direct naar inhoud van 4.2 Cultuurhistorie
Plan: Leiden Bio Science Park en station
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00089-0302

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Rijksbeleid

Nota Belvedère (1999)

Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in deze nota beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

Monumentenwet (1988)

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De 'Monumentenwet' geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen de cultuurhistorische waarden binnen het geschermd stadsgezicht als belangrijk toetsingscriterium te worden gehanteerd. Dit krijgt ondermeer vorm door bescherming via aangepaste bestemmingsplannen en het daarbij horende vergunningenstelsel.


De Monumentenwet richt zich vooralsnog voornamelijk op bescherming. Wijzigingen in het monumentenstelsel zijn aangekondigd door het Rijk maar zijn nog niet omgezet in wetgeving. Wel is duidelijk dat verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen doormiddel van de ruimtelijke ordening een belangrijke rol zal gaan spelen. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zal de gemeente andere instrumenten een rol moeten laten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dat 50 jaar.


Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt. Concreet betekent dit voor bestemmingsplannen dat er, doormiddel van een wijziging in het Besluit Ruimtelijke Ordening, met ingang van 01-01-2012 in bestemmingsplannen moet worden aangegeven wat de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden zijn en op welke wijze hiermee rekening wordt gehouden.


Ook de tweede pijler, vereenvoudiging van de regelgeving, is per 01-01-2012 gerealiseerd doormiddel van een wetswijzing. Hierbij geldt geen vergunningplicht vanuit de monumentenwet meer voor nader omschreven ondergeschikte wijzigingen van een rijksmonument en voor bepaalde bouwactiviteiten binnen een beschermd stadsgezicht. Een en ander wordt via een wijziging van het Besluit Omgevingsrecht toegepast. De laatste pijler zal vooral gestalte krijgen door het financieel stimuleren van onderzoek naar herbestemmingmogelijkheden en het wind-en waterdicht houden van leegstaande gebouwen.


Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed. Van oudsher bepalen de overheid en inhoudelijk deskundigen wat de cultuurhistorische waarden inhouden en wat en hoe zaken worden beschermd. Het beleid is er op gericht om burgers daar meer bij te betrekken maar ook een grotere stem daarin te geven.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland 2010 is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. In de CHS is een aantal gebieden aangewezen als topgebieden. De daadwerkelijke beleidsmatige aandacht van de provincie Zuid-Holland voor de diverse gebieden in in de CHS beperkt zich tot de zogenaamde topgebieden, molenbiotopen, landgoedbiotopen en archeologie. In de regioprofielen zijn de cultuurhistorische waarden binnen deze topgebieden nader omschreven en worden richtlijnen gegeven voor het behoud van deze waarden. Het volledige grondgebied van de gemeente Leiden ligt buiten deze topgebieden waardoor dit beleidsinstrument niet van toepassing is op de gemeente Leiden.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultureel Erfgoed Leiden 2005-2015 (2005)

De nota Cultureel Erfgoed Leiden is in 2005 vastgesteld en vervangt twee oudere nota's: de Leidse Monumentennota uit 1991 en de beleidsnota Archeologie 1996-2000, Toekomst voor Leids verleden uit 1996. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005-2015.


De nieuwe nota pakt de beleidsterreinen Monumentenzorg en Archeologie gezamenlijk op. Dit is nodig om een integraal beleid te ontwikkelen ten aanzien van het cultureel erfgoed van Leiden, een ontwikkeling die landelijk al werd ingezet door de Belvedèrenota van 1999. Hierin werd vooral de nadruk gelegd op de integratie van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen, een aandachtspunt dat ook in deze nieuwe nota duidelijk naar voren komt. Ook andere ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de monumentenzorg en archeologie komen tot uiting in deze nota; van de nieuwe archeologiewetgeving (Malta) tot de tegenwoordig veel grotere belangstelling voor het monument achter de gevel (bouwhistorie).


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten
4.2.2.1 Cultuurhistorische paragraaf

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

Bestemmingsplan Leiden Bio Science Park en station is een conserverend bestemmingsplan. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden binnen het kader van dit bestemmingsplan niet betrokken bij een ontwikkeling of wijziging.

Het plangebied wordt begrensd door de gemeentegrens achter de rijksweg A44 aan de westzijde, de Wassenaarseweg en gemeentegrens aan de noordzijde, de Sandifortdreef en de Albinusdreef inclusief station Leiden Centraal aan de oostzijde en de Plesmanlaan aan de zuidzijde. Het plangebied omvat in hoofdzaak het LBSP en het complex van het LUMC. Daarnaast omvat het plan het gebied met daarop station Leiden Centraal en het daarvoor gelegen stationsplein tussen de Plesmanviaduct en het Rijnsburgerviaduct.

Het plangebied ligt buiten de 17e eeuwse stad. Het westelijke deel tot aan de Darwinweg werd in 1896 toegevoegd aan de gemeente Leiden, een smalle strook tot aan ca. de Archimedesweg werd in 1920 toegevoegd. Het merendeel van het gebied behoort sinds 1966 tot de gemeente Leiden.

