Plan: | Limes Unesco |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.661-0301 |
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem van Leiden, specifiek de gebieden welke behoren tot de UNESCO werelderfgoed aanwijzing Neder-Germaanse Limes.
Op 27 juli 2021 heeft het Werelderfgoedcomité van UNESCO de Neder-Germaanse Limes de status van Werelderfgoed toegekend. De gemeentes waarbinnen het werelderfgoed aanwezig is, moeten binnen 1,5 jaar na het aanwijzingsbesluit stappen hebben gezet om het werelderfgoed in de ruimtelijke plannen op te nemen. Dit paraplubestemmingsplan voorziet in deze opdracht.
Het plangebied van voorliggend paraplubestemmingsplan ligt in het zuidelijke deel van de gemeente Leiden, in de wijken Roomburg en Meerburg (afb. 1).
De te beschermen gebieden bestaan uit twee zones (kern- en bufferzone) (afb. 2). Het huidige archeologisch rijksmonument is de kernzone van het Unesco-werelderfgoed in Leiden. Ten noorden van het monument is een driehoekige bufferzone aangewezen. Deze bufferzone wordt begrensd door de Maasstraat, het RijnSchie-kanaal en de Kasteelhof. Ook aan de west-, zuid- en oostzijde van het archeologisch rijksmonument is sprake van een bufferzone waarvan de begrenzing bepaald is op basis van archeologisch onderzoek en die de zone omspant waar archeologische resten verwacht worden. Drie smalle stroken binnen de kernzone zijn eveneens aangewezen tot bufferzone.
Afb. 1.1 Globale ligging plangebied
Afb. 1.2 De contouren van het Unesco-werelderfgoed in Leiden. Rood = kernzone / archeologisch rijksmonument; Donkerblauw = bufferzone; Lichtblauw = bufferzone.
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Onherroepelijk | Bestemmingen | |
Leiden Oost | Onherroepelijk (vastgesteld 2018-06-21) | Bufferzone ten noorden en oosten van monument is grotendeels beschermd via WA 3. Kleine zones hebben dubbelbestemming WA 8 en 9. |
|
Roomburg | Onherroepelijk (vastgesteld 2018-06-21) | Kernzone is WA 1 (archeologisch rijksmonument) Bufferzone ten westen van monument heeft deels WA 5. Ook zijn er delen zonder dubbelbestemming archeologie. |
|
A4/Cronesteyn | Onherroepelijk (vastgesteld 2013-05-30) | De bufferzone ten zuiden van het monument heeft de dubbelbestemming WA 5. |
Afb. 1.3 Uitsnede verbeelding verschillende vigerende bestemmingsplannen
In het Paraplubestemmingsplan Limes Unesco wordt het geldend juridisch planologisch regime ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem herzien. Dit gebeurt naar aanleiding van de Limes UNESCO aanwijzing tot werelderfgoed.
Dit gebeurt door op locaties waar in de vigerende bestemmingsplannen geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden is opgenomen, een dubbelbestemming op de verbeelding op te nemen en daar regels aan te verbinden. Daarnaast wordt in andere delen van het plangebied de geldende dubbelbestemming herzien en geharmoniseerd naar een éénduidig en overzichtelijk beschermingsregime voor de UNESCO werelderfgoedaanwijzing.
De Romeinse Limes is de vroegere grens van het Romeinse Rijk. In Nederland volgt deze grens de zuidelijke oever van de Rijn, van Katwijk aan Zee, via Utrecht tot aan de Duitse grens bij Herwen. Langs deze riviergrens bouwden de Romeinen 2000 jaar geleden forten (castella) en wachttorens. Ook legden ze wegen, kanalen en havens aan. Het militaire grenssysteem langs de Rijn werd in de laatste decennia voor Christus door de Romeinen aangelegd voor de verovering van Germaanse gebieden aan de overkant van de rivier. Toen die opzet mislukte, pasten de Romeinen hun strategie aan en werd de linkeroever van de rivier een versterkte grens die het Romeinse Gallië scheidde van het 'barbaarse' voorland. De grens hield uiteindelijk bijna 400 jaar stand.
