direct naar inhoud van Regels
Plan: De Volgerlanden-West, uitwerkings- en wijzigingsplan cluster 2.3C
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp01VolgerlWstUP07-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-West, uitwerkings- en wijzigingsplan cluster 2.3C' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-West' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 mei 2012, waarvan het plan een uitwerking is;

1.3 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0531.bp01VolgerlWstUP07-3001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.4 verbeelding:

de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

Artikel 2 Relatie met het geldende bestemmingsplan

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in deze regels, de regels behorende bij het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste het middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven maximale bouwhoogte;
  • d. de grondoppervlakte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven maximale oppervlakte; indien geen maximale oppervlakte is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten ten minste 1 meter achter de lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum hoogte van 4 meter;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; met een maximum hoogte van 3 meter;
  • e. op aan- of uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag een kap worden gebouwd waarbij geldt dat:
    • 1. de dakhelling van aan- en uitbouwen ten hoogste de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw bedraagt;
    • 2. de dakhelling van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 45° bedraagt;
  • f. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen geplaatst worden tussen het bouwvlak en de op 3 meter afstand hiervan liggende denkbeeldige (parallelle) lijnen;
  • g. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt ten hoogste 30 m2;
  • h. de gezamenlijk oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd bedraagt ten hoogste 50% van het erf met een maximum van:
    • 1. 80 m² bij grondgebonden woningen;
    • 2. 10 m2 per woning bij gestapelde woningen;
3.2.3 Overige bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen, met uitzondering van erfafscheidingen, op ten minste 1 meter achter de lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van pergola's bedraagt ten hoogste 2,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • f. in afwijking van het bepaalde hiervoor geldt dat indien de bouwhoogte van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten tijde van het in ontwerp terinzage leggen van het plan hoger is dan de in die subleden genoemde bouwhoogten, de bestaande bouwhoogte de maximale bouwhoogte is.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2:

  • a. onder f: voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op een afstand van meer dan 3 meter van het bouwvlak, waarbij:
    • 1. de grondoppervlakte van de uitbreiding van de woonruimte niet meer dan 15 m2 mag bedragen;
    • 2. de breedte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de hoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 4. voldaan dient te worden aan het bepaalde in lid 3.2.2, sub h.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan-huis-gebonden beroepen

Onder de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m2, het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. detailhandel is niet toegestaan;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning.
3.4.2 Aan-huis-gebonden kleinschalige bedrijvigheid

Onder de uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige bedrijvigheid in samenhang met wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m2, het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. de bedrijfsactiviteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan de woningen en andere gevoelige functies in de omgeving;
  • c. de bedrijvigheid dient te vallen onder categorie A van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van Sophiaspoortunnel
5.1.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor':

  • a. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen met een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • b. het ontginnen, ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren met een niveauverschil van meer dan 2 meter ten opzichte van het maaiveld;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit en ploegwerk met een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • d. het graven van waterbergingen (sloten, singels en/of vijvers) met een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • e. het leggen van (drainage)leidingen op een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • f. het toepassen van bronbemaling.
5.1.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.1.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de spoortunnel.

5.1.3 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 5.1.1 is slechts toelaatbaar, indien door die andere werken en/of werkzaamheden geen schade kan worden veroorzaakt aan de spoortunnel of anderszins de belangen van de spoortunnel worden of kunnen worden geschaad.

5.1.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 5.1.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de spoortunnel.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels

6.1 vrijwaringszone - spoor

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht dan wel andere werken en/of werkzaamheden worden uitgevoerd welke de belangen van de spoortunnel schaden of kunnen schaden;
  • b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken of onderdelen daarvan, zoals ondergeschikte aanpassingen aan gebouwen (interne verbouwingen, dakkapellen en kleinschalige bouwwerken), waarbij geen directe invloed ontstaat op de bodem en/of waarvoor geen grondwerkzaamheden worden verricht;
  • c. ten aanzien van het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden wordt verwezen naar Artikel 5;
  • d. het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in dit plan bepaalde, middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, voor de bouw van andere dan bedoelde bouwwerken, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de spoorwegbelangen;
  • e. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in sub d wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in over de belangen van de spoortunnel bij de beheerder van de spoorlijn.

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Geringe afwijkingen en overschrijdingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

  • c. de bouw ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de hoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een maximale hoogte van 10 meter.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking middels omgevingsvergunning dient in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (zichtlijnen en voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer):

  • d. het in geringe mate aanpassen van het plan zoals een bouwgrens, een nadere aanwijzing of een aanduiding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van de juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is om het plan aan te passen aan de werkelijke toestand van het terrein, waarbij de grenzen met niet meer dan 5 meter mogen worden verschoven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

8.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Volgerlanden-West, uitwerkings- en wijzigingsplan cluster 2.3C