direct naar inhoud van Artikel 11 Gemengd - 5 (GD - 5)
Plan: Rijnsburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpRBGrijnsburg-va01

Artikel 11 Gemengd - 5 (GD - 5)

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  • b. maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel 1 lid 1.66, zoals bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, onderwijs, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, zorg en welzijnsinstelling;
  • c. lokale en regionale kantoren;
  • d. dienstverlening;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ond': een onderdoorgang;
  • f. ter plaatse van de aanduding 'pg': een parkeergarage en bijbehorende nooduitgang ten behoeve van de ondergrondse parkeervoorziening;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water en ingeval van wonen ook erven en tuinen.

11.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.2.1 Gebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'ond', te weten 'onderdoorgang' mag op de begane grond tot een hoogte van 3,5 m niet worden gebouwd.
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100 voor het bouwperceel.
  • e. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend voor- dan wel zijdakvlak maximaal 15% worden doorbroken;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub d mag de oppervlakte van een hellend voor-dan wel zijdakvlak met maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters indien wordt voldaan aan de volgende regels:
    • 1. de dakkapel past bij de architectuur van de woning;
    • 2. in de directe omgeving zijn al meerdere dakkapellen en dakvensters gerealiseerd;
  • g. bij de hoofdgebouwen mag de oppervlakte van een hellend achterdakvlak maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts een dakkapel is toegestaan op het dakvlak van de eerste verdieping;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen worden verhoogd met ten hoogste 1 m door verlenging van het voordakvlak met inachtneming van de voldende regels:
    • 1. de dakhelling bedraagt ten hoogste 45º;
    • 2. het hoofdgebouw bestaat uit ten hoogste twee bouwlagen;
  • i. de dakhelling mag worden vergroot tot maximaal 52° voor een vrijstaande woning die ten minste 2 m van de aangrenzende woning of gebouwen staat, voor een twee-onder-een-kapwoning waarbij de andere woning reeds een grotere hellingshoek heeft, voor woningen in een bouwblok waarvan reeds een woning een dakhelling heeft die groter is dan 45° en voor een woning die is voorzien van een dwarskap met dien verstande dat de goothoogte van de voor- of zijgevel van de woningen niet meer bedraagt dan 5 m en er niet uit een bouwaanduiding op de plankaart valt af te leiden dat alleen een plat dak is toegestaan.
  • j. de dakhelling van een mansardekap mag worden vergroot tot maximaal 70°, voor zover dit het eerste deel van het dakvlak betreft. Dit is alleen toegestaan als de helling van het tweede dakvlak naar de nok minimaal 20° en maximaal 45° bedraagt;
  • k. het geheel of gedeeltelijk afschermen van balkons aan het hoofdgebouw, op een bouwperceel met doozichtige materialen, is toegestaan tot ten hoogste 1,8 m of tot aan de onderkant van het bovenliggende balkon.

11.2.2 Aan- en uitgebouwen en bijgebouwen
  • a. bij percelen kleiner dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 50 m² met dien verstande dat ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
  • b. bij percelen gelijk of groter dan 300 m² bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengesloten, halfvrijstaande, geschakelde en vrijstaande woningen ten hoogste 25% van het gehele bijbehorende erf, de bebouwde oppervlakte daarvan inbegrepen, tot ten hoogste 65 m² met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van een uitbouw of een bijgebouw als onderdeel van de maximaal mogelijke achter- en voorerfbebouwing ten hoogste 50 m² bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub d bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de zijgevel van een woning ten hoogste 6 m;
  • f. op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;
  • g. op aan- en uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m;
  • h. bij de berekening van de in sub a en b genoemde percentages en/of maximale oppervlaktes, worden de onder het overgangsrecht vallende dan wel op grond daarvan te bouwen bijgebouwen en uitbouwen meegerekend.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen bedraagt ten hoogste 5 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 3 vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mogen worden geplaatst.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

11.3.1 Aan-huis gebonden beroepen
  • a. Op deze gronden is het gebruik van een aan-huis-gebonden beroep in of bij de woning of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  • b. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • c. er geparkeerd wordt op eigen terrein;
  • d. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. prostitutie niet is toegestaan;
  • f. voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen– en vergunningenbesluit milieubeheer geldt (of: de activiteit voorkomt in de categorieën A en B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' of naar aard en de invloed op de omgeving te vergelijken is met een bedrijf in een van die categorieën).

11.3.2 Maatschappelijke dienstverlening, lokale en regionale kantoren en dienstverlening

Voor maatschappelijke dienstverlening, lokale en regionale kantoren en dienstverlening gelden de volgende regels:

  • a. deze functies mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de begane grondlaag van de hoofdgebouwen, danwel in de bouwlaag die aansluit op het opgetilde openbaar gebied van het centrale plein;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening, lokale en regionale kantoren en dienstverlenende bedrijven bedraagt ten hoogste 2.800 m²;
  • c. de bedrijfsvloeroppervlakte van iedere vestiging van dienstverlenende bedrijven bedraagt ten hoogste 100 m² en van maatschappelijke dienstverlening en lokale en regionale kantoren niet meer dan 750 m².