Plan: | Scheveningen Haven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0253DSchevHaven-51VA |
Inleiding
Binnen de ruimtelijke ordening wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Eén van de instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan het milieubelang binnen de besluitvorming van ruimtelijke ingrepen is het instrument 'milieueffectrapportage', kortweg m.e.r. Een milieueffectrapportage brengt de milieugevolgen van een besluit in beeld, voordat het besluit wordt genomen. Zo kan het bevoegd gezag die het besluit neemt (de gemeenteraad van Den Haag) de milieugevolgen op een transparante en navolgbare wijze bij haar afwegingen betrekken. In deze paragraaf zijn de resultaten van de MER-studie samengevat. Het MER is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Wettelijk kader milieueffectrapportage
Milieueffectrapportage is gebaseerd op Europese regelgeving (richtlijn van de raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten). In Nederland is m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een Algemene Maatregel van Bestuur (het Besluit milieueffectrapportage). Er bestaat een beperkte en een uitgebreide m.e.r.-procedure. Welke procedure van toepassing is, hangt af van het project.
Milieueffectrapportage Scheveningen Haven
De (her)ontwikkeling van Scheveningen Haven is niet direct m.e.r.-plichtig. Dit komt, omdat de voorgenomen activiteiten niet genoemd staan in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en omdat geen sprake is van een kaderstellend plan, zoals aangeduid in kolom 3 van onderdeel D van hetzelfde besluit (anders had een plan-m.e.r.-plicht gegolden). Wel valt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk onder enkele activiteiten die genoemd staan in onderdeel D van het Besluit m.e.r., waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Dit betreft in ieder geval de activiteiten, die genoemd staan in tabel 1.2.
tabel Overzicht relevante activiteiten in relatie tot de voorgenomen activiteiten
Bij de beoordeling of een m.e.r. verplicht/noodzakelijk is, speelt het criterium 'het op kunnen treden van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen' een doorslaggevende rol. Daarbij dient in het bijzonder te worden gekeken naar de kenmerken van het project, de plaats en de kenmerken van het potentiële effect op het milieu. Op basis van deze toets is vastgesteld dat sprake is van een m.e.r.-plicht. Daarnaast geldt op grond van artikel 7.2a, lid 1, Wet milieubeheer een plan-m.e.r.-plicht, omdat er voor het bestemmingsplan een Passende Beoordeling gemaakt moet worden. Het gaat daarom hier om een zogenaamde gecombineerde project- en plan-m.e.r. Het MER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan Scheveningen Haven (Bijlage 4 Milieueffectrapport).
Voorkeursalternatief en varianten
Het nieuwe bestemmingsplan Scheveningen Haven maakt in hoofdlijnen de volgende voorgenomen activiteiten mogelijk (zie hoofdstuk 5):
Er zijn geen alternatieven voor de voorgenomen activiteiten. Realisatie van het Stedenbouwkundig plan en de overige ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied vormen het voorkeursalternatief. Binnen het Voorkeursalternatief zijn de onderstaande varianten in dit MER onderzocht:
Onderzoeksmethodiek
In onderstaande tabel zijn de situaties opgenomen die in dit MER zijn beschouwd. Hierbij is ook aangegeven voor welk jaartal deze beschouwing heeft plaatsgevonden en voor welke thema's.
De effectenanalyse- en beoordeling is uitgevoerd ten opzichte van de referentiesituatie. In dit MER is het jaar 2023 als referentiejaar gehanteerd. In de referentiesituatie 2023 wordt er vanuit gegaan dat alle vastgestelde plannen in de omgeving van Scheveningen Haven gerealiseerd zijn, zonder de ontwikkeling van Scheveningen Haven.
In dit MER is voor de effectenbeoordeling gebruik gemaakt van een zevenpuntsschaal, zie onderstaande figuur. Uiteindelijk leidt de beoordeling per aspect tot een samenvattende effectbeoordelingstabel waar per thema en per aspect plussen en minnen weergegeven staan. Deze plussen en minnen kunnen niet bij elkaar opgesteld worden.
Het overzicht van de effectenbeoordeling van de herontwikkeling van Scheveningen Haven ten opzichte van de referentiesituatie is in tabel 0.2 weergegeven. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de effecten op het voorkeursalternatief en de effecten op de diverse varianten.
Effectenbeoordeling voorgenomen activiteiten Scheveningen Haven
De positieve milieueffecten van het voorkeursalternatief op het plan- en studiegebied zijn met name gerelateerd aan de invulling van het programma en de stedenbouwkundige opzet van de voorgenomen herontwikkeling van Scheveningen Haven. In het Stedenbouwkundig plan is veel aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit (gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde) en behoud van erfgoedwaarden. Op deze aspecten scoort het voorkeursalternatief daarom positief tot zeer positief. Ook neemt de barrièrewerking af: de samenhang tussen Scheveningen Haven en omgeving, waaronder Duindorp, neemt toe, mede als gevolg door de realisatie van een aantal langzaam verkeersverbindingen in noord-zuidrichting. Het effect op het aspect langzaam verkeer is daarom ook positief. Daarnaast verbetert als gevolg van de uitvoering van het voorkeursalternatief de groenstructuur in de wijk en zijn er licht positieve effecten te benoemen op de oppervlaktewaterkwaliteit en waterveiligheid. Het voorkeursalternatief scoort verder positief op mate van zuinig ruimtegebruik. Het plan biedt veel potenties om met behulp van duurzaamheidsmaatregelen, zoals duurzame energiebronnen, in Scheveningen Haven een duurzame wijk te realiseren (zie ook paragraaf 16.1.2).
