direct naar inhoud van 4.10 Externe veiligheid
Plan: Kortland
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPKLKortland-oh01

4.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): uitgegaan wordt van het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • 3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid ingeval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.

Onderzoek

Inrichtingen

In het plangebied is één inrichting gelegen waarvan de externe veiligheidsrisico's relevant zijn in het ruimtelijk spoor. Dit betreft het lpg-tankstation aan de Nieuwe Tiendweg 21 met een vergunde doorzet van maximaal 1.000 m³ per jaar. De maatgevende PR 10-6-contour bedraagt op grond van de huidige Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 45 m rond het vulpunt voor lpg. Binnen de PR 10-6-contour zijn geen kwetsbare objecten (ook geen beperkt kwetsbare objecten) aanwezig zodat aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan. De PR 10-6-contour is met een veiligheidszone aangegeven op de verbeelding.

Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 150 m rond het vulpunt en de opstelplaats voor de lpg-tankwagen. Het invloedsgebied reikt tot de omliggende woonbebouwing. Uit informatie van DCMR Milieudienst Rijnmond blijkt dat het GR, rekening houdend met uitvoering van het LPG-convenant maatregelen, in de huidige situatie een factor 0,3 maal de oriënterende waarde bedraagt. Omdat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen sprake van een toename van het GR. In de verantwoording van het GR wordt ingegaan op het effectscenario en op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Voor overige risicorelevante bedrijfsactiviteiten geldt dat er generieke veiligheidsafstanden van toepassing zijn, de veiligheidsrisco's reiken niet tot buiten de inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de N210 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en brandbare gassen (GF3). Deze weg maakt onderdeel uit van de gemeentelijk routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit recente tellingen blijkt dat over deze weg 132 vervoersbewegingen met stofcategorie GF3 (waaronder lpg) plaatsvindt. Het vervoer van deze stof is maatgevend voor het PR en het GR. Ter hoogte van het plangebied wordt de C.G. Roosweg getypeerd als een weg binnen de bebouwde kom. Uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat voor een weg binnen de bebouwde kom geen PR 10-6-contour geldt.

Met behulp van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport kan tevens de indicatieve hoogte van het GR worden bepaald aan de hand van de vervoersaantallen en de personendichtheid binnen het invloedsgebied. De kortste afstand tot aanwezige bebouwing bedraagt circa 20 m en de personendichtheid bedraagt circa 100 pers/ha. Uit bijlage 9 bij de Handleiding blijkt dat de drempel van 10% van de oriënterende waarde bij bovenstaande kenmerken pas wordt overschreden bij een vervoersaantal van 1930 transporten GF3 per jaar. Omdat het aantal transporten ruim minder dan 1930 bedraagt, wordt de drempel van 10% van de oriënterende waarde voor het GR naar alle waarschijnlijkheid niet overschreden. Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is een berekening van het GR niet noodzakelijk. In de verantwoording GR wordt ingegaan op het effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Over de Hollandsche IJssel vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het Basisnet Water is de Hollandsche IJssel benoemd als groene vaarweg. Dit betekent dat de frequentie van het vervoer zodanig is dat er geen beperkingen gelden vanwege het PR en het GR omdat externe veiligheidsrisico's niet reiken tot de oever. Ook geldt er geen plasbrandaandachtsgebied.

Over de Nieuwe Maas vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De risico's zijn beperkt. In de verantwoording van het GR wordt ingegaan op maatregelen om effecten ingeval van een incident met toxische stoffen te beperken.

Transport door buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen. De kenmerken van deze leiding zijn weergegeven in onderstaande tabel, de ligging is weergegeven in figuur 4.3.

Tabel 4.2 Kenmerken leiding

naam   maximale werkdruk   uitwendige diameter   PR 10-6 -contour   invloedsgebied GR  
Aardgasleiding Gasunie (W-513-02-KR)   40 bar   6,63 inch   0 m   70 m  

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKortland-oh01_0012.png"

Figuur 4.3 Ligging aardgastransportleiding W-513-02-KR

De leiding vormt een verbinding tussen het hoofdroutenet en het gasdrukregel- en meetstation aan de Verbindingsweg 15. De PR 10-6-contour is niet buiten de leiding gelegen, zodat aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan. In verband met de vaststelling van het bestemmingsplan, is voor de leiding een risicoberekening uitgevoerd met behulp van het rekenpakket CAROLA. Het rapport is opgenomen in Bijlage 6. Het invloedsgebied voor het GR is relatief klein omdat het een leiding met een beperkte druk en diameter betreft. Binnen het invloedsgebied voor het GR is nauwelijks bebouwing aanwezig zodat er sprake is van een lage personendichtheid. Dit komt tot uitdrukking in de hoogte van het GR. Uit de risicoberekening blijkt dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt.

