direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Marlot - Reigersbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Marlot - Reigersbergen op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het voor een groot deel van het plangebied vigerende bestemmingsplan "Marlot Reigersbergen" is op 19 juli 2007 onherroepelijk geworden.
  • b. Het Rijksbeschermd stadsgezicht Marlot-Reigersbergen maakt deel uit van het plangebied. In de Monumentenwet was vastgelegd dat de stedenbouwkundige, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden, die door het aanwijzingsbesluit worden beschermd, worden vastgelegd in een beschermend bestemmingsplan. Op basis van het overgangsrecht van de per 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet blijven deze bepalingen gelden. Het voorliggende bestemmingsplan is een beschermend bestemmingsplan zoals bedoeld in de Monumentenwet en het overgangsrecht van de Erfgoedwet.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen is een beschermend bestemmingsplan als bedoeld in de Monumentenwet en het overgangsrecht van de Erfgoedwet. De waarden die ten grondslag liggen aan de aanwijzing van het gebied tot beschermd stadsgezicht worden met dit bestemmingsplan beschermd.
Het bestemmingsplan biedt daarnaast een actueel juridisch-planologisch kader. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van de wijk op het gebied van beeld, bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de wijk enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds.

Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is (inclusief vergunde initiatieven) en voor het beheer ervan in de toekomst.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van de historische binnenstad in het verlengde van het Haagse Bos en tegen de grens met de gemeente Wassenaar.

Het plangebied wordt begrensd door de Benoordenhoutseweg, de Landscheidingsweg, de Bezuidenhoutseweg en het Haagse Bos, zoals op kaart 1 aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0001.png"

kaart 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   onherroepelijk  
Marlot-Reigersbergen   15 februari 2007   19 juli 2007  
Reigersbergen 1964, 1e partiële herziening (Nationaal automobielmuseum)   23 juni 2005   5 september 2007  
Mariahoeve   4 april 2013   29 januari 2014  
Noordelijke Randweg   30 januari 1997   18 mei 2000  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0002.png"

kaart 2: vigerende regelingen

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan wordt tevens vastgesteld wat de plangrens zal worden van het plan. Dit kan leiden tot een (enigszins) andere plangrens dan voorheen het geval was. In het bestemmingsplan Marlot-Reigersbergen wordt de plangrens als volgt aangepast. De partiele herziening van het bestemmingsplan Reigersbergen zal volledig worden opgenomen. Deze herziening is destijds opgesteld voor de ontwikkeling van het Nationaal Automobielmuseum. Deze is inmiddels gerealiseerd. Gelet op de ligging van deze locatie (volledig omsloten door het bestemmingsplan Marlot) en het feit dat hier geen ontwikkelingen zijn voorzien, kan deze opgenomen worden in het bestemmingsplan Marlot-Reigersbergen. Ook het (resterende deel van het bestemmingsplan Noordelijke Randweg zal in dit plan worden opgenomen. Bij het opstellen van nieuwe plannen worden ook specifiek de 'randen van het bestemmingsplan' bekeken. Uitgangspunt is dat bij voorkeur de plangrenzen op het midden van de weg liggen. Hiermee wordt voorkomen dat gebouwen met erkers, overstekken en dergelijke niet in twee verschillende bestemmingsplannen liggen. Dit uitgangspunt wordt stadsbreed gehanteerd. Alleen op het moment dat dit niet mogelijk is of er andere dringende redenen zijn, wordt dit uitgangspunt verlaten. In dit geval is toepassing van dit uitgangspunt mogelijk en zal een deel van het bestemmingsplan Mariahoeve (de helft van de Bezuidenhoutseweg) in het bestemmingsplan Marlot-Reigersbergen worden opgenomen. Hierbij is uitgegaan van het conserverende karakter van het bestemmingsplan en zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag ook parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn. Dit bestemmingsplan vervangt het Paraplubestemmingsplan Archeologie (2010). De wijze waarop het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen het beleid in deze parapluherziening vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.1.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Marlot - Reigersbergen aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds zijn voor de verduidelijking van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 de relevante beleidsnota's en regelingen beschreven die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Landgoed Marlot

Het gebied waar nu Marlot ligt, was in de 15de-eeuw bekend als Tendenhout, een naam die vermoedelijk is afgeleid van "het end van het hout" (Haagse Bos). In dit gebied lagen hoge zandruggen (strandwallen) en lage vochtige vlakten (strandvlakten). Op de ter hoogte van de Leidsestraatweg gelegen vrij smalle strandwal was een drietal boerderijen gelegen. De bij deze boerderijen behorende weilanden lagen in de vochtige strandvlakte en konden slechts met moeite worden ontwaterd. Dit vochtige karakter is heden ten dage nog steeds duidelijk aanwezig.

In de 16e eeuw is één van de boerderijen gekocht door Adriaan van der Velde en verbouwd tot buitenplaats. Hij voorzag het dak van de uitbouw van blauwe dakpannen, waaruit het standsverschil bleek met het boerenbestaan. De buitenplaats werd toen snel de "Blauwe Camer" genoemd. De in woonwijk Marlot gelegen Blauwe Kamerlaan herinnert hier nog aan.

In 1640 werd de "Blauwe Camer" het eigendom van David van Marlot, een officier uit de Hugenotenfamilie. Deze man stond zeer in de gunst bij stadhouder Frederik Hendrik en deze verleende hem het recht zich "Heer van Marlot" te noemen. Het landgoed kreeg toen ook de naam Marlot en heeft dat sindsdien behouden. Van de 17de eeuwse opzet van het landgoed is de infrastructuur zoals lanen, waterlopen en weidegronden nog in hoofdlijnen aanwezig. Waarschijnlijk werd tussen 1802 en 1828 in de westelijke strook van het gebied het park in landschapsstijl aangelegd.

Na verschillende eigenaren te hebben gehad, kocht de gemeente Den Haag het landgoed in 1917 aan, waarbij het oostelijke deel rond 1920 als villawijk werd ontwikkeld. Het resterende deel van het landgoed werd opengesteld als wandelpark.

Het landhuis Marlot werd in gebruik genomen als school en het koetshuis als gymzaal. In 1927 werd direct naast het landhuis een tennishal in de stijl van de Haagse School gebouwd naar ontwerp van Co Brandes en daarom heen werden tennisbanen aangelegd. De tennishal en -banen liggen ter plaatse van de voormalige moestuinen en worden deels omringd door 17de en 18de eeuwse fruitmuren. In het landgoedbos werden speelweiden aangelegd en aan de Bezuidenhoutseweg werd een gemeentelijke onderhoudspost gebouwd.

In 1980 werd het landhuis grondig gerenoveerd om er de toenmalige gemeentelijke dienst School- en Kindertuinen te huisvesten. Inmiddels is het kantoor weer in particulier bezit en het landgoed is een druk bezocht wandelgebied.

In 1999 is het gehele complex van de historische buitenplaats Marlot opgenomen als beschermd monument, nadat het Huis Marlot reeds in 1967 werd aangewezen tot rijksmonument.

Landgoed Reigersbergen

Het huidige Reigersbergen ligt evenals Marlot voor een klein deel op een strandwal en voor het overige op een vochtige strandvlakte. Op de strandwal bevond zich omstreeks 1400 een eenvoudige boerderij. In 1546 wordt voor het eerst de naam "Reygersbergen" vermeld. Deze naam is zeer waarschijnlijk afkomstig van een grote reigerskolonie die hier was gevestigd. Nog heden ten dagen treft men op de weilanden van Reigersbergen grote aantallen reigers aan.

Van 1663 tot 1802 is Reigersbergen als "boerderij-buiten" in gebruik. Rond 1850 wordt Reigersbergen voor het eerst beschreven als buitenplaats. In het voorjaar van 1943 is het inmiddels ontstane herenhuis en bijgebouwen op last van de Duitse bezetter met de grond gelijk gemaakt, vermoedelijk omdat het (ondergrondse) verzet deze plek als ontmoetings- of onderduikadres gebruikte. Circa de helft van het bos werd gekapt. Het landgoed werd onderdeel van de Atlantik-wall waarvoor vrij schootsveld nodig was. Deze ingrepen betekenden een abrupt einde van de status van het landgoed. De laatste eigenaar, mevrouw H.E. Michiels van Verduynen-Jochems, verkocht de buitenplaats op 2 november 1956 aan de gemeente Den Haag. Pas in 1980 is het gebied voor het publiek opengesteld. In de loop der tijd heeft een deel van het weidegebied een ander gebruik gekregen. Het merendeel is echter behouden en wordt verpacht aan een boer die hier zijn boerenbedrijf uitoefent. Nieuwe elementen zoals kassen, volkstuinen en een sportvoorziening, zijn in de loop der tijd in het gebied gerealiseerd.

In 2010 is in het landgoed aan de zijde van de Leidsestraatweg het Louwman Museum gebouwd. Dit museum bevat een internationaal bekende privé-collectie klassieke en antieke automobielen. Het museum komt voort uit een autobedrijf dat in Den Haag begonnen is en heeft mede daardoor een locatie in Den Haag gekregen.

Villawijk Marlot

Nadat de gemeente Den Haag in 1917 het grote landgoed Marlot had aangekocht ontwierpen ir. H.E. Suyver en W. Schürmann van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting in 1920 een stedenbouwkundig plan, waarbij het bos en het van oorsprong 17de-eeuwse huis van het landgoed Marlot door een open stuk land en een grote vijver werden gescheiden van de te ontwikkelen villawijk. In de as van deze vijver kwamen twee haaks op elkaar gesitueerde pleinen: het Zuidwerfplein en Bloklandplein.

Op advies van de Schoonheidscommissie kregen de architecten Co Brandes, W. Verschoor en J.J. Hellendoorn, allen lid van de Haagse Kunstkring, de opdracht een strook van het plan te verkavelen en een schetsontwerp voor de bebouwing te maken. Uiteindelijk was het Co Brandes die het overgrote deel van de huizen vanaf 1923 zou ontwerpen. Verschoor en Hellendoorn bouwden respectievelijk aan de Hofzichtlaan en Marlotlaan.

De bebouwing bestaat overwegend uit geschakelde villa's met een vaste rooilijn. Tussen de Hoogwerflaan, waar een 17de-eeuwse boerderij de Hoogwerf in het plan werd gehandhaafd en de Leidsestraatweg, bouwde Co Brandes in de jaren 1932-1934 de Parkflat Marlot. De Parkflat is de laatste in de reeks woonhotels, die in den Haag vanaf 1920 zijn gebouwd. Brandes paste eenzelfde vormentaal toe als in de rest van de wijk en heeft bewust gestreefd naar een synthese van het landhuis Marlot en het flatgebouw.

De wijk Marlot is pas na de Tweede Wereldoorlog voltooid. Met name aan de Bezuidenhoutseweg is de bouw vrijwel geheel naoorlogs. Er hebben zich in de betrekkelijk korte geschiedenis van de woonwijk geen structurele wijzigingen voorgedaan.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Marlot - Reigersbergen aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Archeologie

Het bestemmingsplangebied ligt volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in een gebied dat gekenmerkt wordt door een opeenvolging van strandwallen en strandvlaktes. De hoger gelegen strandwallen waren in het verleden aantrekkelijk voor bewoning en hebben daarom een hoge archeologische verwachting voor resten uit de prehistorische en vroeg-historische perioden. In het deel dat als strandvlakte wordt gezien en waar een veenpakket aanwezig is, waren in het verleden de bewoningsmogelijkheden kleiner. Deze strandvlakten werden voornamelijk gebruikt als akker- en weidegebied.

Op de noordoostgrens van het plangebied, ter hoogte van de Landscheidingsweg, zijn bij werkzaamheden scherven aangetroffen met een datering in de Romeinse tijd. Ook elders op de strandwallen zijn vindplaatsen bekend uit de prehistorie en Romeinse tijd.

Vanaf de late middeleeuwen wordt het plangebied gebruikt voor agrarische activiteiten. Op de kaart van Kruikius uit 1712 is te zien dat het gaat om min of meer vierkante percelen akker- en weideland. Uit historische bronnen zijn meerdere boerderijen bekend in het plangebied. Voorbeelden daarvan zijn de twee bovengenoemde boerderijen (De Hoogwerf en het later tot landhuis verbouwde Marlot) die uit de 17de eeuw stammen en mogelijk zelfs een middeleeuwse oorsprong hebben. Resten die iets kunnen zeggen over de bewoningsgeschiedenis zijn mogelijk nog in de grond aanwezig.