De negatieve milieueffecten op het plan- en studiegebied worden met name veroorzaakt door de verkeerstoename. De extra woon-, horeca en visserijfuncties in het gebied leiden tot een toename van verkeersintensiteiten van en naar Scheveningen Haven en in het gebied zelf. Hierdoor nemen de doorstroming, de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid af. Het extra verkeer veroorzaakt bijgevolg een toename in geluidbelasting op geluidgevoelige objecten (o.a. woningen). Daarnaast is als gevolg van het wegverkeerslawaai een stijging van het aantal geluidgehinderden te zien. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat het aantal bewoners in het plangebied vanwege de voorgenomen ontwikkelingen met circa 1.900 bewoners toeneemt. Ook neemt het aantal geluidgehinderden door het industrielawaai toe. Verder verslechtert als gevolg van de verkeerstoename de luchtkwaliteit (stikstofdioxide en fijn stof) enigszins.
Vanwege de nabije ligging van het Natura 2000-gebied Westduinpark zijn significante effecten op stikstofgevoelige habitats als gevolg van een toename van stikstofdepositie van het autoverkeer, zonder uitvoering van mitigerende maatregelen, niet uit te sluiten. Ook is zonder uitvoering van mitigerende maatregelen sprake van negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur. Door het treffen van mitigerende maatregelen is echter geen sprake meer van (significante) negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur. Op de beschermde soorten treden licht negatieve effecten op, de gunstige staat van instandhouding van deze beschermde soorten komen echter niet in gevaar. Verder is sprake van een lichte achteruitgang van de verschillende soortengroepen, het effect op de biodiversiteit is daarom licht negatief beoordeeld.
Uit de onderzoeken naar bezonning, windhinder in bebouwde omgeving en nautische effecten (bevaarbaarheid van de haven) is gebleken dat de bebouwing negatieve effecten veroorzaken op deze aspecten. Door optimalisatie van de bouwvolumes en nader onderzoek bij de uitwerking van de plannen kunnen deze effecten worden beperkt.
Tot slot is sprake van licht negatieve gezondheidseffecten; op de aspecten geluid en luchtkwaliteit. Ook deze effecten zijn gerelateerd aan de verkeerstoename. Daarentegen scoort de impact van groen op de gezondheidstoestand positief. De overige effecten van de voorgenomen activiteiten in de eindsituatie zijn ten opzichte van de referentiesituatie neutraal beoordeeld.
Tijdelijke situatie
De tijdelijke huisvesting van het Nederlands Danstheater en het Residentie Orkest op het Norfolk-terrein heeft geen negatieve impact op de milieu- en leefkwaliteit. De verkeersaantrekkende werking van het tijdelijk dans- en muziektheater is niet groter dan de verkeersaantrekkende werking van het museum dat op bouwblok II wordt gerealiseerd en ruim minder als ook bouwblok III (circa 100 appartementen), dat niet gerealiseerd kan worden gedurende de periode dat het tijdelijk dans- en muziektheater op het Norfolk-terrein is gevestigd, meegenomen wordt in de verkeersaantrekkende werking. Hierdoor zijn de effecten op geluid en luchtkwaliteit niet groter dan bij de effectbepaling van het voorkeursalternatief.
De effectenbeoordeling van de hinder tijdens de aanleg toont enkele licht negatieve effecten. De meest relevante effecten voor omwonenden, werknemers en bezoekers in het gebied zijn stofhinder, geluidsoverlast, luchtverontreiniging en de ruimtelijke kwaliteit. Met het laatstgenoemde thema wordt gedoeld op de overlast als gevolg van de drukte van de bouwwerkzaamheden gedurende de dag.
Variant tramtracé
De variant tramtracé toont verschillen in effecten ten opzichte van het voorkeursalternatief op de aspecten verkeer, gebruikswaarde, barrièrewerking en groen in de wijk. De verlenging van het tramtracé vanuit Scheveningen naar Scheveningen Haven heeft potentiële negatieve effecten op de doorstroming van het plangebied. Extra positieve effecten (ten opzichte van het voorkeursalternatief) zijn er daarnaast op de gebruikswaarde (efficiënt ruimtegebruik) en de barrièrewerking (verbetering samenhang tussen woonbuurt Duindorp en Scheveningen Haven / Scheveningen Centrum). Het groen in de wijk neemt als gevolg van doorsnijding van een groenstructuur langs het Verversingskanaal ten opzichte van het voorkeursalternatief iets af. Tot slot scoort de variant op een aantal duurzaamheidsaspecten positief ten opzichte van het voorkeursalternatief, zoals zuinig ruimtegebruik en energiegebruik. De effecten van overige milieuaspecten verschillen nauwelijks ten opzichte van het voorkeursalternatief. Op deze aspecten zijn de effecten van de variant tramtracé ten opzichte van de referentiesituatie daarom gelijk beoordeeld als de effecten van het voorkeursalternatief ten opzichte van de referentiesituatie.
