Plan: | Rotterdamsebaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA |
Al in 1990 werd in het Verkeersplan Den Haag een tweede verbinding tussen de rijkswegen A4/A13 en het centrum van Den Haag voorzien. In vervolg hierop heeft er een studie plaatsgevonden waarin voor het autoverkeer twee alternatieven naast elkaar zijn gezet, het Mercuriustracé en het Trekvliettracé. Op basis van deze studie is in juni 1999 besloten om nader onderzoek te verrichten en dit te richten op het Trekvliettracé.
In 2006/2007 hebben het stadgewest Haaglanden, de Gemeente Den Haag, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg gezamenlijk een voorkeursalternatief gekozen voor het Trekvliettracé. Basis voor deze keuze was een plan-MER-procedure die ten behoeve hiervan is doorlopen. In de MER zijn verschillende tracémogelijkheden met elkaar en met de referentiesituatie (de situatie in het planjaar zonder aanleg van het Trekvliettracé) vergeleken. Daarbij is gekeken naar de mate waarin de tracémogelijkheden bijdragen aan het bereiken van het vooraf gestelde doel (doelbereik) en naar de verwachte effecten op het milieu, de economie en de bouwmogelijkheden. De doelen van het Trekvliettracé zijn destijds gedefinieerd als een goede bereikbaarheid van de Centrale Zone van Den Haag, vermindering van sluipverkeer door bepaalde woonwijken in Voorburg, Rijswijk en Den Haag en verbetering van de doorstroming op de A4 tussen het knooppunt Ypenburg en het Prins Clausplein en op de A12 tussen het Prins Clausplein en de aansluiting Voorburg.
Er zijn voor negen hoofdvarianten van het Trekvliettracé en meer dan vijftig subvarianten modelberekeningen uitgevoerd. Op basis van de resultaten van deze berekeningen en een grondige analyse hebben de besturen van Haaglanden en de gemeenten Den Haag, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg een keuze gemaakt voor de zogenaamde Noordelijke Boortunnel als voorkeursalternatief voor het Trekvliettracé. Aanvankelijk was nog sprake van acht varianten waaruit bestuurlijk geen keuze kon worden gemaakt. Op basis van het Intergemeentelijk Bestuurlijk Overleg IBO-traject - RIS 248060 is een negende variant voorgesteld, waarbij de belangen met betrekking tot de wijze van inpassing van de Rotterdamsebaan in de Vlietzone en de aansluiting bij knooppunt Ypenburg, het best waren gediend. In het trechteringsdocument vond de afweging richting een voorkeursvariant voor de Rotterdamsebaan plaats. Vervolgens is ten behoeve van de Milieu effectrapportage de notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld, waarin wordt aangegeven waarop de onderzoeken van de MER zich moeten richten.
In 2008 is in het Bestuurlijk Overleg MIRT voor de Zuidvleugel besloten dat het rijk een bijdrage levert van maximaal € 225 mln. In oktober 2008 zijn de rijksoverheid, de provincie Zuid-Holland en het Stadsgewest Haaglanden gestart met de MIRT Verkenning Haaglanden. In deze verkenning is in kaart gebracht voor welke bereikbaarheidsvraagstukken de regio op langere termijn (2020-2040) zal komen te staan, hoe de bereikbaarheid van de regio kan worden verbeterd en welke vraagstukken in de tijd als eerste aangepakt dienen te worden. Als uitgangspunt voor deze verkenning geldt dat de Rotterdamsebaan in 2020 is gerealiseerd. Deze verkenning is afgesloten met de vaststelling van de Rijksstructuurvisie A4 Passage en Poorten & Inprikkers in 2012.
De planvorming van de Rotterdamsebaan is ondertussen verder gegaan met het vaststellen van de Nota van Uitgangspunten in 2010 en het trechteren van diverse varianten op het gekozen Voorkeursalternatief (de Noordelijke Boortunnel) in de notitie Reikwijdte en Detailniveau en het Trechteringsdocument. Hieruit is de variant +300 meter met T-aansluitingen als Voorkeursvariant uit naar voren gekomen. Deze is in augustus 2012 door de colleges van Den Haag, Rijswijk en Leidschendam-Voorburg vastgesteld. In september en oktober 2012 vond de definitieve besluitvorming over Voorkeursvariant in de gemeenteraden van Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk plaats. Daarna werd gestart met gedetailleerd onderzoek naar deze Voorkeursvariant door het opstellen van het MER. In juni 2013 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu aangegeven de subsidiebeschikking te verlenen. Hierbij is het bedrag verhoogd tot 295 miljoen (inclusief BTW).