk, provincies, vervoerregio’s en gemeenten, samen met de maatschappelijke partners, kan bijdragen aan het oplossen van de huidige ruimtelijke en maatschappelijke opgaven,
  • tot welke toekomst deze inspanning kan leiden,
  • welke ingrepen moeten plaatsvinden om de potentie van de fiets te benutten bij de ruimtelijke en maatschappelijke opgaven en
  • hoe de samenwerking tussen gemeenten, vervoerregio’s, provincies, Rijk en de maatschappelijke partners er uit zou moeten zien.
4.8.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.

4.8.1.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsnota

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren openbaar vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technieken

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Ontsluiting

De hoofdentree van de fietsenstalling bevindt zich aan de Lange Mare. De Lange Mare is een van de hoofdfietsroutes naar de binnenstad.

4.8.2.2 Parkeren

Het aantal fietsparkeerplaatsen wordt vergroot om aan de behoefte naar fietsparkeerplaatsen te voldoen. Er komen maximaal 350 fietsparkeerplekken. In de bestaande situatie maakt ook de kerk gebruik van het binnenterrein om te voorzien in het fietsparkeerbehoefte. Zij zullen in de toekomstige situatie gebruik maken van de openbare fietsenstalling.

De voorliggende ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot een toename van een autoparkeereis.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 6

Voor de planperiode 2022 - 2028 zal het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. De ondertitel van het programma luidt: Water wijst de weg. Binnen het programma worden er 5 maatschappelijke opgaves benoemd, waar het Hoogheemraadschap de kerntaken aan koppelt:

  • Bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw;
  • Tegengaan van bodemdaling;
  • Versterking van de biodiversiteit;
  • Energieneutraal werken;
  • Nederland circulair in 2050.

Per deelgebied heeft het Hoogheemraadschap een interactieve visiekaart gemaakt, met de 4 landschapstypen (veen, steen, zand en zout). Afhankelijk van het plangebied geldt een ander visie. Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en wordt er meer water afgevoerd via de grote rivieren. Dit kan grote gevolgen hebben voor de (primaire) waterkeringen. Rijnland beschrijft in het WBP6 dat het als taak heeft het leefgebied, de inwoners en bedrijven te beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, de rivieren en het regionale watersysteem. Voor het beschermen van het gebied is samenwerken van belang. Rijnland zorgt er op die manier voor dat er bij ruimtelijke plannen waterveiligheid wordt meegenomen. Ook de overige (water gerelateerde) onderwerpen zoals peilbeheer, het watersysteem en wateroverlast) komen aan bod in het WBP6).


Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur

Per 1 januari 2024 is de Waterschapsverordening en de bijbehorende klimaatregels van kracht. Deze verordening vervangt de Keur. In de waterschapsverordening staan de regels voor bewoners en bedrijven die activiteiten doen bij oppervlaktewater, dijken en gemalen. Voor verschillende activiteiten zijn zorgplichten of vergunningsplichten opgenomen. De verordening geldt voor het beheergebied van hoogheemraadschap Rijnland.


Waterkeringen

Door de bevolkingsgroei, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de druk op de schaarse ruimte binnen Rijnland toe. Tegelijkertijd worden waterkeringen ook steeds meer gebruikt voor andere functies als recreatie, natuur, infrastructuur en wonen.

Om aan al deze facetten het hoofd te kunnen bieden, heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland onder meer de Nota Waterkeringen opgesteld, gericht op de primaire en regionale keringen. De Nota bestaat uit twee delen. In deel I staat de visie en doelstellingen op het waterkeringsbeheer. In deel II staan de beleidsregels. Deel II van de Nota Waterkeringen is sinds 1 juli 2015 vervangen door uitvoeringsregels.

Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.

Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Watertoets

Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het hoogheemraadschap.

4.9.2 Onderzoeksresultaten
4.9.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.9.2.2 Watertoets

Vooroverleg

In het kader van de ruimtelijke procedure dient vooroverleg plaats te vinden met het hoogheemraadschap van Rijnland, zie ook paragraaf 6.2.2 Vooroverleg. Het hoogheemraadschap heeft op 07-02-2024 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de ontwikkeling. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning benodigd.

Beschrijving van het watersysteem

De planlocatie ligt in een stedelijke omgeving. In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard.

Watercompensatie

In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. Er is geen sprake van een toename van verharding en er geldt daarmee geen compensatieplicht.

Veiligheid

Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.

Riolering

De riolering wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. Hierbij wordt uitgegaan van een gescheiden rioolstelsel (stelsel waarbij vuilwater en hemelwater door gescheiden buizen worden afgevoerd). Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling mogen geen (bouw)materialen toegepast worden waardoor het afstromende hemelwater bijvoorbeeld door uitloging verontreinigd kan raken. Gestreefd dient te worden naar het volgen van het voorkeursbeleid van het Hoogheemraadschap.

Volksgezondheid

Overstorten van vuilwater dient te worden voorkomen. Door het afkoppelen van hemelwater van de droogweerafvoer (DWA) worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd.

Bodem en grondwater

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Hierdoor zal bodemdaling niet aan de orde zijn. Grondwateroverlast is niet bekend en is ook niet te verwachten. Indien bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

Waterkwaliteit

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater leiden.

Verdroging

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; er is immers geen kans op verdroging als gevolg van het plan.

Natte natuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op NNN-gebieden in de omgeving zijn daarmee uit te sluiten.

Keur

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud

Er zijn geen wateren en kunstwerken in het plangebied gelegen, die onder de onderhoudsverplichtingen vallen van het Hoogheemraadschap. Beheer en onderhoud van de riolering is in handen van de gemeente Leiden.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 17 november 2017 heeft de raad van Leiden besloten (RV 17.0100) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien. De planlocatie ligt geheel binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht van de historische binnenstad van Leiden. Op basis van lid 9 is voor projecten binnen dit gebied wél een verklaring van geen bedenkingen vereist, tenzij de uiterlijke kenmerken van het pand ongewijzigd blijven aan de zijde(n) gericht naar de openbare ruimte. Dat is hier het geval en derhalve is het afgeven van een ontwerp - vvgb aan de gemeenteraad worden voorgelegd. In de raadsvergadering van 16 mei 2024 heeft de gemeenteraad ingestemd met het verlenen van een ontwerp - vvgb voor het ontwerp besluit Fietsenstalling Lange Mare (RV 24.0018).

Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken hebben vanaf vrijdag 28 juni 2024 tot en met vrijdag 9 augustus 2024 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit. Daarmee is het initiatief uitgezonderd van het afgeven van een definitieve verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad, op basis van artikel 1 lid 3 van de VVGB - lijst.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden.

Het betreft een bouwproject dat is aangewezen voor kostenverhaal. Het betreft een gemeentelijk project. In het kaderbesluit heeft de gemeenteraad het besluit genomen dat de kosten kunnen worden gedekt door de parkeerreserves. Het budget voor de uitvoering van het project wordt aan de raad voorgelegd in het uitvoeringsbesluit.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van deze ruimtelijke onderbouwing zijn geïnformeerd. Gedurende de inspraaktermijn worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing. Er zijn inhoudelijke reacties ontvangen het hoogheemraadschap Rijnland en de veiligheidsregio Hollands Midden. De reacties zijn verwerkt in de ruimtelijke onderbouwing.

6.2.3 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.

De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.

Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken hebben vanaf vrijdag 28 juni 2024 tot en met vrijdag 9 augustus 2024 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit.