Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hillegom, Ringvaartterrein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.BpRingvaart-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Momenteel is op het Ringvaartterrein deels nog een betoncentrale van Betonmortelbedrijven Cementbouw BV (BCB) aanwezig. Deze betoncentrale wordt verplaatst naar het Bedrijventerrein Hillegom Zuid-Zuid. Het bestemmingsplan voor de betoncentrale op deze nieuwe locatie is op 30 juni 2011 vastgesteld en op 28 maart 2012 in werking getreden. Met het verplaatsen van de betoncentrale ontstaat de mogelijkheid om het Ringvaartterrein te herontwikkelen. Om tot herontwikkeling te komen, is door de gemeente Hillegom en De Ringvaart CV (een samenwerking tussen woningcorporatie Ymere en projectontwikkelaar AM) op 15 maart 2010 een intentieverklaring getekend met als doel 'herontwikkeling van de locatie tot een woningbouwlocatie met lichte bedrijvigheid'.
 
De Ringvaart CV wil, als eigenaar van het gebied, op het terrein maximaal 320 grondgebonden woningen en appartementen ontwikkelen, waarvan 30% in de sociale sector en 70% in de vrije sector. Het gebied krijgt daarbij een dorps karakter, passend bij de identiteit van Hillegom. In het gebied wordt tevens ruimte ingericht voor onder andere, spelen, water en groen.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt op ongeveer 700 meter ten oosten van het centrum van Hillegom, direct aan de Ringvaart op de grens van het oude land van de binnenduinrand en het nieuwe land van de Haarlemmermeerpolder. De Ringvaart vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door het water van de Hillegommerbeek, aan de westzijde door de Olympiaweg en aan de noordzijde door achtertuinen van de bestaande woningen aan de Meerlaan. Deze bestaande woningen aan de Meerlaan vallen buiten het plangebied. Het totale plangebied meet circa 300 bij 300 meter en heeft een omvang van circa 10 hectare. De volgende afbeeldingen toont de ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
 
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
  • een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken, is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
 
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

2 Het initiatief

2.1 Analyse plangebied

Het plangebied ligt direct aan de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Op dit moment is de enige gebruiker van het gebied de betoncentrale en ligt het als een ontoegankelijk 'eiland' in Hillegom, omsloten door wegen en water. De randen bestaan uit het water van de Ringvaart en de Hillegommerbeek. De Meerlaan en de Olympiaweg vormen de overige randen. Doordat de betoncentrale is gesloopt is in het plangebied nagenoeg geen bebouwing aanwezig. Er zijn slechts nog enkele (bedrijfs)gebouwen aanwezig. Daarnaast maakt de voormalige brugwachterswoning aan de Ringvaart ook onderdeel uit van het plangebied. Over zijn algemeenheid heeft het gebied nu een wat verlaten en versleten karakter. Vanwege de aanwezigheid van de betoncentrale was op het terrein sprake van een geluidszone.
 
Het plangebied vormt door de positie tegen de Ringvaart een belangrijke toegang vanuit de polder tot Hillegom. Deze entreewerking is een belangrijke opgave in de planvorming. Voor het plangebied vormt de Meerlaan nu de belangrijkste entree tot het plangebied. Tevens draagt de ligging van de locatie direct aan de Olympiaweg en Meerlaan er toe bij dat de ontsluiting van het plangebied optimaal is.
   
Tegenover de locatie aan de zuidzijde is het Beltpark gelegen dat door zijn groene uitstraling een positief effect heeft op de locatie. Aan de overzijde van de Olympiaweg is het bedrijventerrein Hillegommerbeek gesitueerd. Door de uitstraling en functies van de bedrijven, direct gelegen aan de Olympiaweg, heeft dit geen nadelige invloed op de planlocatie. De royale groene inrichting van de Olympiaweg ter plaatse draagt hier positief aan bij. Tevens zal op basis van onderzoeken bekeken worden of dit bedrijventerrein geleidelijk van kleur kan verschieten en kan transformeren tot een woongebied.  
 
Het plangebied kent een insteekhaven aan de Hillegommerbeek. Door de ligging aan het water van de Ringvaart en de Hillegommerbeek met de insteekhaven heeft de locatie veel potentie in zich om tot een bijzondere woningbouwlocatie te worden ontwikkeld. Ook het water langs de Olympiaweg en aan de achterzijde van de Meerlaan draagt daar toe bij. In het verleden waren er ook insteekhavens aan de Ringvaart. Deze zijn inmiddels gedempt. Grote delen van het plangebied zijn verhard. Aan weerszijde van de locatie liggen aan de Ringvaart woongebieden. Op relatief korte afstand is het centrum van Hillegom gelegen. Zowel te voet als per fiets is het centrum goed bereikbaar.
 
De volgende afbeeldingen tonen foto's van de huidige situatie van het plangebied.
   
Het plangebied aan de Ringvaart
 
Het plangebied

2.2 Stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundige hoofdstructuur
 
Het stedenbouwkundig plan speelt in op de kwaliteiten van de locatie en gaat uit van een dorpse setting. Gezien de huidige woningbouwmarkt en de mogelijkheid om flexibel te zijn naar de toekomst is er voor gekozen om het stedenbouwkundig plan voor het Ringvaartterrein op hoofdlijnen vast te leggen. 
 
De hoofdstructuur van het plan gaat uit van een hoofdontsluiting middels een rotonde op de Olympiaweg, welke doorloopt als een centrale lijn door het plangebied en eindigt bij de Ringvaart. Deze lijn vormt als het ware de visuele verbinding tussen de Venneperweg (Beinsdorp) ten zuiden van de Ringvaart en de Hofstraat/Einsteinstraat richting het centrum van Hillegom. Hiermee wordt het gebied op een heldere wijze verknoopt met de omgeving en krijgt het een eigen structuur. Vanuit de centrale lijn kunnen de te realiseren woonvelden worden ontsloten.
 
Langs de Olympiaweg, wordt een representatieve rand voorgesteld. Woningen zijn in ieder geval met de voorzijde gericht op deze weg, waardoor een aantrekkelijke rand ontstaat. Met deze rand wordt bovendien het verkeerlawaai afkomstig van de Olympiaweg, voor het overgrote deel van de locatie, afgeschermd waardoor er achter een aantrekkelijk woonklimaat ontstaat. De ontsluiting en het parkeren kan voor het overgrote deel aan de voorzijde opgelost worden. 
 
In tegenstelling tot de rand langs de Olympiaweg krijgt de oever van de Hillegommerbeek voornamelijk een groen karakter. Mede door de opgenomen bebouwingvrijezone op de verbeelding (kaart) van het bestemmingsplan ontstaat hier een overwegend groene en open rand. In het beeld speelt de bebouwing hierdoor een ondergeschikte rol. Met deze opzet wordt aansluiting gezocht op het aan de overzijde gelegen Beltpark. Direct langs het water bestaat tevens de mogelijkheid om steigers te realiseren waaraan boten kunnen worden aangelegd. De kwaliteiten van deze rand worden hiermee maximaal benut ten behoeve van een aantrekkelijk en bijzonder woonmilieu.
 
Halverwege de zuidelijke rand van het plangebied prikt de oude insteekhaven het plangebied in. Deze haven is geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan. Rondom de haven zijn openbare kades voorzien en een groene pleinruimte. De bebouwing rondom de haven en het plein is georiënteerd op deze openbare ruimte. In de haven is ruimte voor het aanleggen van boten.
 
De oostrand van het plan vormt het gezicht van Hillegom aan de Ringvaart. Een groot deel van de kade aan de Ringvaart wordt openbaar. De woningen aan deze kade zijn gericht op de Ringvaart. In het beeld langs de Ringvaart is eveneens rekening gehouden met een stedenbouwkundig accent. Dit accent vormt de overgang tussen de openbare en private kade. Tegelijkertijd vormt dit punt de beëindiging van de centrale ontsluiting die in oost-west richting door het plangebied loopt. Naast het stedenbouwkundig accent is rekening gehouden met een deels groene pleinruimte grenzend aan de Ringvaart.
 
De rand aan de noordzijde van het plangebied grenst deels aan de Meerlaan. In het stedenbouwkundig plan is het  profiel van deze weg voortgezet door aan te sluiten bij de rooilijn van de bestaande woningen. Langs de Meerlaan ontstaat hierdoor een kleinschalige rand van woningen met ruime voortuinen. Er is echter ook de mogelijkheid opgenomen om het bestaande kantoor op deze locatie te behouden. In de rand langs de Meerlaan wordt tevens een extra ontsluiting geprojecteerd voor het gehele plangebied. Deze ontsluiting is in principe bestemd voor langzaamverkeer, maar kan tevens gebruikt worden door hulpdiensten in geval van calamiteiten.

2.3 Beeldregieplan

Voor de herontwikkeling van het Ringvaartterrein is een beeldregieplan opgesteld. Dit beeldregieplan dient enerzijds als inspiratiedocument en anderzijds als toetsingskader voor de te realiseren beeldkwaliteit van zowel de gebouwde omgeving als de inrichting van de openbare ruimte. Op basis van de stedenbouwkundige hoofdstructuur is een vijftal kwaliteitszones vastgelegd naast de algemene dorpse sfeer die als basiskwaliteit wordt nagestreefd. Op basis van het beeldregieplan worden de te ontwikkelen plannen getoetst aan de hand van ambities en heldere criteria.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat, zijn er weinig raakvlakken met het Rijksbeleid. Er kan echter wel gesteld worden dat de herontwikkeling in geringe mate bijdraagt aan de doelstelling 'Nederland leefbaar en veilig'. Gezien de ligging van de locatie in bestaand stedelijk gebied is er namelijk sprake van inbreiding/herstructurering. Daarnaast vormt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor de ontwikkeling. Uit onder andere het regionaal beleid (zie paragraaf 3.3) blijkt dat er een vraag bestaat naar woningen in de regio. Bovendien ziet de initiatiefnemer genoeg afzetmogelijkheden voor de beoogde woningen en worden de woningen binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Tevens zorgt de ligging nabij de Olympiaweg en de Meerlaan voor een goede bereikbaarheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden voorlopig zes projecten beschreven: mainport ontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Binnenkort zullen nog volgen: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJselmeergebied.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt ingegaan op het provinciale beleid uit de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. De provincie actualiseert jaarlijks de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Provinciale Staten hebben de Actualisering 2011 op 29 februari 2012 vastgesteld. De vaststelling van de Actualisering 2012 is op 30 januari 2013.
Bij de Eerste Herziening van de Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte, vastgesteld op 23 februari 2011, heeft Provinciale Staten ingestemd met de transformatie van het bedrijventerrein Ringvaartterrein naar een woongebied.