Tot ca. 1900 bestond het gehele plangebied voornamelijk uit het open polderlandschap van de Pesthuispolder.

In de polder lagen twee belangrijke ruimtelijke structuren: het pesthuiscomplex en de Endegeesterweg die onderdeel uitmaakte van de landweg tussen Den Haag en Amsterdam. Het complex van het Pesthuis bestaat uit het in 1661 gebouwde eigenlijke Pesthuis, een dubbele gracht en een aantal bijgebouwen die deels dateren uit de 17e eeuw en deels uit de periode dat het complex in gebruik was als militaire gevangenis tussen 1822 - 1941. De buitenste gracht is grotendeels een recente reconstructie waarbij het stuk aan de zuidzijde niet volledig werd aangelegd vanwege de aanwezigheid van de Plesmanlaan. Het Pesthuiscomplex bestaande uit gebouwen, watergangen en inrichting is van zeer hoge cultuurhistorische waarde en grotendeels beschermd als rijksmonument. Alleen de dienstwoningen ten westen van het pesthuis zijn als karakteristiek pand opgenomen vanwege de functionele samenhang met de geschiedenis van het complex. De woningen zijn nog goed herkenbaar als eenvoudige dienstwoningen uit de tweede helft van de 19e eeuw. Mogelijk bevatten ze nog delen van het voormalig turfhuis dat deel uitmaakte van het 17e eeuwse complex.

De loop van de belangrijke historische landweg tussen Den Haag en Amsterdam is bij herinrichting van het gebied in de periode 1970 -1980 tussen de Plesmanlaan en Wassenaarseweg verloren gegaan.

De prestedelijke polderverkaveling is na 1966 haast volledig vergraven. Een nog bestaand en goed beleefbaar overblijfsel wordt gevormd door de Poelwetering, uitgezonderd de bocht langs de Sandifortdreef. De watergang vanuit het Pesthuis naar de Sandifortdreef maakt eveneens deel uit van de oude polderverkaveling. Deze watergangen vormen een essentieel deel van de waterberging van het gebied en zijn als zodanig bestemd. Daarmee is het voortbestaan voldoende geborgd.

Een eerste grote stedelijke ingreep in het gebied vindt plaats wanneer vanaf 1923 begonnen wordt met de bouw van de in 1912 door rijksbouwmeester J.A.W.Vrijman ontworpen Cité Médical. Dit complex wordt de opvolger van het 19e eeuwse universitair ziekenhuis in de binnenstad en is opgebouwd als een verzameling losse paviljoens in een parkachtige omgeving.

Bij de bouw van het huidige LUMC vanaf 1980 is het grootste deel van dit voor Nederland zeer zeldzame complex afgebroken. Alleen het noordelijk deel tussen Sandifortdreef en Wassenaarseweg, het zogenaamde Boerhaavecomplex, en het buiten het plangebied gelegen Poortgebouw en de villa met bijbehorende tuin (Terweepark) zijn bewaard. In dit gebied ligt een aantal gebouwen naar het ontwerp van Vrijman en een aantal naoorlogse gebouwen die met een afwijkende architectuur wel binnen het stedenbouwkundig concept zijn gerealiseerd. Het Boerhaavecomplex is daarom in bebouwing en aanleg van hoge cultuurhistorische waarde. Voor het behoud van deze cultuurhistorische waarden bij de herontwikkeling van het gebied is daarom een convenant van kracht tussen de Universiteit Leiden en de gemeente Leiden.

In 1925 wordt de gele tram doorgetrokken vanuit Wassenaar naar Leiden met een halte ter hoogte van het ziekenhuis. Langs de trambaan wordt later de Wassenaarseweg aangelegd waarmee het ziekenhuisterrein ook een verkeersontsluiting aan de noordzijde krijgt.

Rond 1960 besluit de universiteit dat de bètafaculteiten geconcentreerd worden in grotendeels nieuwe bebouwing tussen de Wassenaarseweg, de nieuw aan te leggen Plesmanlaan en het toenmalig ziekenhuiscomplex. Deze universiteitswijk zou zich eveneens uitstrekken ten westen van de A44. De volledig nieuwe indeling van het gebied en een deel van de bebouwing, o.a. het Gorleuslaboratorium, stamt uit de periode volgend op dit besluit. Deze bebouwing is grotendeels ingrijpend gewijzigd sinds de bouwtijd en vertegenwoordigt daarmee een beperkte cultuurhistorische waarde.