Op basis van archeologisch onderzoek is voor delen van het bestemmingsplangebied vastgesteld dat er geen verwachting meer is op archeologische resten. De overige delen hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie op de plankaart.

2.3.2 Cultuurhistorische waarden

Het plangebied Marlot - Reigersbergen is bij besluit van 6 september 1996 aangewezen als beschermd stadsgezicht omdat het gebied van algemeen belang is wegens bijzondere landschappelijke, stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarden.

2.3.2.1 Bebouwingsstructuur

De villawijk Marlot is een bijzonder voorbeeld van een tuinstadswijk, waarin een grote mate van samenhang is ontstaan tussen de bebouwing in de stijl van de "Nieuwe Haagse School" met de particuliere tuinen en het groen en water in de openbare ruimte. De schaal, structuur en beeldbepalende bebouwing in relatie tot het water en de uitgestrekte groengebieden geven aan de verschillende delen van het gebied een bijzondere ruimtelijke kwaliteit.

Het bijzondere architectuurbeeld van Marlot is bekend onder de naam Nieuwe Haagse School. Deze stijl is te herkennen aan de baksteenarchitectuur, de organische plattegronden van de woningen en een plastisch kubische opbouw van de gevels. Expressieve elementen in deze architectuurstijl zijn sierbetonnen banden, waterslagen, ver uitstekende luifels en grote overstekken van dakpartijen. Door het samenspel van deze elementen met verticale schoorstenen en trappenhuizen ontstonden plastische asymmetrische ruimtecomposities.

Door de toepassing van terrassen, pergola's, muurtjes en een zorgvuldige situering van de bouwblokken is in Marlot een grote mate van samenhang van de bebouwing met de openbare ruimte ontstaan. De samenhang tussen stedenbouw en architectuur is onder meer fraai aanwezig op het kruispunt Zuidwerflaan en Van Hoeylaan. Om dit kruispunt zijn de villa's onder een hoek van 45 graden gesitueerd waardoor het kruispunt een pleinachtig karakter heeft gekregen.

De Parkflat Marlot is gebouwd om een rechthoekig binnenterrein met flats in de vorm van een paviljoen op de korte zijden en een flatstrook aan de beide lange zijden. Gazons rond het totale complex en op het dak van de grotendeels ondergronds gelegen garages van het binnenterrein geven met de geknikte pannendaken en de hoge schoorstenen het beeld van eenheid met de rest van de wijk.

Het landgoed Marlot is door de aanwezigheid van karakteristieke onderdelen nog duidelijk als landgoed herkenbaar. De cultuurhistorie is terug te vinden in het oorspronkelijke landhuis, de lanen, de oude tuinmuren, de watergangen, de zichtassen, het landgoedbos en het weiland. De dwarsvijver met aan weerszijden beuken staat bekend als het “Grand Canal”. Het padenpatroon en de landschappelijke afwisseling zijn kenmerkend voor de landschapsstijl.

De oorspronkelijke landgoedopbouw is in de loop der jaren wel sterk gewijzigd. Een aanzienlijk deel van het voormalige weidegebied is nu de villawijk Marlot. Aan een zijde van het landhuis zijn tennisbanen en een tennishal aangelegd. Het landhuis is geen woonhuis meer, maar een kantoor waarnaast veel geparkeerd wordt. In de voormalige achtertuin aan de zijde van de Benoordenhoutseweg is een speelvoorziening aangelegd. In het zuidelijke deel van het landgoedbos staat een onderhoudspost van de gemeentelijke dienst Stadsbeheer.

De oorspronkelijke landgoedkenmerken van het landgoed Reigersbergen, zoals het landhuis en tuinen, zijn voor een belangrijk deel verdwenen. Resterende kenmerken zijn onder meer: het weidegebied, de voormalige moestuinmuren en het ronde vijvertje. Reigersbergen heeft in tegenstelling tot landgoed Marlot zijn oorspronkelijke omvang en ruimtelijke verdeling grotendeels wel behouden. Een imkervereniging gebruikt nog steeds de oude bijenschans. De voormalige voor- en achtertuin zijn herkenbaar als open ruimten met aan de rand opvallende boom- en struiksoorten.

Veel oorspronkelijke landgoedkenmerken zijn inmiddels verdwenen, zoals het landhuis en de portiersloge. Later zijn elementen toegevoegd die geen onderdeel zijn van het oorspronkelijke landgoed, zoals het Louwman Museum voor klassieke en antieke automobielen, een kleine horecavestiging, een korfbalveld en volkstuinen. Medio jaren 80 is door het weidegebied een wandelpad aangelegd.

2.3.2.2 Gebouwde monumenten

In het plangebied zijn de volgende rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet:

Rijksmonumenten

Buitenplaats Marlot (Leidsestraatweg 75, 77, 77a)

Het Huis Marlot is reeds sinds 1967 aangewezen tot rijksmonument. In 1999 is het gehele complex van de historische buitenplaats Marlot opgenomen als beschermde monument.

Het beschermde complex wordt begrensd in het noorden door de Leidsestraatweg, in het zuiden door de Bezuidenhoutseweg , in het oosten door de wijk Marlot en in het westen door de weilanden behorende bij de voormalige buitenplaats Reigersbergen.

De historische buitenplaats Marlot is uit de volgende onderdelen opgebouwd:

  • huis Marlot: hoofdgebouw dat bestaat uit drie aan elkaar gekoppelde bouwvolumes;
  • de historische tuin- en parkaanleg;
  • laat 17e eeuwse fruitmuur;
  • 18e eeuwse fruitmuur;
  • twee tuinmuren met entree;
  • brug met toegangshek in de stijl van de Haagse School;
  • brug ten oosten van het huis uit 1920;
  • tennishal uit 1927 naar ontwerp van Co Brandes.

De tennisbanen zelf maken geen deel uit van de bescherming van rijkswege maar zijn wel gelegen binnen de omgrenzing van het beschermde complex.

Zuidwerflaan (nrs. 14 t/m 17) en de Van Hoeylaan (nrs. 20, 24, 33 en 35)

Dit zijn woningen van architect Co Brandes, in 1993 aangewezen tot rijksmonument, welke een unieke omkadering van de kruising van Hoeylaan en Zuidwerflaan vormen.

Parkflat Marlot (Offenberglaan 1)

Dit is het woonhotel aan de Van Offenberglaan 1 van architect Co Brandes. Het complex is in 1992 aangewezen tot rijksmonument.

Boerderij de Hoogwerf (Zijdelaan 20)

Deze historische boerderij aan de Zijdelaan nr. 20 is in 1967 aangewezen tot rijksmonument.

Gemeentelijke monumenten

Trafohuis van het GEB

Het trafohuis van het GEB aan het Bloklandenplein uit 1928 in de stijl van de Haagse School.

Kilometerpalen en hectometerpalen Leidsestraatweg

Twee gietijzeren kilometerpalen en twaalf hectometerpalen van basalt of beton langs de noordzijde van de Leidsestraatweg in het Haagse Bos langs het traject tussen de Boslaan en Huis ten Bosch. Ze vormen over een afstand van 1,7 kilometer een rij van 14 palen daterend uit de negentiende en twintigste eeuw.

2.3.2.3 Monumentale bomen

Binnen het plangebied staan 15 monumentale bomen. In de bijlagen bij de toelichting van dit plan is de lijst met monumentale bomen (Bijlage 2) en bijbehorende kaart (Bijlage 3) opgenomen.

2.3.2.4 Karakteristieke gebouwen en waardevolle straatwanden

In het plangebied zijn karakteristieke gebouwen en/of waardevolle straatwanden aanwezig. Deze zijn in bijlage 8 van de regels op een kaart aangegeven.

2.3.2.5 Landgoedbiotoop

In het plangebied is de landgoedbiotoop Marlot gelegen. Marlot is ontstaan uit een hofstede aan het einde van de 17e eeuw. Daarna werd de buitenplaats een aantal keren verbouwd en vergroot. Het huis staat in een park met een geometrisch sloten- en padenpatroon, met een 19e eeuwse invulling in landschapsstijl. Een deel daarvan is omgeven door gemetselde tuinmuren, daarbinnen liggen tennisbanen.

In paragraaf 3.3.1.3 is nader ingegaan op het provinciale beleid met betrekking tot landgoedbiotopen.

2.3.2.6 Zichtlijnen

Naast de zichtlijnen in de landgoederen is de zichtlijn vanuit het Bloklandenplein/Zuidwerfplein naar het landgoed Marlot van belang.

2.3.2.7 Overige Cultuurhistorische waarden

In de Provinciale Verordening Ruimte is aangegeven dat het plangebied deel uit maakt van het Kroonjuweel: Landgoederenzone Wassenaar / Voorschoten / Leidschendam (III). Dit kroonjuweel herbergt naast een groot aantal landgoederen, de Veenzijdse en Duivenvoordse Polder en enkele groene uitlopers de stad in: het Haagsche Bos/Malieveld en Clingendael. De Veenzijdse Polder ligt in de strandvlakte tussen de oude strandwal waarop Voorburg, Leidschendam en Voorschoten zijn gebouwd en de jongere strandwal die van Den Haag via Wassenaar richting Leiden loopt. Het veenachtige gebied werd in de Middeleeuwen in cultuur gebracht. De Veenzijdse Polder is grotendeels in gebruik als weiland, met uitlopers van het bosrijke terrein van een aantal buitenplaatsen.

In paragraaf 3.3.1.3 is nader ingegaan op het provinciale beleid met betrekking tot de kroonjuwelen.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied bestaat uit twee landgoederen en een villawijk en is een belangrijk onderdeel in de ruimtelijke structuur van de stad. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van Den Haag zijn de lange lijnen die min of meer evenwijdig aan de kustlijn liggen. De Bezuidenhoutseweg en de Leidsestraatweg-Benoordenhoutseweg zijn twee van deze lijnen waartussen het plangebied ligt ingeklemd. Beide landgoederen zijn belangrijke schakels in de landgoederen zone tussen Den Haag en Wassenaar.

2.4.1.1 Stedenbouwkundige en architectonische kenmerken villawijk Marlot

De villawijk Marlot is een bijzonder voorbeeld van een tuinstadswijk, waarin een grote mate van samenhang is tussen de bebouwing met de particuliere tuinen en het groen en water in de openbare ruimte. De kleinschalige wijk heeft een groene en open stedenbouwkundige opzet en wordt ontsloten door een gelijkmatig stratenpatroon. De ruimtelijke inrichting van de straten is gevarieerd. Zo is het Zuidwerfplein en het Bloklandenplein voorzien van een middenberm met een plantsoen. Andere straten worden aan weerszijden geflankeerd door smalle groenstroken in het trottoir (Bavoylaan) of aan één zijde met een plantsoen (Hoogwerflaan). De meeste straten zijn voorzien van bomen in laanbeplanting.

De wijk wordt van de drukke Leidsestraatweg afgescheiden door diepe achtertuinen en groenstroken. Parallelwegen en groenvoorzieningen vormen de overgang tussen de wijk aan de zijde van de Bezuidenhoutseweg en van de (gereconstrueerde) Landscheidingsweg.

De bebouwing bestaat voornamelijk uit kleine eenheden geschakelde woningen van het type herenhuis op overwegend royale kavels. Achtertuinen met een lengte van meer dan 12 meter zijn eerder regel dan uitzondering. In het noordelijke stukje van de wijk treft men vrijstaande villa's of kleinschalige landhuizen aan en langs de Bezuidenhoutseweg komen woningblokjes met beneden- en bovenwoningen voor. De meeste woningen bestaan uit twee lagen met een kapverdieping. Een vloeroppervlak van 140 m2 of meer komt regelmatig voor. De beneden- en bovenwoningen langs de Bezuidenhoutseweg zijn over het algemeen kleiner van oppervlak. Appartementen komen alleen voor in de Parkflat Marlot en hebben een gemiddeld vloeroppervlak van 120 m2 of meer.

De kleine kerk en het trafogebouwtje aan het Bloklandenplein en de als kantoor in gebruik zijnde voormalige boerderij de Hoogwerf zijn de enige gebouwen met een afwijkende functie.