3.2.1 Provinciale Structuurvisie

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. Deze nieuwe integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen van de provincie Zuid-Holland. In de visie beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen.
 
De kern van de Provinciale Structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Versterking van het stedelijk netwerk gaat uit van het intensief benutten van ruimte in bestaand bebouwd gebied door het ruimtegebruik op locaties en infrastructuur beter te benutten. Het provinciaal belang richt zich op de ambities:
  • Bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
  • Stedelijke detailhandelstructuur versterken;
  • Culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal.
 
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Dit geldt ook buiten het stedelijk netwerk. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken. Voorbeelden zijn de mix van wonen en werken en het combineren van logistieke bedrijven en kassen zoals in de Zuidplaspolder ontwikkeld worden. Herstructurering is een goede methode om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. In sommige gevallen verandert op kleine schaal het ruimtegebruik, maar herstructurering betreft vooral functiebehoud. Wanneer overwegend sprake is van functieverandering maar deze veranderingen in het ruimtegebruik nog niet volledig duidelijk zijn, is er sprake van een transformatieopgave.
 
Planspecifiek
Voor dit bestemmingsplan zijn met name de functiekaart en de kwaliteitskaart van belang. In navolgende tekst wordt op deze twee onderdelen verder ingegaan.
 
Functiekaart
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de functiekaart uit de structuurvisie.
 
Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
 
Het plangebied is op de functiekaart gelegen in een gebied aangeduid als 'Bedrijventerrein/Transformatiegebied'. Met betrekking tot het transformatiegebied 'Hillegom, locatie Ringvaart' staat in de structuurvisie dat er een omzetting naar stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden als de milieuvergunning voor de nieuwe locatie van de betoncentrale is verleend en er planologisch ruimte is gecreëerd voor de verplaatsing.
 
De planologische ruimte is reeds gecreëerd door het vaststellen van de bestemmingsplannen 'Bedrijventerrein Hillegom Zuid-Zuid' en 'Parapluplan vanwege de geluidzone van de betoncentrale van Betonmortelbedrijven Cementbouw b.v.' op 30 juni 2011. In deze bestemmingsplannen wordt de realisatie van een betoncentrale mogelijk gemaakt. Beide bestemmingsplannen zijn per 28 maart 2012 onherroepelijk geworden. De milieuvergunning voor de betoncentrale op het bedrijventerrein Hillegom Zuid-Zuid is verleend op 21 december en is onherroepelijk (kenmerk besluit: PZH-2011-316719069). De milieuvergunning voor de betoncentrale op het Ringvaartterrein is nog niet ingetrokken. Deze milieuvergunning is van rechtswege vervallen op 1 januari 2013, omdat de betonindustrie dan onder het Activiteitenbesluit milieubeheer valt.
      
De transformatie van het bedrijventerrein met betoncentrale naar een gebied met voornamelijk woningbouw is derhalve in overeenstemming met het beleid van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast bevordert deze transformatie, die inbreiding voor uitbreiding laat gaan, de milieukwaliteit, zowel in het plangebied als in de omgeving van het plangebied.
 
Kwaliteitskaart
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de kwaliteitskaart uit de structuurvisie.
 
Uitsnede kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie  
 
Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt. De uitwerking van de globale ambities van de kwaliteitskaart wordt gegeven in de zogenaamde 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit'. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces.
 
Het plangebied is gelegen in het gebiedprofiel 'Duin- en bollenstreek'. Met het opstellen van dit gebiedsprofiel zal in 2013/2014 gestart worden. Totdat dit gebiedsprofiel is vastgesteld vormen de globale ambities van de kwaliteitskaart het kader. Voor het plangebied zijn dit de ambities met betrekking tot 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied':
  • behoud en versterking van een brede waaier aan woon- en werkmilieus; elk dorp en stad zijn eigen kleur; vergroten van de diversiteit van steden;
  • hoogteaccenten; (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur;
  • zwaartepunt van de verstedelijking ligt in stad en dorp binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer;
  • elke kern (dorp) ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp;
  • waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde stads- en dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap;
  • bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoefte van deze tijd;
  • als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt;
  • als herstructurering, transformatie of uitbreiding plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan het in balans brengen van de mix aan woonmilieus;
  • een beeldkwaliteitparagraaf zal bij hoogbouw inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op haar omgeving.
Ten behoeve van de herontwikkeling van het Ringvaartterrein is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie paragraaf 2.2). In dit stedenbouwkundig plan wordt reeds aandacht besteed aan de ambities voor en kwaliteiten van het gebied.

3.2.2 Verordening Ruimte

Tegelijk met de Provinciale Structuurvisie hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte vastgesteld. Deze wordt jaarlijks geactualiseerd. In de Verordening Ruimte stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen.  De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Provinciale Structuurvisie. De Verordening Ruimte bevat tevens instructieregels die van belang zijn voor de gemeente bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. De Verordening Ruimte omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria van provinciaal belang waaraan planvorming moet voldoen. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzonering, lucht- en helihavens, molen- en landgoedbiotopen.
 
Planspecifiek
Volgens artikel 2 lid 2 van de Verordening Ruimte moet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen rekening houden met de navolgende voorkeursvolgorde:
  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010;
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010.
Op de volgende afbeeling is het bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 van Hillegom weergegeven. 
 
 
Bestaand stedelijk gebied Verordening Ruimte
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in zijn geheel binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 (gebied 'ladder voor duurzame verstedelijking') ligt. Gezien de ligging van het plangebied binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 1020 wordt, met de herontwikkeling van het Ringvaartterrein, voldaan aan de eis om allereerst locaties binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 te benutten. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Verordening Ruimte.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland is op 24 juni 2009 door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiele herziening. Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regionale structuurvisie heeft geen wettelijk karakter, omdat regio's niet verplicht zijn een structuurvisie op te stellen. De besluiten in deze structuurvisie zijn echter wel leidend voor structuurvisies en nota's van de gemeenten in het samenwerkingsverband. Als deze gemeenten willen afwijken van de afspraken in de visie moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.
 
Met de Regionale Structuurvisie kiezen de Holland Rijnland-gemeenten koers voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie is een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: bollenstreek, kustzone, stedelijk gebied en Veenweide en Plassen.
 
Binnen de Regionale Structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving. Hiervoor worden zeven kerndoelen nagestreefd: Holland Rijnland is een top woonregio, Leiden vervult een regionale centrumfunctie, concentratie stedelijke ontwikkeling, 'Groen blauwe kwaliteit' staat centraal, De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open, twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport, verbetering van de regionale bereikbaarheid.
 
De ambities en visie van Holland Rijnland uit de Regionale Structuurvisie worden op diverse plankaarten
weergegeven. De visiekaart 2020 laat uiteindelijk zien hoe de regio er in 2020 uitziet. 
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de visiekaart 2020 weergegeven.
 
Uitsnede visiekaart 2020 Regionale Structuurvisie (plangebied binnen rode cirkel)
 
Het plangebied is op de visiekaart 2020 als stedelijk gebied aangewezen. Gelet op de schaarse ruimte in de regio Holland Rijnland is het nodig dat nieuwbouw van woningen binnen dit bestaand stedelijk gebied plaatsvindt (minimaal 70% van de nieuwbouw). Clustering en inbreiding van woningbouw heeft een sterke voorkeur om aantasting van het open landschap te voorkomen. Hierbij is het noodzakelijk dat er niet alleen voldoende, maar ook gevarieerd, gedifferentieerd en kwalitatief goed wordt gebouwd. Om dit te bewerkstelligen wordt afgesproken dat in de regio per gemeente 30 procent van de woningbouwopgave in de sociale huur wordt gerealiseerd. In de gehele regio Holland Rijnland worden in de periode 2000-2020 33.000 woningen gerealiseerd. 1.497 van deze woningen worden in Hillegom gerealiseerd. Op de volgende afbeelding zijn de potentiële woningbouwlocaties voor deze woningen weergegeven.
 
Uitsnede kaart woningbouwlocaties Regionale Structuurvisie
 
Het Ringvaartterrein is op de kaart met woningbouwlocaties aangewezen als een potentiële woningbouwlocatie. Door de transformatie van het Ringvaartterein van bedrijven naar voornamelijk woningbouw kan deels worden voorzien in de regionale woningbouwbehoefte binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast draagt het verplaatsen van de betoncentrale uit het stedelijk gebied bij aan een verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving. Om te voldoen aan de eis van een gevarieerd en gedifferentieerd woningaanbod wordt 30% van de woningen in de sociale sector en 70% in de vrije sector gerealiseerd. De transformatie van het Ringvaartterrein is derhalve in lijn met de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland.

3.3.2 Regionaal Groenprogramma 2010-2020 Holland Rijnland

Het Regionaal Groenprogramma, vastgesteld op 17 februari 2010 door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland, is een uitvoeringsprogramma van de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland. Het groenprogramma geeft een visie op groen in de regio in 2020 en van de gewenste doelstellingen die hiervoor gerealiseerd moeten worden. Met het groenprogramma wil de regio de kwaliteiten van de groene ruimte beschermen, versterken en ontwikkelen, met de nadruk op:
  • groenblauwe en recreatieve structuur - het versterken van de grote landschappen en het realiseren van verbindingszones daartussen voor natuur, water en/of recreatie;
  • openheid en zichtlijnen - het behouden van de openheid van het landelijk gebied, inclusief de zichtlijnen en heldere stadsrandzones;
  • cultuurhistorie - het versterken van de samenhang en herkenbaarheid van cultuurhistorische elementen, waarmee de cultuurhistorische waarde van een gebied wordt vergroot;
  • recreatief medegebruik - het verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van (delen van) het landelijk gebied voor recreatief medegebruik met aandacht voor de stad-land relatie. In het hoefijzer rond de stedelijke agglomeratie daalt de intensiteit van het recreatief gebruik van de groene ruimte, via de stadsrandzone met als hoofdfunctie recreatie overlopend naar het open agrarisch gebied met recreatief medegebruik.
Voor ruimtelijke projecten is met name de groenblauwe toets uit het groenprogramma van belang. De kwaliteit van het groen binnen het ruimtelijk plan, moet worden beschreven aan de hand van de verschillende functies van groen. Hierbij wordt aangesloten bij het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (zie paragraaf 3.3.6). Voor de groenblauwe toets gelden de volgende richtlijnen en kwaliteitseisen:
  1. werken conform het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw;
  2. ontwikkeling moet passen binnen het kader van het groenprogramma;
  3. geen verstoring van natuur- en recreatiegebieden of verbindingen daartussen door woningbouw, infrastructuur of bedrijventerreinen, tenzij met compensatie;
  4. aandacht voor beleving en kwaliteit van water in de wijk of de polder;
  5. aandacht voor groen op en aan de rand van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw;
  6. aandacht voor landschappelijk inpassing van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw;
  7. bij nieuwe infrastructuur zorgen voor (snel)wegovergangen, zoals faunapassages (van amfibiegoot tot ecoduct) en fiets- en wandelbruggen.
Planspecifiek
Voor de herontwikkeling van het Ringvaartterrein is gekeken in hoeverre rekening wordt gehouden met de richtlijnen en kwaliteitseisen uit de groenblauwe toets:
  1. Op het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw wordt in paragraaf 3.3.5 verder ingegaan.
  2. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart behorende bij het groenprogramma.
Visiekaart Regionaal Groenprogramma 2010-2020 Holland Rijnland
 
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van de Bollenstreek. De Ringvaart, ten oosten van het plangebied, vormt een groene, blauwe en recreatieve verbinding. De herontwikkeling van het Ringvaartterrein heeft geen negatieve invloed op deze verbinding.   
  1. In de omgeving van het plangebied zijn geen recreatiegebieden of verbindingen daartussen aanwezig die door de herontwikkeling verstoord worden. Op de aan-/afwezigheid van natuurgebieden wordt in paragraaf 4.5 uitgebreid ingegaan.
  2. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op het stedenbouwkundig plan voor het gebied. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor het gebied is rekening gehouden met en aandacht besteed aan de ligging aan het water.
  3. In het stedenbouwkundig plan (zie paragraf 2.2) is aandacht besteed aan het groen in en om het plangebied.
  4. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is gezorgd voor een landschappelijke inpassing van het plan. In paragraaf 2.2 wordt hierop verder ingegaan.
  5. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. De zevende richtlijn / kwaliteitseis is derhalve niet van toepassing op dit gebied.

3.3.3 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek

De gemeenteraden van de zes greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) vastgesteld. De ISG kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland. In tegenstelling tot de regionale structuurvisie heeft de ISG, na vaststelling door de gemeenteraden, voor die gemeenten wel een zelfbindend karakter. Het doel van de ISG is daarmee drieledig:
  • het gedetailleerder dan in de Regionale Structuurvisie vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het, in tegenstelling tot de Regionale Structuurvisie, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
  • het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart van de Intergemeentelijke Structuurvisie weergegeven.
 
Uitsnede kaart Intergemeentelijke Structuurvisie
 
Het plangebied is aangewezen als een gebied voor 'Woningbouw tot 2030 binnen de huidige streekplancontour'. De transformatie van bedrijventerrein naar woningbouw past daarmee binnen de doelstellingen van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.

3.3.4 Ruimtelijke Perspectief 2030

Op 12 februari 2008 hebben de gemeenteraden van Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout het Ruimtelijk Perspectief 2030 vastgesteld. De gemeenten gaan voor een sterke Greenport die goed ontsloten is, waar het uitstekend dorps wonen en prima recreëren is. Daarbij blijft het open landschap in stand, maar is er tegelijk ruimte voor vitaliteit en dynamiek. Woningbouw dient tot 2030 met name binnen de rode contour te worden gerealiseerd. Hierbij wordt voorzien in eigen behoefte en die van de omliggende regio. Na 2030 is er ook een bescheiden toename in de woningbehoefte te verwachten.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart van het Ruimtelijk Perspectief 2030 weergegeven.
 
Uitsnede kaart Ruimtelijk Perspectief
 
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het gebied 'Kwaliteitsverbetering leefomgeving + waterfrontontwikkeling + woningbouw binnen de contour tot 2030 ten behoeve van eigen behoefte en omliggende regio'. Het Ringvaartterrein is daarnaast aangewezen als een gebied waar de transformatie van bedrijventerrein naar wonen gewenst is. Woningbouwontwikkeling op deze locatie past daarmee binnen het uitgangspunt om woningbouw tot 2030 binnen de rode contour te realiseren. De ontwikkeling van het Ringvaartterrein is derhalve in overeenstemming met het Ruimtelijk Perspectief 2030.

3.3.5 Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw

Beleid
De gemeente Hillegom vindt duurzaamheid een belangrijk integraal onderdeel van ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente streeft er naar dat elke ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan economie, maatschappij en milieu, zowel op de korte als op de lange termijn. Zij wil daarmee ook de leef- en omgevingskwaliteit op een specifieke locatie op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Hillegom staat in de Duurzaamheidsagenda “Samenwerken en Verbinden”. De Duurzaamheidagenda kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening waar het gaat om de doelstellingen voor duurzaam bouwen, duurzame inrichting van gebieden en duurzame stedenbouw. Ook het klimaatbeleid heeft een directe relatie met de ruimtelijke ordening. Daarom is ook het Regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland relevant, dat is opgesteld in samenwerking met de gemeente Hillegom.
 
Instrumenten en ambities voor duurzaamheid
De toe te passen instrumenten en ambities voor duurzaamheid in ruimtelijke plannen zijn afhankelijk van de omvang van het project. Uitgangspunt voor nieuwbouwprojecten in Hillegom is volgens de Duurzaamheidsagenda het (bovenwettelijke) basisniveau uit het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS), met waar mogelijk voor één of meer deelaspecten een hoger niveau. De ingevulde ambitietabel wordt in het bestemmingsplan bij de toelichting opgenomen. Wanneer DPL als instrument wordt gebruikt, is het streven een minimale score zeven.
 
Bij de ontwikkeling vanaf 50 woningen dienen de kansen voor CO2-reductie onderzocht te worden inclusief een berekening van de te realiseren CO2-reductie. Vanaf 200 woningen – zoals in dit plan aan de orde is - dient op grond van het RBDS en het Klimaatprogramma een energievisie opgesteld te worden. Een energievisie is een studie naar de vraag naar en opwekking van energie warmte (stadsverwarming), koude, elektriciteit). Daarbij worden diverse functies onderscheiden (zoals wonen, kantoor, bedrijven en voorzieningen). Per functie wordt de energievraag bepaald. Vervolgens wordt bekeken of de energievraag op gebouwniveau kan worden beperkt door bijvoorbeeld warmte-isolatie, een ‘slimme’ indeling van gebouwen en energiebesparende installaties. Voor de resterende energievraag wordt bekeken in hoeverre er duurzame energiebronnen ingezet kunnen worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.
 
Voor de woning- en utiliteitsbouw geldt daarnaast dat de duurzaamheidsprestaties berekend worden met het instrument GPR-Gebouw. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of een gelijkwaardig rekeninstrument (Greencalc of BREEAM) of aan de regionale ambitie wordt voldaan. De ontwikkelaar krijgt daarvoor van de gemeente een intakeformulier GPR-Gebouw. Op basis van een ingevuld intakeformulier ontvangt de ontwikkelaar een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor elk thema geeft GPR-gebouw een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Een score van 6,0 (voor energie 6,8) komt overeen met het Bouwbesluit (nieuwbouw). De regionale en gemeentelijke ambitie is:
  • een score van minimaal 8.0 voor gemeentelijke gebouwen;
  • een score van minimaal 7.0 voor overige gebouwen.
Voor de grond-, weg-, en waterbouw gelden tenslotte de ambities die zijn uitgewerkt in de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008.
 
Planspecifiek
Het plan voor het Ringvaartterrein omvat 10 hectare en maximaal 320 woningen/appartementen. Het plan valt hiermee binnen de reikwijdte van het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (< 1ha; > 10 woningen en/of > 5.000 m2 BVO). Voor het plan is een ambitietabel opgesteld welke bij de verdere planontwikkeling wordt toegepast.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hillegom

De gemeenteraad van Hillegom heeft op 11 december 2008 de Structuurvisie Hillegom vastgesteld. Aan de hand van een aantal thema's (landschap, bollengebied, wonen, bedrijvigheid, voorzieningen en bereikbaarheid) is het toekomstbeeld van Hillegom over circa 10 jaar geschetst. Dit is weergegeven in het Voorkeursmodel Structuurvisie Hillegom.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van het Voorkeursmodel Structuurvisie Hillegom.
 
 
Uitsnede Voorkeursmodel Structuurvisie Hillegom
  
Op het voorkeursmodel is het Ringvaartterrein aangewezen als een potentiële woningbouwlocatie voor 270 woningen (locatie C). Daarnaast wordt de locatie in de structuurvisie genoemd als nieuwe inbreidingslocatie. Op nieuwe inbreidingslocaties wordt gerekend met een gemiddelde woningdichtheid van 30 woningen per hectare. Dit is een dichtheid waarmee een enigszins dorpse sfeer kan worden gerealiseerd, waarin ook ruimte is voor open (speel)ruimte, groen en water en waarmee wel gestapelde woningen (in 3 of 4 lagen) maar geen echte hoogbouw hoeft te worden toegepast. Per locatie moet nader worden bekeken welk type woningen en welke dichtheid daar het meest passend is. De genoemde woningaantallen zijn daarom indicatief. Voor het Ringvaartterrein blijkt dat met de realisatie van het, in de Kadernota Ringvaartterrein (vastgesteld op 22 maart 2012) aangegeven maximum van 320 woning nog steeds voldaan kan worden aan 'dorps wonen'. Onderhavig plan is daarmee, ondanks het afwijkende aantal woningen, in overeenstemming met de Structuurvisie Hillegom.

3.4.2 Structuurvisie thema wonen 2009-2013

De Structuurvisie thema Wonen is op 8 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. De Structuurvisie thema Wonen is een uitwerking van de algemene Structuurvisie Hillegom. Met de Structuurvisie thema Wonen geeft de gemeente Hillegom de gewenste samenstelling van de woningvoorraad in 2020 aan. De gemeente streeft hierbij naar een evenwichtige en sociale dorpsgemeenschap met een compleet voorzieningenaanbod van commerciële en collectieve voorzieningen. In de structuurvisie thema wonen en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de kwalitatieve richting voor locatieontwikkeling uitgewerkt. Dit biedt een stevige onderbouwing voor het gesprek met ontwikkelaars en een belangrijk en realistisch richtinggevend kader voor bestemmingsplannen. Om de acties uit de Structuurvisie thema wonen te concretiseren is een uitvoeringsprogramma toegevoegd. Op 2 februari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de Actualisatie Uitvoeringsprogramma Thema Wonen 2012 vastgesteld.
 
