6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt maximaal 80%.
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
-
b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
-
c. De voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd in de voorste bouwgrens;
-
d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
-
e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
-
f. De dakhelling van het hoofdgebouw is 0° (plat dak) of mag variëren tussen 35° en 60°, met dien verstande dat de dakhelling van een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd dakvlak, en/of van daar uit duidelijk zichtbaar, uitsluitend mag variëren tussen 35° en 60°;
-
g. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.2 sub f is een dakhelling tussen 60° ten en 70° toegestaan om een mansardekap te realiseren.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
a. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
-
b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
-
c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 1 meter.
-
b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6.1 Vergunningplicht
Voor het slopen van bouwwerken is, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' een omgevingsvergunning vereist.
6.6.2 Uitzondering
Het bepaalde in 6.6.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
6.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
-
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
-
b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
-
c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
-
d. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt, e.e.a. ter beoordeling door een door de gemeente aangewezen deskundige.