Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Eksterlaan Leerdam
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0545.BPEksterlaan-VS01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Na de verbouwing van het Heerenlanden College in Leerdam is een perceel grond aan de Eksterlaan terug in eigendom gekomen van de gemeente Leerdam voor herontwikkeling. Nadat enkele initiatieven onhaalbaar zijn gebleken is besloten de locatie voor woningbouw (15 woningen) te herontwikkelen.
  
In het vigerende bestemmingsplan ‘Leerdam Noord’ heeft het perceel een maatschappelijke bestemming. Woningbouw is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Om een vijftiental woningen mogelijk te maken is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Ligging
Het plangebied ligt ten noorden van de spoorlijn in de kern Leerdam. Aan de westzijde wordt de locatie begrensd door de Eksterlaan, aan de oostzijde door de Schaikseweg. De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door het Heerenlanden College. Kadastraal is het perceel bekend onder LDM00. sectie C.3212 (gedeeltelijk).
 
Globale ligging plangebied (witte cirkel)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Leerdam Noord", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 30 juni 2011. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Leerdam Noord
 
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Het noordelijk deel van de locatie heeft daarbij een bouwvlak waarmee is aangegeven waar bebouwing is toegestaan (60% bebouwingspercentage).
  
Op basis van dit geldende bestemmingsplan is woningbouw niet mogelijk. Voor de beoogde herontwikkeling van het plangebied moet een planologische procedure worden doorlopen. Dit bestemmingsplan is hiervoor opgesteld.
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale -, provinciale -, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische  en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Voorheen was op de locatie bebouwing, een sport-/grasveld, een fietsenstalling en een schoolplein van het Heerenlanden College aanwezig. Maar na verbouwing van de school is een deel van het gebouw gesloopt en wordt het schoolplein aan deze zijde niet meer gebruikt. Deze grond is vrijgekomen voor de woningbouwontwikkeling en is momenteel braakliggend. De locatie is circa 3.400 m² groot.
 
Fotocollage omliggende woningen
 
Fotocollage planlocatie
  
2.2 Toekomstige situatie
Stedenbouw
Voor de herontwikkeling van de locatie zijn door de gemeente de volgende eisen ten aanzien van stedenbouw meegegeven:
  • Kavels worden ontsloten via de IJsvogellaan (geen nieuwe ontsluiting toevoegen).
  • Kavels aan noord-west zijde van het perceel achterontsluiting bieden via de Eksterlaan.
  • De bestaande trafo (de opstal) is in eigendom van Stedin, deze staat op grond in eigendom van de Gemeente. De grond blijft - ook na ontwikkeling en realisatie van het bouwplan van de ontwikkelaar - in eigendom van de Gemeente. 
  • De trafo dient ook na realisatie van het bouwplan toegankelijk te zijn voor Stedin.
  • Het noord-westelijke deel van het perceel blijft openbaar gebied in verband met de bereikbaarheid van het Heerenlanden College voor hulpdiensten.  
Stedenbouwkundig plan (d.d.mei 2015)
 
Op de locatie worden in totaal 15 eengezinswoningen gerealiseerd. Deze woningen zijn verdeeld over twee blokken en worden gescheiden door een groen en levendig binnengebied. Parellel aan de Schaikseweg ligt een rij van negen woningen met een verspringende rooilijn. In het verlengde van de IJsvogellaan is een tweede rij met zes woningen gepositioneerd. De hoekwoning van dit blok heeft aan de zijgevel een kozijn, waardoor de sociale controle hier gewaarborgd wordt. De stedenbouwkundige opzet maakt het mogelijk om een binnengebied te creëren waar de kavels ontsloten worden en waar kinderen kunnen spelen. In dit middengebied wordt tevens geparkeerd, zijn de opstelplaatsen voor de containers gesitueerd en is een bluswatervoorziening opgenomen.
 
Woningtypen en -doelgroep
In opdracht van de ontwikkelaar ABB is marktonderzoek uitgevoerd. Passend bij de doelgroep en de behoefte op de woningmarkt is gekozen om rijwoningen te realiseren in het plangebied. De rijwoning wordt uitgevoerd met twee lagen en een kap. De woningen zijn onderverdeeld in tussen- en hoekwoningen. De woningen hebben de mogelijkheid deze uit te breiden met bijvoorbeeld een uitbouw en/of een dakkapel.
 
Impressie vogelvlucht
 
Impressie ooghoogte
  
De beoogde doelgroep voor de locatie is jonge stellen/jonge gezinnen en doorstromers. Jonge stellen en jonge gezinnen met een leeftijd van circa 25 tot 30 jaar, die bijvoorbeeld vanuit een goedkope huurwoning doorstromen naar een eerste koopwoning. Naar verwachting zal deze doelgroep uit de wijk zelf of uit Leerdam komen. De doelgroep doorstromers zijn circa 30 tot 40 jaar, met of zonder kinderen. Deze doelgroep is op zoek naar bijvoorbeeld een ander type woning, meer ruimte of een rustige en veilige woonwijk.
 
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
  
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro is daarom verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de "ladder voor duurzame verstedelijking". Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
 
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014. In toelichting paragraaf 3.2.2 wordt hierop nader ingegaan.
  
3.2 Provinciaal beleid
Op 9 juni 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de "Visie Ruimte en Mobiliteit" en de bijbehorende "Verordening Ruimte 2014" vastgesteld. Deze beleidsdocumenten vervangen de "Structuurvisie: Visie op Zuid-Holland" en de "Verordening Ruimte" (2010). Daarnaast is de provinciale Woonvisie 2011-2020 van toepassing. Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is de provinciale structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wro en is vastgesteld op 9 juli 2014. De VRM biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
 
In de Visie Ruimte en Mobiliteit worden 4 thema's onderscheiden. Deze thema's geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit in die bebouwde ruimte te verbeteren. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
 
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. In de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' van de Verordening ruimte 2014 wordt aangegeven dat indien een stedelijke ontwikkeling niet binnen het BSD plaatsvindt, de voorgenomen ontwikkeling moet passen binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart.    
   
Conclusie
De ontwikkeling van de woningen aan de Eksterlaan geeft invulling aan de ambitie 'versterken ruimtelijke kwaliteit'. Dit blijkt uit de stedenbouwkundige beschrijving zoals in toelichting paragraaf 2.2 is beschreven.
De nieuwe woonfunctie brengt geen belemmeringen met zich mee voor de omgeving. Per milieu- en omgevingsaspect is dit in toelichting hoofdstuk 4 nader onderbouwd. Het betreft hier het herbestemmen van gronden met een maatschappelijke functie naar wonen. De omgeving bestaat uit woongebied en is daarmee passend in zijn omgeving.
  
Aangezien het plangebied is gelegen binnen het BSD hoeft geen nadere toetsing plaats te vinden aan de kwaliteitskaart. Verder vormt de structuurvisie geen belemmering voor de ontwikkeling.
                 
.
3.2.2 Verordening Ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 (versie per 1 juli 2015) is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
 
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD).  De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Nieuwe stedelijke ontwikkeling dient primair plaats te vinden binnen BSD. Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het BSD.
 
Voor het plangebied zijn de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (artikel 2.1.1) en Ruimtelijke Kwaliteit (artikel 2.2.1) relevant.
 
Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In de verordening Ruimte 2014 is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking verankerd. Het principe is gelijk zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), wel is de ladder zoals deze in de verordening wordt genoemd door de provincie aangevuld. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De ladder ziet er als volgt uit: 
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins,
of
  1. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, 
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, 
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en 
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
  
Trede 1
Uit jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De woningbouwontwikkeling aan de Eksterlaan, met 15 woningen wordt dus beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.
 
Gemeenten moeten zich bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking baseren op recent onderzoek (= circa twee jaar). De provinciale prognoses Woningbehoefteraming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP), uitgangspunt voor de regionale woonvisies, worden eens per 3 jaar geactualiseerd. De regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is van oktober 2013. In haar memo van augustus 2015 stelt de provincie Zuid-Holland dat er op regionaal niveau geen significante verschillen te verwachten zijn over een periode van 3 jaar. De actualiteit van onderzoeksrapportages is sterk afhankelijk van de situatie, het beleidsveld en de regio. Behoefteramingen kijken meer dan 10 jaar vooruit en zijn redelijk stabiel over meerdere jaren. Zeker als het gaat om het regionale niveau wat het uitgangspunt is voor de regionale woonvisie.
De in de Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (zie toelichting paragraaf 3.3) opgenomen werkwijze met betrekking tot de afstemming van bestemmingsplannen in regionaal verband is akkoord bevonden door de provincie. Het nu voorliggende bouwplan is opgenomen op de planlijst behorend bij de Regionale Woonvisie onder de noemer IJsvogellaan met 15 woningen. De beoogde woningen zijn dus afgestemd en goedgekeurd in de regio.
   
Trede 2 en 3
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied van Leerdam. De woningbouw sluit aan bij de al aanwezige woningen rond de locatie. Het betreft het herbestemmen van een maatschappelijke bestemming naar wonen. De voorgenomen functie past dan ook uitstekend binnen het plangebied.
 
Ruimtelijke kwaliteit
Op basis van het aspect ruimtelijke kwaliteit stelt de provincie dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de aard en/of schaal van het gebied (inpassing). Daarbij moet in de bebouwde ruimte rekening worden gehouden met gebieden met bijzondere en/of topkwaliteit die extra bescherming behoeven. Dit zijn plekken met een bijzondere cultuurhistorische waarde zoals cultuurhistorische kroonjuwelen, molenbiotopen en ander cultureel erfgoed. Ook contrasten aan stads- en dorpsranden kunnen bijzondere ruimtelijke kwaliteiten bevatten. Het plangebied bevat geen van deze bijzondere ruimtelijke kwaliteiten.
De planvorming van de 15 woningen vindt plaats aansluitend aan bestaande woonwijken en is daarmee goed passend in haar omgeving.
  
Behalve dat ruimtelijke ontwikkelingen passend zijn in het gebied moet tevens worden voldaan aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. De Kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupate en de laag van de beleving.
Voor alle vier de lagen zijn kenmerken benoemd en uitgewerkt in richtpunten. Voor het plangebied is met name de stedelijke occupatie relevant.
 
Kaart Stedelijke occupatie
Een richtpunt in steden is dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van de stad of kern. Wanneer herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. In dit plan betreft het een transformatie van een maatschappelijke functie naar wonen. De nieuwe grondgebonden woningen sluiten aan bij de omgeving welk voor het grootste deel bestaat uit grondgebonden woningen. Qua karakteristiek (woningtypologie, verkaveling etc.) sluit goed aan op de eigenschappen van de bebouwing en beleving in de omgeving.                
   
Conclusie
artikel 2.1.1. Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Uit bovenstaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014; Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
 
Artikel 2.2.1. Ruimtelijke Kwaliteit        
De ontwikkeling draagt bij aan de sterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De geplande woningbouw is passend qua aard en schaal in haar omgeving. In toelichting paragraaf 2.2 zijn de stedenbouwkundige kenmerken nader toegelicht. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
3.2.3 Woonvisie 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten de Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Samengevat is daarin het volgende opgenomen.
 
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst. Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
 
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert het volgende:
  • De crisis heeft de woningmarkt voor een groot gedeelte veranderd van een aanbod- in een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
  • Het afgesproken woningbouwprogramma voldoet niet meer. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
  • De kwaliteit van de huidige voorraad kan beter. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
  • Alle partijen op de woningmarkt zijn terughoudend, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen. 
Het woningbouwprogramma is in regionaal verband bepaald. De regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden heeft hiervoor een regionale woonvisie opgesteld (zie toelichting paragraaf 3.3.1). Het plan voldoet aan die woonvisie.
 
3.3 Regionaal beleid
 
3.3.1 Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
De Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is opgesteld om aan te kunnen tonen dat een ontwikkeling past binnen de regionale behoefte en bovendien regionaal is afgestemd, zoals bedoeld in de Verordening Ruimte 2014. De gemeente Leerdam heeft ingestemd met deze woonvisie.
 
De woonvisie bestaat uit drie delen:
  • Deel I van de regionale woonvisie schetst een beeld van de regio als woongebied in 2012.
  • Deel II geeft een visie op 2020 en over het 'wie en waar' van het wonen in de regio.
  • In deel III is de visie verder uitgewerkt: 'wat doen we, en hoe komen we van 2012 naar het wensbeeld voor 2020?'.
Wensbeeld 2020
De Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in 2020 een bijzonder en hoogwaardig woongebied. Bijzonder, omdat het steden als Gorinchem en Leerdam met voorzieningen en vitale woonmilieus combineert met landelijke, rustige woonmilieus waar vooral traditionele groepen wonen. Dat is een unieke combinatie voor een woongebied op de grens met de Randstad. De Regio levert woonkwaliteit die zorgt voor binding van de eigen inwoners en aantrekken van mensen van buitenaf. Bewoners profiteren van de economische dynamiek van de Randstad en de Brabantse stedenrij (de route naar het Duitse achterland) terwijl het gebied zelf in de luwte daarvan ligt.
  
Kwantitatieve behoefte
Tot voor kort is in de woningbouwafspraken met de provincie steeds uitgegaan van bouwen voor de eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van circa 4.500 woningen voor de periode 2010-2019. De huidige afspraak is: 3.500 woningen netto toevoeging als totaal voor de Regio, met als uitloop 4.500 woningen indien aangetoond wordt dat de markt daar om vraagt. Daarmee biedt de provincie op regioniveau ruim voldoende ruimte voor vraaggestuurde groei. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar.
 
Kwalitatieve behoefte
Investeren doet de regio overal, maar niet overal hetzelfde. Voor alle dorpen en wijken geldt dat behoud van kwaliteit in de bestaande woningen, woonomgeving en leefbaarheid urgenter is dan nieuwbouw. Het grootste deel van de woonomgeving van 2020 staat er nu ook al en de kwaliteit daarvan is grotendeels bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio. Dit is in de visie uitgedrukt in:
  • behoud van kwaliteit en uitstraling,
  • woonlastenbeperking en energie, en
  • comfortverbetering in relatie tot zorg.
Geen van de gebieden gaat 'op slot' maar de vraag naar uitbreiding via nieuwbouw is naar verhouding het grootst in het stedelijk gebied en in dorpen met een breed pakket aan voorzieningen. Alleen vraaggerichte plannen hebben kans van slagen: het juiste product, voor de juiste doelgroep, op het juiste moment, op de juiste plek.
Het stedelijk gebied kent naast lokale vraag een substantiële regionale instroom van de groeigroepen 'opwaarts mobielen' en 'gemaksgeoriënteerden': een grote, groeiende groep, in dorpen en steden, lagere en middelhoge inkomens. Deze mensen trekken richting voorzieningen, werk, bereikbaarheid. Opwaarts mobielen zoeken nieuwe koopwoningen in wat hogere prijsklasse, gemaksgeoriënteerden zoeken vaker een huurwoning en wonen in bestaande wijken. Er is reden voor grootschalige nieuwbouw en transformatie, met een centrumstedelijk of groenstedelijk karakter.
 