Planspecifiek
De gemeenteraad heeft in de Structuurvisie Hillegom haar ambitie uitgesproken om in de periode 2009-2020 2.000 nieuwbouwwoningen te realiseren. Voor de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties is het uitgangspunt dat op alle nieuwbouwlocaties minimaal 30% sociale nieuwbouw moet worden opgenomen. Deze eis is opgenomen in de Actualisatie Uitvoeringsprogramma Thema Wonen 2012. Daarnaast wordt het Ringvaartterrein in het Uitvoeringsprogramma Thema Wonen 2009 aangeduid als 'zachte locatie'. Op deze zachte locaties wordt, naast wat aanvullend gewenst is aan differentiatie, rekening gehouden met de ligging van de locatie. Bij de nultredenwoning is de locatie namelijk belangrijk. Het Ringvaartterrein wordt in dit kader aangemerkt als een prioriteit 2 locatie. In het plangebied zullen daarom verschillende nultredenwoningen gerealiseerd worden. Daarnaast wordt in onderhavig plan voldaan aan de eis van 30% sociale woningbouw. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie thema wonen 2009-2013.

3.4.3 Hillegoms verkeers- en vervoersplan

Het Hillegoms verkeers- en vervoersplan (HVVP) is op 10 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. In het verkeers- en vervoersplan geeft de gemeente Hillegom haar visie ten aanzien van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. Voor deze thema's worden in het verkeers- en vervoersplan verschillende uitwerkingen gegeven, waaronder Duurzaam Veilig, het fietsverkeer stimuleren, het stimuleren en optimaliseren van het openbaar verover, voldoende parkeerruimte en aandacht voor milieu in de vorm van het milieubeleidsplan, geluidsplan en luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen dient dan ook aandacht te worden besteed aan en dienen afwegingen te worden gemaakt op basis van deze thema's binnen het verkeers- en vervoersplan.
 
Planspecifiek
Bij de herontwikkeling van het Ringvaartterrein is rekening gehouden met en ingespeeld op onder andere de ligging van het gebied ten opzichte van de bushaltes, de aansluiting van het gebied op de omliggende wegen (Olympiaweg en Meerlaan) en voldoende parkeerplaatsen. Daarnaast zal het gebied voor een goede verkeersveiligheid ingericht worden conform Duurzaam Veilig. Ook bij het ontwerp van de rotonde is het van belang dat deze zo veilig mogelijk ingericht wordt. In paragraaf 4.4 wordt op het aspect verkeer en parkeren nader ingegaan.

3.4.4 Speelruimteplan 'Buitenspelen, ja leuk!'

Het Speelruimteplan 'Buiten spelen, ja leuk!' is op 10 juli 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. In het speelruimteplan wordt de relatie gelegd tussen de leeftijd van de jeugd en de directe aanwezigheid van speelvoorziening en demografische ontwikkelingen. De jeugd wordt in drie groepen ingedeeld, namelijk: kind (0-5 jaar), jeugd (6-11 jaar) en jongeren (12-18 jaar). Afhankelijk van hoe invulling wordt gegeven aan een gebied dient een inschatting te worden gemaakt van de aantallen in de verschillende leeftijdscategorieën. Daarop wordt de invulling van de speelvoorzieningen en de keuze voor een bepaalde leeftijdsgroep gebaseerd. Bij de invulling van een formele speelplek gaat de voorkeur uit naar het gebruik van duurzame materialen met gevarieerde speelmogelijkheden. Het Speelruimteplan 2010 is een tussentijdse evaluatie van het Speelruimteplan 2003.
 
Planspecifiek
Gezien de invulling van de nieuwbouw op het Ringvaartterrein dient er, op basis van het aantal verwachte woningen en type gezinnen, 1 speelplek voor de leeftijdscategorie 0-5 jaar te worden ingericht. Daarnaast moet er nog 1 speelplek voor de leeftijdscategorie 6-11 jaar binnen het plangebied aanwezig zijn. In het Beltpark, aan de overzijde van de Hillegommerbeek, zijn reeds speelvoorzieningen voor oudere jongeren van 12-18 jaar, een skatebaan en een clubgebouw aanwezig.

3.4.5 Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Hillegom is op 15 augustus 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota bevat de door de Welstandscommissie bij de beoordeling toe te passen welstandscriteria. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.
 
Voor de grotere (her)ontwikkelingsprojecten wordt daarom de volgende procedure beschreven:
  • het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met en na advies van de welstandscommissie en vastgelegd in een kadernota of beeldregieplan;
  • de gemeenteraad stelt deze kadernota of beeldregieplan vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota. Een kadernota of beeldregieplan wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding;
  • de kadernota of het beeldregieplan moet zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied.
Planspecifiek
Voor de ontwikkeling van het Ringvaartterrein is een beeldregieplan opgesteld. Dit beeldregieplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan voor vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de welstandsnota aan herontwikkelingsprojecten stelt. Het plan is derhalve in overeenstemming met de welstandsnota.

3.4.6 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld op 17 april 2002, is de opvolger van het Groenbeleidsplan van 1989, zodat ook in de toekomst het groenbeleid van de gemeente op een onderhoudsvriendelijke manier wordt gecontinueerd. Bij de actualisatie heeft het Groenbeleidsplan van 1989 als uitgangspunt gediend.   
 
Het Groenbeleidsplan uit 2002 is opgesteld om de groene ruimtelijke kwaliteit voor de toekomst te kunnen waarborgen. De wegen en waterlopen vormen belangrijke recreatieve verbindingsroutes tussen recreatiegebieden in de omgeving. Ook oevers van de Leidse Trekvaart, ten westen van Hillegom worden gezien als een belangrijke ecologische verbindingzone.
 
Planspecifiek
Door het gebruik van het Ringvaartterrein als betonfabriek heeft het gebied zich nooit kunnen ontwikkelen op het gebied van groenbeleid. Wel worden er in het Groenbeleidsplan een aantal adviezen genoemd die voor het Ringvaartterrein van toepassing zijn. Het gaat hierbij om het open houden van het zicht naar de Ringvaart, zodat deze beleefd kan worden. Nieuwe fietsroutes moeten aangesloten worden op de bestaande fietsroutes. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is hier, waar mogelijk, rekening mee gehouden.

3.4.7 Stedelijk Waterplan Hillegom 2009-2013

Het Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeente Hillegom hebben eind 2008 het Stedelijk waterplan Hillegom opgesteld. In dit stedelijk waterplan worden de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en problemen in samenhang beschouwd. Tevens wordt een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en de riolering geformuleerd en is een concreet maatregelenpakket voor de realisatie opgenomen.
 
Planspecifiek
Concreet voor het Ringvaartterrein wordt aangegeven dat de stedelijke oevers langs de Hillegommerbeek gehandhaafd dienen te worden. Ook zal bij ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied de aanwezige duiker vervangen moeten worden voor een groter exemplaar om verstopping in de toekomst te voorkomen.

3.4.8 Economische beleidsplan Hillegom 2012

In 2012 is het concept Economische Beleidsplan 2012 opgesteld. Deze is vastgesteld op 11 april 2013 waarbij in het actieprogramma economie bij “Private initiatieven” aan het nieuwe actiepunt “Ontwikkeling Pastoorslaan” wordt toegevoegd in combinatie met, op termijn, transformatie van bedrijventerrein Hillegommerbeek tot woningbouw.
Het document beschrijft op welke wijze de gemeente Hillegom de komende jaren haar economische positie kan behouden en versterken. Het Economisch Beleidsplan 2012 geeft aan welke beleidsaspecten uit 2003 heroverwogen moeten worden.
 
Versterking van het vestigingsklimaat
Hillegom kent relatief veel sociale woningbouw in vergelijking met de regio. Deze samenstelling van huishoudens draagt niet bij aan versterking van het draagvlak en van de lokale koopkracht. De huidige situatie op de woningmarkt maakt het echter lastig om op korte termijn deze situatie te wijzigen. Daarnaast blijkt dat de werkgelegenheid in Hillegom minder veelzijdig is dan in andere gemeenten in Holland Rijnland. Wanneer Hillegom het draagvlak voor de detailhandel en overige voorzieningen wil vergroten, kan zij kiezen voor het vasthouden van hoger opgeleiden. Echter het presenteren als aantrekkelijk woon- en werkgemeente voor deze doelgroep is alleen mogelijk via een integraal beleid op diverse beleidsterreinen.
 
Revitaliseren en intensiveren van bedrijventerreinen
Hoewel een deel van de bedrijventerreinen is gerevitaliseerd en daarmee geïntensiveerd, is de druk op de ruimte in Hillegom nog steeds hoog. De fysieke en bestuurlijke ruimte voor nieuwe bedrijventerreinen is gering. Om ruimte te kunnen blijven bieden aan bedrijven die willen uitbreiden, verplaatsen of zich nieuw in Hillegom willen vestigen, zullen de bestaande bedrijventerreinen moeten worden gekoesterd. Verdere revitalisering en strategische inzet van ruimtelijke ordeningsinstrumenten zijn hierbij niet nodig.
 
Realisatie van centrumvernieuwing
Het centrum is gecategoriseerd als een 'boodschappencentrum plus'. Gezien de concurrentie van andere winkelcentra en de opkomst van winkelen via internet, is deze keuze nog steeds actueel. In de evaluatie van het Masterplan Centrum uit 2008 wordt nog ingezet op versterking van het centrum via het aantrekken van winkels met een regionaal marktbereik. Nu vier jaar later kan worden geconstateerd dat andere centra in de omgeving deze regiofunctie reeds vervullen. Een 'boodschappen plus' functie voor mensen die wonen en werken in Hillegom is dan ook realistischer.
 
Verkopen en vermarkten van het product Hillegom
Voor deze extensieve recreatie is het van belang om in samenwerking met de regio recreatieve mogelijkheden te koppelen en op de kaart te zetten. Op deze wijze kan de eigen bevolking van Hillegom hier meer gebruik van maken evenals andere mensen uit de regio.
 
Planspecifiek
Het Economische Beleidsplan Hillegom 2012 concentreert zich met name op de drie economische thema's/gebieden: bedrijventerreinen, centrum en buitengebied. Het plangebied ligt buiten deze gebieden. Het plangebied ligt echter wel nabij het bedrijventerrein Hillegommerbeek, een bedrijventerrein dat gekoesterd moet worden. De herontwikkeling van het plangebied vormt echter geen belemmering voor het kunnen blijven functioneren van dit bedrijventerrein.