Variant walstroom
De variant walstroom toont verschillen in effecten ten opzichte van het voorkeursalternatief op de thema's en aspecten industrielawaai, luchtkwaliteit, belevings- en toekomstwaarde en duurzaamheid. Op het aspect industrielawaai scoort de variant walstroom zeer positief. Met name rond de Derde haven heeft het invoeren van walstroom voor de grotere zeeschepen een aanzienlijke positieve invloed, hier neemt de geluidbelasting aanzienlijk af. Ook is sprake van positieve effecten op de luchtkwaliteit ten opzichte van het voorkeursalternatief. De belevingswaarde en toekomstwaarde zijn eveneens positiever beoordeeld dan het voorkeursalternatief, mede gerelateerd aan de afname van de geluidbelasting en benzinelucht van de draaiende motoren van de schepen. Tot slot is er winst in duurzaamheid te behalen door toepassing van walstroom. Hierdoor is op een aantal duurzaamheidscriteria een positievere beoordeling toegekend dan het voorkeursalternatief. De effecten van overige milieuaspecten verschillen nauwelijks ten opzichte van het voorkeursalternatief.
Variant extra programma Noordelijk Havenhoofd
De variant extra programma op het Noordelijk Havenhoofd toont verschillen in effecten ten opzichte van het voorkeursalternatief op de thema's luchtkwaliteit, gebruikswaarde en duurzaamheid. Er is sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. De gebruikswaarde neemt toe door het intensiever ruimtegebruik van het Noordelijk Havenhoofd. Tot slot is op een aantal duurzaamheidscriteria een positievere beoordeling toegekend dan het voorkeursalternatief. De effecten van overige milieuaspecten verschillen nauwelijks ten opzichte van het voorkeursalternatief.
Varianten in oeververbinding Noordelijk en Zuidelijk Havenhoofd
De varianten tonen verschillen in effecten tussen de beschouwde type verbindingen (brug, veerpont of kabelbaan) op de thema's landschap, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en hinder tijdens aanleg. De oeververbinding in de vorm van een brug of een kabelbaan beperkt de doorkijk vanuit de kom de buitenhaven in. De kabelbaan of een architectonische brug geeft het havengebied een meer stedelijke allure ten opzichte van een veerpont. Anderzijds past de veerpont bij de identiteit van het havengebied. De oeververbinding in de vorm van een brug beperkt de barrièrewerking tussen de havenhoofden het meest. Een veerpont of kabelbaan vermindert ook de barrièrewerking, maar kan tot wachttijden leiden. Een veerpont veroorzaakt geen bezonnings-, windhinder en nautische effecten, in tegenstelling tot een kabelbaan of een brug waarbij uit wordt gegaan van de minimale doorvaarhoogte van 50 m. In alle type verbindingen zijn duurzame ontwikkelingsmogelijkheden aan te duiden. Tot slot, een veerpont veroorzaakt geen hindereffecten tijdens de aanleg in tegenstelling tot een brug of een kabelbaan.
Uit de effectenanalyse van de type oeververbindingen heeft vanuit milieuoptiek de oeververbinding in de vorm van een veerpont de minst negatieve effecten. Deze type oeververbinding scoort op meerdere thema's positiever ten opzichte van de brug of kabelbaan.
Mitigerende maatregelen
In het MER zijn voor de diverse thema's mitigerende en/of compenserende maatregelen benoemd. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het Voorkeursalternatief. Deze mitigerende maatregelen zijn onderstaand samengevat weergegeven.
Samenvatting mitigerende maatregelen
Samenstelling Meest Milieuvriendelijk Variant
Uit de maatregelen en de onderzochte varianten is een Meest Milieuvriendelijke Variant samengepakt. Het Meest Milieuvriendelijk Variant bestaat uit de uitvoering van de variant tramtracé en de variant walstroom in combinatie met de uitvoering van de kansrijke en zeer kansrijke maatregelen. Volledigheidshalve zijn de kansrijke en zeer kansrijke maatregelen in onderstaande tabel weergegeven.
Samenstelling kansrijke en zeer kansrijke maatregelen voor Meest Milieuvriendelijk Variant
Aanvulling op het MER
De Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) heeft het Milieueffectrapport (MER) getoetst en beoordeeld of het MER voldoende informatie bevat die essentieel is om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen in de besluitvorming. Tijdens de toetsing heeft de Commissie geadviseerd om een aanvulling op het MER op te stellen voordat het besluit over het bestemmingsplan wordt genomen. Het MER en deels de Passende beoordeling zijn op de volgende gevraagde onderdelen aangevuld:
Zie Bijlage 6 Aanvulling Milieueffectrapportage en Passende beoordeling.