Grote delen van de limes in Europa en Noord-Afrika zijn al Unesco Werelderfgoed. Dat was tot voor kort niet het geval voor de resten in Nederland en een deel van Noord-Duitsland. De Romeinse Limes is in 2011 op de Voorlopige Lijst geplaatst om te worden voorgedragen als Unesco Werelderfgoed. De nominatie is in de jaren die volgden uitgewerkt in samenwerking met de Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts waarbij het zogenaamde Nedergermaanse deel van de Romeinse Limes, dat loopt van Katwijk aan Zee tot aan het riviertje de Vinxbach in Duitsland, kon worden voordragen.
In 2015 hebben Nederland en Duitsland hiertoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Het opstellen van het nominatiedossier vergde meerdere jaren. In die tijd is in kaart gebracht welke resten van de Nederlandse limes voldoen aan de eisen die Unesco hiertoe stelt. Leidend hierin is het principe dat de resten een Uitzonderlijke Universele Waarde (Outstanding Universal Values) hebben. Ze moeten uitzonderlijk en uniek zijn. Het nominatiedossier omschrijft deze Outstanding Universal Values als volgt:
Behalve dat het van belang is dat een plek unieke waarden heeft, is het voor de Werelderfgoednominatie ook van belang dat een land kan aantonen dat het de waarden die worden voorgedragen ook voor de lange termijn in stand kan houden. In het geval van de Romeinse Limes betekent dat dat plekken die zijn voorgedragen de status van Archeologisch Rijksmonument hebben. In het geval van Leiden is dit het archeologisch rijksmonument Matilo.
In 2020 is het nominatiedossier aangeboden aan Unesco. De Unesco-nominatie onderscheidt in de aanvraag twee typen terreinen.
De archeologische resten die aangewezen zijn tot Unesco Werelderfgoed moeten goed beschermd worden. Kernzones zijn beschermd via de archeologische rijksmonumenten-status. Voor bufferzones moeten beschermende regels worden opgenomen die garanderen dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 30cm archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek moet bijdrage aan de kennis en de publieksbeleving van de kernzone. Sturing op archeologisch onderzoek vindt plaats door het consequent toepassen van de Onderzoeksagenda Archeologie en Bouwhistorie Leiden (2013).
Om de doelstelling van behoud en onderzoek te kunnen realiseren worden middels dit paraplubestemmingsplan de regels omtrent de bescherming van archeologische waarden herzien.
Dit hoofdstuk schetst het beleidskader dat op het plangebied van toepassing is. Voor het thema Archeologie is het van belang een onderscheid te maken tussen rijksbeleid en wetgeving, het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid. Ze zijn in hoge mate complementair aan elkaar.
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van het planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Met de vaststelling van dit parapluplan worden de regels omtrent de bescherming van de archeologische waarden behorend tot de Limes Unesco aanwijzing herzien en geharmoniseerd. De inhoud van het plan is daarmee in overeenstemming met het rijksbeleid.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 15 maart 2022 is door Gedeputeerde Staten de meest up-to-date versie van de Omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen (art. 6.27). Lid 4 bepaalt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II van de Omgevingsverordening, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de verwachte archeologische waarden beschermen. Lid 5 bepaald dat er in elk geval een onderzoeksverplichting dient te worden opgenomen voor werken en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2, waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek.
In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Met de vaststelling van dit parapluplan worden de regels omtrent de bescherming van de archeologische waarden behorend tot de Limes Unesco aanwijzing herzien en in overeenstemming gebracht met het provinciaal vastgestelde beschermingsniveau. Voor bouwaanvragen in gebieden met provinciaal belang worden vanaf de initiatieffase van deze plannen afgestemd met de provincie. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020, vastgesteld door de raad op 19 december 2013 en bij raadsbesluit voor onbepaalde tijd gecontinueerd in 2021, is er op gericht de in de bodem aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de verbeelding binnen de aanduiding "Waarde - Archeologie 1" tot en met "Waarde - Archeologie 9". Voor werkzaamheden waarbij in deze gebieden de bodem verstoord wordt, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Uitzondering op deze regel zijn de gebieden die zijn aangeduid als Waarde - Archeologie 1, waarvoor een rijksmonumentenvergunning vereist is.