Toetsingskader woningbouwprojecten
  1. Omdat het plan minder dan 50 woningen in stedelijk gebied betreft is in regionaal verband afgesproken dat regionale afstemming niet noodzakelijk is.
  2. De gemiddelde jaarljikse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar. Die 0,7% past de regio in beginsel toe op alle kernen in de regio. De jaarlijkse planning blijft in Leerdam binnen deze 0,7-norm. Het project hoeft niet te worden besproken op de agenda van de regionale werkgroep. Het woningbouwplan kan achteraf worden opgenomen op de monitoringslijst zoals die door de rego Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt gevoerd.
  3. /D.  Uit een kwalitatieve toets komt naar voren dat het project niet concurreert met nabijgelegen woningbouwprojecten en dat het project invulling geeft aan een lokale vraag naar eengezinswoningen.
De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de Regionale Woonvisie en staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan  niet in de weg. Het plan wordt opgenomen op de monitoringslijst.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie 2020 Leerdam
De gemeenteraad heeft op 11 oktober 2012 de Structuurvisie Leerdam 2020 'Hart voor Kwaliteit aan de Linge' vastgesteld. Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief dat is opgenomen in deze nieuwe structuurvisie borduurt voort op het kader zoals dat in de Structuurvisie Plus 2001 is vastgelegd. Deze ruimtelijke visie staat aan de basis van de ruimtelijke ontwikkelingen van dit moment. In deze nieuwe structuurvisie voor de periode 2012 – 2020 vormt de ruimtelijke visie uit 2001 dus het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking.
 
De hoofddoelstellingen uit de structuurvisie zijn:
  • Versterken en zichtbaar maken van ruimtelijk raamwerk: lijnen, vlakken, elementen;
  • Versterken relaties stad en buitengebied door nieuwe invulling en vormgeving van stadsranden en overgangszones;
  • Ruimtelijke ontwikkelingen enten op de kwaliteiten en potenties van het ruimtelijk raamwerk;
  • Kwaliteiten van water en ecologie benutten als sturend planelement;
  • Streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik. 
De belangrijkste (voor het plangebied relevante) algemene uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid zijn:
  • Bij de keuze, het ontwerp en de inrichting van nieuwe bouwlocaties wordt rekening gehouden met de waterhuishouding en de bodemgesteldheid;
  • Versterken groenstructuren in samenhang met waterstructuren en verbetering recreatieve routes. 
Uitsnede structuurvisiekaart
 
Op de structuurvisiekaart is de planlocatie (witte cirkel) aangeduid als 'nieuwbouw in ontwikkeling' (wonen).
 
In de structuurvisie is rekening gehouden met het plangebied alszijnde een nieuwbouwlocatie voor woningbouw. 
De bevolkingsontwikkeling maakt het noodzakelijk dat Leerdam de komende jaren kritisch kijkt
naar met name de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma. Er is dus vraag naar nieuwe woningen. Voor het uiteindelijke woningbouwprogramma wordt verwezen naar toelichting paragraaf 3.3.1.
De beoogde woningbouw is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieu-technisch haalbaar is. Dit
houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals Flora & Fauna, Archeologie, Bodem, Water, Akoestiek, Externe veiligheid, etc., onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
 
4.1 Bedrijven en milieuzonering
Milieuzonering heeft betrekking op het ruimtelijk scheiden van milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies zoals woningen. Het plangebied is gelegen in een omgeving waar bedrijven aanwezig zijn. In deze paragraaf wordt omschreven hoe hier in relatie tot de gewenste nieuwbouw mee omgegaan wordt.
 

 
4.1.1 Toetsingskader
De VNG handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” 2009 is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen. 
In de handreiking worden voor vier verschillende milieuaspecten richtafstanden aanbevolen voor milieubelastende activiteiten (bedrijven), ten opzichte van een rustige woonwijk. De milieubelastende activiteiten zijn gerangschikt op SBI code. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
 
De gegeven richtafstanden kunnen, met uitzondering van de richtafstand voor gevaar, met één stap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, wanneer er sprake is van een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied is door de aanwezigheid van andere functies dan wonen en een vrij drukke weg (de Schaikseweg), gelegen direct ten oosten van het plangebied, te kenmerken als een gemengd gebied.
 
Wanneer bij de invulling van het plangebied uitgegaan wordt van kleinere afstanden dan de richtafstanden moet onderbouwd worden: 
  • waarom er toch sprake kan zijn van een goed woon-en leefklimaat en/of waarom een kleinere afstand kan volstaan;
  • dat er geen extra belemmeringen optreden voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven.
 
4.1.2 Milieuzonering en het plangebied
Milieuzonering gaat veelal uit van een nieuwe situatie. Bij het ontwikkelingsplan ‘Eksterlaan’ is hier sprake van. In de huidige situatie is sprake van onbebouwd terrein. Hier worden nieuwe woningen gebouwd.  
Wanneer sprake is van een gemengd gebied, mogen de richtafstanden met één stap verlaagd worden, zoals aangegeven in de volgende tabel.

MilieucategorieRustige woonwijkGemengd gebied
110 m0 m
230 m10 m
3.150 m30 m
3.2100 m50 m
4.1200 m100 m
4.2300 m200 m
5.1500 m300 m
5.2700 m500 m
5.31.000 m700 m
61.500 m1.000 m
Richtafstanden per milieucategorie (bron: VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering)
 
4.1.3 Bedrijven in de omgeving
Onderhavige plan behelst de bouw van een aantal woningen. Er zijn geen bedrijven gepland binnen het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is één instelling gevestigd (een school) met bedrijfsactiviteiten uit de categorie 2 volgens de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Op een afstand van meer dan 100 meter is aan de oostzijde het bedrijventerrein Nieuw Schaijk gelegen, met bedrijfsactiviteiten van maximaal categorie 3.2 volgens de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering. In onderstaande figuur is de ligging van de bedrijven aangegeven ten opzichte van het plangebied.
 
Ligging van de bedrijven en milieucategorie ten opzichte van het plangebied
 
Gezien de ligging ten opzichte van het plangebied, is er slechts één inrichting die gelegen is binnen de richtafstand zoals opgenomen in de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Dit betreft het Heerlanden College, gelegen aan de Eksterlaan 48, direct ten noorden van het plangebied. Hierbij is het aspect geluid maatgevend. Bij het hoofdstuk geluid wordt hier nader op ingegaan (zie toelichting paragraaf 4.3). Aan de Parallelweg is een LPG-tankstation gevestigd. Hieraan wordt aandacht besteed in de paragraaf externe veiligheid (zie toelichting paragraaf 4.5).
 