3.4.9 Economie & Toerisme Hillegom 2013-2020

Het koersdocument en actieprogramma 'Economie & Toerisme Hillegom 2013-2020' is vastgesteld op 11 april 2013. Het koersdocument maakt de verbinding tussen het Economisch Beleidsplan, de raadsstudiebijeenkomst over leegstand en het op 25 oktober 2012 door de raad vastgestelde regionaal economische Koersdocument 2012-2015 voor de Greenport Duin- en Bollenstreek. In het koersdocument wordt de koers beschreven die de gemeente Hillegom wil hanteren bij de uitvoering van het economisch en toeristisch beleid. De gemeente wil dit beleid samen met ondernemers en andere betrokken partijen uitvoeren. Het doel van het Koersdocument is tweeledig:
  1. Het verbeteren van de ondernemerstevredenheid zodat het ondernemersvertrouwen en de investeringsbereidheid wordt vergroot.
  2. Het verbeteren van het vestigingsklimaat door het beter benutten van de bestaande kwaliteiten (functie en fysiek) in het bebouwde gebied en in de openbare ruimte.
De Koers is samen te vatten in de volgende punten:
  1. De economie van Hillegom zijn de ondernemers zelf. De ondernemers zullen zelf initiatieven moeten ontplooien ten behoeve van de economische ontwikkeling van Hillegom. De ondernemers hebben de primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van hun onderneming en het geheel aan Hillegomse ondernemingen. Hiertoe zijn er verschillende private gremia. De gemeente wil deze gremia faciliteren.
  2. De gemeente is regiegemeente. De gemeente faciliteert private initiatieven waar mogelijk. De gemeente is verantwoordelijk voor het economisch toekomstperspectief. De gemeente zal samen met het bedrijfsleven, ondernemersvereniging, de regio, Holland Rijnland, directe buurgemeenten, provincie en rijk, in wisselende strategische netwerken en coalities, de economische opgave een kwalitatieve impuls geven. Voor zowel binnen de gemeente als in de regio.
  3. De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte en het gemeentelijk vastgoed. Het onderhoud en beheer van de openbare ruimte en de gemeentelijke panden moet passen in de economische visie.
  4. Bieden van ruimte voor economische ontwikkeling staat centraal, aanvullende versterkende functies worden gefaciliteerd. Ongewenste leegstand van bedrijfspanden wordt waar mogelijk aangepakt: primair voor bedrijvigheid, andere functies zijn mogelijk mits die de ontwikkeling van bedrijvigheid niet belemmeren.
  5. Primaire focus is gericht op het toevoegen van economische en toeristische functies in het centrum. Indien dit niet past dan worden locaties verkend aan de N208 (parelsnoer) of op de bedrijventerreinen. Het buitengebied wordt primair aangewend voor de bollensector (west) en landbouw (oost) met behoud van de landschappelijke waarden. Agro-toerisme in het buitengebied wordt gefaciliteerd. in de linten zijn versterkende functies (waaronder ook GOM-woningen) toegestaan. Met oog voor inpassing en bijdrage aan het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit.
  6. De gemeente participeert in de regio ten behoeve van de regionale positionering van Hillegom zowel binnen de Duin- en Bollenstreek en Holland Rijnland als ten opzichte van de naburige Noord-Hollandse gemeenten.
  7. De gemeente voert een actief beleid gericht op starters en zzp'ers. Er zal onderzocht worden welke mogelijkheden er zijn starters te clusteren zodat zij optimaal gebruik kunnen maken van elkaars expertise en daardoor de kans wordt vergroot dat zij doorgroeien.
In het actieprogramma zijn bovenstaande punten nader uitgewerkt in zes economische ontwikkellijnen.
  
Planspecifiek
In het koersdocument en actieprogramma 'Economie & Toerisme Hillegom 2013-2020 wordt met name de koers beschreven voor de volgende economische thema's en gebieden: de regio, het centrum, de bedrijventerreinen, het buitengebied en het toerisme. Geen van deze thema's/gebieden is direct van toepassing op onderhavig plan. Desalniettemin sluit onderhavig plan wel aan bij de koers om ruimte te bieden voor economische ontwikkeling.

3.4.10 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Voor het overgrote deel van het plangebied is het bestemmingsplan 'Elsbroek-Noord en Industrieterrein Hillegommerbeek' geldend. Voor het gebied langs de Olympiaweg en de watergang in het noorden van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hillegommerbeek' het geldende plan.  
 
Bestemmingsplan 'Elsbroek-Noord en Industrieterrein Hillegommerbeek'
Het bestemmingsplan 'Elsbroek-Noord en Industrieterrein Hillegommerbeek' is op 1 juni 1961 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
 
Geldend bestemmingsplan 'Elsbroek-Noord en Industrieterrein Hillegommerbeek'
 
Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hillegommerbeek'
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hillegommerbeek' is op 3 juli 2008 vastgesteld door de raad van de gemeente Hillegom. De volgende afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan.
 
Geldend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hillegommerbeek'
 
In de geldende bestemmingsplannen heeft het plangebied grotendeels de bestemming bedrijventerrein. Daarnaast zijn groen en water als zodanig bestemd. Binnen de genoemde bestemmingen is de herontwikkeling van het Ringvaartterrein naar voornamelijk woningen niet mogelijk.

4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan omvat de herontwikkeling van het Ringvaartterrein te Hillegom. Bij deze herontwikkeling zullen op de locatie maximaal 320 woningen gerealiseerd worden. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Echter op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet afdoende is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria van bijlage III van de EU m.e.r.-richtlijn naast het algemene criterium (is er sprake van belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu) ook andere aspecten onderzocht te worden, bijvoorbeeld cumulatie van effecten, de plaats van de activiteit ten opzichte van kwetsbare gebieden en kenmerken van mogelijke effecten, zoals het bereik en de complexiteit. Pas als uit deze afweging blijkt dat de activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In bijlage 1 is het resultaat van de toetsing weergegeven. Conclusie hiervan is dat het project niet leidt tot relevantie milieueffecten. Nadere analyse in het PlanMER is niet noodzakelijk.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Landelijk wettelijke kader
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
 
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
 
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
 
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Hillegom is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem - (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.
De gemeente Hillegom beschikt over deze bodemfunctieklassenkaart (in 2011 door het college van B&W vastgesteld). Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
 
Planspecifiek
In het kader van de mogelijke herontwikkeling van het Ringvaartterrein is in 2005 reeds verkennend bodemonderzoek uigevoerd 2. Op basis van dit bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • op basis van de resultaten van het vooronderzoek kunnen op het bedrijfsterrein 15 deellocaties worden onderscheiden, waar op basis van activiteiten uit met name het verleden bodemverontreiniging kan zijn ontstaan;
  • het overige onverdachte terrein is in meer of mindere mate opgehoogd of verhard met betondelen, puin en andere verhardingsmateriaal;
  • uit het onderzoek op de verdachte deellocaties blijkt dat over het algemeen minerale olie is aangetoond. Op enkele plaatsen overschrijdt het gehalte de interventiewaarde;
  • bij de gedempte haven en in de directe omgeving hiervan overschrijdt het gehalte aan chroom in de bovengrond de interventiewaarde;
  • over het gehele terrein is een ophooglaag aanwezig, waarbij over het algemeen verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie zijn aangetoond. De diepte van deze ophooglaag met betonresten kon niet worden vastgesteld;
  • in het grondwater zijn slechts plaatselijk verhoogde concentraties aan minerale olie aangetroffen. Verder zijn in het grondwater niet of nauwelijks verhoogde concentraties aangetroffen.
Daarnaast is in 2006 een actualiserend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd 3. In dit onderzoek lag de nadruk op het vaststellen van de kwaliteit van de ondergrond. Uit het onderzoek zijn de volgende gegevens naar voren gekomen:
  • op het gehele terrein komt een ophooglaag voor met een dikte van gemiddeld 1,5 meter. De ophooglaag bestaat vooral uit zand en grind en is vooral langs de oost- en zuidzijde plaatselijk sterk puinhoudend. Langs de oost- en zuidzijde is het terrein verhard met 0,5 tot 1 meter asfalt, beton. Langs de oostzijde is ook 'Duomix' (gemalen staal en hoogovenslakken) toegepast;
  • de voormalige insteekhavens langs de Ringvaart hadden een diepte van circa 4 meter. De meest noordelijke haven is gedempt met zand en klei. In de zuidelijke haven is behalve een sliblaag zeer heterogeen dempingmateriaal aangetroffen. Behalve zand is hier ook relatief veel bodemvreemd materiaal aanwezig;
  • enkele boringen zijn verricht in gedempte vaarten. Het dempingmateriaal is zeer divers. Behalve zand zijn in de gedempte vaarten plaatselijk ook bijmengingen met ijzer, hout, plastic, glas en puin aangetroffen.
In het algemeen zijn de grond en het grondwater als gevolg van de ophogingen en het bedrijfsmatige gebruik licht belast. Plaatselijk is echter sprake van een sterke bodembelasting.
 
De twee bodemonderzoeken zijn door de milieudienst beoordeeld 4. Conclusie van deze beoordeling is dat voor zowel het huidige als voor een eventueel toekomstig gebruik als 'wonen met tuin' geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Wel is sprake van ernstige bodemverontreiniging die bij herontwikkeling gesaneerd moet worden. Derhalve zal een saneringsplan opgesteld worden.

4.2.2 Luchtkwaliteit

Landelijk wet-/regelgeving en beleid
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
 
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang:
  • Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’. De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen. Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleid
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
 
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland-Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen worden door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
        
Planspecifiek
De herontwikkeling van het Ringvaartterrein kan, gelet op de omvang van het plan (< 1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet in betekenende mate invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in dit geval geen sprake van een gevoelige bestemming. Desalniettemin is met behulp van de monitoringstool van het ministerie van IenM (voormalige VROM) vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. In de volgende tabellen zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van verschillende rekenpunten aan de Olympiaweg en de Meerlaan weergegeven.
 
Rekenpunten OlympiawegNO2 concentratie PM10 concentratie Jaar 
1546141426.220 24.606 2011 
1546148726.221 24.606 2011 
1545691326.19124.6142011
1545997325.68924.4872011
1546066826.18924.6142011
1546319826.22224.6072011
1546385226.22124.6062011
1546584625.66924.4932011
1546626426.19424.6152011
 
Rekenpunten Meerlaan 
NO2 concentratie 
PM10 concentratie Jaar 
15458149 25.956 24.557 2011 
15459123 25.947 24.555 2011
15462593 26.378 24.655 2011 
15464784 26.104 24.591 2011 
15466105 26.664 24.722 2011 
15466327 26.004 24.569 2011 
 
Uit voorgaande tabellen blijkt dat bij alle rekenpunten in 2011 ruim wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Uitgaande van de resultaten van de Monitoringstool kan worden aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.3 Geluid

Landelijke wet-/regelgeving en beleid
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie. Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers mogen worden gevestigd. Omdat op het bedrijventerrein geen grote lawaaimakers mogen worden gevestigd wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de bedrijven.
 