Initiatiefnemers kan verzocht worden om bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de gemeente Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken).
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor gecertificeerde bedrijven of organisaties. Archeologisch onderzoek in Leiden vindt plaats volgens de doelstellingen en onderzoeksvragen uit de onderzoeksagenda archeologie en bouwhistorie Leiden (2013). Deze worden vooraf voor elk onderzoek verwerkt in een programma van eisen dat ter goedkeuring aan de gemeente Leiden wordt aangeboden.
Archeologisch onderzoek in en rondom het monument heeft aangetoond dat we hier te maken hebben met een Romeins fort met bijbehorende burgelijke nederzetting, haven en infrastructuur dat vanaf het midden van de eerste eeuw tot ver in de derde eeuw in gebruik is geweest. Daarmee is sprake van archeologisch zeer waardevol gebied.
De archeologische resten in Matilo zijn om meerdere redenen aangewezen tot Unesco Werelderfgoed. In het nominatiedossier worden de Outstanding Universal Values van het gebied als volgt omschreven (vertaald uit het Engels):
Het fort Roomburg is een vrijwel intact voorbeeld van een Romeins fort van het delta type. De fase waarvan het meest bekend is, is de laatste steenbouwfase van het fort. Deze bestond uit een gracht en een stenen muur die gefundeerd was op houten palen. Een van deze houten palen is gedateerd op 243AD wat uitzonderlijk laat is vergeleken met de andere forten ten westen van Nijmegen. Van de voorgangers van deze steenbouwfase is minder bekend, maar deze lijken op dezelfde locatie gelegen te hebben. Het is onbekend hoe de resten van de bebouwing binnen in het fort bewaard zijn gebleven. Een deel van het fort is in de middeleeuwen (1460-1575) overbouwd met een kloostercomplex, wat geleid kan hebben tot verstoring van oudere archeologische resten. Fort Matilo vervulde een cruciale rol in de Romeinse grensverdediging vanwege zijn ligging op de kruising van de Rijn en het kanaal van Corbulo. De oever van het kanaal van Corbulo was ter hoogte van het fort verstevigd met houten beschoeiingen die regelmatig vervangen zijn waarbij de oever van het kanaal steeds een stukje naar het noorden opschoof. In de oeverzone van het kanaal is sprake van dikke pakketten afval uit het fort (en de naastgelegen burger nederzetting). Dit afval is zeer goed geconserveerd en bevat veel organische resten, waaronder enkele unieke leren schildhoezen met het embleem van een infanterie eenheid die in Matilo gelegerd was. Rondom het fort lag een burger nederzetting die gedeeltelijk is opgegraven, maar grotendeels binnen de kern- en bufferzone bewaard is gebleven. Naar verwachting zijn in deze zones ook resten van begraafplaatsen en de limesweg aanwezig. Samenvattend is het complex van Matilo een relatief compleet voorbeeld van een militaire nederzetting, die vele kenmerkende eigenschappen heeft van een grenspost in de Rijndelta.
De kwaliteit van de archeologische resten in zowel de kern- als bufferzone is doorgaans zeer hoog. Er zijn echter enkele plaatsen binnen de bufferzone waar geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Dit is het geval aan de westzijde van het monument waar in de jaren 1993-2006 grootschalige opgravingen zijn verricht waarbij alle aanwezige resten volledig verwijderd zijn. De opgravingen en resultaten worden beschreven in de volgende onderzoeksrapporten:
Voor deze locaties aan de westzijde van het monument is de bodem uitputtelijk onderzocht en wordt op basis van bovenstaande rapportages geen dubbelbestemming ter bescherming van te verwachten archeologische waarden opgenomen.
Conclusie
De archeologische resten die aangewezen zijn tot Unesco Werelderfgoed moeten goed beschermd worden. Kernzones zijn beschermd via de archeologische rijksmonumenten-status. Voor bufferzones moeten beschermende regels worden opgenomen die garanderen dat bij bodemingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 30cm archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek moet bijdrage aan de kennis en de publieksbeleving van de kernzone. Sturing op archeologisch onderzoek vindt plaats door het consequent toepassen van de Onderzoeksagenda Archeologie en Bouwhistorie Leiden (2013).
