direct naar inhoud van Regels
Plan: De Volgerlanden-West, partiële herziening fase 2 en 6 (gedeeltelijk)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp01VolgerlWstPH01-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Volgerlanden-West, partiële herziening fase 2 en 6 (gedeeltelijk) van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0531.bp01VolgerlWstPH01-3001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 antenne-installatie:

een zend- en ontvangstinstallatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bijgebouw:

een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en via het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is;

1.20 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erf:

het gedeelte van het perceel dat 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt, met uitzondering van de grondoppervlakte van het hoofdgebouw;

1.23 erfafscheidingen:

schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gestapelde woningen:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.26 grondoppervlakte:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw of bouwwerk, waarbij overstekken kleiner dan 0,3 meter buiten beschouwing worden gelaten;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw op een bouwperceel, dat zich door zijn constructie, afmetingen of functie onderscheidt van overige bouwwerken en/of als belangrijkste is aan te merken;

1.28 kap:

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°;

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.30 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.31 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;

1.32 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.33 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en minimaal 2 open wanden/gevels;

1.34 peil:
  • 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • 2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.35 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.36 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.37 straatmeubilair:

al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen zoals:

  • 1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, alsmede
  • 2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede
  • 3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een hoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
1.38 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.39 voorgevelrooilijn:

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig mogelijk beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft;

1.40 woning:

een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.41 zorgwoning:

met woningen vergelijkbare huisvesting, mede gericht op het verlenen van zorg, al dan niet met gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachtopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van de eerste bouwlaag

0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping boven het maaiveld van het (hoofd)gebouw.

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen en in- en uitritten;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kunstobjecten, bruggen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) afvalverzamelsystemen, straatmeubilair en water.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor de realisatie van kleinschalige (openbare) voorzieningen, zoals vissteigers en vlonders, ten behoeve van recreatief medegebruik van aan de bestemming grenzende (hoofd)watergangen, uitsluitend nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van deze (hoofd)watergangen.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. in- en uitritten;

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
    • 1. 6 meter voor palen en vlaggenmasten;
    • 2. 3 meter voor de overige.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2:

  • a. voor de realisatie van balkons, erkers of gelijkwaardig, welke onderdeel zijn van het hoofdgebouw voor een maximum oppervlak van 4 m2;
  • b. voor de realisatie van luifels, welke onderdeel zijn van het hoofdgebouw voor een maximum oppervlak van 0,75 m2.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) afvalverzamelsystemen, reclame-uitingen en water.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeer- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor de realisatie van kleinschalige (openbare) voorzieningen, zoals vissteigers en vlonders, ten behoeve van recreatief medegebruik van aan de bestemming grenzende (hoofd)watergangen, uitsluitend nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van deze (hoofd)watergangen.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. waterlopen en waterberging;
  • c. eilanden en groenvoorzieningen;
  • d. oeverbeschoeiingen, taluds en bermen;
  • e. bruggen, duikers en andere waterbouwkundige voorzieningen;
  • f. kunstobjecten;
  • g. wonen, uitsluitend op de verdiepingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing'.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' gebouwd mag worden tot een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter, waarbij ten allen tijde een vrije doorgang met een minimale hoogte van 5 meter op de begane grondlaag gehandhaafd dient te blijven ten behoeve van een doorgaande watergang;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de realisatie van kleinschalige voorzieningen, zoals vissteigers en vlonders, uitsluitend nadat schriftelijke advies is ingewonnen bij de beheerder van deze (hoofd)watergangen en mits:
    • 1. de hoogte niet meer bedraagt dan 0,5 meter boven het waterpeil;
    • 2. de steiger niet breder is dan 10% van de totale breedte van de watergang ter plaatse, met een maximum van 2 meter uit de oever;
    • 3. de steiger niet breder is dan 10 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste gelijk is aan de diepte van de steiger, met een minimum van 1 meter;
    • 4. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;
    • 5. geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste beeldkwaliteit van de omgeving;
    • 6. vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. zorgwoningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeverbeschoeiingen en water.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' tevens een gedeelte van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak worden gebouwd, uitsluitend indien er sprake is van de bouw van patiowoningen met een bouwhoogte van ten hoogste 4 meter;
  • c. binnen het plangebied mogen in totaal ten hoogste 270 woningen worden gebouwd. Daar waar dit specifiek is aangeduid, bedraagt het aantal woningen per bestemmingsvlak ten hoogste het middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • d. er mogen vrijstaande, half-vrijstaande, aaneengesloten alsmede patiowoningen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn tevens gestapelde woningen toegestaan;
  • f. de voorgevels van woningen dienen in of evenwijdig aan de aanduiding 'gevellijn' gebouwd te worden;
  • g. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven maximale goothoogte;
  • h. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven maximale bouwhoogte;
  • i. de grondoppervlakte van hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen en patiowoningen, bedraagt ten hoogste 100 m2;
  • j. bij patiowoningen mag 65% van de oppervlakte van het bouwperceel worden bebouwd of overdekt.
7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum hoogte van 4 meter;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; met een maximum hoogte van 3 meter;
  • e. op aan- of uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag een kap worden gebouwd waarbij geldt dat:
    • 1. de dakhelling van aan- en uitbouwen ten hoogste de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw bedraagt;
    • 2. de dakhelling van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 45° bedraagt;
  • f. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen een diepte hebben van ten hoogste 3 meter vanaf (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • g. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt ten hoogste 30 m2;
  • h. de gezamenlijk oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het erf met een maximum van:
    • 1. 80 m² bij grondgebonden woningen;
    • 2. 10 m2 per woning bij gestapelde woningen;
7.2.3 Overige bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen, met uitzondering van erfafscheidingen, op ten minste 1 meter achter de lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van pergola's bedraagt ten hoogste 2,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1:
    • 1. onder e: voor het bouwen van de voorgevel van een woning in een andere richting, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel wordt geacht en geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;
    • 2. onder f: voor het overschrijden van de maximale goothoogte tot ten hoogste de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel wordt geacht en geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2:
    • 1. onder c: voor het bouwen van een balustrade met een maximale hoogte van 1,5 meter boven de aanwezige goothoogte, ten behoeve van een dakterras, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen;
    • 2. onder h, sub 1: tot een gezamenlijk grondoppervlakte van ten hoogste 100 m2 op bouwpercelen kleiner dan 2.000 m2, en van ten hoogste 150 m2 bij grotere bouwpercelen, mits het erf voor 50% onbebouwd blijft;
    • 3. onder f: voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op een afstand van meer dan 3 meter van het bouwvlak, waarbij:
      • de grondoppervlakte van de uitbreiding van de woonruimte niet meer dan 15 m2 mag bedragen;
      • de breedte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
      • de hoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
      • voldaan dient te worden aan het bepaalde in lid 7.2.2, sub h.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Aan-huis-gebonden beroepen