Het gebied met daarop het station Leiden Centraal kent een geheel eigen ontwikkeling die veel nauwer met die van de binnenstad van Leiden is verbonden. Met de aanleg van de spoorlijn in 1842 en de bouw van het eerste station begint de complexe inrichtingsgeschiedenis. Tot de herinrichting van het gebied vanaf 1950 vormen de plaats van het station en de loop van de Rijnsburgerweg de constante factoren. Het station uit 1842 wordt in 1879 vervangen door een groter exemplaar en vervolgens 1953 weer opnieuw vervangen. Voor het oudste station wordt in eerste instantie een plantsoen aangelegd dat rond 1875 vervangen wordt door een spoorhaven. Met de daarbij behorende goederenloods met perron en vervolgens de aanleg van de tram, ontstaat en vol en wat rommelig gebied. De bombardementen in 1944 beschadigen weliswaar de bebouwing ten zuiden van het station maar het station zelf blijft ongedeerd. Door de sterk toenemende verkeersdruk en het intensieve treinverkeer tussen Rotterdam en Amsterdam ontstaat al voor 1940 een onhoudbare situatie rond de spoorwegovergangen ter weerszijden van het station. Vanaf 1950 wordt daarom de spoorlijn op een spoordijk gelegd zodat twee ongelijkvloerse kruisingen kunnen worden aangelegd. Daarbij moet ook het station uit 1879 worden vervangen om de hoger gelegen perrons te kunnen ontsluiten. Voor het station wordt naar een plan van 1949 een enorme boulevard met aan weerszijden een ruim verkeersplein in de vorm van een rotonde voorzien . Het huidige zeer ruime Stationsplein met in het verlengde de Schipholweg zijn daar een overblijfsel van. Eind 20e eeuw wordt ook het station uit 1953 als onvoldoende ervaren en in 1996 wordt het huidige station geopend. Dit station is enigszins naar het noorden verschoven ten opzichte van de voorgaande stations zodat de hoofdingang meer in de as van de Stationsweg ligt. De oude stations waren gelegen aan het Stationsplein waardoor de Rijnsburgerweg als doorgaande weg van Leiden naar Oegstgeest aan de oostzijde van het plein lag. Het station en de ruimtelijke inrichting van het huidige plein vertegenwoordigen geen beschermenswaardige cultuurhistorische waarden.

4.2.2.2 Beschermd stads- of dorpsgezicht

Binnen het plangebied bevindt zich geen beschermd stadsgezicht. Wel bevindt een klein onderdeel van het beschermd dorpsgezicht Wilhelminapark en Geesten zich in het plangebied. Het betreft de agrarische gronden ten noorden van de Wassenaarseweg.

Deze gronden zijn in gebruik als agrarisch gebied en vertegenwoordigen een belangrijke cultuurhistorische waarde. Zij zijn op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1985 op 26 oktober 2007 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het totale gebied beslaat een oppervlakte van 64,6 hectare.

Deze gronden dienen vanuit cultuurhistorisch perspectief onbebouwd te blijven en hun open, agrarische karakter te behouden, voor zover gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Hiertoe zijn in dit bestemmingsplan extra regels opgenomen ten behoeve van bescherming van dit beschermd dorpsgezicht.

4.2.2.3 Landgoederenbiotoop

Het plangebied valt niet in de invloedssfeer van een landgoederenbiotoop.

4.2.2.4 Molenbiotoop

Het plangebied valt niet in de invloedssfeer van een molenbiotoop. In het plangebied zijn zelf ook geen historische windmolens aanwezig.

4.2.2.5 Rijksmonumenten

In het plangebied is aan aantal rijksmonumenten aanwezig. Deze genieten bescherming via de Monumentenwet. De rijksmonumenten zijn:

Straat   Huisnummer   Monumentnummer  
Pesthuislaan   2   25438  
Pesthuislaan   3   25438  
Pesthuislaan   3a   25483  
Pesthuislaan   4   515091  
Pesthuislaan   7   25439  

Deze tabel betreft een momentopname: binnen de looptijd van een bestemmingsplan kunnen nieuwe monumenten worden aangewezen. Bovenstaande lijst dient dan ook ter illustratie.

4.2.2.6 Gemeentelijke monumenten

Is het plangebied zijn enkele gemeentelijke monumenten aanwezig, deze genieten bescherming via de Monumentenwet. De gemeentelijke monumenten zijn:

Straat   Huisnummer   Monumentnummer  
Wassenaarseweg   56   1600  
Wassenaarseweg   58   1600  
Wassenaarseweg   60   1711  
Wassenaarseweg   60 naast   1712  

Deze tabel betreft een momentopname: binnen de looptijd van een bestemmingsplan kunnen nieuwe monumenten worden aangewezen. Bovenstaande lijst dient dan ook ter illustratie.

4.2.2.7 Karakteristieke panden

De volgende panden in het plangebied hebben de waarde van 'karakteristiek pand'. Deze panden worden niet beschermd via de Monumentenwet maar via het bestemmingsplan. Om die reden is voor onderstaande panden op de verbeelding een aanduiding 'karakteristiek pand' met bijbehorende regels opgenomen.

Straat   Huisnummer  
Wassenaarseweg   54  
Wassenaarseweg   62  
Wassenaarseweg   70  
Pesthuislaan   5  
Pesthuislaan   6  
Pesthuislaan   6a  
Pesthuislaan   6b