Door zijn enigszins geïsoleerde ligging heeft de wijk een geheel eigen karakter. De stedenbouwkundige opzet heeft vanaf de realisatie geen veranderingen ondergaan.

2.4.1.2 Landgoederen

Algemene gebiedskarakteristieken

Door de ligging van het plangebied in het binnenduinrandgebied op de overgang van de strandwallen naar strandvlaktes is er binnen de landgoederen sprake van grote verschillen in milieufactoren. Dit veroorzaakt weer een sterke variatie in de ruimtelijke structuur. Binnen de landgoederen is de overgang van bos naar weide ruimtelijk van zeer grote betekenis. De abrupte overgangen van het besloten bos naar open landschap geven het gebied een speciaal karakter. Dit wordt versterkt door het beperkte oppervlak van het gebied en de grote invloed van de omgeving waardoor beide landgoederen een besloten enclave vormen in een stedelijk gebied.

Het gezamenlijke oppervlak van beide landgoederen bedraagt ongeveer 46,6 hectare.

In de bijlagen van de toelichting is een kaart opgenomen uit de Ontwikkelingsvisie 2001 voor de beide landgoederen van de gemeente den Haag, die inzage geeft in diverse functies en het gebruik van delen van beide landgoederen (Bijlage 1 van de toelichting).

Landgoed Marlot

Op het landgoed, dat een totaal oppervlak heeft van 17,5 hectare (ha) zijn de volgende terreintypen te onderscheiden; bos (5,7 ha), gazon/bermen (1,9 ha), semi-openbaar (5,5 ha), paden en verhardingen (1,5 ha) en water (2,5 ha).

Het landgoed is grofweg onder te verdelen in het landgoedbos, het weiland en het gebied rondom het landhuis Marlot. Kenmerkend voor het gebied zijn de nog aanwezige elementen van cultuurhistorische waarde, zoals de landschapsstijl waarin het landgoed is aangelegd, het landhuis, de zichtas over het water, de laanboombeplanting, de boomgroepen, het weiland en de naast het landhuis gebouwde tennishal met tennisbanen. De waterloop in en rondom het oude landgoed Marlot is voortgezet in diverse fraaie waterpartijen en vijvers die het beeld van bebouwing en groen completeren.

Het landgoed Marlot beschikt over een goed ontwikkelde lanenstructuur. Door de gemiddelde hoge leeftijd hebben de laanbomen grote afmetingen, zodat de monumentale waarde groot is. Daarnaast komen nog zware solitaire bomen voor.

Tussen de Leidsestraatweg en het landhuis bevindt zich ter plaatse van de voormalige achtertuin van het huis een speelweide. In het landgoedbos gedeelte, ter plaatse van het perceel Bezuidenhoutseweg nrs. 451/452, bevindt zich de gemeentelijke onderhoudspost die gebruikt wordt door het Groenbedrijf Den Haag van de Dienst Stadsbeheer. In het landgoedbos is ook een niet toegankelijk vogelrustgebied aanwezig.

Landgoed Reigersbergen

De totale oppervlakte van Reigersbergen bedraagt 29,5 ha, onderverdeeld in: bos (5,1 ha), gazon/bermen (1,9 ha), semi-openbaar (19,9 ha), paden en verhardingen (0,4 ha) en water (2,2 ha).

Het landgoed bestaat overwegend uit bos en weilanden. Als gevolg van het feit, dat Reigersbergen in de jaren tachtig van de vorige eeuw afgesloten gebied is geweest en door het gevoerde extensieve beheer heeft de natuur zich hier vrijelijker kunnen ontwikkelen. Na de openstelling voor het publiek in 1980 en de aanpassingen die hiervoor zijn gedaan, is een deel van deze natuurwaarden weer verloren gegaan.

Een karakteristiek element in het landgoed is de houtkade die naast het amateurtuincomplex ligt. Dergelijke, meestal door sloten omgeven houtkaden, dienden vroeger als leverancier voor geriefhout (hakboshout) en zijn kenmerkend voor het veenweidelandschap waartoe ook het weidegebied van Reigersbergen wordt gerekend.

Bij de aanleg van de Antlantik-wall tijdens de Tweede Wereldoorlog is ongeveer de helft van het bosgebied van Reigersbergen gekapt om een vrij schootsveld te krijgen. Na de oorlog is een deel weer ingeplant. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een deel van het bos hier nog zeer jong is.

Een ander deel van het bosgebied is ontstaan uit voormalig hakhout.

Van de voor landgoederen karakteristieke lanen zijn hier en daar nog fragmenten aanwezig. Een duidelijk samenhangend lanenpatroon ontbreekt echter.

Aan de zijde van de Leidsestraatweg is in 2010 het Louwman Museum voor klassieke en antieke automobielen gebouwd. Het museum wordt omringd door een eigen tuin met een klassieke vormgeving en een gracht. Ook het gebouw zelf is gerealiseerd met een klassieke uitstraling. Het museum wordt ontsloten vanaf de Benoordenhoutseweg.

Tussen de bos- en weiland percelen bevinden zich een amateurtuincomplex met vlindertuin en een gemeentelijk sportterrein dat in gebruik is als korfbalveld met clubaccommodatie. Op het landgoed treft men aan de zijde van de Leidsestraatweg een koffiekiosk, een gemaal en oude fruit- en tuinmuren aan die weliswaar geen monument zijn maar wel van bijzondere waarde zijn voor het landgoed. Van de oorspronkelijke woongebouwen is het landhuis niet meer aanwezig en de twee voormalige landarbeidershuisjes zijn in gebruik als particuliere woningen.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur
2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt omgeven door een aantal belangrijke hoofdverkeerswegen: de Bezuidenhoutseweg/Leidsestraatweg (N44) en de Landscheidingsweg (Noordelijke Randweg/Rw 14). Deze wegen maken deel uit van het Haagse hoofdverkeerswegenstelsel en behouden ook in de toekomst hun functie als hoofdverkeersweg. De doorstroming van het verkeer staat hier voorop.

Als gevolg van de realisatie van de Noordelijke Randweg (Rw 14) is de ontsluitingsfunctie van de Zijdelaan voor Marlot vanaf de Leidsestraatweg vervallen en heeft deze laan een erffunctie gekregen. Na de afsluiting van de Zijdelaan zijn alle straten in de wijk te categoriseren als verblijfsstraat en is de ontsluiting van de wijk geheel op de Bezuidenhoutseweg gericht.

De landgoederen zijn slechts beperkt toegankelijk voor autoverkeer. Bestemmingsverkeer is mogelijk met het oog op de bereikbaarheid van de diverse functies zoals bijvoorbeeld de twee particuliere woonhuizen, de gemeentelijke onderhoudspost bij de Bezuidenhoutseweg en het parkeerterrein bij het landhuis Marlot. Daarnaast is het gebied ook toegankelijk voor onderhoudsverkeer. De paden en toegangswegen zijn hierop gedimensioneerd.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

In de huidige situatie maken de reguliere (lijn)bussen gebruik van de Leidsestraatweg en de Bezuidenhoutseweg. Een snelle doorstroming op deze routes is van belang om ook in de toekomst het openbaar vervoer gebruik op peil te houden en de bereikbaarheid van de Haagse regio te waarborgen. Het gebruik van de routes is overigens afhankelijk van de jaarlijks vast te stellen dienstregelingen voor stad en streek vervoer.

2.4.2.3 Langzaam verkeer

Midden in het plangebied, op de grens tussen beide landgoederen Marlot en Reigersbergen, ligt een fietspad dat de wijk Mariahoeve verbindt met de landgoederenzone ten noorden van de Leidsestraatweg. Dit fietspad is ook bereikbaar vanuit de villawijk Marlot. De overige bestaande fietsvoorzieningen in het plangebied bevinden zich voornamelijk langs de doorgaande wegen en maken deel uit van het stadsgewestelijk fietsnetwerk. Ook het rustige deel van de Leidsstraatweg vanaf de aansluiting met de N44 richting Laan van Nieuw Oost Indië, maakt deel uit van dit netwerk.

De landgoederen worden met wandelpaden ontsloten vanaf de Leidsestraatweg, de Bezuidenhoutseweg en aan de zijde van de villawijk Marlot. Beide landgoederen zijn op vier plaatsen door paden met elkaar verbonden. Op de landgoederen Marlot en Reigersbergen zijn geen voorzieningen voor ruiters aanwezig.

2.4.2.4 Parkeren

Het parkeren vindt voornamelijk plaats op de openbare straat of op eigen terrein. In de smallere straten is het parkeren tot één zijde van de straat beperkt. De straatinrichting, inclusief de plantsoenen en straatboombeplanting, komt voort uit het oorspronkelijke ontwerp.

2.4.3 Groen
2.4.3.1 Flora

Landgoed Marlot

De vegetatie in Marlot bestaat uit bos, een weiland, gazons en oeverbegroeiing.Het bos betreft oud loofbos, wat voor Nederland tamelijk uniek is. Het bestaat grotendeels uit boomsoorten die hier van nature voorkomen. Het kronendak wordt door ouderdom steeds opener, waardoor veel ondergroei ontstaan is. Hiervan profiteren ook veel diersoorten. Op enkele plekken staan typische oude bosplanten, die duiden op goed ontwikkelde, ongestoorde bosbodems. In de ondergroei komen ook uitheemse plantensoorten voor, die de inheemse soorten verdringen. De oude bomen in de monumentale lanen en de dikke solitaire bomen hebben een belangrijke natuurwaarde. De overgangen van bos naar open plekken zijn scherp; mantel- en zoomvegetaties, die gunstig zijn voor de natuurwaarde, ontbreken grotendeels. Het weiland is vrij soortenarm en heeft een matige botanische waarde.

De oeverbegroeiing is spaarzaam en er zijn weinig waterplanten.

Een belangrijke waarde wordt gevormd door de aanwezigheid van stinzenflora. Deze groep van planten heeft een cultuurhistorische achtergrond en gedijt in een kunstmatig milieu. Een stinzenflora is een veelal uit bol- en knolgewassen bestaande verzameling van planten, die vroeger in de tuinen van buitenplaatsen, landhuizen of grote boerderijen vanwege de extra sierwaarde werd aangeplant. Landgoed Marlot vormt een geschikt milieu, waar verschillende planten zich in de loop van enkele eeuwen hebben kunnen ontwikkelen en handhaven. Als gevolg van de overwegend cultuurlijke inrichting van het landgoed Marlot zijn de natuurwaarden van met name het grasland en de oevers hier vrij beperkt. Het gebied heeft goede potenties voor verhoging van deze natuurwaarden door aanpassing van het beheer.

Landgoed Reigersbergen

De vegetatie van Reigersbergen bestaat uit bos en voor een aanzienlijk deel uit graslanden, sloten, houtwallen, struweel en ruigte.Het bos is gemiddeld jonger dan dat van Marlot. Het kronendak is meer gesloten dan dat van Marlot, waardoor er minder ondergroei is. Ook hier komen in de ondergroei uitheemse soorten voor, die de inheemse soorten verdringen. Het aantal paden is aanzienlijk minder dan in Marlot, wat de rust en daarmee de natuur ten goede komt. Op de overgangen naar open plekken komen plaatselijk mantelvegetaties voor. Dit zijn waardevolle plekken voor de natuur.

Ook de locatie van het voormalige bomendepot is een waardevolle plek voor de natuur, met ruigte en spontane opslag van struiken en bomen. De weilanden zijn net als op Marlot vrij soortenarm en hebben een matige botanische waarde.Slechts plaatselijk komt waardevolle oevervegetatie voor. De watervegetatie komt grotendeels overeen met die van Marlot. Ook in Reigersbergen komen stinzenplanten voor. In Reigersbergen staat één monumentale boom.

Villapark Marlot

De flora in het villapark bestaat vooral uit groen en bomen langs de straten en pleinen. Ook vormen de tuinen rond de bebouwing een belangrijk onderdeel van het groene karakter. In de wijk staan vijf monumentale bomen op particuliere grond, een boom op het pleintje in de van Hoeylaan en twee bomen langs het water aan de van Hoogwerflaan

2.4.3.2 Fauna

Op beide landgoederen, maar met name in Reigersbergen, komen vanwege het natuurlijke karakter van het bos en de afwisseling tussen open en gesloten landschap verschillende soorten zoogdieren voor.

In het bos op Marlot en Reigersbergen komen karakteristieke bosvogels voor en zijn ook veel algemene soorten waar te nemen. In de weilanden van Reigersbergen komen door het vrij extensieve beheer veel weidevogels voor. Zowel in het bos als in het weidelandschap van beide landgoederen komen enkele amfibiesoorten voor. Op beide landgoederen is slechts een beperkt aantal, zeer algemene dagvlindersoorten bekend.

2.4.4 Water

Brede sloten en waterpartijen vormen de begrenzing van de landgoederen. In Reigersbergen komen vooral rechte poldersloten voor. In Marlot daarentegen bestaat het oppervlaktewater uit volgens de landschapsstijl aangelegde gekromde waterlopen en grote waterpartijen. Beide landgoederen maken onderdeel uit van de Veen- en Binckhorstpolder. Het water loopt vanuit de landgoederen door tot in de villawijk in de vorm van een singel langs de Hoogwerflaan en een waterpartij bij de Parkflat Marlot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0003.png"Het plangebied ligt zowel in de boezem van Delfland als in de Veen- en Binckhorstpolder.

Overzicht Veen- en Binckhorstpolder en boezemgebied.

In het plangebied ligt ook de grens tussen de beheergebieden van de hoogheemraadschappen Rijnland en Delfland, de zogenaamde "landscheiding". Deze landscheiding is een waterkering. Het waterpeil aan beide zijden is verschillend. De ligging van de landscheiding wijkt af van de ligging van de gemeentegrens en loopt veelal samen met het midden van de Noordelijke Randweg.

Waterkwantiteit 

Zoals onder "Veiligheid en waterkeringen" is aangegeven ligt het plangebied zowel in de boezem van Delfland als in de Veen- en Binckhorstpolder. Het waterpeil in de boezem is -0,43 m NAP. Het merendeel van het plangebied maakt deel van de Veen- en Binckhorstpolder, zie het geelgekleurde vlak op bovenstaande kaart. Dit deel van de Veen- en Binckhorstpolder heeft meerdere peilgebieden, die variëren van -1,30 m NAP tot -0,53 m NAP.

De aanvoer van water in de Veen- en Binckhorstpolder is geregeld via het boezemwatersysteem. Vanaf meerdere kanten wordt water aangevoerd in het gebied. Aan de westzijde wordt water aangevoerd via een inlaat in de Binckhorst. Aan de noordzijde wordt water ingelaten via de boezem langs de Benoordenhoutseweg, een zijtak van de boezem die langs het park Marlot loopt, die het Haagse Bos en Marlot voorziet van water.

Het watersysteem van deze polder is sterk verweven met de rioleringssystemen van de gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg. De begrenzing van het rioleringssysteem is groter dan de polder en omvat ook delen van het omringende boezemland. Het afwaterende oppervlak kan dan ook per neerslaggebeurtenis veranderen, o.a. bepaald door de werking van het rioolsysteem.

Voor het grootste gedeelte voldoet de Veen- en Binkhorstpolder aan de normen. Wel heeft de Veen- en Binckhorstpolder een bergingstekort. Dit leidt tot inundatie, vooral in het gebied van de Schenkzone. Knelpunten zijn in het algemeen lokaal. In veel gevallen gaat het om groenstroken, sportvelden, achtertuinen en volkstuinen. De waterhuishouding in dit plangebied heeft daar echter geen invloed op.

2.4.5 Bodem

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om een olieleiding van de NAM, een autoparkeer- en -stallingsbedrijf, enkele benzineservicestations en een schildersbedrijf. Daarnaast zijn er meerdere ondergrondse brandstoftanks bekend, met name ondergrondse huisbrandolietanks in de woonwijk Marlot. De meeste ondergrondse tanks zijn ondertussen verwijderd of onklaar gemaakt. Ten gevolge van lekkage van tanks is op een aantal locaties bodemverontreiniging met olieproduct opgetreden. Deze verontreinigingen zijn inmiddels gesaneerd en er is geen sprake van een restverontreiniging. Geen van deze verontreinigingen betrof een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume).

In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Daarbij is op één locatie een geval van ernstige bodemverontreiniging geconstateerd. Dit geval (Leidsestraatweg 57, locatiecode AA051807082) betrof een sterk met zware metalen en PAK verontreinigde ophooglaag en is volledig verwijderd.

Daarnaast zijn verontreinigingen aangetroffen welke nog nader onderzoek behoeven.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone 82 en gemiddeld licht verontreinigd is met kwik en matig met PCB. De ondergrond (0,5-2,0 m­mv.) is gelegen in zone 02 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

2.4.6 Kabels en leidingen

Binnen het bestemmingsplangebied ligt een deel van een riooltracé en gastransportleidingen.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Groen

In het plangebied zijn de landgoederen Marlot en Reigersbergen gelegen. In de jaren 2012/2013 is in het Landgoed Marlot het padenstelsel gerenoveerd, nieuwe bruggen aangelegd en is een historisch uitzichtpunt hersteld.

2.5.2 Bedrijven

In het plangebied is aan het Bloklandenplein een trafogebouw gelegen. Nabij de Leidsestraatweg is een gemaal gevestigd. Aan de Bezuidenhoutseweg bevindt zich een gemeentelijke onderhoudspost voor groenbeheer.

2.5.3 Cultuur en Ontspanning

Aan de Leidsestraatweg is een museum, het Louwman Museum voor klassieke en antieke automobielen gevestigd.

2.5.4 Detailhandel, dienstverlening en horeca

In het plangebied komt geen detailhandel en/of dienstverlening voor.

In het plangebied komt één zelfstandige horecavestiging voor: aan de rand van het Haagse Bos bij de Benoordenhoutseweg. Overige horeca is onderdeel van en behorend bij andere bestemmingen (tennishal, korfbalveld en automobielmuseum).

2.5.5 Kantoren

Kantoren zijn te vinden in het landhuis Marlot en in de voormalige boerderij de Hoogwerf.

2.5.6 Maatschappelijk
2.5.6.1 Onderwijs en welzijn

In het plangebied bevinden zich geen scholen en/of welzijnsvoorzieningen.

2.5.6.2 Maatschappelijk

Aan het Bloklandenplein is een kerk gevestigd.

2.5.7 Sport en recreatie

Beide landgoederen (Marlot en Reigersbergen) zijn door de aanwezigheid van het landgoedbos met zijn vele oude bomen, de slingerende paden, de open plekken en waterpartijen en de vergezichten over de weilanden en het open water aangename gebieden voor niet intensieve recreatie zoals: wandelen, fietsen, joggen of vissen.

In het gebied zijn speelvoorzieningen aanwezig bij het landhuis Marlot en op de niet vrij toegankelijke sportcomplexen: de tennishal met banen bij landhuis Marlot en het gemeentelijk sportterrein Bezuidenhoutseweg die gebruikt wordt door korfbalvereniging GKV.

in de woonwijk is openbaar goen aanwezig.

2.5.8 Wonen

Marlot-Reigersbergen is een gebied met een sterk landelijk karakter en bestaat uit twee landgoederen en de villawijk Marlot. De villawijk bestaat uit ca. 400 woningen waar veel ruimte is voor groen en water. De woningbouw bestaat uit villa's, twee-onder-een kap woningen, eengezinswoningen en appartementen. Het merendeel bestaat uit koopwoningen. Een belangrijk kenmerk van deze wijk is dat de prijs, type en grootte van de woningen eenzijdig is.

2.5.9 Volkstuinen

Binnen het landgoed Reigersbergen zijn volkstuintjes gevestigd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

De Actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening Ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De Actualisering 2016 heeft betrekking op onder meer strandbebouwing, de 3 ha-kaart en de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening Ruimte. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening Ruimte, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid
  • 4. Attractiviteit van de regio

Het Stadsgewest Haaglanden heeft per 1-1-2015 zijn werkzaamheden beëindigd. De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden in MRDH verband gecontinueerd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP)(vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Door de beschermde status van het gehele plangebied is intensief ruimtegebruik niet voor de hand liggend en zal niet worden voorgesteld. Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen is voor het overige in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen maakt geen onderdeel uit van een van de kansenzones.

3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Marlot in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:

  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • woningsplitsing.


In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

In het bestemmingsplan Marlot zijn beperkte mogelijkheden voor aan- en bijgebouwen en voor woningsplitsing.

3.2.4.3 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is..

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken”. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • kwaliteit van het proces door samen stad maken. waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven;
  • ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat;
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong in het OV gemaakt moeten worden.

Voor het betreffende plangebied wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit door het behouden groen, cultureel erfgoed en de buitenruimte.

3.2.4.4 Ruimtelijk Economische Investringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.

De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District,
  • 2. Kustontwikkeling,
  • 3. OV-bereikbaarheid,
  • 4. Next Generation woonwijken en
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook nog niet volledig uitgekristalliseerd. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.

In Marlot zijn door het beschermende karakter van het bestemmingsplan geen mogelijkheden om ambities uit het REIS te realiseren.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
3.3.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

Een beschermd stadsgezicht is omschreven als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang en als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Marlot - Reigersbergen maakt deel uit van het Rijksbeschermde stadsgezicht Marlot/Reigersbergen. Op basis van het overgangsrecht van de Erfgoedwet is de gemeente verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorzien daarin.

De te beschermen waarden van het plangebied worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt gewaardeerd:

"Marlot is een bijzonder voorbeeld van een tuinstadwijk, waarin een grote mate van samenhang is ontstaan van de bebouwing in de stijl van de 'Nieuwe Haagse School' met de particuliere tuinen en het groen en water in de openbare ruimte. De schaal, structuur en beeldbepalende bebouwing in relatie tot het water en de uitgestrekte groengebieden geven aan de verschillende delen van het gebied een bijzondere ruimtelijke kwaliteit. Het hier omschreven gebied is van belang wegens bijzondere landschappelijke, stedenbouwkundige, en architectuur-historische waarden."

3.3.1.3 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie (zie paragraaf 4.3.5).

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende kenmerkende structuren en elementen van belang:

Kroonjuwelen

Cultuurhistorische kroonjuwelen zijn unieke, zeer karakteristieke en gave erfgoedensembles in Zuid-Holland. Dit betreffen: de Landgoederenzone, het Kagerplassengebied, de Keukenhof, de kerngebieden van Midden-Delfland en de Krimpenerwaard, Aarlanderveen e.o., de Oude Hollandse Waterlinie, de lintdorpen Meije en Weipoort, het schurvelingengebied op Goeree, de Diefdijk als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, het molengebied van Kinderdijk en Polder de Biesbosch op het Eiland van Dordrecht.

Molen- en landgoedbiotopen

Naast de historische structuren en cultuurlandschappen richt de provincie zich in haar beleid ook op twee bijzondere typen monumenten: molens en landgoederen. Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor worden in de Verordening ruimte planologische beschermingszones (zogenoemde biotopen) opgenomen.

Erfgoedlijnen

Naast bescherming en versterking van erfgoed stimuleert de provincie ook de beleving en benutting ervan. Dit is gericht op zeven erfgoedlijnen, een beleidscategorie gericht op beleving en benutting, waar geen afzonderlijk beschermingsregime aan is verbonden. Erfgoedlijnen zijn kenmerkende ensembles van erfgoed, landschap en water die beschikken over een groot recreatief-toeristisch potentieel (Landgoederenzone, Waterdriehoek, Atlantikwall, Oude Hollandse Waterlinie, Limes, Trekvaarten en Goeree-Overflakkee). Het ruimtelijk beleid voor de erfgoedlijnen richt zich op de continuïteit van hun karakter, door behoud en versterking van de structuur, gecombineerd met het stimuleren van eigentijdse bestemmingen van dit erfgoed.

Binnen het plangebied Marlot/Reigersbergen liggen delen van de Landgoederenzone en de Atlantikwall. Daarnaast zijn Marlot en Reigersbergen beschermde landgoederen.

3.3.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 (blz. 16) benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De beschermde stadsgezichten zijn zéér waardevol en moeten door goed beheer hun kwaliteit behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

In de Agenda voor de Haagse verdichting is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan maakt het bestemmingsplan geen verdere verdichting mogelijk in het plangebied.