Voor de overige inrichtingen wordt voldaan aan de richtafstanden. In de bestaande situatie zijn al woningen aanwezig die op kortere afstand zijn gelegen ten opzichte van de bedrijven in de omgeving. De nieuwe woningen zullen niet leiden tot extra beperking van de bedrijfsvoering of ontwikkelmogelijkheden van deze bedrijven.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ook vanwege een goede ruimtelijke ordening de realisatie van de woningen acceptabel is.
4.1.4 Bedrijven mogelijk binnen vigerend bestemmingsplan
Eveneens van belang is om na te gaan welke activiteiten worden toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Dit om na te gaan of het binnen het bestemmingplan toegestaan is om bedrijven te vestigen met een hogere milieucategorie dan nu aanwezig zijn. Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Leerdam Noord'. Naast de in de tabel opgenomen bedrijven en instellingen worden er in het bestemmingsplan geen percelen aangemerkt met een functie anders dan wonen of groen.
Op bedrijventerrein Nieuw Schaijk zijn volgens het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuw Schaijk' bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 3.2.
 
Gezien de bestemmingen, toegestaan in de vigerende bestemmingsplannen ‘Leerdam Noord’ en 'Bedrijventerrein Nieuw Schaijk' en de afstanden tot het plangebied, zijn er in de toekomst geen situaties te verwachten waarbij een knelpunt zal ontstaan.
4.2 Luchtkwaliteit
 
4.2.1 Wettelijk kader
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
 
Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):
  • er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.
 
Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden. De ontwikkeling betreft de realisatie van 15 woningen. Deze ontwikkeling is aangemerkt als niet in betekenende mate, omdat het minder dan 1500 woningen betreft. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk.
 
Per 1 januari 2015 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM2,5 (fijn stof). De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie is 25 µg/m³. Deze grenswaarde is gesteld voor de gezondheid van de mens. De gemeente is verantwoordelijk voor het voldoen aan de jaargemiddelde concentratie (langs de gemeentelijke wegen). Daarnaast geldt de blootstellingsconcentratieverplichting (BCV). Dit is een gemiddelde van gemeten concentraties op stedelijke achtergrondlocaties, gemiddeld over een periode van drie jaar. Deze waarde wordt aangeduid als de Gemiddelde Blootstellingsindex (GBI). De GBI heeft een grenswaarde van 20 µg/m³. De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor het voldoen aan de BCV.
 
De PM10- en PM2,5-concentraties hangen sterk samen. De fractie PM2,5 maakt tenslotte onderdeel uit van het PM10.In de praktijk blijkt dan dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd. De PM10 concentraties in de omgeving van het plangebied liggen ver onder de gestelde normen (o.b.v. NSL-monitoring 2015) dus er wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5.
Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2.2 Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. Om deze inzichtelijk te maken, is de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geraadpleegd (Monitoringstool 2015_peiljaar 2015). In de monitoringstool zijn de concentraties nabij de Eksterlaan zelf niet in beeld gebracht. Voor de beoordeling is daarom gebruik gemaakt van de concentraties langs een andere, nog drukkere weg in de omgeving (Schaikseweg). In onderstaande figuren worden de resultaten hiervan weergegeven voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
 
De grenswaarde concentratie voor NO2 bedraagt 40 µg/m³. Uit de monitoringstool blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie voor NO2 in de omgeving van het plangebied 27,6 µg/m³ bedraagt. De grenswaarde concentratie voor PM10 bedraagt 40 µg/m³. Uit de monitoringstool blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie voor PM10 in de omgeving van het plangebied 23,7 µg/m³ bedraagt. De concentraties voor beide stoffen liggen dus ver beneden de grenswaarde.
4.2.3 Conclusie
De Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
Luchtkwaliteit omgeving plangebied, resultaten NSL-monitoringstool 2015 voor NO2
 
Luchtkwaliteit omgeving plangebied, resultaten NSL-monitoringstool 2015 voor fijn stof (PM10)
4.3 Geluid
       
4.3.1 Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de voorbereiding van het ontwerpen c.q. wijzigen van een bestemmingsplan, de volgende geluidhinderaspecten te worden beschouwd:
  • Wegverkeerslawaai;
  • Spoorweglawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtverkeerslawaai (voor het betreffende plangebied niet van toepassing). 
De grenswaarden met betrekking tot de (maximaal) toelaatbare hoeveelheid geluid afkomstig van een weg, spoorweg of industrieterrein zijn opgenomen in de Wgh en het daarbij behorende Besluit geluidhinder.
De Wgh is alleen van toepassing binnen een, conform deze wet geldende geluidzone (onderzoekszone). De grenswaarden bestaan uit de ten hoogste toelaatbare waarde (voorheen beter bekend als voorkeursgrenswaarde) en de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh. Deze waarden zijn van toepassing op de gevels van woningen, andere geluidgevoelige bestemmingen (o.a. scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidgevoelige terreinen (woonwagenstandplaats en afhankelijk van het gebruik voor een terrein behorende bij een ander gezondheidszorggebouw).
 
Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan of nieuwe gezoneerde wegen, spoorwegen of industrieterreinen worden gerealiseerd, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
 
Voor deze planontwikkeling is het volgende akoestische onderzoek uitgevoerd; "Bouwplan Eksterlaan / Schaikseweg te Leerdam" (Adviesbureau LBP SIGHT, Kenmerk R072197aa.00002.mvb versie 01_001, datum 4 maart 2016), zie bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer en de nabij gelegen spoorlijn onderzocht. Tevens is in het akoestische onderzoek aandacht besteed aan de nabij het plan gelegen school.
 
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wgh dient bij nieuwbouwplannen of fysieke wijzigingen aan wegen het geluid ten gevolge van (deze) relevante wegen te worden onderzocht. Er moet in eerste instantie worden getoetst aan de geldende voorkeursgrenswaarde (ten hoogste toelaatbare waarde). Voor wegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB.
 
Bij een overschrijding van deze waarde kan door burgemeester en wethouders onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld. De maximaal toegestane hogere waarde (ontheffingswaarde) voor het wegverkeer is afhankelijk van de situatie (stedelijk of buitenstedelijk) en de soort weg. Daardoor is de normstelling binnen en buiten de bebouwde kom en voor snelwegen en overige wegen anders.
 
Uit het akoestische onderzoek blijkt dat het plan is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de volgende wegen:
  • Schaikseweg;
  • Eksterlaan. 
Tevens zijn er op korte afstand van het plan nog enkele wegen gelegen waar een maximale snelheid van 30 km/uur is toegestaan. Voor de beoordeling van de geluidkwaliteit in het plangebied is de invloed van deze wegen meegenomen in het akoestisch onderzoek.
Spoorweglawaai
De regels en normen die gelden voor railverkeerslawaai zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. De regels en normen gelden binnen de wettelijk vastgestelde zone van een spoorweg. De breedte van de zone van spoorwegen is geregeld in het Besluit geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde (ten hoogste toelaatbare waarde) bij nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg bedraagt 55 dB. De maximale ontheffingswaarde voor woningen bedraagt 68 dB.
 
Industrielawaai en bedrijven en milieuzonering
De regels en normen die gelden voor industrielawaai zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. De regels en normen gelden binnen de wettelijk vastgestelde zone van een gezoneerd industrieterrein. Het plangebied ligt niet binnen de zone en invloedssfeer van een gezoneerd industrieterrein.
Het geluid ten gevolge van gezoneerde industrieterreinen vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
 
Het aspect geluid is vaak ook relevant in het kader van bedrijven en milieuzonering. Het toetsingskader hiervoor wordt beschreven in de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering (Editie 2008). Van de hierin genoemde richtafstanden kan gemotiveerd afgeweken worden.
 