Locale wet-/regelgeving en beleid
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Hillegom.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling van woningen op het Ringvaartterrein is een akoestisch onderzoek uitgevoerd5. In navolgende tekst worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
 
De ontwikkeling van het terrein langs de Ringvaart is binnen het wettelijk kader van de Wet geluidhinder en het Hogere waardenbeleid van de gemeente Hillegom goed mogelijk. Ondanks de aanwezigheid van een aantal drukke wegen is het grootste deel van de te realiseren woningen vanuit het oogpunt van geluidhinder gunstig gelegen; deze woningen worden in het binnengebied gerealiseerd. Wel betekent dit dat de eerstelijns woningen langs de Olympiaweg en de Meerlaan een geluidbelasting ondervinden die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Het Hogere waardenbeleid van de gemeente Hillegom in aanmerking nemend kunnen deze geluidbelaste woningen worden gerealiseerd. Bij praktisch alle woningen is de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en een verblijfsruimte aan deze gevel gegarandeerd. Van het blokje van 15 appartementen aan de Hillegommerbeek hebben 4 appartementen, die een kopgevel aan de Olympiaweg hebben, echter geen geluidluwe gevel. De woningen op de 1e t/m 4e woonlaag hebben weliswaar een geluidbelasting die enkele dB's hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (50 tot 51 dB), maar behoeven daarmee geen afsluitbare buitenruimte te hebben.
 
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de niet-gezoneerde Hillegommerdijk zal afnemen als gevolg van de aanleg van de toekomstige verbindingsweg tussen de N206 en N205.
 
Langs de Ringvaart, de Meerlaan en de Olympiaweg kan een geluidsscherm/-wal worden gerealiseerd. Deze maatregel zorgt voor een reductie van het geluidsniveau in het plangebied. Op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en financieel/technische overwegingen is een geluidsscherm/-wal echter niet wenselijk/mogelijk. De locatie is gelegen in de bebouwde kom van Hillegom. Bebouwing binnen de bebouwde kom van Hillegom presenteert zich over het algemeen nadrukkelijk richting de openbare ruimte. Dit draagt bij aan de herkenbaarheid en leefbaarheid van de kern en de nieuwe woonwijk. Bovendien worden de aanwezige kwaliteiten van de randen maximaal ingezet. Het uitgangspunt voor het Ringvaartterrein is om hierbij zoveel mogelijk aan te sluiten. De ontwikkeling moet zich zoveel mogelijk presenteren richting de randen, waardoor de ontwikkeling een meerwaarde kan zijn voor de omgeving. Geluidschermen stuiten daarmee op stedenbouwkundige en landschappelijke bezwaren.
Op basis van de 'Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder' is een geluidreducerend wegdek op de Meerlaan en de Olympiaweg doelmatig. Een geluidarm wegdek is gezien de aanwezigheid van wringend vrachtverkeer op de Olympiaweg en de korte afstanden tussen de kruising met de Weerlaan en de rotonde echter geen optie. De levensduur van het geluidreducerend asfalt zou ernstig worden bekort als gevolg van het optrekkende en afremmende vrachtverkeer.
 
Op de Meerlaan zal een geluidreducerend wegdek worden aangelegd met een minimale reductie van 2,5 dB ten opzichte van fijn asfalt.
 
Voor maximaal 111 woningen is op 8 oktober 2013 een hogere waarde besluit Wet geluidhinder verleend.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
 
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere ‘kwetsbare’ functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in de volgende tabel.
 
 Categorierichtafstand omgevingstype rustige woonwijk richtafstand omgevingstype gemengd gebied 
10 
230 10 
50 30 
100 50 
200 100 
300 200 
7500300
    
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk. Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het ‘gemiddelde’ bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
  
Planspecifiek
Om de voorgenomen woningbouw op het Ringvaartterrein mogelijk te maken moet worden voldaan aan de milieu(hygiënische) kwaliteit die past bij de functie wonen. Er is derhalve een onderzoek uitgevoerd naar de milieuzonering van omliggende bedrijven6. Tijdens het onderzoek is gekeken naar de redelijkerwijs te verwachten milieuhinder van bedrijven. Verder is gekeken naar de mate waarin de nieuwe woonbestemming belemmerend kan zijn voor de toekomstige ontwikkelingen van bedrijven. In navolgende tekst worden de conclusies van het onderzoek weergegeven.
 
Beoordeling milieusituatie
In het rapport is een overzicht gemaakt van de indicatieve milieuzones behorende bij bedrijven binnen 200 meter van het Ringvaartterrein. De beoordeling volgens de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft aan dat geen van de bedrijven een indicatieve milieuzone heeft binnen het plangebied. Deze uitkomst is getoetst aan de feitelijke/actuele situatie. Dit uitgevoerde nader onderzoek bevestigd de betrekkelijke invloed van de bestaande bedrijven op de milieukwaliteit binnen het Ringvaartterrein. Er zijn geen knelpunten op basis van verwachte milieuhinder door bedrijven en het beschermingsniveau (rustig woongebied).
 
Beoordeling beperkingen voor bedrijven
De nieuwe ontwikkelingen op het Ringvaartterrein kunnen potentieel belemmerend zijn wanneer er woning of andere milieugevoelige functies worden gerealiseerd binnen de milieuzone van een bedrijf en wanneer bestaande bedrijven hierdoor in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Op basis van indicatieve en actuele gegevens blijkt dat bestaande bedrijven niet worden belemmerd door de eisen die worden gesteld aan de milieu(hygiënische) kwaliteit binnen het Ringvaartterrein. De bedrijfspercelen welke het dichtst bij het Ringvaartterrein gelegen zijn, zijn echter wel bestemd voor bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2. Dit betekent dat zich hier bedrijven kunnen vestigen met een indicatieve milieuzone van maximaal 100 meter. Omdat de werkelijke afstand tussen de bedrijfspercelen en het Ringvaartterrein ongeveer 50 meter is kan dit een beperking zijn. Echter, gezien de ligging van het Ringvaartterrein aan de Olympiaweg (één van de ontsluitingswegen van Hillegom), kan aan de woningen aan de zijde van de Olympiaweg een lager beschermingsniveau (gemengd gebied) worden toegekend. Volgens de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' behoren namelijk gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In dit geval betekent dit dat de richtafstand tussen de bedrijven op het bedrijventerrein Hillegommerbeek en de woningen direct aan de zijde van de Olympiaweg 50 meter is. Aangezien de woningen aan de zijde van de Olympiaweg op meer dan 50 meter van de bedrijven zijn gelegen vormt de ontwikkeling geen beperking voor de bedrijven op het bedrijventerrein Hillegommerbeek.

4.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
 
Landelijk beleid
Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
 
Inrichtingen
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico’s door een inrichting worden veroorzaakt.
 
Buisleidingen
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
 
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi. Verder geldt op grond van de Circulaire Rnvgs dat bij risicoberekeningen uitgegaan moet worden van de in bijlage 5 bij de Circulaire Rnvgs opgenomen vervoershoeveelheden voor GF3 (bijv. LPG). Bij de berekening van de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg moet uitgegaan worden van de in deze bijlage opgenomen vervoershoeveelheden GF3.
 
Op termijn zullen de Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal dezelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi gehanteerd wordt.
 
Begrippen externe veiligheid
Binnen externe veiligheid spelen een aantal begrippen een belangrijke rol, nl. het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en de belemmeringenstrook buisleidingen. Hieronder zijn deze begrippen nader uitgewerkt.
 
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
 
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire Rnvgs. Voor het transport door buisleidingen zijn de verplichtingen opgenomen in artikel 12 van het Bevb.
 
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW): met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
 
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).  
  
Belemmeringenstrook buisleidingen
De belemmeringenstrook is een strook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden,
tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Hiervoor zijn in de Regels voorwaarden opgenomen waarmee voldaan wordt aan artikel 14, lid 2 Bevb. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de Verbeelding vastgelegd.
 
Lokaal beleid
Provinciaal (Zuid Holland)
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
 
Holland Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers ). Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
      
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico's aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
 
Uitsnede risicokaart
 
De uitsnede van de risicokaart toont de aanwezigheid van de volgende risicobronnen:
  • opslag TDI bij Draka Interfoam B.V. (van den Endenlaan 15) op circa 1000 meter van het plangebied. De gemeente Hillegom heeft een risicoberekening laten opstellen1. Volgens de berekening ligt de contour voor de PR-grenswaarde2 binnen de inrichtingsgrenzen en reikt de PR 10-8 contour tot 140 meter buiten de inrichtingsgrenzen. Volgens de berekening veroorzaakt een calamiteit bij Draka maximaal één dodelijk slachtoffer in de omgeving. Draka veroorzaakt dus geen groepsrisico. Voor de locatie Ringvaartterrein is Draka geen relevante risicobron.
  • opslagtank chloorbleekloog op Sportcomplex De Vosse (Vosselaan 152) op circa 700 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de opslagtank.
  • bovengrondse propaantank bij een agrarisch bedrijf (Hillegommerdijk 395, gemeente Haarlemmermeer) op circa 380 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de propaantank3.
  • hoge druk aardgasleiding op circa 1000 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de gasleiding.
Geen van de risicobronnen heeft een risicocontour die over het plangebied ligt. Daarnaast is het plangebied ook gelegen buiten de invloedsgebieden van de verschillende risicobronnen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de herontwikkeling van het Ringvaartterrein.


1 Save, rapportnr 203975 100066–DG31, 27 januari 2010
2 Voor definities PR en GR zie Besluit externe veiligheid inrichtingen
3 Invloedsgebied van een propaanreservoir van 3m3 is 65 meter (Leidraad risico inventarisatie gevaarlijke stoffen, VROM, BZK, december 2009)

4.3 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Algemeen beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regel (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
 
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De  voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
Beleid gemeente Hillegom
Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015
In juni 2010 is het Gemeentelijk Rioleringsplan Hillegom 2010-2015 opgesteld. Op grond van de Wet milieubeheer is de gemeente namelijk verplicht een dergelijk plan op te stellen. In het rioleringsplan staan de uitgangspunten en taken van de gemeente beschreven.
 
