Artikel 9 Gemengd - 3 (GD - 3)
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
-
b. wonen, uitsluitend op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'ga': uitsluitend garages en bergplaatsen voor de stalling van (personen)auto's, motorrijwielen en (brom)fietsen en voor opslag en bergingsdoeleinden van huishoudelijke aard;
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'h=1': tevens horeca als bedoeld in artikel 1 lid 1.59 uit ten hoogste categorie 1, uitsluitend op de begane grond;
-
e. ter plaatse van de aanduiding 'sh-1': specifieke vorm van horeca-1, te weten uitsluitend een cafetaria;
-
f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water en ingeval van wonen ook erven en tuinen.
9.2 Bouwregels
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
9.2.1 Gebouwen
-
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
-
b. de goothoogte en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte;
-
c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100 voor het bouwperceel.
-
d. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend voor- dan wel zijdakvlak maximaal 15% worden doorbroken;
-
e. in afwijking van het bepaalde in sub d mag de oppervlakte van een hellend voor-dan wel zijdakvlak met maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters indien wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de dakkapel past bij de architectuur van de woning;
-
2. in de directe omgeving zijn al meerdere dakkapellen en dakvensters gerealiseerd;
-
f. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend achterdakvlak maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts een dakkapel is toegestaan op het dakvlak van de eerste verdieping;
-
g. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen worden verhoogd met ten hoogste 1 m door verlenging van het voordakvlak met inachtneming van de voldende regels:
-
1. de dakhelling bedraagt ten hoogste 45º;
-
2. het hoofdgebouw bestaat uit ten hoogste twee bouwlagen;
-
h. de dakhelling mag worden vergroot tot maximaal 52° voor een vrijstaande woning die ten minste 2 m van de aangrenzende woning of gebouwen staat, voor een twee-onder-een-kapwoning waarbij de andere woning reeds een grotere hellingshoek heeft, voor woningen in een bouwblok waarvan reeds een woning een dakhelling heeft die groter is dan 45° en voor een woning die is voorzien van een dwarskap met dien verstande dat de goothoogte van de voor- of zijgevel van de woningen niet meer bedraagt dan 5 m en er niet uit een bouwaanduiding op de plankaart valt af te leiden dat alleen een plat dak is toegestaan.
-
i. de dakhelling van een mansardekap mag worden vergroot tot maximaal 70°, voor zover dit het eerste deel van het dakvlak betreft. Dit is alleen toegestaan als de helling van het tweede dakvlak naar de nok minimaal 20° en maximaal 45° bedraagt;
-
j. het geheel of gedeeltelijk afschermen van balkons aan het hoofdgebouw, op een bouwperceel met doozichtige materialen, is toegestaan tot ten hoogste 1,8 m of tot aan de onderkant van het bovenliggende balkon;
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag op de begane grond tot een hoogte van 3 m niet worden gebouwd.
9.2.2 Aan- en uitgebouwen en bijgebouwen
-
a. bij percelen kleiner dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 50 m² met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
-
b. bij percelen gelijk of groter dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 65 m² met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van een uitbouw of een bijgebouw als onderdeel van de maximaal mogelijke achter- en voorerfbebouwing ten hoogste 50 m² bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
-
c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
-
d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
-
e. in afwijking van het bepaalde in sub d bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de zijgevel van een woning ten hoogste 6 m tenzij de maximale bouwhoogte is aangegeven;
-
f. op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;
-
g. op aan- en uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m;
-
h. bij de berekening van de in sub a en b genoemde percentages en/of maximale oppervlaktes, worden de onder het overgangsrecht vallende dan wel op grond daarvan te bouwen bijgebouwen en uitbouwen meegerekend.
9.2.3 Garages en bergplaatsen
- Ter plaatse van de aanduiding 'ga' gelden de volgende regels:
-
1. de breedte van garages en bergplaatsen bedraagt ten minste 2,5 m en ten hoogste 3,5 m;
-
2. de goothoogte van garages en bergplaatsen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
-
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
-
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
-
d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen bedraagt ten hoogste 5 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 3 vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mogen worden geplaatst.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
-
a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
-
b. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan;
-
c. op deze gronden is het gebruik van een aan-huis-gebonden beroep in of bij de woning of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
-
1. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m²;
-
2. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
-
3. er geparkeerd wordt op eigen terrein;
-
4. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
-
5. prostitutie niet is toegestaan;
-
6. voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen– en vergunningenbesluit milieubeheer geldt (of: de activiteit voorkomt in de categorieën A en B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' of naar aard en de invloed op de omgeving te vergelijken is met een bedrijf in een van die categorieën).