3.3.1.5 Monumentale gebouwen

In paragraaf 2.3.2.2 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 3.3. van de Erfgoedwet als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (paragraaf 5.4. van de Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

3.4 Groen

3.4.1 Gemeentelijk beleid
3.4.1.1 Agenda groen voor de stad

Op 15 december 2016 is de Agenda groen voor de stad 2016 vastgesteld. Voorafgaand aan deze Agenda Groen was het groenbeleid al stevig verankerd in het beleidsplan ‘Groen kleurt de stad’ en debijbehorende Stedelijke Groene Hoofdstructuur, maar doorlopende inzet is nodig om de kwaliteit van het groen te behouden en aan te laten sluiten op de wensen en ontwikkelingen voor de stad van morgen. Den Haag groeit en de wensen en behoeften van mensen en bedrijven veranderen. Door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag komt de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren. Het gaat hierbij om de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het Haagse groen wordt gezien als een vorm van kapitaal met ecologische, maatschappelijke en economische waarde. Deze waarden zijn verder uitgewerkt in de volgende zes thema's:

  • Gezondheid
  • Ontspanning
  • Klimaat
  • Biodiversiteit
  • Imago
  • Ontwikkeling

De ambities, thema's en kaarten in de Agenda vormen een richtinggevend toetsingskader voor de toekomst van het groen van de gemeente Den Haag. Ze geven aan wat waar belangrijk is en niet wat het precies moet zijn of worden. In plaats van een blauwdruk gaat het om het benoemen van waarden en procesvoorwaarden, waarmee de kwaliteit van het groen in Den Haag voor de langere termijn is geborgd. In de Agenda zijn de hoofdzaken vastgelegd en geven daarnaast ruimte voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen.

Terugkijkend is bepaald wat er goed is aan het huidige groen en groenbeleid en wat voor de toekomst zeker moet worden doorgezet. Op basis hiervan worden de kernkwaliteiten bepaald van het huidige Haagse groen. Kernkwaliteiten zijn de groenelementen en –structuren, die de identiteit van Den Haag nu en in de toekomst bepalen. Om de kernkwaliteiten te duiden hebben een herijking van de stedelijke groene hoofdstructuur (SGH) en een actualisatie van de beleidsthema's uit 'Groen kleurt de stad' plaatsgevonden. De landgoederen Marlot en Reigersbergen behoren tot de stedelijke groene hoofdstructuur (zie ook paragraaf 3.4.1.2)


In hoofdstuk 5 is nader ingegaan op de wijze van bestemmen van deze landgoederen.

3.4.1.2 Stedelijke ecologische verbindingszone

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0004.png"

3.4.1.3 Bomen

In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. www.denhaag.nl/bomen.

Zie ook paragraaf 4.5 voor meer informatie over de bescherming van de bomen.

3.4.1.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging.

De rijksoverheid heeft echter per algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht bepaald dat vergunningsvrij bouwen in beschermde stadsgezichten niet zondermeer toegestaan is. Vergunningsvrij bouwen is slechts mogelijk, wanneer er aangesloten wordt op de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan en voor zover het een bouwwerk op een erf aan de achterkant van de woning betreft. In het plan is een regeling voor aan- en bijgebouwen opgenomen.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voorbereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.


Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Voor de kernzone van de regionale waterkering wordt op de verbeelding een dubbelbestemming opgenomen. Voor de beschermingszone is een gebiedsaanduiding opgenomen.

Voor deze zones worden in het plan geen nieuwe ontwikkelingen voorgesteld.

Waterkwantiteit 

Het bestemmingsplan is een conserverend plan waarin geen bouwontwikkelingen zijn opgenomen. Hierdoor zal er geen toename van verhard oppervlak in het plangebied zijn. Ook de oppervlakte open water blijft gelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied liggen boezemwateren, die tevens KRW-watergangen zijn. De gemeente en het waterschap streven ernaar om hier de waterkwaliteit te verbeteren door de aanleg van natuurvriendelijke oevers, vispaaiplaatsen en drijvende vegetatie.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking is niet toegestaan. Streven is om de afvoer van schoon regenwater richting de riolering te beperken.

Klimaatadaptatie

Door de klimaatverandering zullen vaker langdurige hevige regen en meer periodes van droogte en hitte optreden. Om de kans op wateroverlast te verkleinen, is het raadzaam om regenwater zo veel mogelijk vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Dit kan bijvoorbeeld door het voorkomen en beperken van verharding, door waar mogelijk regenwater in de bodem te infiltreren en door het regenwater tijdelijk op te slaan. Het toepassen van groen draagt zowel bij aan het vasthouden van regenwater als aan het beperken van hitte (verdamping brengt verkoeling).

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem. In plaats van een vergunning kan ook er sprake zijn van een meldingsplicht.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen. Meer informatie over deze watervergunning of melding kan worden gevonden op: www.hhdelfland.nl/watervergunning.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). De RNM is echter nog steeds het actuele regionale beleid. De RNM richt zich op de plannen die de MRDH heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten de MRDH en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0005.jpg"

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van het stadsgewest Haaglanden voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.

In de paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de MRDH.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0006.png"

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0007.jpg"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van die informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in Bijlage 2 en Bijlage 3 van de regels opgenomen.

In de algemene afwijkingsregels van het bestemmingsplan zal worden bepaald dat het mogelijk is om af te wijken van de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:

    • 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
    • 2. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
    • 3. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw.


Fiets parkeren

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. In bijlage 4 van de regels zijn fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2014 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. Onlangs heeft de OESO in de Metropolitan Review Rotterdam The Hague gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. Om deze reden hebben de gemeenten uit het oude stadsgewest haaglanden besloten om vrijwillig in een bestuurlijke tafel Wonen met elkaar regionaal beleid te blijven voeren. Ter ondersteuning van dit beleid is een regionale woonvisie in voorbereiding. Deze is in 2016 opgesteld en wordt naar verwachting in het voorjaar van 2017 vastgesteld in de gemeenteraad van Den Haag.

De regionale woonvisie maakt, net als de lokale woonvisie, gebruik van de meest recente onderzoeksgegevens van het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Naast een analyse van de trends en ontwikkelingen in de regio zal er worden ingegaan op het woningbouwprogramma in de regio, de behoefte naar onderscheidende woonmilieus, de betaalbaarheid van de woningen in de regio, duurzaamheid en flexibiliteit in de woningen, en de regionale ontwikkelingen. De bredere scope biedt daarmee het grotere verhaal waarbinnen de lokale woonvisie de Haagse prioriteiten voor de komende jaren geeft.

3.7.2 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.000-2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Dit betekent dat de woningbouwopgave vooral binnenstedelijk moet worden ingepast. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woonmilieus heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Nieuw te bouwen woningen zouden de specifieke sfeer van gebieden verder moeten versterken, zodat binnen woonmilieus het unieke karakter van wijken en buurten verder wordt versterkt. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

3.7.3 Werkwoningen

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.

3.7.4 Woningsplitsing

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. Deze beleidsregel is van toepassing in de gebieden waar een bestemmingsplan van toepassing is met een regeling voor dakopbouwen.

Op 1 oktober 2015 heeft de gemeenteraad de huisvestingsverordening 2015-2019 vastgesteld. In het verlengde van het kamerbewoningsbeleid worden krachtens dit besluit beperkingen opgelegd aan bouwkundige splitsing (woningvorming) in de aangewezen kwetsbare gebieden. In dit besluit is vastgelegd dat voor de aangewezen kwetsbare gebieden een woningvormingsvergunning is vereist. Deze vergunning tot woningsplitsing kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing nieuw te vormen woningen ontstaan met een woonoppervlak van minder dan 40 m2.

In aanvulling op het algemene beleid inzake woningsplitsing is voor dit plangebied, ondanks dat het geen kwetsbare wijk is, aanvullende regels gesteld. Woningsplitsing is daardoor alleen toegestaan door middel van een omgevingsvergunning waarbij de aanvraag hiervan getoetst wordt aan een aantal voorwaarden. Pas indien voldaan kan worden aan de voorwaarden zal de gemeente tot vergunningverlening overgaan. Dit betreffen voorwaarden over de parkeerdruk, geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu en de minimale omvang van de zelfstandige woning die als gevolg van splitsing ontstaat. Met deze voorwaarden is enerzijds woningsplitsing mogelijk maar wordt anderzijds ook het karakter van de wijk behouden en beschermd.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).Daarnaast is ook veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

3.8.1 Horeca

Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.


In onderhavig plangebied is de horeca met name gevestigd aan de Benoordenhoutseweg en bij sport- en culturele voorzieningen.

Hotelstrategie

De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verdere diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg.

In Marlot - Reigersbergen komen momenteel geen hotels voor en aangezien de wijk niet in een toeristisch kerngebied ligt, maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe hotels mogelijk. Alleen de vestiging van een Bed & Breakfast is onder voorwaarden mogelijk.

3.8.2 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen.

In het plangebied worden uitsluitend de bestaande kantoren bestemd. Er worden geen nieuwe kantoren toegestaan.

3.9 Cultuur en ontspanning

3.9.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente –evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

In het plangebied bevindt zich het Louwmanmuseum, een privé-collectie van klassieke en antieke automobielen. Dit museum is als zodanig bestemd.

3.10 Maatschappelijke voorzieningen

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek Gebedsruimte in Den Haag (2005; RIS 132713), geeft voor een periode van 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk (M) is daarom zo omschreven dat ook gebedsruimten mogelijk zijn.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

De nota “Den Haag sportief in beweging. Sport maakt Den Haag sterker” is op 2 juli 2015 vastgesteld door de gemeenteraad (RIS 283153). Deze nota bevat een lange termijnvisie tot 2030, maar ook ambities voor de periode 2015-2018. De Haagse sport staat er al goed voor, maar de ambities liggen hoger. De gemeente wil de kracht van sport optimaal benutten en stimuleren door ervoor te zorgen dat sport aantrekkelijk, toegankelijk en bereikbaar is voor alle Hagenaars; een leven lang. Om dat te bereiken is het van belang aan te sluiten op de wensen, behoeften en mogelijkheden van alle inwoners. Dit betekent dat drempels, die sommige groepen ervaren om te sporten, moeten worden weggenomen en dat er aansluiting wordt gezocht met andere terreinen, organisaties en maatschappelijke doelen.

Om dit mogelijk te maken, moeten inspanningen geleverd worden. In de nota zijn een aantal tactische bouwstenen benoemd, zoals 'verbinden en verenigen', 'ontplooien van talenten', 'sport-inclusief denken', verenigingsport centraal' en ' identiteit en profilering'. Deze bouwstenen zijn echter geen onderdeel van de ruimtelijke ordening (en het bestemmingsplan) en zullen op andere wijze georganiseerd worden. De bouwstenen die ruimtelijk relevant kunnen zijn, zijn 'maatwerk en innovatie' en 'eigentijds sportvoorzieningenbeleid'.

  • 1. Maatwerk en innovatie: de huidige samenleving - die zich kenmerkt door complexiteit, diversiteit en snelle veranderingen - vraagt om de inzet op slimme verbindingen en passende methoden die aansluiten bij de stad, bij specifieke organisaties en bij de wijk en zijn bewoners.
  • 2. Eigentijds sportvoorzieningenbeleid: de verwachte bevolkingstoename in Den Haag vraagt om efficiënt ruimtegebruik. Dat betekent nadrukkelijke inzet op multifunctionele, duurzame en laagdrempelige sportvoorzieningen, op medegebruik en op sportief gebruik van buitenruimte.

Met de hiervoor beschreven visie zijn er concrete ambities en actiepunten geformuleerd op drie strategische niveau's: de stad, de wijk en de vereniging. Op elk van deze drie strategische niveau's wil de gemeente de aanwezige, maar soms nog verborgen talenten en schatten aanspreken en optimaal tot hun recht laten komen. Het aantal inwoners van Den Haag stijgt de komende jaren verder en de gemeente wil dat de sportdeelname (aanzienlijk) toeneemt. Dit betekent dat de beschikbare sportruimte behouden moet blijven en voor zover mogelijk efficiënter worden gebruikt. Hiervoor zijn diverse maatregelen te treffen, zoals het bevorderen van efficiënt gebruik van sportaccommodaties (herinrichting sportparken en uitbreiden aantal kunstgrasvelden), voortzetten van de lijn om laagdrempelige sportieve mogelijkheden in de buitenruimte te realiseren, gericht op diverse doelgroepen en het (voortzetten) van de ondersteuning van de maatschappelijke wijkfunctie van sportverenigingen.