Om afvalwater uit de woonomgeving af te voeren is riolering een onmisbare voorziening. De inzameling en transport van dit afvalwater zijn gemeentelijke taken. De zorgplichten van de gemeente richt zich op:
  • het doelmatige inzamelen van het afvalwater;
  • het doelmatig inzamelen van hemelwater;
  • een inspanningsplicht om nadelige gevolgen van grondwater te voorkomen of beperken.
De gemeente is verantwoordelijk voor het functioneren van de riolering en de zorg dat bijbehorende gemalen en andere voorzieningen geschikt zijn en blijven voor het doel waarvoor ze gemaakt zijn. De rioolvoorzieningen moeten constructief in orde zijn en het afval- en hemelwater moet worden afgevoerd naar een geschikt lozingspunt (waterzuivering of oppervlaktewater).

Het Gemeentelijk Rioleringsplan kent een aantal belangrijke uitgangspunten:
  • visie op de waterketen;
  • maatregelen bij bestaande en/of nieuwbouw;
  • beheer van de bestaande riolering;
  • investeringen, onderzoek en beleidsmatige activiteiten.
Deze uitgangspunten leiden tot het invullen van de zorgplichten van de gemeente en het invullen van de volgende doelen:
  • inzameling van binnen gemeentelijk gebied geproduceerd afvalwater;
  • doelmatige omgang met inzameling hemelwater (indien hergebruik voor lokale waterhuishouding kan/mag worden toegepast);
  • transport van ingezameld afvalwater naar een geschikt lozingspunt;
  • voorkomen van ongewenste emissies naar bodem, grond- en oppervlaktewater;
  • voorkomen van overlast voor omgeving;
  • effectief rioleringsbeheer;
  • invulling geven aan grondwaterzorgplicht.
Planspecifiek
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstelling zoals die is gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden, bergen en afvoeren van water. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Watercompensatie
De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert hierbij de regel dat bij een toename van 500 m2 verharding 15% van het extra verharde oppervlak gecompenseerd moet worden in de vorm van nieuw open water. Verhardingstoenamen onder de 500 m2 hoeven niet gecompenseerd te worden.
 
Het Ringvaartterrein is in de huidige situatie volledig verhard. Bij de herontwikkeling van het terrein zal er een afname plaatsvinden van de hoeveelheid verhard oppervlak. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist.
 
Waterkering
Ter plaatse van het plangebied zijn de waterkeringen van de Ringvaart en de Hillegommerbeek aanwezig. Rondom deze waterkeringen zijn kern- en beschermingszones aanwezig. Deze zones zijn op de volgende afbeelding weergegeven.
 
Kern- en beschermingszones waterkeringen
 
In de Keur van het Hoogheemraadschap worden in artikel 3.1.1 lid 1 de volgende regels voor de kern- en beschermingszones gegeven:
  1. Het is zonder vergunning van het bestuur verboden in, op , onder en/of boven waterstaatswerken en hun beschermingszone:
    1. werkzaamheden te verrichten;
    2. werken of opgaande (hout)beplanting aan te brengen of te hebben, dan wel aanwezige (hout)beplanting te verwijderen;
    3. vaste stoffen, voorwerpen te brengen, te hebben of te houden op andere dan daarvoor kennelijk bestemde plaatsen;
    4. vee - schapen en geiten uitgezonderd - te brengen of te hebben op de waterkeringen, behoudens voor wat betreft door het bestuur aangewezen strekkingen;
    5. in de kernzone van waterkeringen buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;
    6. zich ander dan als rechthebbende in de kernzone of beschermingszone van een waterstaatswerk te bevinden indien dat vanwege het bestuur op kenbare wijze is aangegeven;
    7. binnen de invloedszone van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen met een schip (waaronder voor dit artikel woonboten begrepen), dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen.     
In het kader van de herontwikkeling van de locatie zal derhalve een vergunning bij het Hoogheemraadschap van Rijnland worden aangevraagd.

4.4 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
Verkeer
Om de verkeerssituatie in het plangebied goed te organiseren wordt een nieuwe hoofdtoegangsweg gerealiseerd. Deze toegangsweg wordt ter hoogte van de Einsteinstraat aangesloten op de Olympiaweg met een nieuw aan te leggen rotonde. Daarmee wordt de verkeersdoorstroming gegarandeerd en wordt het verkeer op een verkeersveilige wijze afgewikkeld. Naast de hoofdtoegangsweg wordt nog een neventoegangsweg gerealiseerd die aansluit op de Meerlaan. Deze toegangsweg fungeert voor langzaamverkeer en kan ook voor calamiteitenverkeer gebruikt worden. Het gehele plangebied wordt ingericht als 30 km-zone.  
 
Parkeren
Voor het parkeren in het plangebied worden de normen uit de CROW-publicatie 182 'parkeerkencijfers - basis voor parkeernorming' aangehouden. Als gebiedstypering dient 'schil/overloopgebied centrum matig stedelijk' gehanteerd te worden. De hierbij horende normen worden in de volgende tabel weergegeven.
 
 Norm 
Woning goedkoop 1,4 pp/woning 
Woning middenduur 1,6 pp/woning 
Woning duur 
1,7 pp/woning 
Kantoor (zonder baliefunctie)2,0 pp/100 m2 bvo
  
De parkeerplaatsen zullen zoveel als mogelijk, maar in ieder geval bij vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen, op eigen terrein gerealiseerd worden. De parkeerplaatsen in openbaar gebied zullen afhankelijk van de keuze voor de stedenbouwkundige verkaveling in hoven of op de rijbaan of een combinatie van beiden gerealiseerd worden.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het kader van de herontwikkeling van het Ringvaartterrein is een quickscan flora en fauna uitgevoerd7. In navolgende tekst worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op 3,8 kilometer afstand van het Natura2000 gebied Kennemerland-Zuid. Gezien de afstand en de lokale aard van de ingreep zijn er geen negatieve effecten op dit in de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermde gebied te verwachten. Ten aanzien van stikstofdepositie is deze conclusie nader onderbouwd in een memo8. In de memo wordt de volgende conclusie gegeven:
  • Er is volgens een berekening van de stikstofdepositie op het Natura2000 gebied Kennemerland-Zuid in nieuwe situatie (verkeersbewegingen en huishoudens) sprake van een toename van maximaal 0,04 mol N/ha/jr. op de rand van het Natura2000 gebied.
  • De oude situatie is niet in deze berekening meegenomen.
  • Over het algemeen worden waarden beneden de 0,051 mol N/ha/jr. naar 0 afgerond omdat dan sprake is van een verwaarloosbare toename.
  • Er is daarmee geen sprake van een effect op het Natura2000 gebied als gevolg van de woningbouw en een toename van verkeersbewegingen.
  • Een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is voor dit plan dan ook niet nodig.
Daarnaast ligt het plangebied ook niet in of op korte afstand van de EHS. Er zijn geen effecten op verder weg gelegen delen dan de EHS te verwachten.
   
Soortenbescherming
De meeste mogelijk voorkomende beschermde soorten als egel, haas, muizen en spitsmuizen, gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algemene en landelijk geldende vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
 
In het plangebied kunnen ook vogels broeden; aantasting van in gebruik zijnde nesten dient te worden voorkomen. Jaarrond beschermde vogelsoorten worden niet verwacht. De pionierssoort rugstreeppad kan aanwezig zijn in het plangebied. De aanwezige biotopen zijn geschikt voor deze soort. Effecten kunnen daarom niet op voorhand worden uitgesloten. Zomerverblijfplaatsen van vleermuizen kunnen aanwezig zijn in beide kantoorpanden. Verder kunnen in één van de betonnen gebouwen winterverblijfplaatsen niet op voorhand worden uitgesloten. 
 
Als de singels worden verwijderd zijn effecten op verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen en vliegroutes niet uit te sluiten. Ook kan bij een toename van lichtuitstraling op de grote vaarten om het plangebied sprake zijn van een effect op vliegroutes van meer watergebonden vleermuizen. Indien ingrepen in de insteekhaven worden uitgevoerd, kunnen ook effecten op strikt beschermde vissoorten optreden.
 
Om de gevolgen van de herontwikkeling voor strikt beschermde soorten uit de Flora- en faunawet te kunnen bepalen, dient nader onderzoek te worden gedaan naar de functie van het plangebied voor:
  • vleermuizen, zomer- en najaarsverblijfplaatsen van gebouw- en boombewonende soorten;
  • winterverblijfplaatsen van vleermuizen;
  • rugstreeppad.
Als de singels om het plangebied worden aangetast en/of een toename van licht op de watergangen optreedt is nader onderzoek nodig naar vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen. In navolgende tekst worden de uitkomsten van dit onderzoek weergegeven. Als ingrepen in watergangen worden uitgevoerd is nader onderzoek nodig naar vissen. Dit onderzoeken zal in het kader van de vergunningaanvraag worden uitgevoerd.
 
Uitkomsten nader onderzoek
In de quickscan flora en fauna is geconcludeerd dat naar bepaalde soortgroepen nader onderzoek noodzakelijk is. Dit nadere onderzoek is door Laneco uitgevoerd 9.  Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied van zeer beperkt belang is voor vleermuizen. Er zijn geen belangrijke foerageergebieden of vliegroutes aanwezig, en verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Van de rugstreeppad is een kleine populatie (een tiental tot enkele tientallen) in het plangebied aanwezig. Waarschijnlijk vanwege ongeschikte weersomstandigheden heeft er in 2013 geen voortplanting waargenomen. Het terrein is dermate geschikt dat deze soort hier jaarrond zal verblijven. Van deze soort zal door de ingreep een verblijfplaats worden aangetast.    
Er zijn twee exemplaren van de rietorchis aangetroffen in een stuk betonverharding. Deze groeiplaats zal bij de ingrepen worden aangetast. Het is onwaarschijnlijk dat de orchissen verplaatst kunnen worden gezien de groeiplaats.
 
Verder broeden er kokmeeuwen en scholeksters op het terrein in de grindbanken en broeden er zangvogels in de singels. Er dient daarom in de planning rekening gehouden te worden met het broedseizoen.
 
Laneco concludeert verder dat er maatregelen moeten worden genomen om effecten op de populaties van de aangetroffen in de Flora- en faunawet strikt beschermde soorten rugstreeppad en rietorchis te beperken. Verder zijn maatregelen nodig om in de toekomst een nieuw duurzaam geschikt leefgebied/groeiplaats te creëren. Als deze maatregelen worden uitgevoerd, is het de verwachting dat een ontheffing kan worden verkregen bij het ministerie van EZ voor het aantasten van de verblijfplaats/groeiplaats, en dat het bestemmingsplan daarmee haalbaar is. De maatregelen worden opgenomen in een projectplan welke onderdeel uitmaakt van de ontheffingsaanvraag welke indiend wordt bij het bevoegd gezag.
 
Zorgplicht 
Verder zijn twee voorwaarden uit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:
  • de start van de werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken.
  • Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaameheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
    • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari);
    • het beperking van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.