Cumulatie van geluid en de beoordeling aanvaardbaarheid
In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is de berekeningsmethode voorgeschreven en wordt richting gegeven voor de "Beoordeling aanvaardbaarheid". Hierin is aangegeven dat een plan aanvaardbaar is als maar één gevel hoog belast is of er sprake is van een beperkt aantal geluidgevoelige bestemmingen. Om te bepalen of hier sprake van is, wordt berekend hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel is.
 
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt niet alleen een beschouwing gegeven over de geluidaspecten volgens de Wet geluidhinder, maar ook andere vormen van geluid welke in dit plan invloed kunnen hebben op de woonomgeving.
 
Zo zijn ook de wegen beoordeeld, waar een maximale snelheid van 30 km/uur is toegestaan en die gelegen zijn op korte afstand van het plan.
 
Hogere Waarde beleid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) is het vaststellen van een hogere waarde mogelijk, indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de berekende geluidbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidgevoelige gebouwen, onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
De gemeente Leerdam heeft hogere waarde beleid vastgesteld. Dit beleid biedt de basis en het gereedschap voor een evenwichtige afweging van belangen die moet leiden tot verantwoorde besluitvorming omtrent hogere waarden. Bij deze besluitvorming moet een juiste afweging plaatsvinden tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de geluidsituatie.
Bij nieuw te ontwikkelen woningen dient volgens het beleid bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde gestreefd te worden naar een geluidluwe gevel, of indien dit niet mogelijk is, een geluidluwe buitenruimte. In dat geval wordt voldaan aan de randvoorwaarden die B&W stelt aan een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.3.2 Resultaten akoestisch onderzoek
Voor deze planontwikkeling is het volgende akoestische onderzoek uitgevoerd; "Bouwplan Eksterlaan / Schaikseweg te Leerdam" (Adviesbureau LBP SIGHT, Kenmerk R072197aa.00002.mvb versie 01_001, datum 4 maart 2016), zie bijlagen bij toelichting bijlage 1
 
Railverkeer
Er is een spoorweg aanwezig, gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Het plangebied valt daarmee buiten de wettelijke geluidzone voor railverkeer. Desondanks is de geluidbelasting van de spoorweg onderzocht.
Deze bedraagt ten hoogste 45 dB. Dit is ruimschoots lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB die geldt. Spoorweglawaai vormt daarmee geen belemmering voor het ontwikkelingsplan.
 
Wegverkeer
De geluidbelasting vanwege de Schaikseweg bedraagt ten hoogste 61 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dat de maximaal toegestane hogere waarde van 63 dB. Er dient daarom voor een deel van die woningen een hogere waarde te worden vastgesteld.
 
Cumulatie van geluid vanwege Wet geluidhinder
Om te bepalen of het plan aanvaardbaar is, is in het akoestische onderzoek de cumulatieve geluidbelasting berekend.
 
De cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de woningen langs de Schaikseweg bedraagt 66 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh). Bij geluidbelastingen van boven 65 dB is sprake van een 'zeer lawaaiig' woon- en leefklimaat. Deze geluidbelasting is dermate hoog dat maatregelen onderzocht zijn om de geluidbelasting te reduceren. Maatregelen aan de bron en in de overdrachtsweg zijn niet doeltreffend.
 
Het cumulatieve geluidniveau op de achtergevels van de woningen langs de Schaikseweg en op de gevels van de overige woningen in dit plan bedraagt niet meer dan 52 dB en is daardoor aanvaardbaar.
 
Hogere waarde beleid gemeente Leerdam
Bij het hogere waarde beleid wordt ook getoetst aan de cumulatieve geluidbelasting. Deze is anders dan de cumulatie van geluid vanwege de Wet geluidhinder. Het betreft in dit geval de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer inclusief de lokale 30 kilometer wegen waarbij wel een aftrek volgens 110g Wgh wordt toegepast.
 
Met de geprojecteerde verkaveling van de eengezinswoningen beschikken de woningen over een geluidluwe gevel. Tevens bedraagt de geluidbelasting na aftrek niet meer dan 63 dB. Hiermee kan aan de geluid eisen uit het hogere waarde beleid van de gemeente Leerdam worden voldaan. Een hogere waarden procedure zal gevolgd moeten worden.
 
Aanvullende eisen voor de inrichting van de woning
De gemeente vindt dat de woonkwaliteit van de woningen langs de Schaikseweg zo optimaal mogelijk moet zijn.
Er zullen daarom aanvullende eisen worden opgenomen voor de inrichting van deze woningen. Het is mogelijk om de woonkwaliteit gunstig te beïnvloeden door niet geluidgevoelige ruimten te positioneren aan de gevel met de hoogste geluidbelasting. Niet geluidgevoelige ruimten op de begane grond zijn de keuken (mits kleiner dan 11 m2), de hal en het toilet. Op de eerste en tweede verdieping zijn dit de badkamer en de overloop. Deze ruimten zullen daarom gepositioneerd worden aan de zijde van de Schaikseweg. Deze eis wordt conform het gemeentelijk hogere waarde beleid meegenomen in het besluit hogere waarde dat voor de 9 woningen grenzend aan de Schaikseweg aangevraagd wordt.
 
Industrielawaai en bedrijven en milieuzonering
Binnen het plangebied zijn geen (gezoneerde) industrieterreinen aanwezig.
Op korte afstand ten noorden van het plangebied, is een middelbare school gelegen. Deze school valt volgens de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering onder milieucategorie 2 (zie ook de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering'). De richtafstand tot woningen bedraagt daarvoor in een rustige woonwijk 30 meter. De situatie van de Eksterlaan mag, gezien de omgeving (aanwezige bedrijven en drukke weg) bestempeld worden als gemengd gebied. Daarom mag de richtafstand met één stap verlaagd worden. De richtafstand wordt daarmee 10 meter.
 
De afstand van deze school is minder dan 10 meter en daarom vanuit de milieuzonering relevant om nader te beschouwen. Aan deze zijde van het gebouw, grenzend aan het plangebied, zijn twee gymzalen gelokaliseerd. De opbouw van de gevels van beide gymzalen hebben een vrij hoge geluidisolatie op grond waarvan het aannemelijk is dat er vanuit de gymzalen geen sprake is van een relevante geluidsemissie.
De bron van geluidoverlast bij scholen is onder andere het schoolplein. Het schoolplein is vanuit het plangebied gezien, gelegen achter de bebouwing en niet op korte afstand van de toekomstige woningen (circa 25 meter).Het stemgeluid zal daardoor de woningen nauwelijks bereiken. Ondanks de korte afstand tussen het plangebied en de school, wordt er dan ook geen geluidoverlast bij de woningen verwacht.
  