3.11.2 Volkstuinen

De ' Nota Volkstuinen in Den Haag' (RIS 156058) is opgesteld met als doel een beter beeld te krijgen van de huidige en toekomstige situatie van volkstuinen in de gehele stad en een advies op te stellen voor de (ruimtelijke) omgang met volkstuinen in Den Haag. Volkstuinen worden in het gemeentelijke beleid gezien als (groen)voorzieningen voor de hele stad en toegankelijk zijn als openbaar wandelpark.

In het plangebied bevinden zich geen volkstuinen als bedoeld in de Nota Volkstuinten. Wel zijn er besloten complexen met (hobby)tuinen.

3.11.3 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   750 m²  

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


De bestaande speelplekken zijn opgenomen in paragraaf 2.5.7.

3.12 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.12.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag Duurzaam Agenda 2015 - 2020

In het coalitieakkoord wordt nadrukkelijk aandacht voor gevraagd voor duurzaamheid. Specifiek in het hoofdstuk duurzaam denken en doen. Maar ook bij andere onderwerpen als bereikbaarheid, wonen, wijkaanpak en stedelijke economie. Dit in vervolg op de ingezette koers met de Kadernota Op weg naar een Duurzaam Den Haag (2009), de Integrale nota milieu en duurzaamheid (2013) en de Backcastingstudie waarin wordt beschreven wat gedaan moet worden om in 2040 daadwerkelijk CO2 neutraal te zijn. Duurzaamheid wordt zo steeds integraler onderdeel van het gemeentelijk werkveld waarbij enerzijds de basis op orde moet zijn en worden gehouden, maar anderzijds zijn er ook onderwerpen waarop komende periode extra inspanning nodig is. De Den Haag Duurzaam Agenda 2015-2020 RIS 283893 verbindt het coalitieakkoord met de breedte van de gemeentelijke werkzaamheden en brengt, met vier prioriteiten, focus aan voor nieuw beleid. Die vier prioriteiten zijn:

  • verder verlagen van de CO2 uitstoot;
  • uitbreiden en verduurzamen van het warmtenet;
  • klimaatbestendig maken van de stad;
  • versterken van duurzame Haagse Kracht.

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsen, bouwen en hergebruik van gebouwen.
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC).

In het conserverende bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen zijn geen ontwikkelingen waarbij het duurzaamheidsbeleid toegepast kan worden.

3.12.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.

  • Wonen;
  • Werken;
  • Gemengde gebieden met accent op wonen;
  • Gemengde gebieden met accent op werken;
  • Verkeersinfrastructuur
  • Groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Wonen van belang.

Thema   Ambitie Gebiedstype Wonen  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Maximaal  
Lucht   Maximaal  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Groene hoofdstructuur van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype Groene hoofdstructuur  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Extra  
Geluid   Extra  
Lucht   Extra  
Mobiliteit   Maximaal  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Maximaal  
Klimaat   Maximaal  

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend. In het bestemmingsplan worden echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor het bestemmingsplan relevante milieuaspecten in beeld gebracht.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.

Bij het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen behoeft geen Mer te worden opgesteld. Het bestemmingsplan is een actualisatie van het plan uit 2007. Er worden met dit plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het is een conserverend plan. Met wegverkeers- en spoorweglawaai hoeft geen rekening te worden gehouden.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd. Met industrielawaai hoeft geen rekening te worden gehouden.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Met het aspect luchtkwaliteit hoeft geen rekening te worden gehouden.

4.5 Natuurbescherming

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (bescherming bossen). Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffing verlening soortbescherming.

Gebiedsbescherming

In de Natuurwet is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft voormalige Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.

Het plangebied ligt binnen 3 kilometer van Natura2000-gebied Meijendel en Berkheide, zie onderstaande afbeelding. Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0008.png"

Afbeelding 4.2: plangebied ten opzichte van Natura2000-gebied Meijendel en Berkheide (bron:www.synbiosys.alterra.nl)

Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied zijn delen van het Natuurnetwerk Nederland gelegen, zie onderstaande afbeelding. Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op het Natuurnetwerk Nederland - gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0311GMarlotReig-50VA_0009.png"

Afbeelding 4.3: plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (Voorheen Ecologische Hoofdstructuur) (bron:www.synbiosys.alterra.nl)

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

1) soorten van de Vogelrichtlijn;

2) soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;

3) 'andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

De bestaande flora en fauna is beschreven in paragraaf 2.4.3. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat er geen sprake is van effecten op de flora en fauna van dit plangebied.

Bescherming bossen

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" (Rv 57 - 1998, RIS 021312) en daarmee onder de werking van de Boswet geplaatst. Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

Gezien het goed functionerende systeem onder de Boswet, is ook in de Wet natuurbescherming gekozen voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wet natuurbescherming grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 (in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet) wél beschermd.

De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. De grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van de Wet natuurbescherming heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wet natuurbescherming de komgrens zoals die is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Externe veiligheid kan gedefinieerd worden als de veiligheid voor de omgeving van een gevaarlijke inrichting of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, PGS-15-opslagplaatsen, ammoniakkoelinstallaties en aardgasreduceerstations;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water.

Het Bevi en het Bevb hebben als doel burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. De besluiten hanteren daartoe verplichte afstanden en grens- of richtwaarden en gaan uit van twee normen:

  • Het 'Plaatsgebonden Risico' (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon, die zich continu en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Dit risico mag onder normale omstandigheden voor burgers nergens groter zijn dan één op één miljoen (10-6) per jaar. Het plaatsgebonden risico kan door middel van contouren op een kaart worden aangegeven.
  • Het 'Groepsrisico' (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Naast de berekende waarden voor het GR moeten hierbij de zelfredzaamheid van burgers en de beheersbaarheid (door hulpverleningsorganisaties) van ongelukken worden beschouwd en onderbouwd. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnotities en -nota's.

Verder onderscheiden het Bevi en het Bevb kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Zo wordt een woonwijk als een kwetsbaar object en twee woningen op één hectare als een beperkt kwetsbaar object omschreven.

4.6.2 Toetsingskader

Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van oktober 2016.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Het plangebied bevindt zich niet binnen deze afstanden.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd. Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Het plangebied bevindt zich niet binnen deze afstanden.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

4.6.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

De regionale visie Externe Veiligheid “Samen Werken aan Externe Veiligheid” (2006) van Haaglanden is gericht op het beheersen van de risico's van het werken met en het opslaan en transporteren van gevaarlijke stoffen. Het doel daarvan is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld. Welk risico aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging en duidelijke informatie aan burgers en bedrijven. Ook het Haags Gebiedsgericht Milieubeleid is erop gericht om afhankelijk van de gebiedstypen plaatsgebonden risico's en groepsrisico's beperkt te houden. Dit houdt in dat in gebieden met woonfuncties de risico's verwaarloosbaar moeten zijn en dat de risico's in werk- en verkeersgebieden klein moeten zijn.

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (RIS259485/RIS260481). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risico arme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risico belasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effect maatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

  • Structuurvisie niveau: Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplan niveau: Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplan niveau: Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Bij een dergelijke ontwikkeling wordt dan een expliciet collegebesluit genomen omtrent de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

4.6.4 Buisleidingen

In het plangebied loopt een hogedruk transportleiding aardgas (leiding W-514-16). De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour ligt op de buisleiding en vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Binnen het plangebied (en daarmee ook het invloedsgebied van de leiding voorzover gelegen in het plangebied) worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat geen nadere verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.

4.6.5 Risicovolle inrichtingen

Net buiten het plangebied (Bezuidenhoutseweg 429) staat een gasdrukregel- en meetstation (Eneco 10-95-18). De 10-6 veiligheidscontour voor deze stations bedraagt 15 meter. Binnen deze contouren bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten.

4.6.6 Vervoer gevaarlijke stoffen

De Leidsestraatweg ligt in het plangebied (deel van het wegprofiel). Dit is een transportroute volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, waaronder LPG en propaan. De Utrechtsebaan, de Benoordenhoutseweg en de Leidsestraatweg zijn, in de uren tussen 18.00 uur en 8.00 uur op maandag tot en met vrijdag en zonder beperkingen op de zaterdagen en zondagen, aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit routering gevaarlijke stoffen van de gemeenteraad, vastgesteld op 27 juni 2013).

Deze maatregel is genomen om het groepsrisico ter plaatse van de Utrechtsebaan, als gevolg van het transport van LPG en propaan, terug te brengen. De Utrechtsebaan wordt gedomineerd door kantoren en onderwijsinstellingen langs de weg (hoge populatiedichtheid gedurende de dag). Het gebied Marlot-Reigersbergen wordt voornamelijk gekenmerkt door woningbouw. De populatiedichtheid is gedurende de avond en de nacht juist het hoogst.

Over de N14 vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Omdat de Sijtwendetunnel volgens het VLG een tunnel categorie D is, is het vervoer van LPG en propaan niet toegestaan.

De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour ligt op de Leidsestraatweg en vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat geen nadere verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.

4.6.7 Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen (bijvoorbeeld ramen en deuren sluiten). Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijkst en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. In juni 2012 is in Haaglanden een voorlichtingscampagne gestart. Inmiddels is E-Alert op 8 november 2012 in heel Nederland ingevoerd. Het systeem wordt via de landelijke publiekscampagne 'NL-Alert Direct Informatie bij een noodsituatie' onder de aandacht van (Haagse) burgers gebracht. Informatie over de werking van het alarmeringssysteem en de geschiktheid van een mobiele telefoon voor het ontvangen van E-alerts is te vinden op de volgende webpagina: http://www.nederlandveilig.nl/nl-alert/.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden voor stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten de bodemonderzoeken geactualiseerd worden. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bodemonderzoek op dit moment is derhalve niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.1.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Het vigerende bestemmingsplan ging uit van een hoogte in bouwlagen. Deze methode wordt bij nieuw op te stellen plannen niet meer gebruikt, maar wordt uitgegaan van de daadwerkelijke hoogte. Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.1.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is vanwege het feit dat hier geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, voor dit gebied niet relevant.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie Ruimte en Mobiliteit" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het woongebied Marlot en het landgoed Reigersbergen worden conserverend bestemd en vormt daardoor een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water en natuur.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting  
- 5 bouwlagen
- optoppen
- (verruiming) aan- en bijgebouwen
- functiewijzingen
- dubbelgrondgebruik
 
