Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hillegom, 't Zand
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.BptZand-VA01

4.7 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn of de Natuurbeschermingswet 1998. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.7.1 Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten in de wet verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten;
  • wetlands.
Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde 'bestaand gebruik'. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
  1. verbetering van de wet in de praktijk;
  2. verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszone. De EHS vormt de basis voor het Nederlands natuurbeleid en heeft als doel de nationale flora en fauna te beschermen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de EHS en mogen geen afbreuk doen aan de aanwezige natuurwaarden. Op grond van de Wet Milieubeheer zijn gebieden aangewezen, waar het milieu bijzondere bescherming behoeft.
 
Het is van belang dat de samenhang van de EHS niet door verstedelijking (en ander bebouwing) en infrastructuur wordt verbroken. Indien nieuwe vormen van ruimte- en bodemgebruik binnen de EHS gewenst zijn, dan dient de functie de EHS te ondersteunen en zo mogelijk te versterken. Om dit te beoordelen is de aard van het gebruik en de plaats binnen de EHS van belang.
 
Conclusie
Onderhavig plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, een beschermd natuurmonument of een wetland. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de aangegeven begrenzingen van de EHS. Tevens heeft het bouwplan geen significante negatieve effecten op het nabijgelegen EHS en Natura-2000 gebied de Kennemerduinen. Een vergunning op de natuurbeschermingswet of compensatie van de EHS is derhalve niet aan de orde.
   
4.7.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
 
Voor het plangebied is door IJzerman advies een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 1) (d.d. 7 juni 2010). Uit de quickscan volgen de volgende conclusies/adviezen: 
  • algemeen voorkomende soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Deze soorten zijn weliswaar beschermd middels de Flora- en faunawet, maar worden aangeduid als algemene soorten (AMvB artikel 75, lijst 1). Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
  • voor strikt beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen.
  • ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden conform de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gekapt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.
  • er is een zeer klein risico dat braakliggende bouwterreinen, na de sloop, door rugstreeppadden kunnen worden gekoloniseerd. Ter voorkoming hiervan wordt aangeraden om geen pas gegraven ondiepe open wateren of poelen te maken of te laten bestaan in de voortplantingsperiode (april tot en met juni) van de rugstreeppad.
Conclusie
De quickscan flora en fauna toont aan dat in het plangebied geen strikt beschermde soorten zijn te verwachten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd. Wel kunnen mogelijkerwijs algemeen voorkomende soorten in het plangebied worden aangetroffen. Hiervoor hoeft echter geen ontheffing meer te worden aangevraagd.