4.3.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel zal een hogere grenswaarde moeten worden vastgesteld. Daarbij worden aanvullende eisen en maatregelen gesteld aan de inrichting van de woningen aan de Schaikseweg.
4.4 Bodem
 
4.4.1 Wettelijk kader
Bij een nieuwe ontwikkeling zijn twee kaders van belang als het gaat om de bodemkwaliteit: het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Voor het bestemmingsplan is het van belang om na te gaan of de chemische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de toekomstige gebruiksfuncties.
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het herinrichten van het plangebied Eksterlaan. De huidige bestemming 'maatschappelijk' wordt veranderd in de bestemming 'wonen'.
In het kader van de Woningwet is bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek verplicht. Het is niet toegestaan om te bouwen op verontreinigde grond. Als volgens de Wet bodembescherming (Wbb) sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond of 100 m³ sterk verontreinigd grondwater) dan is een bodemsanering noodzakelijk. Wanneer sprake is van asbest in de bodem geldt het criterium van de omvang niet. Wanneer sprake is van een concentratie boven de interventiewaarde dan moeten er maatregelen genomen worden.
 
4.4.2 Resultaten bodemonderzoek
In het plangebied is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd:
Titel rapport :Verkennend bodemonderzoek "Heerenlanden College" Eksterlaan 48 te Leerdam
Adviesbureau :Cauberg-Huygen
Kenmerk : 2004.1499-7
Datum : 23-09-2004
 
Titel rapport :Verkennend bodemonderzoek overdracht zuidzijde perceel, Eksterlaan 48 te Leerdam
Adviesbureau :Van Dijk Geo- en milieutechniek B.V.
Kenmerk : 151741
Datum : 22-10-2013
 
Titel rapport :Verkennend bodemonderzoek overdracht zuidzijde perceel, Eksterlaan 48 te Leerdam
Adviesbureau :Van Dijk Geo- en milieutechniek B.V.
Kenmerk : 151741
Datum : 22-10-2013

Titel rapport :Verkennend asbestonderzoek Eksterlaan 48 te Leerdam
Adviesbureau :Tritium advies
Kenmerk : 1509/071/PB-01
Datum : 19-10-2015
 
De onderzoeken hebben betrekking op het plangebied en zijn uitgevoerd in de periode dat dit nog in gebruik was bij het Heerenlanden College. Tijdens het onderzoek in 2004 is het gehele perceel van het Heerenland college onderzocht; in het onderzoek uit 2013 is alleen het plangebied onderzocht.
 
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat ter plaatse van het plangebied de toplaag licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PCB, PAK en plaatselijk met minerale olie. Vermoedelijk zijn de verontreinigingen te relateren aan ophoogmateriaal en een bijmenging met puin. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen, chroom en barium.
In 2015 is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest in verband met de aangetroffen puinbijmenging in de bodem op een deel van het plangebied. Er werd geen asbest aangetroffen.
 
4.4.3 Conclusie
Op grond van de resultaten vormt de kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor de geplande bestemmingsplanwijziging. Ook vormt de kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de toekomstige omgevingsvergunning voor nieuwbouw.
4.5 Externe veiligheid
 
4.5.1 Wettelijk kader en beleid
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico’s van het vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel is hierin voor burgers een acceptabel veiligheidsniveau te waarborgen. Het risico wordt hierbij bepaald door de kans op, en het effect van, een incident met gevaarlijke stoffen. Hierbij staan een tweetal begrippen centraal.
 
Het Plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een onbeschermd persoon overlijdt door een incident met gevaarlijke stoffen. Hiervoor bestaan grens-, richt- en streefwaarden waarbij de grenswaarde een harde norm is. De grenswaarde is een lijn van punten op afstand van de risicobron waar de kans op overlijden 1 op miljoen (10-6) is. Binnen die PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten worden bestemd, en beperkt kwetsbare objecten (als gedefinieerd in het Bevi) alleen onder voorwaarden.
 
Het Groepsrisico (GR) is de opgetelde kans dat een groep (10, 100, enz.) personen overlijdt door een incident met gevaarlijke stoffen. Het wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en de lijn waar sterfte 1% is. Bij de beoordeling van een berekend GR wordt de zogenaamde oriëntatiewaarde gehanteerd als afweegpunt voor acceptatie.
 
In een omgevings- of vervoersplan dient in acht name van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico gewaarborgd te worden. Overschrijding van de richtwaarde is slechts onder voorwaarden toegestaan.
 
4.5.2 Risico's omgeving plangebied
Om de risico’s ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Hieruit blijkt het volgende:
Het plan (15 woningen) ligt binnen het invloedsgebied van LPG-tankstation Shell Visser. Daarnaast ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de N484.
  
Als bijlagen bij toelichting bijlage 2 is het bestaande QRA-rapport van AVIV toegevoegd (Groepsrisicoberekening LPG-tankstation Shell Visscher in Leerdam, AVIV, d.d. 24 februari 2011, kenmerk 101867). De huidige bestaande situatie komt niet langer overeen met de bestaande situatie waar in de risicoanalyse vanuit is gegaan. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft de risico's berekend, waaruit blijkt dat de toevoeging van de 15 woningen aan de Eksterlaan in de toekomstige situatie niet leidt tot een significante toename van het groepsrisico (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
  
Aangezien de beoogde ontwikkeling van 15 woningen niet leidt tot een significante toename van het groepsrisico is geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
 
Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N484 kan gesteld worden dat dit niet leidt tot een plaatsgebonden risico buiten de weg zelf. Verder is het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg zo beperkt dat in dit kader geen berekening van het groepsrisico noodzakelijk is.
 
Wel moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot beperking en bestrijding van een ramp en de mogelijkheid van personen om zich hierbij in veiligheid te brengen.
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig die hun invloed in het plangebied doen gelden.
 
4.5.3 Conclusie
Op basis van deze analyse wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
4.6 Ecologie
      
4.6.1 Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Nationaal Natuurnetwerk (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
4.6.2 Uitgevoerd onderzoek
Er is een quickscan flora en fauna (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd in het plangebied om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid van passerende en foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels is niet uit te sluiten.
De ruimtelijke ingrepen leidden, mits maatregelen getroffen worden ten aanzien van vleermuizen en broedvogels slechts tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet worden niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt echter niet nodig geacht. Mits gewerkt wordt zoals hieronder aanbevolen leiden de werkzaamheden niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
De planlocatie maakt, behoudens Nationaal Landschap ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie, Groene Hart en Rivierengebied’, geen onderdeel uit van een Natura 2000- gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Nationaal Natuurnetwerk/Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de aard van de werkzaamheden is van externe werking op beschermde gebieden geen sprake.
Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten worden de volgende aanbevelingen gedaan:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een leermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (rood/groen licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april - oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli).
  • Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
4.6.3 Conclusie
Rekening houdend met de gedane aanbevelingen in de ecologische quickscan zijn er geen voor wat betreft ecologie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Stikstofdepositie / Programmatisch Aanpak Stikstof
4.7.1 Wettelijk kader
Met de aanwijzing van ruim 160 Natura 2000-gebieden draagt Nederland bij aan het netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie. De Europese regelgeving vereist dat in deze gebieden (verdere) achteruitgang van habitats wordt voorkomen. Het wettelijk kader voor het realiseren van de Natura 2000-doelstellingen is in Nederland vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet). Deze wet bepaalt dat nieuwe economische activiteiten (of uitbreiding van bestaande) in en rond Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op hun effect op de natuur. De effecten van stikstof zijn een belangrijk aspect, aangezien de kritische depositiewaarde (KDW) voor stikstof in veel habitattypes wordt overschreden.
 