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een archeologische rijksmonumentenvergunning vereist.
De negen waarderingsgebieden zijn:
Waarde archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Waarde archeologie 8 | De Romeinse limeszone, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte |
Waarde archeologie 9 | AMK-terreinen, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte |
De bescherming van de UNESCO Limeszone geschiedt op basis van twee waarderingsgebieden, zijnde Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 8.
Gronden welke onder deze dubbelbestemming vallen betreffen archeologische rijksmonumenten. Hierop zijn de bepalingen zoals verwoord in de Monumentenwet 1988 (o.g.v. het overgangsrecht artikel 9.1, eerste lid van de Erfgoedwet) van toepassing.
Gronden welke onder deze dubbelbestemming vallen kennen een provinciaal belang. Het beschermingsregime vloeit derhalve voort uit het provinciaal beleid (Omgevingsverordening).
De beschermende regels uit de voorgaande bestemmingsplannen voldeden vrijwel overal aan de eisen van Unesco of waren strenger. Daar waar de oude regels niet toereikend waren voor de bescherming van Unesco werelderfgoed, wordt de dubbelbestemming, welke is opgenomen ter bescherming van de aldaar aanwezige of te verwachten archeologische waarden, herzien. De zones aan de westzijde van het monument, vallende binnen de bufferzone, waar als gevolg van archeologisch onderzoek geen archeologische resten meer aanwezig zijn, krijgen ook in het huidige plan geen dubbelbestemming. Concreet herziet het parapluplan:
Het juridische deel van het paraplubestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven. Dit plangebied geeft de begrenzing aan van het gebied waarbinnen de regels van dit paraplubestemmingplan gelden. De regels van het paraplubestemmingsplan worden toegevoegd aan de regels van de vigerende bestemmingsplannen en de plannen in procedure zoals opgenomen in paragraaf 1.3 van de toelichting. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde regels.
De regels van dit bestemmingsplan zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 4 t/m 7 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 6 en 7 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 8 en 9 Overgangs- en slotregels:
Begripsbepalingen (Artikel 1)
In dit artikel worden de begripsbepalingen verklaard die in de regels worden gebruikt.
Wijze van meten (Artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Van toepassing verklaring (Artikel 3)
In dit artikel is de reikwijdtebepaling over de opgenomen bestemmingsplannen aangegeven.
De bestemmingsregels (Artikel 4 t/m Artikel 6) bevatten voor de als Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 8 en Waarde - Archeologie 9 aangewezen gronden regels ten aanzien van de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
Antidubbeltelregel (Artikel 7)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Overgangsregels (Artikel 8)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is. Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (Artikel 9)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Dit paraplubestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch herzien van de bestemmingsregels ten aanzien van de bescherming van archeologisch waardevol gebied. De financiele uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt gewaarborgd doordat de ambtelijke kosten die nodig zijn voor de vervaardiging van het bestemmingsplan worden gedekt binnen de beschikbare budgetten. Het parapluplan maakt zelf geen bouwplannen mogelijk, die op grond van artikel 6.2.1. Bro noodzaken tot het opstellen van een exploitatieplan. Hierdoor is de Grondexploitatiewet niet aan de orde bij het besluit tot vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
De gemeente pleegt bij de voorbereiding van het bestemmingsplan in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Uit de nota van toelichting bij het Bro blijkt dat slechts bij hoge uitzondering, indien het duidelijk gaat om een herziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, geen overleg zal hoeven plaats te vinden.
Het herzien en harmoniseren van de archeologische beschermingsregimes is van provinciaal belang. Ten aanzien van het opstellen van het parapluplan heeft veelvuldig overleg en inhoudelijke afstemming plaatsgevonden. Derhalve heeft voldoende afstemming plaatsgevonden en wordt bij hoge uitzondering afgezien van het voeren van vooroverleg.
Het bestemmingsplan is een juridisch technische aanpassing van de regels. Het parapluplan heeft de in de Wro voorgeschreven procedure doorlopen. Dit houdt in dat het ontwerp bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage is gelegd.In deze paragraaf of in een bijlage bij dit bestemmingsplan zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en van een antwoord worden voorzien.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf vrijdga 17 november 2023 ter inzage gelegen voor zes weken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.