Onder de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m2, het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. detailhandel is niet toegestaan;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning.
7.4.2 Aan-huis-gebonden kleinschalige bedrijvigheid

Onder de uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige bedrijvigheid in samenhang met wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m2, het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. de bedrijfsactiviteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan de wonignen en andere gevoelige functies in de omgeving;
  • c. de bedrijvigheid dient te vallen onder categorie 1 van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding van een hoofdwatergang.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad.

8.4 Adviesprocedure

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.3 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de hoofdwatergang omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de hoofdwatergang niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van Sophiaspoortunnel
10.1.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor':

  • a. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen met een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • b. het ontginnen, ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren met een niveauverschil van meer dan 2 meter ten opzichte van het maaiveld;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit en ploegwerk met een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • d. het graven van waterbergingen (sloten, singels en/of vijvers) met een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • e. het leggen van (drainage)leidingen op een diepte van meer dan 2 meter beneden het maaiveld;
  • f. het toepassen van bronbemaling.
10.1.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.1.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de spoortunnel.

10.1.3 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1.1 is slechts toelaatbaar, indien door die andere werken en/of werkzaamheden geen schade kan worden veroorzaakt aan de spoortunnel of anderszins de belangen van de spoortunnel worden of kunnen worden geschaad.

10.1.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de spoortunnel.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen
11.1.1 Algemeen

De bouwgrenzen mogen niet worden overschreden.

11.1.2 Uitbouwen boven verblijfsgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.1 voor het overschrijden van de bouwgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels, door:

  • a. tot gebouwen behorende balkons, galerijen, luifels of noodtrappenhuizen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.

11.2 Ondergronds bouwen
11.2.1 Algemeen

Ondergrondse bouw is, behoudens funderingen en kruipruimten onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen tot een diepte van ten hoogte 2,5 meter onder peil, niet toegestaan.

11.2.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 sub a ten behoeve van ondergrondse bouw, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 meter onder peil;
  • c. de hoogte van kelders buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen bedraagt ten hoogste 10 centimeter beneden peil;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
  • e. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  • f. middels een archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

11.3 Nutsvoorzieningen

Tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald gelden ten aanzien van gebouwen ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud mag niet meer dan 50 m3 bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de hoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet meer dan 45° bedragen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt in ieder geval:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 vrijwaringszone - spoor

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht dan wel andere werken en/of werkzaamheden worden uitgevoerd welke de belangen van de spoortunnel schaden of kunnen schaden;
  • b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken of onderdelen daarvan, zoals ondergeschikte aanpassingen aan gebouwen (interne verbouwingen, dakkapellen en kleinschalige bouwwerken), waarbij geen directe invloed ontstaat op de bodem en/of waarvoor geen grondwerkzaamheden worden verricht;
  • c. ten aanzien van het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden wordt verwezen naar Artikel 10;
  • d. het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in dit plan bepaalde, middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, voor de bouw van andere dan bedoelde bouwwerken, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de spoorwegbelangen;
  • e. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in sub d wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in over de belangen van de spoortunnel bij de beheerder van de spoorlijn.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Geringe afwijkingen en overschrijdingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

  • b. de bouw ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de hoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een maximale hoogte van 10 meter.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking middels omgevingsvergunning dient in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (zichtlijnen en voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer):

  • c. het in geringe mate aanpassen van het plan zoals een bouwgrens, een nadere aanwijzing of een aanduiding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van de juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is om het plan aan te passen aan de werkelijke toestand van het terrein, waarbij de grenzen met niet meer dan 5 meter mogen worden verschoven.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 16 Algemene procedureregels

16.1 Procedureregels bij wijzigen ex artikel 3.6 Wro

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van dit bestemmingsplan (op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening), is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheid van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. brandweeringang;
  • c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. de ruimte tussen bouwwerken;
  • e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

17.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.

18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

18.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Volgerlanden-West, partiële herziening fase 2 en 6 (gedeeltelijk)