Vanwege de hoge kwaliteit van de bebouwing, de
stedenbouwkundige samenhang (beschermde
status) en de grootte van de woningen zijn geen
5 bouwlagen langs doorgaande wegen toegestaan. Ook nieuwe dakopbouwen zijn niet toegestaan. Voor wat betreft de hoogte van de bebouwing zijn de uitgangspunten uit het vigerende plan overgenomen. Wel heeft een vertaling van bouwlagen naar een hoogte in meters plaatsgevonden. Omdat het plangebied grotendeels is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht is het vergunningsvrij bouwen niet van toepassing. In het plan is een aan- en bijgebouwen regeling opgenomen. Functiewijzigingen en dubbelgrondgebruik zijn niet van toepassing in dit plangebied.  
Groen en Natuur  
Groen en Natuur   Een deel van het plangebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS). Voor deze gronden is de bestemming Natuur toegekend. De overige gronden in de landgoederen en de als groen in gebruik zijnde gronden hebben de bestemming Groen. Voorzover de gronden deel uitmaken van de stedelijke ecologische verbindingszone zijn zij tevens voorzien van de gebiedsaanduiding “overige zone- ecologische verbindingszone”.  
Monumentale bomen   In de bijlage is een overzicht en kaart van de monumentale bomen in Den Haag aangegeven. De bescherming van monumentale bomen geschiedt op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening.  
Kroonjuwelen en landgoederen   Deze gebieden zijn onderdelen van de groenbestemmingen en vallen ook onder het beschermde stadsgezicht.  
Duurzaamheid  
Bebouwd gebied   Het plan heeft een sterk conserverend karakter vanwege de belangrijke culturele en architectonische waarden. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die bijdragen kunnen leveren aan duurzaamheid.  
Groene gebieden   De groene delen van het plangebied hebben door hun kenmerken een duurzaam karakter.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen
voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen:
buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten).
Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de
verkeersfunctie ondergeschikt is aan de
verblijfsfunctie.
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020”
gaat mede in op het faciliteren van de
parkeerbehoefte en het benutten van schaarse
ruimte  
De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: de Bezuidenhoutseweg, de N44/Leidsestraatweg (deels) en de Landscheidingsweg (Noordelijke Randweg/Rw 14).
Alle straten in het plangebied die niet als
hoofdverkeersweg kunnen worden
geclassificeerd, vallen onder de bestemming
Verkeer-Verblijfsstraat.
Uitganspunt voor parkeren is het parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota parkeernormen en de aanvulling daarop.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen.   Het bestemmingsplan is gericht op het behoud en het versterken van het aanwezige woonmilieu in Marlot. In aanvulling op het algemene beleid inzake woningsplitsing is voor dit plangebied, ondanks dat het geen kwetsbare wijk is, aanvullende regels gesteld. Woningsplitsing is daardoor alleen toegestaan door middel van een omgevingsvergunning waarbij de aanvraag hiervan getoetst wordt aan een aantal voorwaarden. Pas indien voldaan kan worden aan de voorwaarden zal de gemeente tot vergunningverlening overgaan. Dit betreffen voorwaarden over de parkeerdruk, geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu en de minimale omvang van de zelfstandige woning die als gevolg van splitsing ontstaat. Met deze voorwaarden is enerzijds woningsplitsing mogelijk maar wordt anderzijds ook het karakter van de wijk behouden en beschermd.  
Aan- huis- gebonden bedrijf en/of beroep   Een aan huis gebonden beroep of bedrijf is toegestaan op een aantal voorwaarden; uitoefening van actviteiten van een bewoner in zijn woning, met behoud van de woonfunctie en is in oppervlakte beperkt.  
Aan- en bijgebouwen regeling   Op de verbeelding is de 'specifieke bouwaanduiding – aan- en bijgebouwen toegestaan' opgenomen. Binnen deze zone is het mogelijk om aan- en bijgebouwen te realiseren. Binnen deze zone was het op grond van het vigerende plan Marlot mogelijk om aan- en bijgebouwen te realiseren, deze zone is overgenomen in het plan Marlot - Reigersbergen. In de regels is de regeling voor aan- en bijgebouwen verder uitgewerkt. Een belangrijk uitgangspunt van de nieuwe regeling is dat gebruik wordt gemaakt van een bebouwingsgebied en een percentageregeling. De grootte van het bebouwingsgebied (gedefinieerd in de begripsbepalingen overeenkomstig het 'Vergunningsvrij bouwen') bepaalt, welk percentage van toepassing is. Verder is een aantal regels opgenomen over de hoogte, het gebruik en zijn bestaande rechtmatig aanwezige aan- en bijgebouwen die niet passen in deze regeling geborgd.
Voor de woningen Bezuidenhoutseweg 350 en 450 is aangesloten bij de vigerende regeling in het bestemmingsplan Marlot. Deze beide woningen liggen direct tegen de landgoederen aan waardoor er reeds in het vigerende plan een specifieke regeling is opgenomen. Deze regeling is iets algemener gemaakt, maar de uitgangspunten zijn wel overgenomen.  
Economie  
Kantoren
 
In het bestemmingsplan worden de bestaande diverse kleinere kantoren als bestemming kantoor opgenomen.  
Cultuur en ontspanning   Aan het in het plangebied gelegen museum is de bestemming Cultuur en ontspanning toegekend.  
Horeca   De enige zelfstandige horecavoorziening is met een aanduiding op de plankaart aangegeven.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In dit bestemmingsplan is de bestemming “Maatschappelijk” opgenomen voor de in het plangebied gelegen kerk. Hierbij zijn – eveneens als in het vigerende plan – ook welzijnsvoorzieningen mogelijk.  
Sport en recreatie  
Sport en recreatie   Aan de bestaande sportvoorzieningen zijn in het
bestemmingsplan de bestemming Sport toegekend. Recreatie (dag) is in de bestemmingen Natuur en Groen toegestaan.  
Spelen   In dit bestemmingsplan worden binnen diverse bestemmingen speelvoorzieningen toegestaan.Ook de openbare ruimte en goenvoorzieningen blijven gehandhaafd.  

Cultureel Erfgoed  
Bestemmingsplannen moeten een juridische
regeling bevatten die voldoende bescherming
biedt tegen werkzaamheden die tot een
verstoring van het bodemarchief zouden kunnen
leiden.  
De archeologisch waardevolle gebieden zijn
geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.1). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd:
de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is
gericht op behoud en bescherming van deze
waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond
roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor
werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de
grond roeren is een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden, verplicht gesteld.
Met deze regeling in het bestemmingsplan is de parapluherziening Archeologie vertaald.  
Hoge kwaliteit van de architectuur en de samenhang van de bebouwing met de stedenbouwkundige structuur

 

Architectonische hoogtepunten: parkflat Marlot, de villa's aan het Zuidwerfplein en de Zuidwerflaan en de villa's op het kruispunt van deze laan met de Van Hoeylaan, alle van Co Brandes. De 17e eeuwse boerderij De Hoogwerf en het Huis Marlot.  
De bestaande ruimtelijke structuur is vertaald op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Het historische patroon van straten en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.

De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De
hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer
bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.

Architectonische hoogtepunten zijn beschermd door aanwijzingen als rijks- of gemeenteljk monument.

Het bestemmingsplan is een conserverend plan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Indien sprake is van gebruikmaking van bestaande bouwmogelijkheden zal tevens worden getoetst op het aspect welstand via de welstandsnota.

Ook de is de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie” van toepassing op het gehele rijksbeschermde stadsgezicht. Deze bestemming is gericht op behoud en bescherming van deze waarden zoals opgenomen in de aanwijzing en verwijst ook expliciet naar de in de bijlagen van de regels opgenomen aanwijzing, toelichting en kaart.  
De mede hierdoor fraaie openbare ruimte, de relatie tussen particulier groen en het openbaar groen, en de belangrijkste structuurbepalende vijverpartijen   De openbare ruimte, het groen en de vijverpartijen zijn geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.  
De relatie van de wijk met waardevolle groengebieden; westelijk de as park Marlot / Reigersbergen / Haagse Bos en noordwaarts het landgoed Duidigt.   Het bestemmingsplan is een conserverend plan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De relaties met de waardevolle groengebieden blijven daardoor ongewijzigd in stand.  

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (Artikel 3 tot en met Artikel 20) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels ( Artikel 21 tot en met Artikel 25) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 26, de slotregel in Artikel 27.
5.2.1 Inleidende regels


In artikel 1 "Begrippen" worden belangrijke begrippen die in het plan voorkomen, nader gedefinieerd.

In artikel 2 "Wijze van meten" is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is toegekend aan het trafogebouwtje aan het Bloklandplein. Deze gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een nutsvoorziening met de daarbij behorende overige voorzieningen, groen en water. De gebouwen mogen alleen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd en de bouwhoogte mag niet meer bedragen 4 meter.

Artikel 4 Cultuur en Ontspanning

De bestemming Cultuur en Ontspanning is toegekend aan het Nationaal Automobielmuseum aan de Leidsestraatweg. Ter plaatse van deze bestemming is een museum met de daarbij behorende ondersteunende functies, zoals kantoren en horeca toegestaan. Ter plaatse zijn de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen toegestaan. Het totale oppervlakte van het museum is gemaximaliseerd op 7000 m2 grondoppervlak. De bedrijfswoning die op de gronden met deze bestemming is gelegen is aangeduid met een functieaanduiding.

Artikel 5 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de landgoederen Marlot en Reigersbergen voorzover de gronden niet behoren tot het NatuurNetwerkNederland. Deze gronden zijn namelijk voorzien van de bestemming Natuur. Binnen deze bestemming is bebouwing alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bebouwing voor de groenpost van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente is hier een voorbeeld van. Uitgezonderd van deze regel is de al bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing ter plaatse van de functieaanduiding volkstuin. Deze bebouwing mag worden vernieuwd maar binnen de hoogte en oppervlakte van de bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing. Deze bebouwing mag dus niet worden vergroot.

Verder zijn de landgoederen voorzover deze behoren tot de stedelijke ecologische verbindingszone ook voorzien van de gebiedsaanduiding overige zone - ecologische verbindingszone. Met deze gebiedsaanduiding wordt het belang van de instandhouding van de ecologische verbindingszone geborgd.

Afwijkende functies betreffen verder de parkeerplaatsen ten behoeve van de overige functies in het plangebied. De toegestane locaties hiervoor zijn aangegeven door middel van een functieaanduiding op de verbeelding.

Artikel 6 Kantoor

De bestemming Kantoor is toegekend aan de twee bestaande kantoorpanden binnen het plangebied die ook in het voorgaande bestemmingsplan een kantoorbestemming hadden. De gronden zijn bestemd voor kantoren met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding parkeren zijn ongebouwde parkeervoorzieningen mogelijk.

Artikel 7 Maatschappelijk

De kerk en de daarbij behorende gronden die in het plangebied is gelegen, is voorzien van de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn religieuze instellingen en welzijnsvoorzieningen toegestaan. De invulling van deze bestemming is conform de mogelijkheden uit het oude plan. Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 8 Natuur

De gronden met de bestemming Natuur behoren tot het NatuurNetwerkNederland (voorheen EHS) en de kroonjuwelen van de provincie. Binnen deze gronden is bebouwing uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betreft reeds bestaande bebouwing ten behoeve van de imkervereniging en de kiosk met de horecafunctie.

Artikel 9 Sport

De bestemming Sport is toegekend aan de gronden die gebruikt worden voor sport. Dit betreffen de tennisvelden, tennisbanen in het noordwestelijk deel van het plangebied maar ook het sportterrein langs de Bezuidenhoutseweg. Bebouwing mag alleen worden gerealiseerd in het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen. In aanvulling daarop mogen gebouwen ten dienste van de bestemming (zoals dug-outs en materiaalbergingen) ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd tot een oppervlakte van 20m2 per bestemmingsvlak.

Artikel 10 Verkeer - Hoofdverkeersweg

De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken en voet- en fietspaden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen. Een deel van de hoofdverkeerswegen is verdiept aangelegd (Benoordenhoutseweg). Ter plaatse van de functie- en bouwaanduidingen zijn afwijkende functies en bebouwing toegestaan. Dit betreffen een reclamezuil, viaducten, een fietstunnel en een snellaadstation van Fastned.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsstraat

Buiten de hiervoor benoemde hoofdverkeerswegen bestaat het plangebied verder uit straten met een buurtontsluitingsfunctie. Aan deze straten is de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat toegekend. De gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, ongebouwde parkeervoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 12 Water

De bestemming Water is toegekend aan al het oppervlaktewater binnen het plangebied. Op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, zoals kademuren, kunstwerken, alsmede bruggen voor fietsers en voetgangers. De bruggen die gebruikt (kunnen) worden ten behoeve van het gemotoriseerd verkeer zijn voorzien van een functieaanduiding (brug).

Artikel 13 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 is toegekend aan alle eengezinswoningen in de vorm van rijtjeshuizen en appartementen met eigen tuinen op de begane grond. De gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen en erven met de daarbij behorende gebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (on)gebouwde parkeervoorzieningen en overige voorzieningen. Voor aan-en bijgebouwen is een vrijstellingsregeling opgenomen, welke gebaseerd is op de wettelijke regeling voor vergunningsvrij bouwen bij niet-beschermde stadsdelen. Binnen deze bestemming is ter plaatse van het afwijkende gebruik voor een tandarts (begane grond) en kantoor (verdiepingen) de functieaanduiding "gemengd" opgenomen. In de gebruiksregels is ten behoeve van deze functieaanduiding het gebruik per verdieping vastgelegd. Ook de in het plangebied bestaande "garagebox" (gab) is op de verbeelding opgenomen. Woningsplitsing is niet bij recht toegestaan. Wel is het mogelijk om hier via de afwijkingsbevoegdheid het splitsen van woningen toe te staan, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

Artikel 14 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 is toegekend aan appartementencomplexen met gemeenschappelijk erf. Aangezien daar geen sprake is van privé-tuinen is geen aan- en bijgebouwen regeling opgenomen. Het parkeren vindt hier (deels) verdiept plaats in garageboxen op het terrein dat centraal is het midden is gelegen. Dit gebruik is door middel van een functieaanduiding garagebox geborgd in de regels. De gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (on) gebouwde parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.Ter plaatse van de bouwaanduiding "onderdoorgang" (ond) is een onderdoorgang toegestaan. Ter plaatse van de onderdoorgang mag op maaiveld niet worden gebouwd.