Verantwoording GR

Effectscenario

Het worstcasescenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de C.G. Roosweg en het lpg-tankstation Shell Langeland aan de Nieuwe Tiendweg 21, bestaat uit een BLEVE met een tankwagen met brandbaar gas. Het worstcasescenario voor het transport van aardgas door aardgastransportleiding W-513 bestaat uit een fakkelbrand als gevolg van een breuk in de leiding. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas wordt rekening gehouden met het toxisch scenario. De effecten die behoren bij deze effectscenario's zijn beschreven in het advies van de VRR (zie Bijlage 7).

Maatregelen ter beperking van risico's

Voor de Nieuwe Maas is in het Basisnet Water een vervoersplafond vastgesteld waarmee ruimte is geboden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Maatregelen aan de bronkant om risico's te beperken zijn daarom niet aan de orde. De C.G. Roosweg maakt onderdeel uit van de gemeentelijke/provinciale routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze weg is geen vervoersplafond vastgesteld, het huidige vervoer leidt niet tot knelpunten ten aanzien van externe veiligheid. Dat geldt tevens voor de hogedruk aardgasleiding. Er is daarom geen reden voor het treffen van maatregelen in de zin van het beperken van het vervoer van gevaarlijke stoffen of het streven naar het beperken van de aanwezigheid van personen. Er worden in het invloedsgebied van de weg geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico.

Maatregelen ter beperking van effecten

Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor de genoemde scenario's geldt dat effecten kunnen worden beperkt indien aanwezigen tijdig worden gewaarschuwd, gebouwen tijdig kunnen worden ontruimd en de omgeving op een juiste manier is ingericht waarmee vluchten van de bron af mogelijk is gemaakt. Er is sprake is van bestaand stedelijk gebied dat voldoende mogelijkheden biedt voor ontvluchting. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de N210 (35 m vanuit de weg) of de aardgastransportleiding (15 m vanuit het hart van de leiding) of de 1% letaliteiteffectafstand van de Nieuwe Maas. Op de bouwkundige maatregelen die worden genoemd in het advies van de brandweer wordt daarom niet nader ingegaan. De uitvoering van bouwkundige maatregelen (zoals positie nooduitgangen en dergelijke) kan ook niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van een vergunningaanvraag voor eventuele nieuwe bebouwing.

Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten

Uit het advies van de VRR blijkt dat in het plangebied geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de bereikbaarheid van objecten waar mensen verblijven, behalve voor het woongebied ten westen van de C.G. Roosweg (Oosterstraat, Blijdendijkstraat en Waalstraat). De bereikbaarheid voor de brandweer is in de avonduren niet optimaal. De VRR geeft in haar advies geen reden voor de suboptimale situatie. Met de veiligheidsregio wordt overleg gevoerd over noodzaak om de bereikbaarheid te verbeteren. De bluswatervoorziening in het plangebied voldoet aan de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR).

Beschouwing van zelfredzaamheid

Binnen het invloedsgebied van de beide onderscheiden risicobronnen is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. Binnen het invloedsgebied van de N210 en de aardgastransportleiding is geen sprake van de aanwezigheid van hoogbouw. Dat geldt wel voor het lpg-tankstation aan de Nieuwe Tiendweg. Het betreft bestaande bebouwing waarvan wordt aangenomen dat het gebouw beschikt over voldoende vluchtwegen. De omgeving is zodanig ingericht dat ontvluchten mogelijk is.

In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, evenals de rest van Krimpen aan den IJssel, dat er een dekking is van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Verder wordt invulling gegeven aan de risicocommunicatie door middel van de campagne 'goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.

Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. De mogelijk optredende incidenten worden door de VRR ingeschaald in maatrampklasse I (fakkelbrand aardgastransportleiding, toxisch scenario Nieuwe Maas) of maatrampklasse III (BLEVE-scenario lpg-tankstation en N210). Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.