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS borgt dat doelstellingen van het Europese natuurbeleid worden gehaald en creëert tegelijk ruimte voor noodzakelijke economische ontwikkeling. Het rekeninstrument AERIUS is één van de pijlers van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Met AERIUS Calculator wordt de stikstofdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden berekend.
  • Als de additionele stikstofdepositie door een project kleiner is dan de drempelwaarde (0,05 mol/ha/jr), is het project meldingsvrij in het kader van de PAS;
  • Als de additionele stikstofdepositie door een project groter is dan de grenswaarde is, het project vergunningplichtig in het kader van de PAS. Deze is in beginsel 1 mol/ha/jr, maar kan worden teruggebracht tot 0,05 mol/ha/jr als voor het Natura2000-gebied geen ontwikkelingsruimte meer beschikbaar is; 
  • Als de additionele stikstofdepositie door een project tussen de drempelwaarde en de grenswaarde ligt, is het project meldingsplichtig in het kader van de PAS. Dit is niet van toepassing voor woningbouw. 
  • De PAS geeft geen (directe) koppelingen met plannen. In beginsel mag ten gevolge van een plan er geen significante verslechtering optreden in Natura2000 gebieden. Voor wat betreft stikstof is hiervan sprake als de additionele stikstofdepositie als gevolg van het plan kleiner is dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jr.
4.7.2 Uitgevoerd onderzoek
Om inzicht te bieden in de stikstofdepositie ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is een quickscan uitgevoerd  waarmee de effecten op de stikstofdepositie in de nabijgelegen Natura-2000 gebieden
in beeld zijn gebracht. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator (versie 2015) en zijn uitgevoerd conform de bepalingen van de programmatische aanpak stikstofdepositie en de toelichtingen opgenomen in de calculator. Voor de Aerius-berekening en de bijbehorende rapportage van de quickscan zie bijlagen bij toelichting bijlage 5 en bijlagen bij toelichting bijlage 6.
    
Het plangebied ligt in de schil rond het centrum van Leerdam en kan worden gekenmerkt als een matig stedelijk gebied van Leerdam. In dit bestemmingsplan worden 15 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het betreft aaneengebouwde woningen (rij- en hoekwoningen). De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de 30 km/h weg IJsvogellaan die aansluiting geeft op de Sperwerlaan. Er worden geen nieuwe ontsluitingen toegevoegd.
 
De stikstofdepositie is berekend op 10 rekenpunten in door Aerius geselecteerde stikstofgevoelige habitats in een straal van 15 kilometer om de planlocatie. Het rekenjaar is 2016.
 
In Natura2000 gebied “Lingegebied en Liefdijk-zuid” is de hoogste additionele stikstofdepositie 0,34 mol/ha/jr. Het betreft stikstofgevoelige habitats waar de Kritische Depositie Waarde reeds wordt overschreden. In de PAS is nog wel ontwikkelingsruimte voor projecten beschikbaar.
 
Voor onderhavig project dient ontwikkelingsruimte te worden geclaimd voor de beoogde woningen. Belangrijk hierbij is dat ook het wegverkeer buiten het projectgebied is meegenomen. Hoewel het plan weliswaar leidt tot een additionele stikstofdepositie van 0,34 mol, maar er eveneens 0,34 mol ontwikkelingsruimte is gereserveerd, kunnen negatieve effecten door additionele stikstofdepositie worden uitgesloten.
4.7.3 Conclusie
Voor onderhavig project wordt ontwikkelingsruimte geclaimd voor de beoogde woningen. Belangrijk hierbij is dat ook het wegverkeer buiten het projectgebied is meegenomen. Hoewel het plan weliswaar leidt tot een additionele stikstofdepositie van 0,34 mol, maar er eveneens 0,34 mol ontwikkelingsruimte is gereserveerd, kunnen negatieve effecten door additionele stikstofdepositie worden uitgesloten.
 
4.8 Archeologie
 
4.8.1 Wettelijk kader en beleid
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Zuid-Holland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren.
De gemeente Leerdam heeft een eigen 'archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' voor haar grondgebied laten op stellen. Het plangebied bevindt zich op deze kaart in een zone met een ‘lage verwachting’.
Uitsnede archeolgische verwachtings- en beleidsadvieskaart
4.8.2 Conclusie
In gebieden met een lage verwachting, zoals het plangebied, is bij ingrepen groter of gelijk aan 10.000 m² en dieper dan 0,3 m een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied is circa 3.400 m² groot. Een nader onderzoek naar archeologie is dan ook niet noodzakelijk.
4.9 Waterhuishouding
 
4.9.1 Wettelijk kader
Watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Leerdam.
 
Nationaal beleid
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2007) is een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het Waterbeleid voor de 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het beleid uit het Nationaal Waterplan (2009).
De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:
  • de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-still beginsel);
  • de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.
Waterschapsbeleid Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water.
4.9.2 Planspecifiek
Op 19 februari 2016 is een digitale watertoets uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met een automatisch gegeneerd wateradvies. Betreffend advies is in deze paragraaf verwerkt.
 
Bodemeigenschappen
De bodem in het plangebied bestaat uit jonge rivierklei op veen en heeft een maaiveldhoogte van circa NAP +0,5 m. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt 0,45 m tot 0,6 m beneden het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand circa 1,0 m beneden het maaiveld ligt. Het plangebied ligt in het peilgebied Leerdam-Noord waar jaarrond een peil van NAP -0,5 m wordt gehanteerd.
 
Riolering
Leerdam-Noord is voorzien van een gemengd rioolstelsel waarvan de overstorten lozen op diverse singels in het plangebied. Bij onderhavige ruimtelijke ontwikkeling wordt afstromend hemelwater van schone oppervlakken gescheiden van het afvalwater en gescheiden aangeboden op de perceelsgrens. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
 
Gebruik niet-logende materialen
Verder worden bij de voorgenomen ontwikkeling duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
 
Watergangen
In het plangebied bevinden zich geen bestaande watergangen en eventuele beschermingszones.
 
Waterberging/-compensatie
Dit plan veroorzaakt een toename van het verhard oppervlak. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding en daarmee is het plan waterhuishoudkundig relevant. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.
 
Als indicatie voor het ruimtebeslag van de benodige berging kan uitgegaan wordenvan circa 15% van de toename van de verharding (m²) dat terug dient te komen als wateroppervlak (m²). Voor het gebied Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is dit circa 22 %. In dit gebied is een kleinere peilstijging toegestaan.
Om te voorkomen dat particulieren voor kleine voorzieningen zoals tuinschuurtjes, een enkele woning, etc, moet compenseren geldt er een vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk en 1500 m² voor landelijk gebied. Voor kleinere oppervlaktes hoeft dus niet te worden gecompenseerd, bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes daarop in mindering worden gebracht. Deze eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht is niet van toepassing op ontwikkelaars/overheden en bedrijven.
 
Om te bepalen of en hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd, is er een overzicht gemaakt van de hoeveelheid verharding die in het plangebied voorkomt:
OppervlaktesHuidig (m²)Toekomstig (m²)
Trottoir1771 m²469 m²
Parkeren0 m²338 m²
Straat0 m²202 m²
Dakvlak532 m²908 m²
Tuin 50%0 m²401 m²
Bergingen0 m²94 m²
Totaal2303 m²2.412 m²
 
Per saldo is er sprake van 109 m² (2.412 m² - 2.303 m²) extra verhard oppervlak in het plangebied. Dit betekent dat in de planvorming sprake moet zijn 22% van 109 m² aan compensatie oppervlaktewater. Dit betekent  24 m² aan waterberging/-compensatie.
4.9.3 Conclusie
Met de ontwikkeling zal worden voldaan aan de eisen die het waterschap stelt. De initiatiefnemer is hiervoor in overleg met het Waterschap Rivierenland.
4.10 Verkeer en vervoer
 
4.10.1 Verkeersgeneratie
In de huidige situatie hebben de gronden een maatschappelijke functie. De feitelijke situatie is dat de gronden braak liggen en geen onderdeel meer uitmaken van de maatschappelijke functie, de school Heerenlanden College. De planlocatie in zijn huidige vorm heeft dan ook geen verkeersaantrekkende werking.
 