Artikel 15 Leiding - Gas

In het plangebied loopt een hogedruk aardgas leiding. Deze gronden, alsmede een beschermingsstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, hebben de dubbelbestemming Leiding - Gas gekregen. Met deze dubbelbestemming wordt de gasleiding en de beschermingsstrook beschermd.

Artikel 16 Leiding - Riool

Langs het plangebied loopt een rioolpersleiding. De beschermingsstrook van deze leiding loopt door het plangebied. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen. Met deze dubbelbestemming wordt de watertransportleiding en de beschermingsstrook beschermd.

Artikel 17 Leiding - Water

In het plangebied loopt een watertransportleiding. Deze gronden, alsmede een beschermingsstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, hebben de dubbelbestemming Leiding - Water gekregen. Met deze dubbelbestemming wordt de watertransportleiding en de beschermingsstrook beschermd.

Artikel 18 Waarde - Archeologie

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Met deze dubbelbestemming worden de gebieden met een archeologische verwachting behouden en beschermd.

Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht. Met deze dubbelbestemming worden de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht behouden en beschermd. In dit artikel is tevens een regeling ten behoeve van de karakteristieke panden in het plangebied opgenomen.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de regionale waterkering. Deze dubbelbestemming is tevens opgenomen ten behoeve van de "Landscheiding" . Deze landscheiding is de grens tussen het gebied van Delfland en Rijnland. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor zowel de kernzone van de regionale waterkering en de landscheiding. De beschermingszone die daarom heen ligt, is beschermd door middel van de gebiedsaanduiding overige zone - waterstaat beschermingszone.

5.2.3 Algemene Regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd. Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

In de Algemene aanduidingsregels zijn drie gebiedsaanduidingen geregeld. De gebiedsaanduiding overige zone - waterstaat beschermingszone regelt dat de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming van de waterstaatkundige werken. De gebiedsaanduiding overige zone - ecologische verbindingszone is opgenomen voor het behoud en bescherming van de stedelijke ecologische verbindingszone. Deze gebiedsaanduiding is op alle bestemmingen (met uitzondering van de bestemming Natuur) gelegen in de stedelijke ecologische verbindingszone. De gebiedsaanduiding overige zone – zonnepanelen is opgenomen voor de gronden waar in het verleden zonnepanelen zijn gerealiseerd.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak. Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 27 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een bestaande situatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en aan de uitvoering ervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Er is derhalve geen noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen is op 2 februari 2017 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties en/of partijen toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 4. GGD Haaglanden
  • 5. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 6. Dunea
  • 7. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 8. Politie Eenheid Den Haag
  • 9. Burgemeester en wethouders van Wassenaar
  • 10. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 11. HTM Personenvervoer NV
  • 12. Veolia Transport Haaglanden
  • 13. Stedin B.V.
  • 14. TenneT Regio West
  • 15. Gasunie Transport Services B.V.
  • 16. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
  • 17. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging
  • 18. Stichting Monumentenfonds Den Haag e.o.
  • 19. Wijkberaad Mariahoeve
  • 20. Vereniging Marlot

Op 9 februari 2017 is een toelichting gegeven op het concept-ontwerp Marlot - Reigersbergen en de verdere procedure van dit plan aan de Vereniging Marlot. De instanties onder nummer 3 en 11 hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Van de instanties onder nummer 5, 6, 10 en 15 zijn reacties ontvangen.

Van de overige instanties en/of partijen zijn geen reacties ontvangen.

5. Hoogheemraadschap van Delfland

“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Marlot-Reigersbergen in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's "Waterkeringen", "Waterkwantiteit", "Waterkwaliteit" en "Klimaatadaptatie".

Waterkeringen

In het plangebied ligt ook de grens tussen de beheergebieden van de hoogheemraadschappen Rijnland en Delfland, de zogenaamde "landscheiding". Deze landscheiding is een waterkering. Het waterpeil aan beide zijden is verschillend. De ligging van de landscheiding wijkt af van de ligging van de gemeentegrens en loopt veelal samen met het midden van de Noordelijke Randweg (paarse lijn in afbeelding op volgende pagina). Wij verzoeken u aan ook om deze landscheiding als kering te beschrijven in de toelichting, weer te geven op de verbeelding en te borgen in de regels.

De zonering van de landscheiding is niet digitaal beschikbaar. De gegevens om de zonering af te leiden zullen wij per mail naar de planjurist sturen, te weten:

  • enkele pdf's waarop de zonering te zien is (deze hebben echter geen status);
  • een digitaal bestand met de ligging van de landscheiding.

Waterkwantiteit

Wij verzoeken u in paragraaf 3.5.2 aan de tekst toe te voegen, dat:

  • een klein deel van het plangebied in de boezem ligt. Het waterpeil is daar -0,43 m NAP.
  • het merendeel van het plangebied deel van de Veen- en Binckhorstpolder uitmaakt, zie het geelgekleurde vlak op onderstaande kaart. Dit deel van de Veen- en Binckhorstpolder heeft meerdere peilgebieden, die variëren van -1,30 m NAP tot -0,53 m NAP, zie ook de paarse lijnen en peilhoogten in onderstaande kaart.
  • de Veen- en Binckhorstpolder een bergingstekort heeft. Dit leidt tot inundatie, vooral in het gebied van de Schenkzone. De waterhuishouding in dit plangebied heeft daar echter geen invloed op.

Waterkwaliteit

In het plangebied liggen boezemwateren, die tevens KRW-watergangen zijn. De gemeente en het waterschap streven ernaar om hier de waterkwaliteit te verbeteren door de aanleg van natuurvriendelijke oevers, vispaaiplaatsen en drijvende vegetatie.


Klimaatadaptatie

Wij verzoeken u een paragraaf op te nemen over klimaatadaptatie en hierin te vermelden, dat door de klimaatverandering vaker landurige hevige regen en meer periodes van droogte en hitte zullen optreden. Om de kans op wateroverlast te verkleinen, is het raadzaam om regenwater zo veel mogelijk vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Dit kan bijvoorbeeld door het voorkomen en beperken van verharding, door waar mogelijk regenwater in de bodem te infiltreren en door het regenwater tijdelijk op te slaan. Het toepassen van groen draagt zowel bij aan het vasthouden van regenwater als aan het beperken van hitte (verdamping brengt verkoeling).

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/waterverqunning.

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.”

Reactie

De aanpassingen/aanvullingen die het Hoogheemraadschap heeft voorgesteld zijn overgenomen en verwekt in de regels, verbeelding en toelichting van het bestemmingsplan.

6. Dunea

“Naar aanleiding van uw concept bestemmingsplan Marlot - Reigersbergen delen wij u het volgende mee.
Binnen de grenzen van betreffend bestemmingsplan ligt een belangrijke regionale watertransportleiding met grote diameter van ons bedrijf. Deze is nog niet in uw plan opgenomen. Het betreft een drinkwatertransportleiding van beton met een inwendige diameter van 1540 mm. Deze leidinginfra is van groot belang voor de distributie van drinkwater. In de herziening van het bestemmingsplan zien wij de ligging van onze drinkwatertransportleiding graag geborgd door middel van het bestemmen van de leidingstroken (4 meter aan weerszijde van de drinkwatertransportleidingen), vermelding op de plankaart en vermelding van de door de leidingbeheerder gestelde voorwaarden.

De genoemde strookbreedte is van groot belang. Op deze strook mogen geen bebouwing of andere belemmeringen aanwezig zijn of komen. Binnen deze strookbreedte dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezige transportleiding.

In de bijlage hebben wij op de tekening de drinkwatertransportleiding in een rode kleur aangegeven. Een actueel digitaal bestand van onze transportleidingen heb ik naar de afdeling Stedenbouw & Planologie, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, gestuurd.

Voor verdere informatie kunt u zich wenden tot ondergetekende. Wij vertrouwen u met deze reactie voldoende te hebben geïnformeerd. Een reactie uwerzijds zien wij met belangstelling tegemoet.”

Reactie

De aanpassingen/aanvullingen die volgen uit de regionale watertransportleiding zijn verwekt in de regels, verbeelding en toelichting van het bestemmingsplan.

10. Veiligheidsregio Haaglanden

"U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 2 februari verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerpbestemmingsplan Marlot-Reigersbergen te Den Haag. In deze brief treft u het advies aan, in de bijlage is dit advies nader uitgewerkt en onderbouwd.

Risicobronnen en effecten

Op het plangebied zijn de volgende risicobronnen van invloed: het transport van gevaarlijke stoffen, in de vorm van een buisleiding en over de weg. Er ligt in het zuidwesten van het plangebied een hogedrukaardgasleiding, als tweede risicobron grenst ten noordwesten het plangebied aan de Leidsestraatweg (N44). De ergst denkbare scenario's voor deze risicobronnen zijn een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas en het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige stof. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden zijn zeer klein.

Risico voor de omgeving

Het vast te stellen bestemmingsplan voorziet in de conservering van het huidige bestemmingsplan. Door deze conservering van het plangebied blijven de risico's gelijk. In het concept ontwerpbestemmingsplan Marlot-Reigersbergen wordt beschreven dat aangezien het een conserverend plan betreft er geen verdere toelichting nodig is betreffende het groepsrisico. Er wordt verder niet voorzien in gegevens betreffende het groepsrisico. Formeel zou het groepsrisico ook bij een conserverend bestemmingsplan beschouwd moeten worden.

Geadviseerde maatregelen

Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • Afschakelbare ventilatie (effectbeperking);
  • Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid);
  • Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid);
  • Borgen bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid.

Ik verwacht dat dit advies voldoende informatie bevat om de maatregelen te kunnen treffen door middel van een bestuurlijke afweging."


Reactie

In 2011 is er ten behoeve van de Nota Externe Veiligheid (RIS 259485) een analyse (nulmeting) uitgevoerd om de actuele risico's in beeld te brengen op het gebied van Externe Veiligheid. Deze nulmeting laat zien dat een deel van de gemeente weliswaar in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen (risicobedrijven, transportroutes of buisleidingen), maar dat er geen normoverschrijdingen of wettelijke knelpunten zijn. Het bestemmingsplan Marlot-Reigersbergen voorziet niet in ontwikkelingen in het plangebied waardoor het bestemmingsplan niet zal leiden tot een toename van het groepsrisico. De door de Veiligheidsregio geadviseerde maatregelen zijn met name gericht op nieuwe ontwikkelingen in het plangebied en betreffen deels onderwerpen die niet in een bestemmingsplan geregeld kunnen worden. De geadviseerde maatregelen zullen bij nieuwe ontwikkelingen worden meegegeven aan initiatiefnemers.


15. Gasunie Transport Services B.V.

“Naar aanleiding van uw e-mailbericht van 2 februari 2017 waarmee u ons bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, heeft toegezonden, hebben wij het plan beoordeeld. Het voorontwerp geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. Met ingang van 1 januari 2016 zijn delen van de eigendommen van Gasunie Transport Services B.V. onder algemene titel overgedragen aan Gasunie Grid Services B.V. Deze reactie wordt namens beiden (verder: Gasunie) ingediend, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft. Alle correspondentie kan plaatsvinden via het postadres van Gasunie Transport Services B.V.

In het plangebied ligt een gastransportleiding (W-514-16) die bij ons bedrijf in beheer is.

Te brede belemmeringenstrook

De door u vermelde belemmeringenstrook in artikel 15 'Leiding- Gas' is te breed. Wettelijk is het voldoende om de belemmeringenstrook te beperken tot een zone van 4 meter ter weerszijden van de leiding. Wij verzoeken u dan ook de breedte van de belemmeringenstrook terug te brengen tot hierboven genoemde afstand. De breedte van de belemmeringenstrook is op de verbeelding is wel juist weergegeven.
Indien gewenst, kunt u voor een nadere toelichting contact opnemen met ondergetekende.”

Reactie

De regels van het desbetreffende artikel zijn op dit punt aangepast.