4.6 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
In mei 2007 is in opdracht van de gemeente Hillegom de Nota Archeologie Hillegom "Naar een realistische en duurzame omgang met het archeologisch erfgoed in de gemeente Hillegom" door RAAP opgesteld. Deze nota dient een eerste aanzet te geven voor het formuleren van het gemeentelijk archeologisch beleid, en te inventariseren wat er in deze 'overgangsfase' door de gemeente Hillegom op het gebied van de archeologische monumentenzorg geregeld dient te worden, uitgaande van de aanstaande wettelijke verplichting hiertoe. Tegelijk met de Nota Archeologie Hillegom heeft de gemeente Hillegom RAAP verzocht een archeologische vindplaats- en verwachtingskaart voor het gemeentelijk grondgebied te vervaardigen. Aan de vindplaats- en verwachtingskaart zijn voorschriften voor in bestemmingsplannen gekoppeld. Om die reden wordt gesproken van een archeologische beleidskaart. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart
 
Op de beleidskaart zijn de gronden van het plangebied gelegen in het gebied 'omgespoten gronden of vlakte van getij-afzettingen'. Een dergelijk gebied heeft een lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum. Er worden derhalve geen voorschriften voor in bestemmingsplannen gegeven. Het is dan ook niet noodzakelijk om voor de herontwikkeling van het Ringvaartterrein een archeologisch onderzoek uit te voeren.
 
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE.

4.7 Kabels en leidingen

Bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden is het van belang dat men weet waar de kabels en leidingen zich onder de grond bevinden. Eventuele schade door grondwerkzaamheden, met bijbehorende hoge onnodige kosten, kunnen op deze manier voorkomen worden. Om de schade aan kabels en leidingen te verminderen heeft de overheid regels gemaakt. Deze regels staan in de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION). De wet regelt de informatie-uitwisseling van ondergrondse kabels en leidingen. Het kadaster is hierbij het informatieloket dat ervoor zorgt dat de informatie uitgewisseld kan worden. Een grondroerder wordt verplicht om bij mechanische graafwerkzaamheden een graafmelding te doen bij het Kaders. De netbeheerders zijn daarnaast verplicht om gegevens over de ligging van hun kabels en leidingen op te sturen.
 
Planspecifiek
In het kader van de herontwikkeling van het Ringvaartterrein is het kadaster geraadpleegd over de aanwezigheid van kabels en leidingen (voorheen klic-melding). Hieruit is gebleken dat langs de Olympiaweg een hoofdriool ligt. Middels een dubbelbestemming is deze rioolleiding in het bestemmingsplan opgenomen.

4.8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de herontwikkeling van het Ringvaartterrein zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening en de anterieure grondexploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend. In deze overeenkomst wordt voorts het kostenverhaal opgenomen voor o.m. planschade, zekerheidstelling, overdracht van gronden, inrichting, verkaveling, bouwprogramma, bouw- en woonrijp maken, aanleggen wegen, rotonde, aanlegvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut.  Door het afsluiten van een dergelijke overeenkomst, waarin het kostenverhaal van het project volledig is geregeld, is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.
De anterieure grondexploitatieovereenkomst Ringvaartterrein is door het college akkoord bevonden op 3 juni 2013. Op 8 juli 2013 is de overeenkomst door partijen getekend.

5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de grotere groengebieden welke in het stedenbouwkundig plan voorzien zijn. Kleinen stukjes groen zijn onder gebracht in de bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied. Overeenkomstig de gemeentelijke standaard zijn binnen de bestemming Groen wel nutsvoorzieningen toegestaan.
 
Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor het aanleggen van een rotonde op de Olympiaweg. Om dit planologisch mogelijk te maken is de bestemming Verkeer opgenomen.
 
Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is opgenomen voor de hoofdtoegangsweg. Deze wegen zullen een 30 km/u regime krijgen. Binnen de gemeentelijke standaard is derhalve deze bestemming opgenomen. Zoals eerder vermeldt is binnen deze bestemming tevens groen toegestaan.
 
Water
Deze bestemmings is opgenomen voor het bestaande water in het plangebied.
 
Wonen
De bestaande brugwachterswoning wordt meegenomen in dit bestemmingsplan. Derhalve is de bestemming wonen opgenomen. De bestemmingsregeling sluit aan op de gemeentelijke standaard en is afgestemd op de bestaande vrijstaande woning. Voor de voorgevel is een bijbehorend bouwwerk aanwezig. Deze is als bestaande bebouwing opgenomen in de planregels. Conform de gemeentelijke beleidsregels is een regeling voor mantelzorg en aan huis verbonden beroepen opgenomen.
 
Woongebied
De nieuw te realiseren woningen zijn ondergebracht binnen de bestemming Woongebied. Deze bestemming laat de realisatie van maximaal 320 woningen toe binnen het plangebied. Voor grondgebonden woningen is uitgegaan van een standaard goot- en bouwhoogte en een standaard woningdiepte welke binnen de gemeente Hillegom gangbaar is. Op deze wijze van bestemmen kan maximaal invulling geven aan de vraaggerichte planontwikkeling welke initiatiefnemer voor staat.
De stedenbouwkundige hoofdstructuur voorziet in de mogelijkheid een of meerdere gestapelde woongebouwen te realiseren. De exacte situering van deze gebouwen is nog niet te duiden derhalve laat de regeling de realisatie van deze gebouwen, in theorie, toe. Om hieraan sturing te kunnen geven, indien dit noodzakelijk geacht wordt, voorziet het plan in een 'nadere eisen' regeling. Op basis van het beeldregieplan kan het college nadere eisen stellen aan het aantal en de exacte situering van gestapelde woongebouwen.
 
Het bestaande kantoor is geregeld middels een nadere aanduiding. Deze aanduiding voorziet ook in de mogelijkheid tot algehele nieuwbouw van het kantoor. De bestemming verzet zich ook niet tegen een herontwikkeling naar Wonen.
 
Leiding - Riool
Voor een in het plangebied aanwezige leiding is een beschermende dubbelbestemming opgenomen. Het gaat om een rioolleiding, die ligt ter hoogte van de Olympiaweg. De dubbelbestemming geldt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemmingen en beoogt de aanwezige leiding te beschermen. Er geldt een plicht tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten.
 
Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden die een waterkerende functie hebben. Er is sprake van een zogenoemde dubbelbestemming waarbij de waterkerende functie primair geldt ten opzichte van de andere bestemmingen.
 
Ontwikkelingen binnen de bestemming zijn alleen toelaatbaar, als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. Het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende (secundaire) bestemmingen is afhankelijk gesteld van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning. Alvorens bij omgevingsvergunning af te wijken, wordt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten, advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
 
Naast de bepalingen van het bestemmingsplan is, op grond van de keurbepalingen, bij het oprichten van bebouwing dan wel het uitvoeren van een aantal werken en/of werkzaamheden tevens een watervergunning van de waterbeheerder nodig.

6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 

6.2 Burgerparticipatie

Voor de totstandkoming van de Kadernota en het stedenbouwkundig plan zijn in het kader van burgerparticipatie 2 inloopavonden voor omwonenden en belangstellenden georganiseerd. De ingekomen reacties op de kadernota zijn verwerkt in een reactienota en het stedenbouwkundig plan is hierop aangepast. De ingekomen reacties op het stedenbouwkundig zijn eveneens verwerkt in een reactienota.

6.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan diverse instanties. Uiteindelijk zijn 3 overlegreacties binnengekomen. Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland per mail aangegeven dat zij geen formele overlegreactie indienen. In navolgende tekst worden de binnengekomen reacties kort weergegeven.   
 
Hoogheemraadschap Rijnland
Het plan geeft volgens het Hoogheemraadschap geen aanleiding tot nadere opmerkingen.
 
Omgevingsdienst West-Holland
De Omgevingsdienst heeft het plan beoordeeld op de aspecten m.e.r., bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie, ecologie en duurzaamheid. Conclusie is dat er geen opmerkingen zijn of dat eerder gegeven opmerkingen zijn verwerkt en er geen aanvullende opmerkingen zijn.  
 
Brandweer Hollands Midden
De Brandweer heeft het plan getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende 'Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid', 'Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening' van de Regionale Brandweer Hollands-Midden en het Bouwbesluit 2012. In het kader van externe veiligheid geeft het plan geen aanleiding tot een reactie. Voor het overige zijn de toegestuurde tekeningen te summier om het plan inhoudelijk te kunnen toetsen. Het plan voldoet daardoor (nog) niet aan de genoemde praktijkrichtlijnen waardoor er voor de Brandweer bezwaren zijn tegen het onvoorwaardelijk instemmen.
 
Gemeentelijke reactie
De gemeente Hillegom zal bij de verdere inrichting van het plangebied per fase de tekeningen aan de Veiligheidsregio Hollands Midden separaat voorleggen.  
  

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Hillegom, Ringvaartterren’ heeft vanaf 8 augustus tot en met 18 september 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft er ook een inloopavond plaatsgevonden. Binnen deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen wel is er 1 overlegreactie ingediend. De ingediende reactie is samen gevat en voorzien van beantwoording in de Nota van beantwoording 10. Deze Nota is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
  • 1. Vormvrije MER beoordeling project ontwikkeling Ringvaartterrein te Hillegom
  • 2. Verkennend bodemonderzoek bedrijfsterrein De Ringvaart Meerlaan 222 te Hillegom, Tauw bv, Projectnummer 4367159, 13 december 2005
  • 3. Bedrijfsterrein aan de Meerlaan 216-224 te Hillegom - Actualiserend en aanvullend bodemonderzoek, Hofstede cs Milieuadviseurs, juli 2006
  • 4. Beoordelen bodemverontreiniging in het kader van ISV3 Bodem Ringvaartterrein in Hillegom, Omgevingsdienst West-Holland, Kenmerk: 2012018058, 19 december 2012
  • 5. Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder woningbouw Ringvaartterrein Hillegom, Weel geluidadvies, SRO.12.09, 8 mei 2013
  • 6. Milieuzonering en woningbouw - Ontwikkeling Ringvaartterrein - Gemeente Hillegom, Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, Projectnummer: 29.13, 17 april 2012 (concept)
  • 7. Quick scan flora en fauna - Ringvaartterrein te Hillegom, Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, Projectnummer: 04.12.04, 14 januari 2013
  • 8. Memo ecologische uitwerking stikstofberekening Ringvaartterrein te Hillegom, Laneco Landschap & Ecologisch Advies, 16 mei 2013
  • 9. Laneco, veldinventarisatierapport 25 september 2013, projectnummer 04.12.04
  • 10. Nota van Beantwoording, september 2013