Het plangebied ligt in de schil rond het centrum van Leerdam en kan worden gekenmerkt als een matig stedelijk gebied van Leerdam. In dit bestemmingsplan worden 15 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het betreft aaneengebouwde woningen (rij- en hoekwoningen). De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de 30 km/h weg IJsvogellaan die aansluiting geeft op de Sperwerlaan. Er worden geen nieuwe ontsluitingen toegevoegd. De weg tussen Heerenlanden College en de nieuwe woningen is ten behoeve van calamiteitenverkeer.
 
In de onderstaande tabel is de verkeersaantrekkende werking op een gemiddelde dag weergegeven die op basis van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ beschikbaar zijn.
BestemmingAantalEenheidTotaal
Wonen157,3 mvt/woning109,5 mvt/etm
Aangezien de huidige functie geen verkeersaantrekkende werking heeft is de totale verkeerstoename vanwege de ontwikkeling afgerond 110 mvt/etm. Deze intensiteit geldt voor de IJsvogellaan omdat alle ontwikkelingen worden ontsloten via deze weg.
 
Uit gegevens van de ASVV 2004 blijkt dat binnen een 30 km/u-zone een intensiteit van 5.000 mvt/etmaal acceptabel is. Voor woonerven is een intensiteit tot 1.000 mvt/etmaal acceptabel.
4.10.2 Parkeren
Het perceel Eksterlaan ligt in het ‘schilgebied’ volgens de beleidsnota Parkeren Leerdam. Dit betekent dat voor woningbouw moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm zoals weergegeven in onderstaande tabel. De parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd binnen het aangegeven plangebied.
TypeParkeernorm
Koopwoning <€220.000,-
1,5
Koopwoning €220.000,- tot €400.000,-
1,8
Koopwoning >€400.000,-
2
Aanleunwoning
0,6
 
In onderstaande tabel is de parkeerbalans voor de te realiseren woningen toegelicht.
WoningtypeParkeernormAantal woningenBenodigde parkeerplaatsen
Koopwoning €220.000,- tot €400.000,-
1,81527
totaal te realiseren parkeerplaatsen27
4.10.3 Conclusie
De toename aan intensiteit op de IJsvogellaan is geen belemmering voor de ontsluiting van de planlocatie en de buurt. De te realiseren parkeerplaatsen voldoen aan de parkeernormen.
4.11 Duurzaamheid
Eind 2012 heeft de raad het duurzaamheidsbeleid ‘Duurzaam Leerdam 2012-2015' voor de gemeente Leerdam vastgesteld. Voor nieuwbouwprojecten zijn hierin weinig tot geen aanvullende eisen/randvoorwaarden opgenomen. Tevens vindt regelmatig aanscherping van de wettelijke eisen plaats. Bijkomende beperking is dat het wettelijk niet afdwingbaar is om extra eisen te stellen. Wel heeft de gemeente wensen benoemd (niet uitputtend) van duurzaamheidmaatregelen die verwerkt zullen worden in het plan: 
  • De drie P’s (People, Planet en Profit) zijn in balans. Voor zowel geluid, externe veiligheid als luchtkwaliteit is de gekozen locatie niet de beste keus (People). Hier zal daarom extra aandacht aan besteed worden bij de invulling van het plangebied;
  • Er is rekening gehouden met zongericht verkavelen;
  • De woningen worden voorbereid op de mogelijkheden om een Warm Water boiler en PV (zonnepanelen) te plaatsen;
  • Er wordt ingezet op Innovatief watergebruik;
  • De woningen voldoen aan het keurmerk Veilig Wonen;
  • De woningen zijn levensloopbestendig of relatief eenvoudig om te bouwen naar een andere gebruikers/doelgroep;
  • Bij renovatie of sloop is hergebruik van materialen mogelijk;
  • Zogenaamde woningen “met Nul op de Meter”, ofwel energieneutraal bouwen heeft een grote voorkeur.
Afval
De gemeente Leerdam heeft in 2014 nieuw (regionaal) beleid vastgesteld voor de inzameling van afval. Voor woningbouw in de kern Leerdam geldt dat iedere grondgebonden woning drie minicontainers ontvangt (plastic, gft en oud papier). Het project is zodanig ontworpen, dat de containers langs de weg worden aangeboden, per twee, op een rij. Het inzamelvoertuig moet rond kunnen rijden (achteruit rijden om containers te kunnen ledigen is geen optie).
  
5 Juridische planopzet
5.1 Opzet regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het Bestekhandboek Digitale ruimtelijke plannen d.d. PM van de gemeente Leerdam. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Leerdam Noord'.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
 
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
 
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat de volgende bestemming(en):
 
Bedrijf - Nutsvoorziening
Het bestaande trafo-gebouw aan de oostzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' toegekend gekregen.
 
Groen
De groenvoorzieningen zijn vastgelegd binnen de bestemming 'Groen'.
 
Tuin
De bestemming 'Tuin' is gegeven aan de gronden voor de voorgevels van de woningen, als overgang naar het openbare gebied. Erfafscheidingen zijn hier niet toegestaan.
 
Verkeer - Verblijfsgebied
De aan te leggen parkeerplaatsen en de ontsluitingsweg zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
 
Wonen
De aaneengesloten woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak. De bij de grondgebonden woningen behorende bergingen en tuinen zijn eveneens voorzien van de woonbestemming. Daarnaast is voorzien in een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' om het aantal toegestane woningen te duiden. 
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
 
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat een algemene regels omtrent de maximale toegestane hoogte, toegelaten bouwwerken met afwijkende maten en toegestane overschrijding van bouwgrenzen.
 
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
 
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
 
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1.1 Inspraak
Gezien de omvang van de planontwikkeling en de overleggen met de omgeving in het voortraject van het bestemmingsplan is er voor gekozen geen inspraak op het voorontwerpbestemming zelf te bieden.
 
Eind december 2014 is ten behoeve van de aanbesteding input voor het Programma van Eisen met bewoners besproken. Op 28 oktober 2015 is voor de omwonende en potentiële bewoners een informatieavond georganiseerd.
Tevens is gesproken met vertegenwoordigers van Heerenlanden College, met name afstemming over de uitvoeringsfase. 
6.1.2 Vooroverleg
Een concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening naar het waterschap Rivierenland en de provincie Zuid-Holland gestuurd. Van beide is geen reactie ontvangen. Het vooroverleg geeft daarom geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.  
    
6.1.3 Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan Eksterlaan heeft van 6 oktober tot en met 17 november 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Op het plan zijn geen zienswijzen ontvangen. De terinzagelegging geeft dan ook geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de ontwikkelaar ABB Ontwikkeling B.V. afspraken in een Koop-/Realisatieovereenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.